• No results found

Veranderbereidheid binnen een Gemeentelijke Dienst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veranderbereidheid binnen een Gemeentelijke Dienst"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veranderbereidheid binnen een

Gemeentelijke Dienst

Een onderzoek naar de vorming van veranderbereidheid binnen de dienst Sociale Zaken en

Werk Groningen, ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering

Jorrit Jan Meijering

Afstudeerscriptie

(2)

J.J. Meijering Pagina 2

Veranderbereidheid binnen een

Gemeentelijke Dienst

Een onderzoek naar de vorming van veranderbereidheid binnen de dienst Sociale Zaken en

Werk Groningen, ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering

Masterthesis

Groningen, 8 september 2012

Auteur

Jorrit Jan Meijering

S1557505

Begeleiding

Universiteit: dr. Cees Reezigt

Opdrachtgever: Carolina Vogel

Rijksuniversiteit Groningen

(3)

J.J. Meijering Pagina 3

Samenvatting

In deze thesis wordt een onderzoek beschreven naar de invloed van een viertal variabelen op de

veranderbereidheid van medewerkers van de dienst Sociale Zaken en Werk Groningen, ten

aanzien van een regionale werkgeversbenadering. Tevens is de werking achter de beïnvloeding

van de variabelen onderzocht. De vier onderzochte variabelen zijn: ervaren transformationeel

leiderschap, actieve participatie in de verandering, ervaring met verandering en ongunstige

gevolgen voor het werk.

De literatuur beschrijft relaties tussen de vier variabelen en hun invloed op veranderbereidheid.

Meer transformationeel leiderschap en meer actieve participatie in de verandering, hebben in de

literatuur een positieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers. De resultaten van

het praktijkonderzoek, waarin twintig medewerkers van de dienst zijn geïnterviewd, bevestigen

de literatuur op deze twee gebieden. De uitgewerkte interviews zijn geanalyseerd in een

kwalitatief data verwerkingsprogramma (Kwalitan).

In het geval van de twee overige variabelen verschillen de uitkomsten van het onderzoek wel met

de literatuur. Waar de literatuur beschrijft dat meer negatieve ervaring met verandering en meer

ongunstige gevolgen voor het werk een negatieve invloed hebben op veranderbereidheid, kan het

onderzoek dit niet bevestigen.

Oorzaken voor deze uitkomsten kunnen worden gevonden in het gegeven dat medewerkers

ondanks negatieve ervaringen, de noodzaak van de verandering inzien en de gezamenlijke

(4)

J.J. Meijering Pagina 4

Inhoudsopgave

1. Inleiding………..5

1.1 Aanleiding………...5

1.2 Ontwikkelingen………...5

1.3 Onderzoeksvraag………...6

1.4 Conceptueel model………....6

1.5 Deelvragen……….7

2. Theoretisch Kader……….8

2.1 Veranderbereidheid………...8

2.2 Ervaren transformationeel leiderschap………..9

2.3 Actieve participatie in verandering………..11

2.4 Ervaring met verandering……….12

2.5 Ongunstige gevolgen voor werk………..13

2.6 Hypotheses………...13

3. Onderzoeksmethode………...15

4. Resultaten………...17

4.1 Ervaren transformationeel leiderschap………....17

4.2 Actieve participatie in verandering………..19

4.3 Ervaring met verandering……….21

4.4 Ongunstige gevolgen voor werk………..23

5. Conclusies en Aanbevelingen………..25

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag……….25

5.2 Aanbevelingen………..27

6. Discussie………...29

6.1 Resultaten……….……….…...29

6.2 Beperkingen………..30

6.3 Suggesties vervolgonderzoek………...31

7. Referenties………...32

8. Bijlagen………...36

8.1 Overzicht ondervraagde medewerkers………..36

8.2 Brief tot verzoek interview………...36

8.3 Globaal interviewschema………..37

8.4 Uitwerkingen interviews………...38

(5)

J.J. Meijering Pagina 5

1. Inleiding

1.1 Aanleiding onderzoek

De aanleiding voor dit onderzoek is een initiatief van het Uitvoeringsinstituut

Werknemersverzekeringen (UWV), dat momenteel bezig is haar organisatie landelijk te

reorganiseren. In de regio Groningen is het UWV Werkbedrijf ook bezig om kleinere

vestigingen te sluiten, met als doel de vestigingen samen te voegen in de stad Groningen.

Hierdoor zal de vestiging in Groningen uiteindelijk de hele regio gaan bestrijken, die recentelijk

ook nog eens is samengevoegd met de dienst Sociale Zaken en Werk van de Gemeente

Groningen, tot het Werkplein Groningen.

In lijn met de ontwikkelingen bij het UWV Werkbedrijf, erkent de dienst Sociale Zaken en Werk

van de Gemeente Groningen het belang van een regionale afstemming op het gebied van

werkgeversbenadering. Op dit moment zijn veel medewerkers binnen de dienst echter nog lokaal

georiënteerd, waardoor er tot op heden weinig draagvlak bestaat voor een regionale aanpak.

Gemeenten zijn over het algemeen sterk gericht op lokale markten en lokale belangen. Deze

benadering staat regionale samenwerking in de weg. Er zijn echter ontwikkelingen gaande op

politiek, sociaal en arbeidsmarktniveau die een lokale benadering onder druk zetten en vragen

om eenduidig regionaal gemeentebeleid. Enkele voorbeelden zullen hieronder worden

besproken.

1.2 Ontwikkelingen

Overheidsbudgetten gaan omlaag door bezuinigingen als gevolg van de economische recessie.

De bezuinigingen zetten de gesubsidieerde banen onder druk. Begin 2013 zal

(hoogstwaarschijnlijk) de Wet Werken naar Vermogen in werking treden. Deze wet heeft tot

gevolg dat lokale gemeenten de verantwoordelijkheid zullen krijgen voor een nog grotere groep

werkzoekenden dan voorheen (Geertsema, 2011). Om deze groeiende groep werkzoekenden

weer aan het werk te helpen, zullen er ook buiten de stad Groningen veelvuldig vacatures

beschikbaar moeten komen. Regionale werkgeversbenadering is een oplossing om deze

vacatures in kaart te brengen en te vervullen.

Ten tweede zal de aanstaande veroudering en ontgroening van onze beroepsbevolking voor grote

problemen gaan zorgen bij gemeenten. De verandering in onze beroepsbevolking zal de invulling

van banen door geschikt personeel bemoeilijken. Een verouderde beroepsbevolking is minder

interessant voor de economie en dus ook voor bedrijven in de regio Groningen. Verder zorgt een

veranderende sectorstructuur van laag gekwalificeerde industrie naar hoog opgeleide

dienstverlening voor een volgende uitdaging onder gemeenten. Door een veranderende

sectorstructuur zal de vraag naar personeel wijzigen van laag naar hoog gekwalificeerd

(Geertsema, 2011). Regionale samenwerking kan een oplossing bieden voor deze uitdagingen.

De Gemeente Groningen ondergaat ten slotte zelf ook een verandering op het gebied van

publieke dienstverlening en bedrijfsontwikkeling. In het najaar van 2011 is het Groningen

Management Team (GMT) van start gegaan. Het GMT bestaat uit vijf directeuren die

verantwoordelijk zijn voor alle gemeentelijke diensten. Zij vervangen het Algemeen

(6)

J.J. Meijering Pagina 6

Gemeente Groningen streeft naar één integrale werkgeversbenadering, in plaats van diensten

(RO/EZ, Sociale Zaken en Werk, Iederz) die los van elkaar werkgevers benaderen.

Een beoogde manier van regionale samenwerking is het oprichten van branchegerichte

werkgeversservicepunten. Deze servicepunten kunnen bijdragen aan een regionale

werkgeversbenadering en moeten de huidige lokale werkwijze vervangen. Regionale partners,

waaronder gemeenten, kunnen dan participeren in de servicepunten. Binnen een

werkgeversservicepunt worden de belangen van werkgevers, brancheorganisaties en publieke

organisaties behartigd. Enkele voordelen van een branchegericht werkgeverservicepunt zijn:

- Een eenduidige werkgeverbenadering, waar de vraag van de werkgever centraal staat.

- Een grotere markt voor de uitstroom van verschillende groepen werkzoekenden.

- De mogelijkheid van het opzetten van gezamenlijke projecten met financiële en

organisatorische voordelen.

- Begrijpen van ontwikkelingen en mogelijkheden in de regio,

met daaropvolgend gezamenlijke acties (Vogel en Mulder, 2011).

1.3 Onderzoeksvraag

De beschreven verandering van een lokale naar een regionale werkgeversbenadering betekent

voor veel medewerkers binnen de dienst Sociale Zaken en Werk een grote omslag in hun vaste

manier van werken, en zal daarom mogelijk de nodige weerstand opwekken. Dit wordt versterkt

door het gegeven dat gemeenten veelal oudere medewerkers in dienst hebben die bovendien

langdurig in eenzelfde functie werkzaam zijn. Dit kan van invloed zijn op de veranderbereidheid

van medewerkers. De onderzoeksvraag van deze thesis luidt daarom ook:

Welke variabelen zijn van invloed op de veranderbereidheid van medewerkers van de dienst

Sociale Zaken en Werk Groningen, ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering?

1.4 Conceptueel model

Variabelen die veelvuldig in de literatuur genoemd worden en daarom relevant kunnen zijn voor

de dienst Sociale Zaken en Werk (door van invloed te zijn op veranderbereidheid), zijn

weergegeven in onderstaand conceptueel model.

(7)

J.J. Meijering Pagina 7

De ervaring met verandering lijkt relevant om te onderzoeken, aangezien de dienst Sociale Zaken

en Werk over een verouderd personeelbestand beschikt dat mogelijk de nodige ervaring heeft met

verandering. Verder lijkt het ervaren transformationeel leiderschap goed te onderzoeken, omdat de

dienst een duidelijke hiërarchie kent met afdelingshoofden en vakdirecteuren. De twee overige

variabelen, actieve participatie en ongunstige gevolgen voor het werk, worden onderzocht omdat

het twee concrete variabelen betreffen die duidelijk in kaart te brengen zijn.

1.5 Deelvragen

De vier variabelen uit het conceptueel model leiden tot vier deelvragen:

1. In welke mate is het ervaren transformationeel leiderschap door medewerkers van invloed

op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering, en hoe werkt deze beïnvloeding?

2. In welke mate is de actieve participatie van medewerkers in de verandering van invloed op

de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering, en hoe werkt deze beïnvloeding?

3. In welke mate is de ervaring met eerdere veranderingen van medewerkers van invloed op

de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering, en hoe werkt deze beïnvloeding?

4. In welke mate zijn ongunstige gevolgen voor het werk van medewerkers van invloed op de

veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering, en hoe werkt deze beïnvloeding?

De deelvragen zullen afzonderlijk van elkaar worden beantwoord in deze thesis. In het volgende

hoofdstuk zal allereerst de literatuur worden geraadpleegd, zodat hypotheses kunnen worden

opgesteld. De hypotheses zijn een voorspelling van de uitkomst van het onderzoek, gebaseerd op

de literatuur.

Om dit te achterhalen zullen de geformuleerde hypotheses worden getoetst aan de hand van een

praktijkonderzoek dat is uitgevoerd bij de dienst Sociale Zaken en Werk. Het gebruik van

hypotheses in dit onderzoek is dan ook een goede manier om literatuuronderzoek te combineren

met praktijkonderzoek.

Tijdens het praktijkonderzoek zijn twintig verschillende medewerkers van de dienst

(8)

J.J. Meijering Pagina 8

2. Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk zullen de variabelen uit het conceptueel model worden onderworpen aan een

theoretische analyse. Per variabele zal een theoretisch kader worden geschetst, waarbinnen

relevante artikelen zullen worden besproken. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en de

daarin gevonden relaties, zullen hypotheses worden opgesteld die aan de hand van het

praktijkonderzoek worden getoetst.

2.1 Veranderbereidheid

Het succesvol realiseren van een verandering binnen een organisatie blijkt erg moeilijk. Volgens

Beer en Nohria (2000) behalen zeven van de tien veranderinitiatieven die cruciaal zijn voor het

succes van de organisatie, hun beoogde resultaten niet. Belangrijkste oorzaak is dat de

medewerkers die de verandering moeten ondergaan, vaak niet in staat blijken zich aan te passen

aan de verandering en veranderbereid worden (Holbeche, 2006).

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is daarom ook de veranderbereidheid van

medewerkers, ten aanzien van een veranderinitiatief. Veranderbereidheid is een reactie op

verandering. Onderzoek door Bouckenooghe (2010) toont aan dat reacties op verandering,

gedurende meerdere decennia, vooral op individueel niveau worden beschreven in de literatuur.

Belangrijke grondlegger is het Scientific Management van Taylor geweest, waarbinnen geplande

verandering plaatsvond ten behoeve van efficiency en productiviteitsverbetering. Kritiek op deze

benadering kwam er van de Human Relations school, die zich met de Hawthorne studies richtte

op de menselijke kant van de organisatie. De Hawthorne studies zijn volgens Paul e.a. (2012)

“beroemd vanwege het aantonen van het belang van de sociale groep voor het functioneren van

het individu, en voor het functioneren van de organisatie”.

Kritiek op het Scientific Management en de Human Relations school werd geuit vanwege het feit

dat beide benaderingen uitgaan van een zogenoemde ‘one best way for all’, en geen rekening

houden met onzekerheid uit de omgeving. Hierop volgde de contingentiebenadering, die uitgaat

van een unieke beste benadering voor iedere situatie. Huidige kritiek op deze benadering is

echter dat het tegenstrijdige contingenties kan opleveren, en geen rekening houdt met de keus

van de manager en de complexiteit van de organisatie. Nieuwe stromingen zijn tegenwoordig

dan ook postmodernisme, realisme en de complexiteitstheorie (Reezigt en Stoker, 2011).

Armenakis e.a. (1993) en Armenakis en Harris (2002) menen dat organisatieverandering een

continu proces is, welke bestaat uit drie fases: diagnose, het creëren van veranderbereidheid, en

het aannemen en institutionaliseren van de verandering in de organisatie. Deze drie stappen zijn

een uitwerking van het originele model van Lewin (1954), welke bestaat uit ‘unfreezing’,

‘changing’ en ‘refreezing’.

(9)

J.J. Meijering Pagina 9

Een tekort aan veranderbereidheid kan veroorzaakt worden door weerstand onder medewerkers

tegen de voorgenomen verandering. Weerstand kan worden gezien als het tegenovergestelde van

bereidheid. Jacobson (1957) is de eerste auteur geweest die weerstand en bereidheid met elkaar

heeft gecontrasteerd. Paul e.a. (2012) zien weerstand en bereidheid binnen de

spiegelbeeldgedachte ook als elkaars contrast, waarin ze voorkomen of als gedragsintentie of als

attitudecomplex.

Weerstand is groter wanneer een verandering van bovenaf wordt opgedrongen (Metselaar en

Cozijnsen, 2005). Weerstand hoeft echter niet altijd zichtbaar te zijn, maar kan ook voorkomen

in de zogenoemde onderstroom van een organisatie. De onderstroom bestaat uit de onderlinge

contacten tussen medewerkers waar het management geen zicht op heeft (Kuhlmann en

Hoogendoorn, 2008). Toch geeft volgens Soumyaja e.a. (2011) het begrijpen van

veranderbereidheid van medewerkers, managers de meeste houvast om de manier te kiezen

waarop verandering het beste kan worden geïmplementeerd.

Metselaar en Cozijnsen (2005) omschrijven veranderbereidheid als:“een positieve

gedragsintentie van een medewerker ten aanzien van de invoering van een verandering in de

structuur, cultuur of werkwijze van een organisatie of afdeling, resulterend in een inspanning

van de kant van een medewerker om het veranderingsproces te ondersteunen dan wel te

versnellen”. Veranderbereidheid kan volgens Metselaar en Cozijnsen (2005) groeien door juist

aan het begin van het traject een hoge prioriteit aan de verandering te geven.

Veranderbereidheid van medewerkers wordt ook beïnvloedt door de initiatiefnemer van de

verandering en de druk die er op de verandering ligt. Een verandering die het gevolg is van een

overheidsbeslissing zal vaker worden doorgevoerd in een organisatie, ook al staan medewerkers

niet achter de verplichte verandering en zijn zij dus eigenlijk niet veranderbereid (Neves, 2009).

Uitvoerende overheidsinstanties, zoals gemeenten, kunnen hiermee te maken krijgen.

Wanneer veranderbereidheid onvoldoende blijkt te bestaan binnen een organisatie, zal het

doorzetten van een verandering niet het gewenste resultaat opleveren en kan de verandering beter

worden aangepast of stopgezet. Op deze manier kan het in kaart brengen van veranderbereidheid

een organisatie behoeden voor dure en nadelige verandertrajecten.

2.2 Ervaren transformationeel leiderschap

Voorschrijvende literatuur

Transformationeel leiderschap kenmerkt zich onder andere door inspiratie, motivatie en

participatie. Transformationele leiders zijn inspirerend voor medewerkers door hun charisma,

waarmee ze vertrouwen (in zichzelf) uitstralen. Dit vertrouwen willen ze overbrengen op de

medewerker, op een participatieve manier (Den Hartog e.a., 1997). Door medewerkers te laten

participeren in het veranderproces is het tevens mogelijk om de motivatie van medewerkers te

beïnvloeden. Hierdoor groeit de betrokkenheid van de organisatie, wat leidt tot een betere

identificatie van de manager met de eigen medewerkers (Bass, 1985).

Transformationeel leiderschap creëert bovendien een omgeving binnen de organisatie waarin

medewerkers worden gestimuleerd om situaties kritisch te beoordelen en te komen met

(10)

J.J. Meijering Pagina 10

Volgens Kotter (1990) zorgt transformationeel leiderschap tevens voor een duidelijke richting

binnen een organisatie door het uitdragen van een gemeenschappelijke missie en visie. Dit type

leiderschap kan organisatiebrede veranderingen helpen realiseren, die zorgen voor een

structurele en culturele verandering. De missie en visie zijn nodig om een bewustzijn van de

organisatiedoelen te creëren onder medewerkers. Bij transformationeel leiderschap staan de

organisatiedoelen boven het eigenbelang van de medewerker (Moynihan e.a., 2011).

Grant (2012) gaat een stapje verder en meent dat transformationeel leiderschap het meest

effectief is in het motiveren van medewerkers, wanneer medewerkers ook daadwerkelijk

interactief zijn met de begunstigden van hun werk. Hierdoor wordt voor medewerkers duidelijk

op welke manier de visie van de organisatie consequenties heeft voor anderen.

Kendrick (2011) omschrijft transformationeel leiderschap als een leiderschapsstijl die

verandering creëert bij de volgers, met als mogelijk resultaat dat deze volgers zelf leiders

worden. Door zich te richten op de volgers worden ze gemotiveerd om beter te presteren, wat

helpt om de leider in henzelf te ontwikkelen.

Deze ontwikkeling van medewerkers komt mede tot stand door bepaald gedrag van de

transformationele leider. Dit gedrag kan uit vier onderdelen bestaan, die oorspronkelijk in kaart

zijn gebracht door Bass en Avolio (1990), maar ook door Kendrick (2011) worden benoemd. De

onderdelen van transformationeel leiderschap zijn:

- Geïdealiseerde invloed: wat zich uit in charismatische gedragingen van de leider zoals

het uitstralen van vertrouwen en vastberadenheid.

- Inspirerende motivatie: waarbij de leider medewerkers aanspoort om de juiste

beslissingen te nemen door het voorhouden van een (dwingende) visie.

- Intellectuele stimulatie: waarbij de leider medewerkers stimuleert in het loskomen van

vastigheden en het vinden van creatieve oplossingen voor problemen.

- Persoonlijke aandacht: waarbij de leider iedere medewerker als uniek beschouwd en

voorziet van coachen, mentoren, feedback en groeimogelijkheden.

De persoonlijke aandacht tussen leider en medewerker geeft aan dat goede communicatie tussen

beiden ook van belang is. Larkin en Larkin (1994) stellen dat leiders intensief op de werkvloer

moeten communiceren, om te voorkomen dat geruchten ontstaan. ‘Face-to-face’ communicatie,

welke zich concentreert op uitvoerend werk, geeft volgens hen de beste resultaten en verlaagt

onzekerheid onder werknemers. Armenakis en Harris (2009) stellen ook dat overtuigende

communicatie van invloed is op veranderbereidheid. Hierbij worden technieken gebruikt als het

houden van speeches door het hoger management, het zenden van memo’s, en het sturen van

e-mails en video’s. Soumyjaja e.a. (2011) menen dat een leider ook duidelijk moet aangeven

waarom een verandering gaat plaatsvinden, zodat medewerkers het nut van de verandering

kunnen inzien.

Empirische literatuur

Onderzoek door Vakola en Nikolaou (2005) bevestigt dat effectieve communicatie, goede

(11)

J.J. Meijering Pagina 11

Avolio, Bass & Jung (1999) tonen in hun onderzoek aan dat transformationeel leiderschap van

alle soorten leiderschap het best past bij organisatieverandering. Moynihan e.a. (2011)

bevestigen dat transformationeel leiderschap speciaal geschikt is voor organisatieverandering.

Tevens tonen Moynihan e.a. (2011) in hun onderzoek aan dat transformationeel leiderschap van

invloed is op de tevredenheid en prestaties van medewerkers. Onderzoek door Yu, Leithwood en

Jantzi (2002) heeft eerder deze relatie ook al aangetoond, en laat zien dat transformationeel

leiderschap een positieve invloed heeft op de veranderbereidheid van medewerkers.

2.3 Actieve participatie in verandering

Voorschrijvende literatuur

Volgens Hartkamp (2007) is ruimte voor inspraak van werknemers van invloed op

veranderbereidheid. Wanneer werknemers actief betrokken worden in een veranderproces, zal de

weerstand tegen verandering lager worden en de bereidheid tot veranderen toenemen. Een hechte

band tussen werknemer en leidinggevende kan tevens een positieve invloed hebben op

veranderbereidheid (Hartkamp, 2007). De link met transformationeel leiderschap kan hier

duidelijk worden gelegd, aangezien participatie van werknemers ook een onderdeel vormt van

transformationeel leiderschap.

Wanberg en Banas (2000) menen dat werknemers die aangemoedigd worden tot participatie

middels het geven van consistente en wezenlijke input, de inzet en prestaties kan doen verhogen.

Daarnaast kan de veranderbereidheid toenemen evenals de acceptatie van een nadelige beslissing

voor de werknemer. Kegan en Lahey (2001) stellen dat managers meer mogelijkheden moeten

creëren om medewerkers hun mening te laten ventileren, in plaats van zelf continu het woord te

voeren.

Volgens Lewis e.a. (2006) zorgt een hoge mate van participatie van werknemers in een

veranderproces voor een gevoel van controle en reduceert het de mate van onzekerheid over de

veranderende werkomstandigheden. Holman en Devane (1999) kwamen eerder al tot eenzelfde

gedachte. Zij stellen ook dat participatie de controle vergroot en onzekerheid verkleint, met als

gevolg dat de verbondenheid van medewerkers ten aanzien van de verandering groeit.

Armenakis en Harris (2009) zien participatie van medewerkers in het veranderproces als een

fundamenteel aspect van organisatieverandering, die duurzame verandering mogelijk maakt. De

auteurs zeggen letterlijk: “de verdiensten van actieve participatie in een veranderproces zijn erg

hoog, en zonder participatie is duurzame verandering niet mogelijk”. Om dit te illustreren

hebben zij het ‘readiness’ model ontwikkeld, welke managers kan assisteren bij het creëren van

veranderbereidheid tijdens organisatieverandering. In dit model is actieve participatie

(12)

J.J. Meijering Pagina 12

Figuur 2.1. Readiness model Bron: Armenakis en Harris (2009)

2.4 Ervaring met verandering

Voorschrijvende literatuur

Negatieve ervaring met verandering kan de veranderbereidheid van een werknemer ten aanzien

van een toekomstige verandering sterk beïnvloeden. Wanous e.a. (2000) ondersteunen deze

gedachte. Zij menen dat werknemers een zekere vorm van cynisme kunnen ontwikkelen

tegenover nieuwe organisatieveranderingen, juist vanwege negatieve ervaringen uit het verleden.

Teveel (negatieve) ervaring met verandering kan leiden tot verandermoeheid onder werknemers.

Verandermoeheid kan leiden tot uitputting, wat tot gevolg heeft dat het ziekteverzuim groeit en

de toewijding en inzet van medewerkers afneemt (Bernerth e.a., 2011).

Ervaring met verandering is van invloed op het vertrouwen dat iemand heeft om zelf op een

effectieve manier met verandering om te kunnen gaan (Maurer e.a., 2003). Wanneer dit in het

verleden weinig succesvol is verlopen, kan het in de toekomst zorgen voor onzekerheid. De

onzekerheid wordt nog eens extra gevoed door de stressvolle periode rondom een

organisatieverandering. Medewerkers kunnen zich in een dergelijke periode slecht in staat

voelen om aan de nieuwe verwachtingen te voldoen, met als gevolg dat zij hun gedrag niet

voldoende kunnen aanpassen (Bernerth, 2004).

Empirische literatuur

Metselaar en Cozijnsen (2005) hebben het DINAMO-model ontwikkeld, waarmee

veranderbereidheid kan worden gemeten. Uit de resultaten van hun onderzoek blijkt dat de

ervaring die mensen hebben met verandering, van invloed is op veranderbereidheid. Deze

ervaring kan positief of negatief zijn. Ervaring met verandering is niet alleen

(13)

J.J. Meijering Pagina 13

2.5 Ongunstige gevolgen voor werk

Voorschrijvende literatuur

Armenakis en Harris (2002) omschrijven gevolgen voor het werk van medewerkers als een van

hun vijf kernonderdelen in de veranderboodschap. Zij zien de gevolgen als persoonlijke valentie

(bindingskracht). Medewerkers zijn geïnteresseerd in het persoonlijk belang van de verandering,

en beoordelen de verandering op positieve en negatieve uitkomsten. Wanneer het eigenbelang

wordt bedreigd door ongunstige gevolgen, zal de voorgestelde verandering op weerstand stuiten.

Ongunstige gevolgen voor het werk zijn niet altijd duidelijk zichtbaar en uiten zich daarom ook

vaak in een vorm van angst voor de verandering. Het bestaan van angst voor verandering onder

medewerkers wordt door Bennett e.a. (1998) erkend. Angst voor verandering is ook een oorzaak

waardoor medewerkers verschillen in hun bereidheid om te veranderen (Weeks e.a., 2004).

Volgens Evans (2001) hebben mensen een natuurlijke angst voor verandering, en wanneer een

verandering verplicht wordt voelen zij de controle over hun functie verliezen. Eagle (1999) gaat

nog een stapje verder en meent dat mensen bang zijn voor het onbekende, wat ervoor zorgt dat

mensen niet willen veranderen. In zijn ogen kan verandering pijn, gevaar en angst bij

medewerkers veroorzaken, wat tot een lagere veranderbereidheid leidt.

Empirische literatuur

Onderzoek door Metselaar en Cozijnsen (2005) met het DINAMO-model brengt aan het licht dat

de waargenomen of verwachte gevolgen voor het werk van medewerkers, van invloed zijn op

veranderbereidheid. Een verandering die grote gevolgen met zich meebrengt voor de inhoud en

continuïteit van werkzaamheden en functies, zal eerder op weerstand stuiten dan een verandering

die weinig tot geen gevolgen heeft voor de dagelijkse werkzaamheden van werknemers.

Dit is in een eerder stadium al onderzocht door Brown en Daguid (1991), die hebben vastgesteld

dat een verhoogde werkdruk en nadelige werkzaamheden als gevolg van een verandering,

kunnen leiden tot weerstand en dus tot een lagere veranderbereidheid. Cinite e.a. (2009) komen

tot eenzelfde conclusie in hun onderzoek, waarin verhoogde werkdruk als gevolg van een

verandering van negatieve invloed is op de veranderbereidheid van medewerkers.

Oreg e.a. (2011) stellen in hun omvangrijke onderzoek ook dat persoonlijke gevolgen voor

werknemers erg belangrijk zijn in het accepteren of verwerpen van een veranderinitiatief.

Verandering die gunstige gevolgen met zich meebrengt, kan rekenen op meer steun vanuit de

organisatie dan verandering die negatief uitpakt.

2.6 Hypotheses

De beschreven relaties tussen de variabelen uit bovenstaand literatuuronderzoek leveren een

viertal hypotheses op, die in deze thesis aan de hand van praktijkonderzoek zullen worden

getoetst:

H1: Meer ervaren transformationeel leiderschap door medewerkers heeft een

(14)

J.J. Meijering Pagina 14

H2: Meer actieve participatie van medewerkers in het veranderproces heeft een

positieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een

regionale werkgeversbenadering.

H3: Meer negatieve ervaring met verandering van medewerkers heeft een negatieve

invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering.

H4: Meer ongunstige gevolgen voor het werk van medewerkers hebben een negatieve invloed op

de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

(15)

J.J. Meijering Pagina 15

3. Onderzoeksmethode

De hypotheses die naar aanleiding van het literatuuronderzoek zijn geformuleerd, kunnen nu

worden getoetst in de praktijk. Op verzoek van de Gemeente Groningen heeft het

praktijkonderzoek plaatsgevonden middels het afnemen van persoonlijke interviews onder

medewerkers van de dienst Sociale Zaken en Werk. Dit is een vorm van kwalitatief onderzoek.

Voor het praktijkonderzoek zijn twintig verschillende medewerkers van de dienst ondervraagd.

Deze groep is getracht representatief te zijn voor de gehele dienst, de onderzoekspopulatie. In

overleg met een senior accountmanager is bepaald welke medewerkers zouden worden benaderd.

Het bezit van kennis over het onderwerp van verandering (de regionale werkgeversbenadering),

is van invloed geweest op het aanwijzen van de medewerkers.

Een overzicht van de ondervraagde medewerkers is te vinden in bijlage 8.1. De groep

ondervraagden bestaat uit zowel mannen als vrouwen, jong en oud, uit verschillende functies en

rangen, en met veel en weinig werkervaring bij de dienst. De betrokken werknemers zijn vooraf

schriftelijk om medewerking aan het onderzoek gevraagd. Deze brief is als bijlage 8.2

toegevoegd.

De interviews begonnen altijd met enkele inhoudelijke vragen over de regionale

werkgeversbenadering, de verandering in dit onderzoek. De onderwerpen uit de hypotheses

werden vervolgens besproken door het stellen van een open beginvraag, om vervolgens verder

uitgediept te worden middels doorvragen. Het globale interviewschema is als bijlage 8.3

opgenomen in deze thesis.

Tijdens de interviews zijn vragen gesteld die de geformuleerde hypotheses hebben getoetst.

Daarnaast is ook geprobeerd om de werking achter de beïnvloeding van de verschillende

variabelen te achterhalen. De interviews zijn half gestructureerd tot gestructureerd verlopen. Dit

houdt in dat de vragen van tevoren niet volledig vastlagen, maar de onderwerpen wel.

De betrouwbaarheid van de interviews is geprobeerd te waarborgen, door de uitwerkingen van

de opgenomen interviews te laten verifiëren door de ondervraagden zelf. Op deze manier konden

de uitwerkingen worden gecontroleerd op waarheid. De twintig uitgewerkte interviews zijn te

raadplegen in bijlage 8.4.

Daarnaast is de betrouwbaarheid van het onderzoek geprobeerd te waarborgen door een

representatieve groep medewerkers te ondervragen. De betrouwbaarheid kan helaas niet worden

gegarandeerd, omdat slechts twintig mensen zijn gesproken uit een onderzoekspopulatie van

ongeveer 600 medewerkers. Ondanks het gegeven dat de groep van twintig wel kenmerkend is

voor de populatie, bestaat de kans dat de uitkomsten verschillen wanneer twintig andere

medewerkers worden ondervraagd. Dit komt omdat de uitkomsten ook erg persoonlijk zijn en

afhangen van persoonlijke ervaringen en overtuigingen.

Het audio digitaal opnemen van de interviews draagt daarentegen wel bij aan de

(16)

J.J. Meijering Pagina 16

te houden aan een schema wordt de kans om irrelevante onderwerpen te bespreken verkleind,

wat de validiteit van het onderzoek ten goede komt.

De uitgewerkte interviews zijn vervolgens gecodeerd, waardoor de ruwe data zijn verbonden met

theoretische begrippen. Volgens Jansen (2005) kan dit in een aantal eenvoudige stappen:

- Allereerst het doorlezen van de uitgewerkte interviews om de data globaal in kaart te

brengen.

- Daarna worden de teksten uit de interviews per onderwerp onderverdeeld. Dit onderwerp

is de eerste code die aan de tekst wordt toegekend.

- Vervolgens worden deze codes verder gespecificeerd door de onderwerpen verder onder

te verdelen.

- Uiteindelijk zal het verder groeperen en hergroeperen van verschillende codes tot nieuwe

abstractere begrippen leiden, die klaar zijn voor analyse.

(17)

J.J. Meijering Pagina 17

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de vier hypotheses die aan de hand van het literatuuronderzoek zijn

geformuleerd getoetst. Per variabele zullen de resultaten uit het praktijkonderzoek worden

vergeleken met de geformuleerde hypothese uit de literatuur. Op deze manier wordt duidelijk of

de geformuleerde hypothese verworpen kan worden of niet.

4.1 Ervaren transformationeel leiderschap

De hypothese naar aanleiding van het literatuuronderzoek voor deze variabele luidt:

Meer ervaren transformationeel leiderschap door medewerkers heeft een

positieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een

regionale werkgeversbenadering.

Door middel van de twintig interviews onder de medewerkers van de dienst Sociale Zaken en

Werk, is deze relatie onderzocht. De analyse van de interviews in Kwalitan heeft een aantal

relevante codes opgeleverd, die zijn weergegeven in onderstaande tabel (een overzicht van alle

codes is te vinden in bijlage 8.5).

Code

Frequentie

Miscommunicatie hoog en laag

9

Negatief ervaren transformationeel leiderschap  lagere veranderbereidheid 7

Negatief ervaren transformationeel leiderschap

11

Onvoldoende visie

10

Onzichtbaarheid hoger management

2

Positief ervaren transformationeel leiderschap  hogere veranderbereidheid

6

Positief ervaren transformationeel leiderschap

10

Verantwoordelijkheid  hogere veranderbereidheid

2

Verbeterpunt communicatie

16

Tabel 4.1

Allereerst kunnen we stellen dat leiderschap wel degelijk wordt herkend binnen de dienst. Uit de

twintig gesprekken is tien keer aangegeven dat iemand het (transformationeel) leiderschap als

positief ervaart, en elf keer als negatief. Positieve uitspraken van medewerkers zijn: “Van

bovenaf wordt er wel duidelijk en transparant gecommuniceerd over die zaken waar men mee

bezig is en waarom” en “Ik vind dat het hoger management best goed naar ons communiceert,

we worden overal bij betrokken”. Negatieve geluiden zijn er echter ook te horen: “Er wordt te

weinig transparantie getoond” en “De doorvertaling naar de werkvloer is onvoldoende”.

Van de elf keer dat het transformationeel leiderschap als negatief wordt ervaren, gaat het in

zeven gevallen gepaard met een lagere veranderbereidheid onder medewerkers. Als we kijken

naar de tabel met codes, dan zijn er een aantal mogelijke oorzaken die de werking achter deze

relatie kunnen verklaren.

Allereerst wordt er negen keer tijdens de interviews aangegeven dat er een miscommunicatie

bestaat tussen hoog en laag, wat betekent dat het hoger management en de uitvoerende kant van

de dienst onvoldoende met elkaar in contact staan. Van bovenaf wordt er onvoldoende

(18)

J.J. Meijering Pagina 18

door het hoger management. Uitspraken van medewerkers op dit gebied zijn: “Er is naar mijn

idee een enorme kloof tussen management en werkvloer”, “De mensen hebben een beperkte

‘scope’ en interesseren zich niet in het beleid van het hoger management” en “Juist op de

werkvloer mis ik de communicatie van het hoger management”.

Een andere oorzaak voor de relatie kan liggen in het feit dat er tien keer wordt aangegeven dat er

onvoldoende visie is vanuit het hoger management. Dit betekent dat medewerkers niet weten

welke kant de dienst op gaat, ook als het gaat om de regionale werkgeversbenadering. Een

medewerker onderstreept dit en zegt: “In mijn ogen kent de Gemeente Groningen nog geen

duidelijke visie op werkgeversbenadering, en het ontbreken van een visie maakt het ook lastig

om deze over te dragen op anderen”. Er bestaat dus een miscommunicatie tussen hoog en laag

waarbij de gezamenlijke visie van de dienst ook onvoldoende wordt uitgedragen.

Verder wordt in twee gevallen aangegeven dat het hoger management onzichtbaar is. De

zichtbaarheid van directie en afdelingshoofden op de werkvloer is in deze gevallen laag. Een

quote uit een van de interviews illustreert dit: “In mijn ogen is onze directeur onzichtbaar, en

begeeft hij zich te weinig op de werkvloer”. Een ander zegt: “De zichtbaarheid van ons

afdelingshoofd en onze directeur vind ik te laag. Er was afgesproken dat ons afdelingshoofd

regelmatig aanschuift bij overleggen, alleen heb ik hem nog maar een paar keer gezien”.

Het transformationeel leiderschap wordt dus niet door alle medewerkers voldoende ervaren.

Daarnaast wordt er ook twee keer aangegeven dat het toekennen van verantwoordelijkheden aan

medewerkers leidt tot een hogere veranderbereidheid. Mensen willen harder lopen voor de

organisatie wanneer hen verantwoordelijkheid wordt gegeven. Een uitspraak van een

medewerker ondersteunt dit: “Je moet de mensen niet voor de voeten lopen maar juist

verantwoordelijkheden geven. Hiermee verhoog je de bereidwilligheid onder de mensen”. Ook

op dit vlak zou het leiderschap binnen de dienst nog verbeterd kunnen worden.

Tot slot is er tijdens de interviews maar liefst zestien keer aangegeven dat de communicatie

binnen de dienst verbeterd kan worden. Deze verbeterpunten hebben bijna allemaal betrekking

op de communicatie tussen het hoger management en de werkvloer. Slechts in enkele gevallen

gaat het ook om een betere communicatie tussen afdelingen binnen de dienst onderling.

Echter, niet iedereen is negatief over het ervaren transformationeel leiderschap binnen de dienst

Sociale Zaken en Werk. Tien keer wordt het leiderschap als positief ervaren, waarvan het in zes

gevallen ook gepaard gaat met een hogere veranderbereidheid. Een uitspraak van een

medewerker illustreert deze relatie: “Ik word door mijn teamleider goed op de hoogte gehouden

van alle ontwikkelingen. Verder mis ik dus ook niet de aanwezigheid of directe communicatie

van mijn afdelingshoofd of vakdirecteur. De communicatie met mijn teamleider is voor mij

afdoende”. Een ander zegt: “Ik ervaar de wijze waarop ik word voorgelicht als heel positief.

Mijn teamleider houdt mij goed op de hoogte van alle ontwikkelingen en van het contact dat zij

heeft met haar leidinggevende”. Transformationeel leiderschap hoeft dus niet perse door het

hoger management te worden uitgedragen, maar kan ook op het niveau van de teamleider goed

functioneren. Wil dit slagen, dan moet de driehoeksrelatie tussen directie, afdelingshoofd en

teamleider goed zijn.

(19)

J.J. Meijering Pagina 19

met een lagere veranderbereidheid. Deze relatie valt te verklaren door het feit dat er een

miscommunicatie bestaat tussen hoog en laag, dat er onvoldoende visie wordt uitgedragen en dat

het hoger management in sommige gevallen onzichtbaar is.

Van de tien keer dat het transformationeel leiderschap als positief wordt ervaren, gaat het

daarnaast in zes gevallen ook gepaard met een hogere veranderbereidheid. Hiermee kan de

geformuleerde hypothese dus worden bevestigd en worden gesteld dat in de praktijk ook is

gebleken dat meer (positief) ervaren transformationeel leiderschap een positieve invloed heeft op

de veranderbereidheid van medewerkers.

4.2 Actieve participatie in verandering

Voor deze variabele heeft het literatuuronderzoek geleid tot de volgende hypothese:

Meer actieve participatie van medewerkers in het veranderproces heeft een

positieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een

regionale werkgeversbenadering.

Ook deze hypothese is getoetst aan de hand van het praktijkonderzoek. Analyse van de

interviews leverde voor de hypothese een aantal relevante codes op. Deze codes staan vermeld in

onderstaande tabel.

Code

Frequentie

Geen participatie  wil wel

6

Geen participatie  wel veranderbereid

5

Geen participatie  lagere veranderbereidheid

1

Participatie

17

Participatie  hogere veranderbereidheid

13

Participatie  geen hogere veranderbereidheid

1

Onderlinge afstemming

16

Tabel 4.2

Wat opvalt is dat maar liefst zeventien keer wordt aangegeven dat medewerkers participeren in

de verandering. Het bestuderen van de uitgewerkte interviews leert wel dat de manier waarop

medewerkers participeren nogal verschilt. Zo menen mensen al te participeren in de verandering,

wanneer ze informeel bezig zijn om regionale werkgeversbenadering in hun ogen vorm te geven.

Een uitspraak van een medewerker illustreert dit: “Ik ben niet betrokken bij de opstelling en

invulling van het plan. Wel ben ik al bezig met het vormgeven van een regionale

werkgeversbenadering binnen mijn branche”. Een ander zegt ook: “Persoonlijk heb ik al een

samenwerking met de gemeente Winsum en Delfzijl over de gezamenlijke invulling van

vacatures. Hiermee lopen we al vooruit op de officiële aanpak die momenteel ontwikkeld wordt”.

Dergelijke initiatieven zijn dus meestal eigen initiatieven die los staan van de formele

(20)

J.J. Meijering Pagina 20

RO/EZ, Iederz, UWV Werkbedrijf). De afstemming tussen de vier deelnemende partijen moet

vooral gaan plaatsvinden op elektronisch gebied. Dat wil zeggen, de verschillende

computersystemen aangaande werkgeversbenadering moeten verenigd worden tot een uniform

systeem. Daarnaast moeten de vier partijen onderling afstemming zien te bereiken over de

werkwijze waarop werkgevers regionaal benaderd gaan worden.

De onderlinge afstemming tussen medewerkers binnen de dienst Sociale Zaken en Werk moet

vooral gevonden worden in de participatie in het plan. Op dit moment zijn er op verschillende

niveaus medewerkers actief om regionale werkgeversbenadering vorm te geven, zonder dat er

onderling afstemming plaatsvindt. Dit gebeurt zowel op hoger management niveau (middels een

formele stuurgroep), als op uitvoerend niveau (middels eigen initiatieven). Het gebrek aan

afstemming en sturing binnen de dienst zorgt ervoor dat er minder snel een eenduidig en breed

gedragen werkgeversbenadering wordt ontwikkeld, wat waarschijnlijk ook de reden is waarom

de Gemeente Groningen al meerdere jaren bezig is om een eenduidige werkgeversbenadering te

formuleren.

Van de medewerkers die actief participeren in de verandering, wordt in dertien gevallen

aangegeven dat de participatie ook gepaard gaat met een hogere veranderbereidheid. Slechts in

één geval wordt duidelijk aangegeven dat participatie niet tot een hogere veranderbereidheid

leidt. Een oorzaak voor deze relatie is ten eerste te vinden in het feit dat medewerkers door hun

participatie meer informatie over de verandering vergaren en ook het gevoel krijgen gehoord te

worden, doordat ze de mogelijkheid krijgen om hun visie op het plan los te laten. Een uitspraak

van een medewerker ondersteunt deze gedachte: “Wanneer mijn participatie echter zal

verhogen, doordat ik direct betrokken word in het plan, dan zal mijn veranderbereidheid

groeien. Mijn bereidheid zal dan groeien, omdat mijn mening dan ook echt gevraagd wordt en ik

me mag bemoeien met het plan”.

Een andere oorzaak kan gevonden worden in het gegeven dat medewerkers met hun participatie

vaak een persoonlijk belang hebben bij de regionale werkgeversbenadering, waardoor hun

veranderbereidheid toeneemt. Een medewerker zegt: “Daarnaast heb ik wel een indirect belang

bij een goede werkgeversbenadering, omdat de uitstroom van werkzoekenden bij de werkgevers

moet plaatsvinden. Door mijn persoonlijke belang en daardoor indirecte participatie sta ik

achter het plan”. Een ander zegt hierover: “Mijn indirecte betrokkenheid is zeker van invloed

op mijn veranderbereidheid. Ik zie namelijk duidelijk de voordelen in van dit plan en ook de

persoonlijke voordelen die het mij kan opleveren”.

Daarentegen wordt in vijf gevallen aangegeven dat medewerkers die niet actief participeren in de

verandering, wél veranderbereid zijn. De reden hiervoor is dat ook deze medewerkers, ondanks

het feit dat ze niet participeren, het (eigen) belang van een regionale werkgeversbenadering wel

inzien. Hierdoor staan ze wel achter het plan, ondanks dat ze er niets over te zeggen hebben.

Slechts in één geval leidt het feit dat iemand niet participeert, tot een lagere veranderbereidheid.

Overigens willen in zes gevallen medewerkers die momenteel nog niet participeren, dit in de

toekomst wel doen.

Binnen de dienst Sociale Zaken en Werk blijkt meer actieve participatie van medewerkers in de

verandering dus ook een positieve invloed te hebben op de veranderbereidheid van medewerkers

ten opzichte van een regionale werkgeversbenadering. In dertien gevallen is deze relatie

(21)

J.J. Meijering Pagina 21

(eigen) belang in de regionale werkgeversbenadering, waardoor ze graag willen participeren in

de verandering. Zelfs wanneer participatie (nog) niet plaatsvindt, blijft de bereidheid om te

veranderen bij sommigen bestaan.

4.3 Ervaring met verandering

De hypothese naar aanleiding van het literatuuronderzoek voor deze variabele luidt:

Meer negatieve ervaring met verandering van medewerkers heeft een negatieve

invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering.

De analyse in Kwalitan leverderde een flink aantal relevante codes op, die in onderstaande tabel

zijn opgenomen (een overzicht van alle codes staat in bijlage 8.5).

Code

Frequentie

Ervaring  sceptisch

2

Ervaring verandering

5

Langer dienstverband  hogere weerstand

2

Negatieve ervaring

14

Negatieve ervaring  lagere veranderbereidheid

5

Negatieve ervaring  wel veranderbereid

8

Negatieve ervaring  kritiek/cynisme

9

Ontstaan kritiek/cynisme

5

Positieve ervaring

7

Positieve ervaring  niet kritisch

4

Positieve ervaring  hogere veranderbereidheid

6

Positieve ervaring  minder cynisch

1

Tabel 4.3

Wat als eerste opvalt is dat maar liefst veertien keer wordt aangegeven dat een medewerker een

negatieve ervaring met verandering heeft gehad, en maar zeven keer een positieve ervaring.

Daarnaast wordt in vijf gevallen aangegeven dat een medewerker ervaring met verandering heeft

gehad, zonder daarbij aan te geven of het een positieve of negatieve ervaring is geweest.

Wat is de invloed van deze ervaring met verandering op de veranderbereidheid van

medewerkers ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering?

In negen gevallen heeft een negatieve ervaring met verandering geleid tot het ontstaan van

kritiek en cynisme onder medewerkers ten aanzien van nieuwe veranderingen. Daarnaast is in

twee gevallen aangegeven dat medewerkers door hun ervaring met verandering, sceptischer zijn

geworden tegenover nieuwe veranderingen. Wat is de oorzaak achter deze relaties?

De kritische en cynische houdingen zijn bij medewerkers ontstaan doordat veranderingen in het

verleden op mislukkingen zijn uitgelopen, en daardoor vaak werden teruggedraaid. Daarnaast

brachten veranderingen in sommige gevallen ook veel extra werk met zich mee, zodat de

beoogde bezuinigingen niet werden behaald. Ook zijn er in de ogen van medewerkers

(22)

J.J. Meijering Pagina 22

vaak veranderingen worden bedacht door incapabele mensen. Veel medewerkers hebben een

vast contract en gaan van functie naar functie, waardoor ze op plekken belanden waar ze

helemaal niet thuishoren”.

Daarnaast zijn medewerkers ook (gezond) kritisch tegenover verandering, omdat ze eerst het

doel en het nut van een verandering willen inzien voordat ze meegaan in de verandering. Over

dit onderwerp zegt een medewerker: “Ik ben altijd voor verandering, alleen moet ik wel het doel

en het nut van een verandering zien”. Een ander zegt: “Ik kan heel kritisch zijn richting

veranderingen in het algemeen, omdat ik niet zomaar meega in een verandering maar eerst het

nut wil bepalen en waar nodig mijn kritiek uit”.

Verder wordt in twee gevallen bevestigd dat een langer dienstverband een oorzaak kan zijn die

leidt tot meer weerstand onder werknemers. Een medewerker zegt: “Vooral de collega’s met een

langer dienstverband schoten in de weerstand”. Een ander zegt: “Doordat ik een flink aantal

reorganisaties heb meegemaakt en daar zelf ook door ben getroffen, ben ik wel minder loyaal

geworden”.

Opmerkelijk is echter dat van alle gevallen waarin een negatieve ervaring met verandering heeft

geleid tot kritiek, cynisme en scepticisme onder medewerkers, dit slechts in vijf gevallen ook

daadwerkelijk leidt tot een lagere veranderbereidheid. Dit gegeven wordt nog eens gesteund door

acht medewerkers die een negatieve ervaring met verandering hebben gehad, maar wel aangeven

veranderbereid te zijn.

De oorzaak achter deze opmerkelijke relaties kan worden gevonden in het gegeven dat

medewerkers, ondanks hun negatieve ervaring, vaak de absolute noodzaak inzien van de

regionale werkgeversbenadering en daardoor ook veranderbereid zijn. De negatieve ervaring met

verandering is in deze gevallen ondergeschikt aan de voordelen die de regionale

werkgeversbenadering hen mogelijk gaat opleveren. Uitspraken die de werking achter deze

relatie bevestigen zijn: “Ik wil niet zeggen dat mijn negatieve ervaringen met veranderingen uit

het verleden ervoor zorgen dat ik ook negatief tegenover het plan sta, want ik zie ook wel

degelijk voordelen in de beoogde nieuwe werkgeversbenadering”. Een ander zegt: “Ik kan niet

zeggen dat mijn kritische houding voor een afkeer tegen het plan zorgt, omdat ik wel degelijk

voorstander ben van regionale samenwerking”. Nog een ander zegt: “Mijn negatieve ervaringen

uit het verleden zijn niet van invloed op mijn veranderbereidheid ten opzichte van het plan. Ik

ben juist heel erg blij met het plan en sta hierdoor ook achter het plan”.

Van de zeven positieve ervaringen met verandering, gaat het in zes gevallen gepaard met een

hogere veranderbereidheid. Bovendien zorgen de positieve ervaringen ervoor dat medewerkers

in vier gevallen niet kritisch zijn geworden en in één geval minder cynisch. Een medewerker

zegt hierover: “Mijn positieve ervaringen met verandering zorgen voor een hogere

veranderbereidheid ten opzichte van nieuwe veranderingen, waaronder dit plan tot een

regionale werkgeversbenadering”. Kenmerkend is echter wel dat de positieve ervaringen met

verandering, bijna allemaal afkomstig zijn van de initiatiefnemers van de verandering. Dit

verklaart waarom zij de verandering als positief hebben ervaren. Een initiatiefnemer staat

immers niet vaak negatief tegenover zijn of haar eigen plan tot verandering. Een uitspraak

bevestigt deze relatie: “Het plan tot een regionale werkgeversbenadering past binnen mijn

ontwikkelde visie en ik sta daarom ook positief tegenover het plan”.

(23)

J.J. Meijering Pagina 23

aanzien van een regionale werkgeversbenadering. Van de veertien negatieve ervaringen, gaat het

in slechts vijf gevallen gepaard met een lagere veranderbereidheid. Bovendien zijn in acht

gevallen medewerkers wel veranderbereid, ondanks negatieve ervaringen. Deze relatie valt te

verklaren doordat medewerkers de noodzaak en de voordelen van de verandering wel degelijk

zien en bovengeschikt maken, ondanks het feit dat ze toch cynisch en kritisch zijn geworden

door negatieve ervaring met verandering.

4.4 Ongunstige gevolgen voor werk

Voor deze variabele is een hypothese opgesteld, die aan de hand van de resultaten uit het

praktijkonderzoek zal worden getoetst. De hypothese luidt:

Meer ongunstige gevolgen voor het werk van medewerkers hebben een negatieve invloed op

de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale

werkgeversbenadering.

Het praktijkonderzoek bij de dienst Sociale Zaken en Werk leverde een aantal relevante codes

op, die in onderstaande tabel staan opgenomen.

Code

Frequentie

Geen angst baanverlies

5

Geen negatieve gevolgen  veranderbereidheid

6

Geen negatieve gevolgen

5

Negatieve gevolgen

11

Negatieve gevolgen  lagere veranderbereidheid

2

Negatieve gevolgen  wel veranderbereid

7

Negatieve gevolgen  veranderbereidheid

3

Persoonlijke eigenschappen  veranderbereidheid

3

Positieve gevolgen  veranderbereidheid

1

Positieve gevolgen

3

Tabel 4.4

Allereerst valt op dat de medewerkers van de dienst verschillende gevolgen van een regionale

werkgeversbenadering voorzien. Elf keer wordt aangegeven dat iemand negatieve gevolgen

voorziet voor zijn of haar werk/functie. Drie keer voorziet een medewerker positieve gevolgen,

en vijf keer voorziet iemand wel gevolgen maar zijn deze niet negatief. Meest genoemde

negatieve gevolgen zijn de beperking in de handelingsvrijheid, verminderde slagvaardigheid, en

de onzekerheid over het voortbestaan van de eigen functie. Medewerkers zeggen hierover: “Ik

denk dat mijn slagvaardigheid als gevolg van een regionale werkgeversbenadering minder

wordt. De afstemming die met alle partijen moet plaatsvinden, zal ten koste gaan van mijn

vrijheid en dus ook slagvaardigheid” en “Er zijn gewoon teveel mensen op dit moment. Als we

straks moeten afstemmen met andere diensten en gemeenten, dan zal er in het personeelsbestand

moeten worden gesneden. De kans is dan groot dat ik als gedetacheerde werknemer buiten de

boot val”.

Opmerkelijk is dat van de elf voorziene negatieve gevolgen, dit slechts in twee gevallen leidt tot

een lagere veranderbereidheid onder medewerkers ten aanzien van een regionale

(24)

J.J. Meijering Pagina 24

ondanks het feit dat negatieve gevolgen worden voorzien. Waar komt dit door, en hoe

beïnvloeden deze variabelen elkaar?

Allereerst wordt in drie gevallen aangegeven dat persoonlijke eigenschappen van medewerkers

van invloed zijn op veranderbereidheid. Deze medewerkers hebben aangegeven dat het niet in

hun persoon ligt om in de weerstand te schieten wanneer er een verandering wordt doorgevoerd

die negatief voor hen uitpakt. Uitspraken ondersteunen deze gedachte: “Dingen gaan

veranderen, en ik ga liever mee in de veranderingen dan dat ik ertegenin ga. In de weerstand

schieten is in mijn ogen niet bevorderlijk voor mijn functioneren hier, want de machine draait

toch wel door” en “Soms lopen dingen nou eenmaal zoals ze lopen en ik ben dan niet iemand die

snel in de weerstand schiet. Ik kan het me van anderen wel voorstellen, maar ik vind het zonde

van de energie”.

Daarnaast geven vijf medewerkers aan dat zij geen angst hebben om hun baan te verliezen. Dus

ook al heeft de regionale werkgeversbenadering als gevolg dat hun baan komt te vervallen, dan

nog wordt de veranderbereidheid niet lager. Dit betreft ook (gedetacheerde) medewerkers die op

een tijdelijke functie zitten binnen de dienst, en daarom menen snel weer ander werk te kunnen

vinden wanneer hun dienstverband bij de gemeente ophoudt. Uitspraken op dit gebied zijn: “Ik

heb verder ook geen angst, ook niet om mijn baan te verliezen als gevolg van een nieuwe

reorganisatie”, “Persoonlijk maak ik me hier niet al te druk over, omdat ik waarschijnlijk snel

weer ander werk kan vinden” en “Als ik over een paar maanden hier weer wegga, heb ik sneller

weer een baan dan een ouder iemand. Mijn kansen op de arbeidsmarkt liggen gewoon hoger”.

Verder geven medewerkers wederom aan dat ze de noodzaak van een regionale

werkgeversbenadering inzien en daarom wel achter de verandering staan, ook al pakt deze

misschien negatief uit.

Bovendien zijn er ook medewerkers die positieve gevolgen van een regionale

werkgeversbenadering voorzien. Dit is bij drie medewerkers het geval. Voornaamste positieve

uitwerking van een regionale werkgeversbenadering voor het werk van medewerkers, is het

verleggen van de grenzen. Nu bestaat het werkveld voornamelijk uit de stad Groningen, maar

met een regionale werkgeversbenadering wordt dit aanzienlijk vergroot. Het werk voor een

bepaalde groep medewerkers binnen de dienst wordt op deze manier veel interessanter. Een

medewerker zegt hierover: “Naar mijn idee wordt mijn werk er alleen maar leuker van. Dat

komt omdat ik dan niet meer werkzaam ben voor één specifieke dienst, maar kan optreden

namens de gemeente in de gehele regio”.

Binnen de dienst Sociale Zaken en Werk blijken meer ongunstige gevolgen voor het werk van

medewerkers dus niet van negatieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten

aanzien van een regionale werkgeversbenadering. Van de elf voorziene negatieve gevolgen, leidt

het slechts in twee gevallen tot een lagere veranderbereidheid. In zeven gevallen zijn

medewerkers bovendien wel veranderbereid, ondanks het feit dat ze negatieve gevolgen

(25)

J.J. Meijering Pagina 25

5. Conclusies en Aanbevelingen

In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag van deze thesis. De

onderzoeksvraag is opgebouwd uit vier deelvragen, behorende bij de vier onderzochte

variabelen. Iedere deelvraag zal apart worden beantwoord. Met de beantwoording van de

deelvragen wordt de onderzoeksvraag beantwoord. Daarnaast zullen in dit hoofdstuk

aanbevelingen worden gedaan aan de dienst Sociale Zaken en Werk Groningen.

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag van de thesis luidt:

Welke variabelen zijn van invloed op de veranderbereidheid van medewerkers van de dienst

Sociale Zaken en Werk Groningen, ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering?

In dit onderzoek zijn vier variabelen onderzocht naar hun invloed op de veranderbereidheid van

medewerkers, ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering. De eerste variabele die is

onderzocht, betreft het ervaren transformationeel leiderschap. De deelvraag bij deze variabele

luidt:

In welke mate is het ervaren transformationeel leiderschap door medewerkers van invloed op de

veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering, en

hoe werkt deze beïnvloeding?

Binnen de dienst Sociale Zaken en Werk is het ervaren transformationeel leiderschap door

medewerkers zeker van invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een

regionale werkgeversbenadering. Van de elf keer dat het transformationeel leiderschap als

negatief wordt ervaren, gaat het in zeven gevallen gepaard met een lagere veranderbereidheid.

Oorzaken voor deze relatie zijn te vinden in het feit dat er een miscommunicatie bestaat tussen

hoog en laag, dat er onvoldoende visie wordt uitgedragen en dat het hoger management in

sommige gevallen onzichtbaar is. Van de tien keer dat het transformationeel leiderschap als

positief wordt ervaren, gaat het daarnaast in zes gevallen ook gepaard met een hogere

veranderbereidheid. Er kan dus geconcludeerd worden dat ervaren transformationeel leiderschap

een positieve invloed heeft op de veranderbereidheid van medewerkers.

De tweede variabele die is onderzocht, betreft de actieve participatie van medewerkers in de

verandering. De deelvraag luidt:

In welke mate is de actieve participatie van medewerkers in de verandering van invloed op de

veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering, en

hoe werkt deze beïnvloeding?

(26)

J.J. Meijering Pagina 26

graag willen participeren in de verandering. Zelfs wanneer participatie (nog) niet plaatsvindt,

bestaat de bereidheid om te veranderen. De actieve participatie van medewerkers in de

verandering heeft dus ook een duidelijk positieve invloed op de veranderbereidheid van

medewerkers.

De derde variabele in dit onderzoek betreft de ervaring met verandering van medewerkers. De

deelvraag luidt:

In welke mate is de ervaring met eerdere veranderingen van medewerkers van invloed op de

veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering, en

hoe werkt deze beïnvloeding?

Binnen de dienst Sociale Zaken en Werk blijkt meer negatieve ervaring met verandering van

medewerkers niet van negatieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien

van een regionale werkgeversbenadering. Van de veertien negatieve ervaringen, gaat het in

slechts vijf gevallen gepaard met een lagere veranderbereidheid. Bovendien zijn in acht gevallen

medewerkers wel veranderbereid, ondanks negatieve ervaringen. Deze uitkomst valt te verklaren

doordat medewerkers de noodzaak en voordelen van de verandering wel degelijk zien en

bovengeschikt maken, ondanks het feit dat ze toch cynisch en kritisch zijn geworden door

eerdere negatieve ervaringen met verandering. Ervaring met verandering van medewerkers lijkt

binnen de dienst Sociale Zaken en Werk dus eerder een positieve invloed te hebben op de

veranderbereidheid van medewerkers dan een negatieve invloed, ook omdat medewerkers

meerdere positieve ervaringen hebben gehad die tot een hogere veranderbereidheid hebben

geleid.

De laatste variabele die is onderzocht betreft de ongunstige gevolgen voor het werk van

medewerkers. De deelvraag luidt:

In welke mate zijn ongunstige gevolgen voor het werk van medewerkers van invloed op de

veranderbereidheid van medewerkers ten aanzien van een regionale werkgeversbenadering, en

hoe werkt deze beïnvloeding?

Binnen de dienst Sociale Zaken en Werk blijken meer ongunstige gevolgen voor het werk van

medewerkers ook niet van negatieve invloed op de veranderbereidheid van medewerkers ten

aanzien van een regionale werkgeversbenadering. Van de elf voorziene negatieve gevolgen, leidt

het slechts in twee gevallen tot een lagere veranderbereidheid onder medewerkers. In zeven

gevallen zijn medewerkers bovendien wel veranderbereid, ondanks het feit dat ze negatieve

gevolgen voorzien. De werking achter deze opmerkelijke relatie valt te verklaren door het feit

dat medewerkers vanwege persoonlijke eigenschappen, het niet hebben van angst voor

baanverlies, en het zien van de voordelen en noodzaak van verandering, tóch veranderbereid zijn

ondanks ongunstige gevolgen voor de eigen functie. Daarnaast worden ook positieve gevolgen

van een regionale werkgeversbenadering voorzien, wat verklaart dat de bereidheid om te

veranderen absoluut bestaat binnen de dienst. Er is echter te weinig bewijs gevonden om te

stellen dat ongunstige gevolgen voor het werk een positieve invloed hebben op de

veranderbereidheid van medewerkers. Daarom blijft deze relatie neutraal.

De resultaten van dit onderzoek leiden tot een nieuw conceptueel model, waarin de aard van de

gevonden relaties tussen de variabelen is opgenomen. Daarnaast zijn factoren opgenomen die de

werking achter de beïnvloeding van de variabelen verklaren. Het model staat hieronder

(27)

J.J. Meijering Pagina 27

Figuur 5.1 Hernieuwd conceptueel model

5.2 Aanbevelingen

De noodzaak van een regionale werkgeversbenadering om de arbeidsmarkt in de regio

Groningen goed te blijven bedienen wordt voor iedereen steeds duidelijker. De Gemeente

Groningen komt voor meer en meer uitdagingen te staan, zowel op financieel als op

organisatorisch gebied. Regionale werkgeversbenadering is een goede aanpak om deze

uitdagingen het hoofd te bieden. Een succesvolle implementatie van de regionale

werkgeversbenadering binnen de dienst Sociale Zaken en Werk lijkt daarom noodzakelijk en

onafwendbaar. Momenteel is de dienst in samenwerking met andere partijen dan ook druk bezig

om deze verandering te ontwikkelen en implementeren.

Het praktijkonderzoek binnen de dienst Sociale Zaken en Werk naar de vier variabelen heeft

echter wel een aantal zaken aan het licht gebracht die voor verbetering vatbaar zijn. Daarom

kunnen er enkele aanbevelingen aan de dienst worden gedaan, die het succes van de regionale

werkgeversbenadering kunnen vergrootten.

Allereerst zijn er een aantal aanbevelingen te doen op het gebied van het transformationeel

leiderschap binnen de dienst. Uit de gesprekken met medewerkers is duidelijk naar voren

gekomen dat het leiderschap niet altijd even positief wordt ervaren. Zo bestaat er

miscommunicatie tussen het hoger management en de werkvloer, menen medewerkers dat er

onvoldoende visie wordt uitgedragen en is de zichtbaarheid van het hoger management in de

ogen van sommige medewerkers ook laag. Een aanbeveling is daarom ook om de werkvloer

meer te gaan betrekken in het veranderproces tot een regionale werkgeversbenadering. Dit kan

bewerkstelligt worden door het opstarten van op vaste tijden (bijvoorbeeld ieder kwartaal)

geplande groepsbijeenkomsten, waarin de ontwikkelingen van het proces worden besproken en

de werkvloer de gewenste input kan leveren. Tijdens dit overleg zouden directie,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan het hoofd van de Juridische Dienst en zijn plaatsvervanger wordt mandaat en machtiging verleend voor het nemen van besluiten op bezwaar niet inhoudende een beslissing

Dit heeft belangrijke implicaties voor de attitude vorming en de verandering van attitudes, aangezien affectieve en cognitieve individuen beter op verschillende manieren

De centrale vraagstelling luidt: Welke invloed hebben de vier beliefs (appropriateness, principal management support, self-efficacy en personal valence) van

‘normalisering’ op de TA’s en er gewerkt is aan een meer humaan klimaat, waaronder in de relatie tussen professionals en gedetineerden. Ook blijkt dat gedetineerden zelf op dit moment

vooral op strategisch niveau moet denken en niet alles hoeft te weten; de inhoud is immers heel goed geborgd bij de medewerkers en de afdelingshoofden.. Wel moet je als directeur

Buiten deze specifiek aan de Dienst Vastgoed Defensie gerelateerde ontwikkelingen zijn er ook enkele maatschappelijke en technologische ontwikkelingen geweest welke ertoe

Er kunnen ook jongeren komen werken of stage lopen die straks niet meer onder de Wajong regelingen vallen maar onder de gemeentelijke regelingen. Alle activiteiten van WerkPro

Ook Fons Leroy, kabinetschef van Vlaams Minister voor Werkgelegenheid Landuyt beklemtoont dat de actieve welvaartsstaat nog lang niet k(nock)- o(ut) is, het gaat immers om