• No results found

De invloed van actieve familieparticipatie binnen het Nederlandse familiebedrijf

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van actieve familieparticipatie binnen het Nederlandse familiebedrijf"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De invloed van actieve

familieparticipatie binnen het

Nederlandse familiebedrijf

Abstract

Voor familiebedrijven zorgt de aanwezigheid van het agency type II probleem ervoor dat familieleden rekening moeten houden met de belangen van de diverse stakeholders en shareholders van de onderneming, en hierdoor een deel van de directe invloed opgeeft. In dit onderzoek wordt gekeken of er nog invloed is op de financiële prestaties van de onderneming wanneer bij grote Nederlandse familiebedrijven de oprichter nog steeds CEO is, of familie gerelateerde managers in de raad van bestuur aanwezig zijn. Uit de statistische analyse komt naar voren dat voor het grote Nederlandse familiebedrijf is, zowel een oprichter als CEO, als familieleden in het management geen invloed meer hebben op het financiële resultaat van de onderneming.

Trefwoorden: familiebedrijven, familiekenmerken, familiebelangen, financiële prestatie, agency type II probleem

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: Msc Controlling

Code: EBM870A20 Student: Ilona Noorlag Studentnummer: 1537172

Titel afstudeeropdracht: De invloed van actieve familieparticipatie binnen het Nederlandse familiebedrijf

Maand en jaar: Augustus 2014

(2)

2

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afronding van de Master opleiding

Accountancy & Controlling, afstudeerrichting controlling, aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als thema van de scriptie voor familieondernemingen. Als specifiek onderdeel binnen dit onderzoeksgebied is in dit onderzoek gekeken naar de invloed van de karakteristieken van het familiebedrijf op de financiële prestatie. Met veel plezier heb ik me verdiept in de materie van een bedrijfsvorm die al jaren een rol speelt in mijn leven, en dit hopelijk ook nog vele jaren zal doen.

Mijn dank gaat na het schrijven van dit onderzoek uit naar iedereen die mij geholpen heeft op welke manier dan ook.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van de scriptie,

Ilona Noorlag

(3)

3

Inhoud

1 Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding en motivatie ... 4

1.2 Academische relevantie van het onderzoek ... 7

2 Theoretisch kader ... 9

2.1 Sterkten en zwakten van het familiebedrijf ... 9

2.2 Financiële prestatie van familiebedrijven…….……… 11

2.3 hypothesevorming ... 13

3 Onderzoekspopulatie en onderzoeksmethode ... 17

3.1Populatie ... 17

3.2 Onderzoeksmodel ... 18

4 Resultaten & Hypotheseanalyse ... 22

5 Conclusie ... 29

5.1 Conclusie ... 29

5.2 Limitaties en vervolgonderzoek ... 30

6 Referenties ... 31

(4)

4

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en motivatie

De geschiedenis is verzadigd met succesverhalen van familiebedrijven (Betrand & Schoar 2006). Bijna alle grote multinationals lijken ooit te zijn gestart als familie bedrijf. Het belangrijkste kenmerk van deze bedrijfsvorm is de betrokkenheid van de ondernemer en zijn gezin bij het bedrijf (www.indumatic.nl). Ook in Nederland worden grote familiebedrijven, beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde, de ruggengraat van de economie genoemd. Dit is gebaseerd op de standvastigheid van deze bedrijfsvorm in tijden van economische teruggang als werkgever en als betrouwbare relatie (www.nyenrode.nl). Deze conclusie volgt niet alleen uit Nederlandse onderzoeken, maar is door diverse onderzoekers in diverse landen in diverse jaren geconstateerd. Als verklaring voor het succes van familiebedrijven wordt veelal de positieve invloed van bepaalde specifieke eigenschappen/kenmerken genoemd.

Maar wat is de verklaring voor de verschillen in het financiële resultaat van familiebedrijven vs niet-familiebedrijven? Deze vraag krijgt pas recentelijk meer aandacht, nu de waardering en erkenning van het belang van familiebedrijven is gestegen, en er een groeiende trend is waar te nemen binnen de wetenschappelijke literatuur naar de vraag of en hoe

beursgenoteerde familiebedrijven daadwerkelijk verschillen van beursgenoteerde niet-familiebedrijven (bv. Jorissen 2011). De huidige analytische literatuur is namelijk tot op heden nog altijd tegenstrijdig omtrent de precieze invloed van de familiekenmerken op het resultaat binnen het beursgenoteerde familiebedrijf (Andres 2008). Hoewel een deel van de literatuur namelijk concludeerde dat beursgenoteerde familiebedrijven vanwege

familiekenmerken bovengemiddeld presteren, zijn de uitkomsten van de onderzoeken nog geenszins eensgezind (Bauweraerts en Colot, 2013). Naarmate familiebedrijven groeien, worden ook meer en meer niet-familie gerelateerde managers werkzaam in de onderneming, waardoor de directe bijdrage van de familie, ofwel de invloed van de familiekenmerken, minder duidelijk waarneembaar wordt. Dat de aanwezigheid van familie binnen een groot familiebedrijf een verklaring zou kunnen zijn op het gebied van behoud en de prestaties van het bedrijf, lijkt volgens Maury (2006) dan ook sterk afhankelijk, van zowel de definitie van familiebedrijf als de actieve participatie van de familie binnen het bedrijf. Tot op heden is er echter nog geen eenduidigheid in de resultaten. Zo zijn er onderzoeken waarin door grote familiebedrijven een bovengemiddeld financieel resultaat behaald worden en onderzoeken waarin geconcludeerd wordt dat familiebedrijven juist niet bovengemiddeld presteren. In het deel van de onderzoeken waarin een positief effect wordt bevonden omtrent de

bovengemiddelde prestatie van grote familiebedrijven, worden de specifieke kenmerken van een familiebedrijf gezien als verklaring voor de hogere financiële prestaties gedurende tijden van crisis (Anderson en Reeb 2003 en Maury 2006). Anderson en Reeb (2003) hebben aangetoond dat eigendom door familie een effectieve eigendomsvorm is en dat er een

positieve relatie is tussen eigendom van de oprichtende familie en de financiële prestaties van de onderneming. Hierbij is in het onderzoek statistisch vastgesteld dat wanneer een CEO oprichter aanwezig is in de familieonderneming, deze onderneming een hoger financieel resultaat behaald in termen van Tobin’s Q en ROA.

Tevens is in de Verenigde Staten bevonden dat beursgenoteerde familiebedrijven, en dan met name de bedrijven waar de oprichter nog steeds CEO is, ook beter presteren in de tijd van de crisis dan beursgenoteerde niet-familiebedrijven (Zhou, 2011).

(5)

5 Ook de regressie analyse uitgevoerd door Lee (2011) ondersteund dat wanneer leden van de oprichtende familie in het top management aanwezig zijn, de winstgevendheid van de

onderneming verbeterd. Actieve familie invloed lijkt op basis van deze onderzoeken te leiden tot een hoger financieel resultaat. Dat de familie invloed echter altijd positief is voor de onderneming, wordt door onderzoeken waarin een negatieve relatie geconstateerd wordt met betrekking tot familiekenmerken en de financiële prestatie tegengesproken. Lins et al. (2013) concluderen na het uitvoeren van onderzoek onder beursgenoteerde ondernemingen in 35 landen, dat deze beursgenoteerde familiebedrijven juist minder goed presteren ten opzichte van beursgenoteerde niet-familiebedrijven ten tijde van de crisis in 2008-2009. Voor deze conclusie wordt echter geen bewijs gevonden in termen van verschillen in cash holdings, dividendbeleid, leverage, debt maturity, credit lines of equity issues tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet-familiebedrijven, maar wordt het verschil

toegewezen aan een belangenverstrengeling bij familiebedrijven. De belangenverstrengeling bij familiebedrijven is te wijten aan de aanwezigheid van drie belangen, te weten het familie-, het bedrijfs- en het eigendomsbelang binnen de onderneming (Tagiuri en Davis 1996). De wijze waarop het familie-, het bedrijfs- en het eigendomsbelang verweven zijn en de problemen die hieruit voort kunnen vloeien, wordt het agency type II probleem genoemd (Fan en Wong 2002). Naast het agency type I probleem, waarbij de agent zijn eigen doelen boven de doelen van de onderneming kan stellen Jensen en Meckling (1976), speelt dit type II probleem een rol bij familiebedrijven (Noorlag 2013). Het probleem ontstaat vooral door doelincongruentie tussen de diverse belangengroepen in de onderneming. Familiebedrijven hebben een sterke neiging om voor de familie continuïteit te waarborgen (Bennedsen et al. 2007). Deze drang tot voortbestaan kan ook tot gevolg hebben dat de familie in de publieke (beursgenoteerde) familiebedrijven de minderheidsaandeelhouders te kort doen, door hun eigen belang boven het belang van deze aandeelhouders te stellen en zo het bedrijfsbelang te schaden (Noorlag 2013). Het financiële resultaat van de onderneming kan hierdoor minder gunstig zijn, door de directe invloed in de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf van de familie (Bauweraerts en Colot 2013).

Aan de ene kant zijn er dus sterke eigenschappen aanwezig binnen familiebedrijven, die niet familiebedrijven niet hebben. Hiervan is vooral de lange termijn visie één van de sterkste (Miller en Le Breton-Miller 2006). Aan de andere kant zijn er belangenverstrengelingen aanwezig binnen de bedrijfsvorm die een negatieve invloed op het presteren van de

onderneming kunnen hebben.Gebleken is dat de negatieve effecten van het agency type II probleem tegengegaan kunnen worden door niet familie gerelateerde invloeden toe te laten in het familiebedrijf. Dit kan bijvoorbeeld door managers van buiten de familie aan te stellen, waardoor nepotisme tegen kan worden gegaan. Deze maatregel stelt de belangen van de minderheidsaandeelhouders zeker en kan hiermee zo de continuïteit van de onderneming waarborgen (Anderson & Reeb 2003). Een consequentie van de maatregel is echter wel, zoals ook door Andres (2008) is gesteld, dat er wellicht nog slechts onder bepaalde condities sprake kan zijn van familie invloed op bijvoorbeeld het financiële resultaat van het

familiebedrijf. Door het aanstellen van de onafhankelijke managers wordt de macht van de familie in balans gebracht met de macht van niet familie gerelateerde managers, waardoor de invloed van de familie kleiner wordt.

(6)

6 Al met al kan geconcludeerd worden dat er in de bestaande onderzoeken nog altijd

onduidelijkheid is omtrent de invloed van de familiekenmerken binnen het grote

familiebedrijf op het financiële resultaat (positief dan wel negatief, aanwezig dan wel niet aanwezig). Duidelijk is echter wel dat de belangenverstrengeling vooral binnen grote familiebedrijven (beursgenoteerd of niet beursgenoteerd met een hoge omzet/groei) aanleiding geeft tot het agency type II probleem waardoor maatregelen getroffen moeten worden om de kosten van dit probleem tegen te gaan. Deze consequentie heeft aanleiding gegeven tot dit onderzoek waarbij wordt gekeken of de familiekenmerken die het beste de actieve participatie van de familie binnen het beursgenoteerde, of het grote

niet-beursgenoteerde familiebedrijf (hierna grote familiebedrijf) weergeven, nog van invloed zijn op de financiële prestatie van de Nederlandse familieonderneming. Nederlandse grote niet beursgenoteerde ondernemingen zijn vrijwel identiek aan beursgenoteerde ondernemingen, waardoor gekozen is in het onderzoek zowel deze groep als de beursgenoteerde

familiebedrijven op te nemen. De kenmerken welke in dit onderzoek staan voor de actieve participatie zijn; oprichter nog CEO, familie aanwezig in RvB. Door Klein (2000) is met betrekking tot deze kenmerken een invloed op de winstgevendheid van de onderneming geconstateerd Om aan te tonen of er inderdaad bij de grote familieondernemingen zoals vaak verondersteld, nog sprake is van een verband tussen de aanwezigheid van deze

familiekenmerken en het financiële resultaat, wordt het onderzoek geleid door de volgende hoofdvraag:

Welke invloed hebben familiekenmerken binnen grote Nederlandse familiebedrijven op de financiële prestatie?

(7)

7

1.2 Academische relevantie van het onderzoek

De bestaande onduidelijkheden in de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot

familiebedrijven lijken te rusten op twee punten. Ten eerste het ontbreken van een universele definitie van een familiebedrijf, en ten tweede het uitblijven van duidelijkheid omtrent de invloed van de familiekenmerken binnen de bedrijfsvorm. Dat de huidige trend in de onderzoeken naar familiebedrijven zich dan ook meer focussen op de daadwerkelijke verschillen tussen familiebedrijven en niet familiebedrijven is hiervan een logisch gevolg (Zhou 2011). Een belangrijk onderdeel hierbij blijken de oorzaken voor verschillen in de financiële prestaties van familie en niet-familiebedrijven (Villalonga & Amit, 2004). Dit onderzoek levert een aanvulling binnen het onderzoeksgebied door te bepalen wat de invloed is van familiekenmerken binnen grote familiebedrijven. Tot op heden wordt in de

onderzoeken met betrekking tot familiebedrijven veelal als verklaring voor bijvoorbeeld een hoge financiële prestatie de aanwezigheid van familie-eigenaren, familie-managers en familie-controle gegeven. Of grote familiebedrijven echter nog wel verschillend presteren door de aanwezigheid van familiekenmerken wordt door deze onderzoeken niet behandeld en wordt wel vaker gesteld als vraag (Jorissen 2011). Dit onderzoek kan hierdoor gezien worden als een waardevolle aanvulling bij het beantwoorden van die vraag. Door het uitvoeren van een statistische regressieanalyse wordt de invloed van familiekenmerken op de financiële prestatie beproefd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kenmerken; de aanwezigheid van de oprichtende CEO en de aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de RvB. De resultaten geven de mogelijkheid om niet alleen de invloed van familiekenmerken, ondanks de aanwezigheid van het agency II probleem binnen deze bedrijfsvorm, op het financiële resultaat van het grote Nederlandse familiebedrijf vast te stellen, maar ook vast te stellen of deze specifieke familiekenmerken nog bij kunnen dragen aan verschillen tussen familie en niet-familiebedrijven. Kenmerkendeverschillen tussen familiebedrijven niet-familiebedrijven als leeftijd en grootte zijn namelijk niet van significante invloed op de prestatie van de

onderneming gebleken (Jorissen 2011), maar er zijn nog vele redenen te bedenken waardoor prestaties van familiebedrijven en beursgenoteerde niet-familiebedrijven kunnen verschillen. Om te kunnen bepalen of grote familiebedrijven na het doorstaan van een

professionaliserings- en formaliseringsproces dus nog verschillend presteren dan niet-familiebedrijven is het met name van belang vast te stellen of de invloed van de familie nog de oorzaak is op de prestatie van de onderneming.

Grote familiebedrijven lijken in eerste instantie een voordeel te hebben wanneer het gaat om het probleem/kosten wegens scheiding tussen leiding en eigendom tegen te gaan (agency probleem type I). Echter is aangetoond dat hoewel het grote familiebedrijf maximalisatie van zowel het familie- als het bedrijfsbelang tracht te bereiken, de voordelen voor één van de belangen vaak ten koste gaat van de voordelen in het andere belang Bennedsen (2007). Vooral van belang is om voor vervolgonderzoek te weten wat de gevolgen zijn van deze overlap voor de invloed van de familie binnen de onderneming. Daarvoor wordt in dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van een nog niet veel gebruikte methode op dit gebied, de statistische regressieanalyse. Dit onderzoek volgt de lijn van redernatie van Bennedsen (2007), dat vanwege zowel de terughoudendheid voor het naar buiten brengen van informatie door de familie als het ontbreken van duidelijke databases, het in het verleden een uitdaging is gebleken informatie omtrent familiebedrijven te verzamelen. Tegenwoordig is het dankzij de groeiende transparante verslaggeving en omvangrijke databases mogelijk om voldoende informatie te verzamelen om een statistische analyse te geven omtrent de invloed van de familie binnen grote familiebedrijven.

(8)

8 Het overige gedeelte van het onderzoek zal als volgt samengesteld worden. In het verleden zijn diverse variaties op deze definitie geweest (Matser 2010). Deze definities worden met elkaar vergeleken aan de hand waarvan een definitie voor het grote familiebedrijf in

Nederland wordt vastgesteld. Vervolgens zal aan de hand van de sterke en zwakke kenmerken van het familiebedrijf naar voren komen wat de gevolgen zijn van het agency probleem type II binnen familiebedrijven. Ook wordt een beeld gegeven welke familiekenmerken van belang lijken te zijn met betrekking tot de financiële prestatie van het beursgenoteerde familiebedrijf. Na de literatuur zal ik het onderzoeksontwerp toelichten. In tegenstelling tot onderzoeken in het verleden waarbij vergelijkingen werden gemaakt tussen familiebedrijven en

niet-familiebedrijven, beoog ik in dit onderzoek vast te stellen of de vermeende invloeden van de familie op de financiële prestatie, binnen een familiebedrijf nog daadwerkelijk van invloed zijn in Nederland. Deze financiële prestatie zal uitgedrukt worden als onder andere de groei en verhouding financiering met vreemd vermogen versus eigen vermogen. Het meten van de invloed wordt gedaan aan de hand van een statistische regressieanalyse op basis van gegevens uit de jaarverslagen van de beursgenoteerde familie ondernemingen. Daarna zal ik de

resultaten en de analyse van het onderzoek toelichten. Tot slot zal ik mijn conclusies toelichten en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek presenteren.

(9)

9

2 Theoretisch kader

2.1 Sterkten en zwakten van het familiebedrijf

Wanneer een onderneming een familiebedrijf genoemd mag worden ligt nog niet universeel vast. Shanker en Astrachan (1996) formuleerden drie definities van het familiebedrijf op basis van de betrokkenheid van de familie. Deze zijn weergegeven in Figuur 1.

Shanker & Astrachan (1996)

Te zien is in het figuur dat familiebedrijven variëren van een bedrijf waarin de familie direct betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken en familiebedrijven waar de familie meer afstand heeft genomen hiervan. Tevens zijn er aan de hand van dit figuur en op basis van voorgaande onderzoeken vijf kenmerken te benoemen die veelal terugkomen bij het opstellen van de definitie, te weten;

-Heeft de familie de meerderheid van de aandelen in handen.

-Zijn er familieleden, die een belangrijke positie in het managementteam bekleden. -Is de familie betrokken binnen de onderneming

-Ziet een onderneming zichzelf als familiebedrijf -Is er een opvolger binnen de familie

In het onderzoek van Noorlag (2013) wordt op basis van voorgaande onderzoeken van o.a. Floren (2002), Anderson & Reeb (2003), Villalonga & Amit (2004) en Amann & Jaussaud, (2012) een definitie vastgesteld. Een familiebedrijf moet in dat onderzoek voldoen aan 2 van de drie volgende factoren:

1 de oprichtende familie neemt deel in het kapitaal van de onderneming. 2 de oprichtende familie heeft zitting in de raad van bestuur.

(10)

10 Deze definitie kan op enkele punten worden aangevuld op basis van de erkende definitie van de Europese commissie, 2009. Een bedrijf mag volgens de Europese commissie ongeacht de omvang een familiebedrijf genoemd worden als:

- De meerderheid van het stemrecht in handen is van de oprichter van het bedrijf of zijn directe familieleden;

- De meerderheid van het stemrecht mag direct of indirect zijn;

- Ten minste 1 vertegenwoordiger van de familie dient formeel betrokken te zijn bij het management of bestuur van het bedrijf;

- Beursgenoteerde bedrijven worden aanzien als familiebedrijven als de oprichter of koper van het bedrijf of de familieleden minimaal 25 procent van de stemrechten bezitten. Een onderneming wordt in dit onderzoek na combinatie van de kenmerken gebruikt in het onderzoek van Noorlag (2013), en de kenmerken gehanteerd door de Europese commissie aangemerkt als Nederlands familiebedrijf wanneer er voldaan wordt aan tenminste twee van de drie volgende factoren;

- Meer dan de helft van het eigendom berust bij de familie;

- Bij beursgenoteerde ondernemingen is minstens 20 procent van de aandelen in handen van de familie;

- Minimaal één familielid van de oprichter bekleedt een sleutelpositie, in de directie of als commissaris;

- De meerderheid van het stemrecht bij de algemene vergadering van aandeelhouders is in handen van de oprichter of eigenaar of diens familie. Stemrecht kan, maar hoeft niet, rechtstreeks te zijn;

- Er is sprake van familiebanden. Dat kan door huwelijk of erfopvolging of door familiebanden tot de derde lijn

Volgens de definitie van Flören(1996) is 55 procent van de Nederlandse ondernemingen een familiebedrijf, waardoor de Nederlandse economie voor een groot deel op deze bedrijfsvorm drijft. Hét kenmerkende aspect van familiebedrijven is de overlap tussen de drie subsystemen: eigendom, familie en bedrijf (BDO 2011). De belangen die een rol spelen binnen het

familiebedrijf zijn door Taguiri en Davis (1996) schematisch weergegeven in een cirkelmodel.

In de overlappende gebieden komen belangen van leden van de familie en de belangen van het bedrijf met elkaar in aanraking, wat gevolgen heeft voor de onderneming, en voor zowel kansen als bedreigingen kan zorgen. Problemen die in deze gebieden ontstaan, worden aangeduid met het agency type II probleem.

(11)

11 Dit probleem kan worden omschreven als het stellen van het familiebelang boven het

ondernemingsbelang (Schleifer & Vihny 1997, Noorlag 2013). Een voorbeeld van dit agency probleem is onder andere, dat bij een derde van de niet-exporterende familiebedrijven

samenwerking met andere bedrijven wordt bemoeilijkt, omdat de familie gerelateerde aandeelhouders graag 100% controle willen houden. Slechts 40% van de directeuren van familiebedrijven zal alle aandelen van het bedrijf gelijktijdig met de opvolging in leiding overdragen. Echter door vast te houden aan het principe dat het aandelenbezit volledig

eigendom moet zijn van de familie kunnen plannen tot internationalisatie moeilijker doorgang vinden, wat de onderneming op termijn kan schaden (BDO 2012). Deze problemen komen voornamelijk voor wanneer familiebedrijven groeien en het bedrijf een

professionaliseringsproces doormaakt (Morck & Yeung 2003). De belangenverstrengelingen binnen familiebedrijven zorgen ervoor dat er maatregelen getroffen worden om negatieve gevolgen van deze verstrengelingen tegen te gaan. Hierbij moet gedacht worden aan het aanstellen van een RvC om zo “goed“ bestuur van het top management in grotere mate te garanderen. Ook zorgen deze verstrengelingen ervoor dat familiebedrijven ook niet familie gerelateerde managers toe moeten laten in de onderneming om nepotisme, en de negatieve gevolgen van de belangenverstrengeling tegen te gaan.

Toch zijn het tot op heden nog vooral de positieve eigenschappen van het familiebedrijf die de aandacht lijken te krijgen. Voor familiebedrijven is het belangrijkste doel continuïteit.

Wellicht niet eens zo zeer in economische zin, maar het voortbestaan van de naam schijnt een belangrijke drijfveer te zijn voor familiebedrijven. Plezier in het ondernemen, economische waarde creëren voor zichzelf en de mede eigenaren zijn manieren waarop deze drang tot continuïteit tot uiting komt (FBNED 2003). Ondernemers in familiebedrijven, ook wel familieondernemers genoemd, zijn bijzonder inspirerend. Dit komt vooral door de meeslepende liefde voor hun onderneming (Flören en Jansen, 2007).

Miller en Le Breton-Miller (2006) vatten de sterke eigenschappen van een familiebedrijf in de vorm van vier succesfactoren samen: command, continuity, community en connection. - Continuity: continuïteit, de langetermijnfocus staan centraal. De onderneming heeft een missie geformuleerd en vertaalt deze in doelstellingen voor de lange termijn.

- Command: daadkracht, succesvolle familiebedrijven blijken in staat om daadkrachtige beslissingen te nemen. Het gaat hier niet alleen om snelheid maar ook om durf en originaliteit.

-Community: gemeenschap, de bedrijven investeren veel in het binden van het

personeel. Belangrijke aspecten van de bedrijfscultuur zijn saamhorigheid en teamgeest. - Connection: verbinding, er wordt veel geïnvesteerd in een goede relatie met de omgeving. Enerzijds zijn dit zakelijke partners zoals leveranciers en klanten. Anderzijds gaat het om de regionale omgeving van het bedrijf

De sterke eigenschappen maken familiebedrijven een betrouwbare werkgever en een betrouwbare zakenrelatie.

2.2 Financiële prestatie van familiebedrijven

De financiële prestatie van de onderneming bestaat uit vele factoren, die tezamen een beeld opleveren van de totale prestatie van de onderneming. In familiebedrijven oefenen de acties van de familieleden invloed uit op deze prestatie zo blijkt uit voorgaand onderzoek van o.a. Daily en Dollinger (1992). In dit onderzoek wordt een positief effect geconstateerd op de groei en verscheidene margins, wanneer in de onderneming leden van de familie werkzaam zijn.

(12)

12 Ook door Anderson en Reeb (2003) is geconstateerd dat de kenmerken waarmee in hun

onderzoek een familiebedrijf gedefinieerd wordt (aanwezigheid van familie in het kapitaal, oprichtende CEO nog steeds actief en familie maakt deel uit van het management) resulteren in een hogere Tobin’s Q en ROA. Resultaten uit het onderzoek van Saito (2008) tonen aan dat familieondernemingen hogere financiële prestaties behalen dan niet-familiebedrijven, maar stelt wel als kanttekening dat dit hogere financiële resultaat alleen geldt wanneer de oprichter nog steeds actief is als CEO van de onderneming. Een oorzaak van het hogere financiële resultaat kan een gunstige solvabiliteitsratio zijn zo blijkt uit de onderzoeken. De solvabiliteit kan berekend worden aan de hand van leverage van de onderneming. Met betrekking tot de leverage, ofwel de verhouding van financiering met vreemd/eigen vermogen, is vooral geconstateerd dat familiebedrijven minder rusten op vreemd vermogen en meer financieren met eigen vermogen (Gonzalez et al. 2012, Anderson en Reeb 2003). Op basis hiervan is gesteld dat de invloed van de familie in het management op de groei bij niet beursgenoteerde ondernemingen een positief effect heeft op de financiële prestatie van de onderneming,

doordat de winstgevendheid niet onder druk komt te staan door financiering met meer vreemd vermogen (Flören 2002). De keuze om financiering veelal met eigen vermogen te doen is niet enkel vrije keus, maar ook enigszins noodgedwongen, omdat het agency type II probleem, oftewel de belangenverstrengelingen binnen het beursgenoteerde familiebedrijf invloed heeft op de mogelijkheid om vreemd vermogen aan te trekken (Pukall en Calabro 2013).

In navolging van Anderson en Reeb (2004) wordt in dit onderzoek aangenomen dat het balanceren van familiemacht in een beursgenoteerd familiebedrijf dus niet enkel een gevolg is van mogelijke kosten door de gevaren van scheiding management/eigenaar (=agency type 1 kosten). Vooral de aanwezigheid van de agency type II kosten binnen beursgenoteerde

familiebedrijven kunnen ervoor hebben gezorgd, dat een beursgenoteerde familieonderneming strikte corporate governance structuren toepast en de macht van de familie balanceert

waardoor mogelijk ook het familie eigen karakter van het beursgenoteerde familiebedrijf verdwijnt. Bij beursgenoteerde ondernemingen is in voorgaande onderzoeken tot op heden namelijk wel een invloed geconstateerd op de winstgevendheid van de onderneming, echter is het resultaat van de invloed gemixt in de zin dat er zowel positieve als negatieve effecten geconstateerd zijn (Villalonga en Amit 2010 & Lins et al. 2013.), waardoor nog geen duidelijkheid is omtrent de werkelijke invloed van het “familie effect”.

Dyer (2006) stelt dat in het onderzoek van Anderson en Reeb (2003) de ondernemingen een snelle groei doorgemaakt moeten hebben om in de S&P 500 terecht te komen, en het daardoor niet duidelijk is of daadwerkelijk de invloed van de familie gezorgd heeft voor deze groei, of dat er ook nog andere aspecten aanwezig waren die hiervoor hebben gezorgd. Uit onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat, wanneer het afstand doen van een gedeelte van het aandelenkapitaal noodzakelijk is voor bijvoorbeeld groeifinanciering, deze optie door familieleden nadrukkelijk dient te worden overwogen. Hiervoor is het essentieel dat familiebedrijven de bestaande vooroordelen tegen samenwerking in eigendom met derden snel vergeten. Zo niet dan lopen snelgroeiende familiebedrijven namelijk het gevaar dat zij ten onder gaan aan een combinatie van hun eigen succes en hun halsstarrige weigering om extern kapitaal aan te trekken (BDO 2012). Dit blijkt ook uit het onderzoek van Lins et al. (2013) waarin een negatieve invloed met betrekking tot de aanwezigheid van de familie op het financiële resultaat geconcludeerd wordt. Hierbij is een onderzoek uitgevoerd onder beursgenoteerde ondernemingen in 35 landen, en wordt vastgesteld dat beursgenoteerde familiebedrijven minder goed presteren ten opzichte van beursgenoteerde

niet-familiebedrijven ten tijde van de crisis 2008-2009. In dit onderzoek wordt voor deze conclusie echter geen bewijs gevonden in termen van cash holdings, dividendbeleid, leverage, debt maturity, credit lines en equity issues tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Het verschil wordt meer toegewezen aan de belangenverstrengeling bij familiebedrijven.

(13)

13

2.3 hypothesevorming

De financiële prestatie van de niet-beursgenoteerde familie onderneming wordt direct beïnvloed door de macht die de familie uitoefent binnen het management (Maury 2006). In de recente onderzoeken naar grote familiebedrijven lijkt echter een gebrek aangetoond te worden van de voorgaande onderzoeken naar het positieve effect van de karakteristieken van het familiebedrijf op het financiële resultaat. Aangenomen is in deze onderzoeken dat de familiekenmerken, zoals de aanwezigheid van de oprichtende CEO in het management, een effect zullen hebben op financiële aspecten. Elk van de onderzoeken waarin een positieve invloed is geconstateerd in familiebedrijven vs niet-familiebedrijven met betrekking tot de winstgevendheid, stellen namelijk dat dit positieve effect te verklaren is door aanwezigheid van familiebanden en actieve bedrijfsvoering van leden van de oprichtende familie binnen de familiebedrijven (Maury 2006). Hierbij blijft echter in gebreke een duidelijk beeld van de invloed van familiekenmerken op het financiële resultaat, wanneer een onderneming meer geformaliseerd/geprofessionaliseerd is. Hierdoor rijst de vraag o.a. gesteld door Dyer (2006) of bij voorgaande onderzoeken, wel voldoende rekening is gehouden met andere factoren als verklaring voor de financiële aspecten.In recentere onderzoeken is dan ook een groeiende lijn te zien dat geprobeerd wordt op een dieper niveau de verschillen tussen familiebedrijven en niet familiebedrijven te belichten.

Dekker et al. (2013) stelt dat wanneer familiebedrijven beursgenoteerd zijn er een

professionaliseringsproces plaatsvindt bij ondernemingen, waardoor de invloed van familie binnen familiebedrijven kleiner wordt. In het verleden zijn hierdoor conclusies getrokken omtrent verschillen tussen beursgenoteerde familiebedrijven en niet familiebedrijven, op basis van vermeende invloed van familie eigenschappen, op bijvoorbeeld de financiële prestatie, die niet volledig onderbouwd vastgesteld zijn bij deze grote familiebedrijven. Of de maatregelen getroffen om het agency type II probleem tegen te gaan de invloed van familiekenmerken op het financiële resultaat bepalende factoren beïnvloeden is een onbeantwoorde vraag.

Daarom wordt hier getracht vast te stellen of in grote Nederlandse familiebedrijven de familie, door actieve participatie, invloed kan uitoefenen op de totale financiële prestatie. De familiekenmerken aan de hand waarvan men grote Nederlandse familiebedrijven definieert zijn; oprichter van de onderneming is nog altijd CEO, familie gerelateerde managers in de RvB. Dit zijn de kenmerken waarvan gedacht wordt dat deze invloed

uitoefenen op de solvabiliteit, de groei, en de winstgevendheid die tezamen een beeld geven van de financiële prestatie van het Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijf, en zijn als volgt in een model samen te vatten.

.

Leverage ratio Groei Winstgevendheid

Groot Nederlands familiebedrijf

Oprichter = CEO Familie gerelateerde managers

(14)

14 Oprichter is de huidige CEO

Wanneer de oprichter ook nadat het familiebedrijf groeit tot groot niet beursgenoteerd, of beursgenoteerd als CEO blijft fungeren, is in het verleden gesteld dat dit een positief effect heeft op de financiële prestatie van de onderneming (Anderson & Reeb 2003). Deze CEO zou het karakter van het klein niet beursgenoteerde bedrijf behouden waarmee ook de lange termijn optiek en de continuïteit van de onderneming worden gewaarborgd. Wanneer een familielid aanwezig is in het topmanagement wordt verwacht dat investeringen minder met vreemd vermogen gefinancierd zullen worden vanwege de risico aversie van de familieleden (Gonzalez et al. 2012).

Op deze manier wordt verwacht dat in grote familie ondernemingen de CEO ook de groei van de onderneming met een groter deel eigen vermogen dan vreemd vermogen zal willen

financieren, wat resulteert in een lager leverage ratio. Hieruit volgt de hypothese:

H1: Aanwezigheid van de oprichtende CEO heeft een negatieve invloed op de leverage ratio van grote Nederlandse familiebedrijven

Wanneer een groot familiebedrijf nog altijd wordt geleid door de oprichtende CEO, wordt aangenomen dat er geen scheiding is tussen eigendom en controle. Dit kan echter een

negatieve invloed hebben op de groei van de onderneming vanwege de problemen die aan de eigendom door familie vastzitten (agency type I probleem). De angst bestaat, dat de leden van de familie te veel nadruk leggen op het behouden van de eigen positie en het zeker stellen van het familiekapitaal waardoor de groei van de onderneming in gevaar wordt gebracht. Om succesvol te zijn moeten namelijk ook grote Nederlandse familiebedrijven hun horizon verbreden en zich openstellen voor strategische verbintenissen in het buitenland

(internationalisatie). Paternalisme, nepotisme en personalisme, de gevaren die dreigen binnen het familiebedrijf wanneer het familiebelang boven het bedrijfsbelang gesteld worden, kunnen worden voorkomen door het aanstellen van een professioneel management (Pukall en Calabro 2013). De dominante macht van de oprichter/eigenaar dient hierbij te worden

geminimaliseerd (Levinson 1971). Wanneer de oprichtende CEO dus nog aanwezig is als CEO dreigen de gevaren van het stellen van het familiebelang boven het bedrijfsbelang alsnog binnen het Nederlandse familiebedrijf (Pukall en Calabro 2013). Familie eigendom lijkt een curvilineaire relatie te hebben tot de mate van internationalisatie. Wanneer de oprichter nog CEO is worden dan ook negatieve effecten met betrekking tot de internationalisatie

vastgesteld, wat ook de groei van de onderneming schaadt. Dit leidt tot de hypothese: H2: De aanwezigheid van een oprichtende CEO heeft een negatieve invloed op de groei van de grote Nederlandse familiebedrijven.

Met betrekking tot de invloed van de familie in het topmanagement van een familiebedrijf op de winstgevendheid van de familie onderneming, zijn de onderzoeksresultaten uit het

verleden gemixt. De resultaten uit het onderzoek van Saito (2008) tonen aan dat beursgenoteerde familieondernemingen enkel hogere financiële prestaties hebben dan

beursgenoteerde niet-familiebedrijven wanneer de oprichter nog steeds actief is als CEO van de onderneming. Nadat deze oprichter de onderneming heeft verlaten worden de resultaten omtrent het effect van de familie op het financiële resultaat gemixt.

Ook uit het onderzoek van Anderson & Reeb (2003) komt een positieve winstgevendheid in termen van ROA en Tobin’s Q naar voren. Afgaande op deze conclusies wordt ook in dit onderzoek verwacht dat de aanwezigheid van de oprichtende CEO een positief effect heeft op de winstgevendheid van het grote Nederlandse familiebedrijf.

(15)

15

+

-

H3: De aanwezigheid van de oprichtende CEO heeft een positief effect op de winstgevendheid van grote Nederlandse familiebedrijven

Familie gerelateerde managers in de RvB

Wanneer een onderneming familiebedrijf is tonen Ampenberger et al. (2011) aan dat er een significant lager leverage ratio is dan bij niet-familiebedrijven. De onderzoekers wijten dit vooral aan de invloed van de familie in het familiebedrijf op het aantrekken van vreemd vermogen. In het onderzoek “met het familiebedrijf de crisis door” (2011) wordt gesteld dat, hoewel vanuit het bedrijfsbelang het gebruik van vreemd vermogen aantrekkelijk kan zijn, veel familiebedrijven redenerend vanuit het familie en aandeelhoudersperspectief toch kiezen voor het buitensluiten van externe financierders. Wanneer een onderneming beursgenoteerd wordt moet het management niet-familieleden opnemen in het management om zo naar de aandeelhouders niet de indruk van entrenchment effect wekken. Hiervoor is het essentieel dat familiebedrijven de bestaande vooroordelen tegen samenwerking in eigendom met derden snel vergeten. Zo niet dan lopen snelgroeiende familiebedrijven het gevaar dat zij ten onder gaan aan een combinatie van hun eigen succes en hun halsstarrige weigering om extern kapitaal aan te trekken (BDO 2012). Wanneer familie gerelateerde managers dus nog zitting hebben in het management dreigt dit gevaar alsnog vanwege de afkeer van het aantrekken van vreemd vermogen Gonzalez et al. (2012) en zal de aanwezige belangenverstrengeling

(familiebelang/bedrijfsbelang) waarschijnlijk resulteren in een lagere leverage ratio van de onderneming. Hieruit volgt de hypothese :

H4: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de raad van bestuur heeft een negatieve invloed op de leverage ratio van grote Nederlandse familiebedrijven

Om groei van het Nederlandse familiebedrijf te kunnen waarborgen moet de onderneming over kapitaal kunnen beschikken om te kunnen investeren. Om de groei mogelijkheden te kunnen detecteren moet de onderneming over zowel de expertise beschikken als de macht om het kapitaal aan te kunnen trekken en in te springen op deze groei mogelijkheden. Wanneer er echter nog familie gerelateerde managers zitting hebben in de RvB wordt de kans groot geacht dat er voor een groter deel op het kapitaal van de familie wordt gerust en geen vreemd vermogen wordt aangetrokken. De mate waarin een onderneming in staat is externe

financiering aan te trekken bepaald mede de groei van de onderneming (Wellalage en Locke 2013). Ook wordt verwacht dat de grote (beursgenoteerde) familiebedrijven minder

internationaal zullen deelnemen in investeringen (Pukall en Calabro 2013). Echter houden deze twee factoren ook de groei van de onderneming tegen zoals verondersteld in het onderzoek van BDO (2012). Hieruit volgt de hypothese dat:

H5: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in het management heeft een negatieve invloed op de groei van de grote Nederlandse familiebedrijven.

Agency type I kosten zouden in de ondernemingen het laagst zijn als eigenaren direct

betrokken zijn bij het bestuur van een onderneming (Jensen & Meckling 1983). Vanwege de rechtstreekse invloed die uitgevoerd kan worden, wordt veelal een positieve relatie verwacht tussen de aanwezigheid van de oprichtende CEO en de aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de raad van bestuur en de winstgevendheid van de onderneming. Actieve familie controle wordt namelijk geassocieerd met hogere winstgevendheid van het beursgenoteerde familiebedrijf in vergelijking tot beursgenoteerde niet familiebedrijven, terwijl passieve familie controle geen effect lijkt te hebben op de winstgevendheid (Maury 2006).

(16)

16 Familie managers kunnen een lange termijn focus erop na houden die bij niet familie

gerelateerde niet aanwezig is Cadbury (2000), wat een oorzaak kan zijn voor een hogere winstgevendheid. Hieruit volgt, dat de hypothese met betrekking tot de invloed van familie gerelateerde managers en de winstgevendheid van het grote Nederlandse familiebedrijf wordt; H6: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in het management heeft een

(17)

17

3 Onderzoekspopulatie en onderzoeksmethode

Om vast te stellen in hoeverre de aanwezigheid van de familie in grote Nederlandse

familiebedrijven nog van invloed is op het financiële resultaat wordt een statistische analyse uitgevoerd. Met betrekking tot de effecten van de indirecte invloed op de winstgevendheid zijn verleden positieve en negatieve resultaten geconcludeerd, maar geen rekening is gehouden met het mogelijkheid dat wanneer een Nederlands familiebedrijf beursgenoteerd wordt de agency II problemen ertoe leiden dat de onderneming een dusdanige structuur en mitigatie van macht van de familie teweeg brengt dat deze bedrijven qua handelen identiek zouden kunnen worden aan Nederlandse beursgenoteerde niet-familiebedrijven. Hierom worden de relaties getest tussen de factoren waarvan verwacht wordt dat deze wellicht kunnen veranderen wanneer een familiebedrijf beursgenoteerd is ten opzichte van de periode dat een familiebedrijf niet beursgenoteerd is. De resultaten van dit onderzoek zouden een eerste conclusie kunnen stellen of het “zijn” van een familiebedrijf als beursgenoteerde onderneming nog van invloed is op de financiële prestatie van de onderneming.

3.1Populatie

Voor het uitvoeren van het onderzoek is gebruik gemaakt van Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijven en grote Nederlandse niet beursgenoteerde familiebedrijven met een omzet van meer dan 500miljoen. De grens van 500 miljoen is gekozen voor de niet beursgenoteerde ondernemingen, omdat op deze manier de beursgenoteerde en niet beursgenoteerde

ondernemingen vergelijkbaar zijn. Voor de beursgenoteerde familiebedrijven wordt gebruik gemaakt van Euronext. Deze beurs geeft een helder beeld van de Nederlandse

beursgenoteerde familie en niet-familie bedrijven. Een lijst van de ondernemingen genoteerd aan deze beurs is beschikbaar via de website AEX.nl en is verkregen op 19 april 2014. Voor de Nederlandse niet beursgenoteerde ondernemingen is gebruik gemaakt van beschikbare gegevens uit de database Orbis. Van familiebedrijven die niet beursgenoteerd zijn, is vaak geen jaarverslag beschikbaar via de website. In de database Orbis wordt van deze bedrijven wel gegevens verzameld waardoor op deze manier van deze bedrijven ook de gegevens verkregen kunnen worden. De selectie van de doelgroep heeft geresulteerd in een initiële steekproef van 117 familieondernemingen, maar alvorens deze steekproef vastgesteld kan worden is hij onderworpen aan een aantal criteria.

Omdat dit een onderzoek is waarbij het doel is om de impact van familiekenmerken binnen het grote Nederlandse familiebedrijf te meten zijn de ondernemingen waarvan het

hoofdkantoor niet in Nederland is uit de steekproef verwijdert. Op deze ondernemingen zijn invloeden van de landen waar het hoofdkantoor zich heeft gevestigd van invloed, waaronder bijvoorbeeld de cultuur of indirecte wet en regelgeving. Na toepassing van dit criterium zijn 97 Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en 46 Nederlandse niet beursgenoteerde ondernemingen nog in de steekproef opgenomen. Vervolgens worden in navolging van eerdere onderzoeken (Hooghiemstra 2012, Li et al 2008) alle financiële ondernemingen uit de steekproef gehaald, omdat voor deze ondernemingen een heel eigen wet en regelgeving geldt. Zouden deze ondernemingen wel in de steekproef blijven zou hierdoor niet het verwachte effect van het agency II probleem, namelijk dat dit probleem er voor kan zorgen dat binnen familiebedrijven een balancering van familie/niet familiemanagers tot plaatsvindt en dat hierdoor het onderscheidende karakter van het familiebedrijf verdwijnt.

(18)

18 De afwijkende wet en regelgeving zouden hier een storende factor in zijn, waardoor de

ondernemingen waar dit van toepassing is uit de steekproef gehouden zijn.

Omdat dit onderzoek gericht is op de grote familiebedrijven in Nederland wordt vervolgens getest of de ondernemingen voldoen aan minstens drie van de volgende factoren;

- Meer dan de helft van het eigendom berust bij de familie;

- Bij beursgenoteerde ondernemingen is minstens 20 procent van de aandelen in handen van de familie;

- Minimaal één familielid van de oprichter bekleedt een sleutelpositie, in de directie of als commissaris;

- De meerderheid van het stemrecht bij de algemene vergadering van aandeelhouders is in handen van de oprichter of eigenaar of diens familie. Stemrecht kan, maar hoeft niet, rechtstreeks te zijn;

- Er is sprake van familiebanden. Dat kan door huwelijk of erfopvolging of door familiebanden tot de derde lijn

Tot slot worden de familiebedrijven geëlimineerd waarvan geen gegevens beschikbaar zijn. Na het uitvoeren van deze filters blijft er een uiteindelijke steekproef over van 36

Nederlandse familie ondernemingen die door hun vergelijkbaarheid een betrouwbaar resultaat op zouden moeten leveren. Alle overige factoren die van invloed kunnen zijn op de variabelen gebruikt om het financiële resultaat te meten zijn in dit onderzoek buiten beschouwing

gelaten. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de strategische context waar de onderneming zich in bevindt worden(Lee 2010). Op basis van deze steekproef kan hierdoor een eerste beeld worden gevormd omtrent de invloed van de actieve participatie van

familieleden binnen het grote Nederlandse familiebedrijf, waar gebruik van kan worden gemaakt in toekomstige onderzoeken met betrekking tot het Nederlandse familiebedrijf. Van deze ondernemingen wordt voor het verkrijgen van de gegevens gebruik gemaakt van het jaarverslag uit 2012. Dit jaarverslag is voor alle ondernemingen beschikbaar. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van deze ondernemingen.

3.2 Onderzoeksmodel Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in het onderzoek is de financiële prestatie van de onderneming. Onderzoeken naar de financiele prestatie van familiebedrijven zijn uitgevoerd in diverse landen, Colombia (Gonzalez et al. 2012), Japan (Amann en Jaussaud 2012), Amerika (Anderson en Reeb 2003) en een onderzoek in 35 landen door Lins et al. (2013) (Noorlag 2013). De uitkomsten zijn hierbij niet eenduidig gebleken, omdat zowel positieve als negatieve effecten zijn waargenomen. Om vast te stellen of het wegebben/verdwijnen van de invloed van de familie binnen een grote familie onderneming de oorzaak hiervan is, worden de factoren waardoor deze invloed zichtbaar wordt getest tegen de variabelen gebruikt om de financiële prestatie van de onderneming weer te geven.

(19)

19 Solvabiliteit

De eerste proxy gebruikt in het onderzoek voor de financiële prestatie is de solvabiliteit. In het onderzoek wordt de solvabiliteit gemeten aan de hand van leverage ratio van de

ondernemingen oftewel de verhouding van financiering met eigen vermogen vs vreemd vermogen. De leverage wordt berekend als de totale schulden gedeeld door de totale bezittingen. Deze manier wordt ook gehanteerd binnen het onderzoek van Gonzalez et al. (2012)

Groei

De tweede proxy gebruikt in het onderzoek voor de financiële prestatie is de solvabiliteit. In het onderzoek wordt de omzet als groei parameter gebruikt. Deze manier van het meten van groei wordt gebruikt in navolging van eerdere onderzoeken naar ondernemingsdynamieken en in corporate governance papers (Schulze et al. 2001).

Winstgevendheid.

De laatste proxy gebruikt in het onderzoek voor de financiële prestatie van de onderneming is de winstgevendheid, met als kenmerk de ROA. De redernatie hierachter is dat voor een onderneming met een hogere winstgevendheid het eenvoudiger is om financiering voor een investeringsproject te krijgen. De ROA wordt berekend door het netto inkomen te delen door de totale assets. De ROA is een veelgebruikte methode in de wetenschappelijke literatuur om de financiële prestatie van de onderneming te meten (Villalonga en Amit, 2010)

Onafhankelijke variabelen

Op de afhankelijke variabele wordt in dit onderzoek de invloed van de familie binnen grote Nederlandse familiebedrijven getest. De factoren aan de hand waarvan deze invloed wordt getest zijn de volgende;

CEO familie gerelateerd of oprichter

Om de invloed van de familie te bepalen is voor de Nederlandse familiebedrijven bepaald of de oprichter, of een lid van de familie van de oprichter nog altijd CEO van de onderneming is. Deze variabele is als dummyvariabele genoteerd waarbij de variabele de volgende waarden aanneemt;

1 De oprichter of een lid van de familie is de CEO 0 De oprichter of een lid van de familie is niet de CEO Aanwezigheid familie gerelateerde managers

De tweede onafhankelijke variabele is de aanwezigheid van leden van de familie in het top management (raad van bestuur). Deze variabele wordt gemeten als de verhouding familie gerelateerde managers en niet familie gerelateerde managers in de RvB

Familie gerelateerde commissarissen in de Raad van commissarissen

De invloed van de familie wordt als laatste gemeten aan de hand van de aanwezigheid van familie gerelateerde commissarissen in de RvC. Deze variabele wordt gemeten als de

verhouding familie gerelateerde commissarissen en niet familie gerelateerde commissarissen in de RvC

(20)

20 Controle variabele

In het onderzoek is als controlevariabele opgenomen:

De aanwezigheid van familieleden in de Raad van commissarissen

Familie gerelateerde commissarissen in de RVC

Binnen de Nederlandse familiebedrijven speelt zoals vastgesteld het agency type II probleem een rol. Dit probleem kan onder andere tegengegaan worden door het invoeren van corporate governance structuren. Door de aanwezigheid van een RvC wordt er door een onafhankelijke partij toezicht gehouden op het bestuur van de onderneming, waardoor het agency II probleem verkleint wordt binnen de familiebedrijven, wat gevolgen kan hebben op de financiële

prestatie van de onderneming.

Ook bij deze raad geldt echter dat wanneer familie gerelateerde leden zitting nemen in de raad, deze leden wellicht invloed uitoefenen op de vorm van controle, en ervoor zorgen dat het familiebelang voorop staat (Klein, 2000). Om volledig onafhankelijk te zijn wordt verondersteld dat de RvC geen familieleden of familie gerelateerde commissarissen mag bevatten (corporate governance code Oostenrijk, 2012). Aan de andere kant is echter door Berk (2013) aangetoond dat 65% van de door hun ondervraagde familiebedrijven vindt dat de leden van RvC mede verantwoordelijk zijn voor een goede balans tussen familie- en

bedrijfsbelangen. Zoals al eerder is vastgesteld moeten beursgenoteerde familiebedrijven om groei te waarborgen gebruik maken van niet familie gerelateerde investeerders. Een sterke financiële positie, waarbij weinig gerust wordt op vreemd vermogen, is belangrijk, maar ondernemingen die rusten op meer vreemd vermogen groeien sneller (BDO 2012). Door de aanwezigheid van een RvC wordt het bestuur van de onderneming gecontroleerd en op deze manier wordt het bedrijfsbelang voorop gesteld. Klein (2000) stelt dat bij beursgenoteerde familiebedrijven, ofwel door de aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de RvB, ofwel door de aanwezigheid van familie gerelateerde commissarissen de familie invloed probeert uit te oefenen in de onderneming. De vraag blijft hierbij dus of de familie

gerelateerde commissarissen, indien aanwezig, invloed uitoefenen op beslissingen omtrent financiering, transparantie etc en welk effect dit heeft. Wanneer een onderneming minder transparant is, zullen banken ook meer terughoudend zijn in het verstrekken van leningen waardoor minder geïnvesteerd kan worden, wat een negatief gevolg kan hebben op de groei en winstgevenheid van de onderneming (Chen, 2010

De statistische analyse gebruikt in het onderzoek is een lineaire regressie analyse die driemaal uitgevoerd op de 3 verschillende afhankelijke variabelen waarbij gebruik gemaakt wordt van de volgende modellen:

Y1 = B0 + B1 X1 + B2 X2 + B3 X3 + E Y2 = B0 + B1 X1 + B2 X2 + B3 X3 + E Y3 = B0 + B1 X1 + B2 X2 + B3 X3 + E

(21)

21 De symbolen in het model staan voor de volgende gegevens:

Van de onafhankelijke variabelen:

X1: De aanwezigheid van de oprichtende CEO

X2: De aanwezigheid van familieleden in de Raad van bestuur X3: De aanwezigheid van familieleden in de RvC

wordt verwacht dat ze invloed hebben op de afhankelijke variabelen: Y1: de financiële prestatie van de onderneming gemeten in de term ROA.

Y2: de financiële prestatie van de onderneming gemeten in de term Leverage ratio. Y3: de financiële prestatie van de onderneming gemeten in de term Groei.

(22)

22

4 Resultaten & Hypotheseanalyse

Om vast te stellen of eventuele correlaties tussen de variabelen problemen opleveren binnen het onderzoek is eerst een correlatieanalyse uitgevoerd. Indien de absolute waarden bij deze test hoger zijn dan 0,7 bestaat er kans op problemen met betrekking tot de analyse vanwege correlatie tussen de onafhankelijke variabelen. De bevindingen van de correlatietest zijn opgenomen in tabel 1, bijlage 2.

Uit de correlatietest komt naar voren date er sprake is van een positieve significante correlatie tussen de aanwezigheid van de oprichtende CEO en de samenstelling van de RvB. Deze relatie is positief en significant op een niveau van 1%. Dit wil zeggen wanneer een oprichter de CEO is deze wellicht ook zitting heeft in de RvB.

Deze correlatie ligt net onder het gestelde niveau van 0.7 waardoor geen sprake is van een causaal verband. De correlatie komt naar alle waarschijnlijkheid voort uit het feit dat in de gebruikte steekproef in de meeste gevallen de (oprichtende) CEO ook zitting heeft in de Raad van Bestuur. Het hoeft echter niet zo te zijn dat wanneer een familie gerelateerde manager zitting heeft in de raad van bestuur deze ook automatisch de oprichtende CEO is. Hierdoor levert deze correlatie geen problemen op in dit onderzoek en kunnen beide variabelen gebruikt worden. Een tweede significant verband is aangetoond tussen winstgevendheid en leverage. Wanneer een onderneming meer rust op financiering met vreemd vermogen zullen ook de financieringskosten hoger zijn. Deze kosten drukken op de winst wat een verklaring kan zijn voor het aangetoonde negatieve verband. Het verband komt niet boven het gestelde niveau van 0.7 uit, waardoor er geen problemen verwacht worden met betrekking tot dit onderzoek. Als laatste is ook een verband aangetoond tussen de variabelen familie leden aanwezig in de RvC, familieleden in de board, oprichter = CEO en de groei van de onderneming. Dit komt overeen met de verwachting dat wanneer familieleden invloed uitoefenen op beslissingen omtrent o.a. financiering, transparantie etc. er een effect kan ontstaan op de groei van de onderneming (Chen 2010). Geen van deze verbanden komen echter boven het gestelde niveau uit, waardoor geen problemen met betrekking tot de analyse verwacht worden.

Na het uitvoeren van de correlatietest en de statistische regressieanalyse, wordt vervolgens gekeken welk percentage van de afhankelijke variabelen door het totale model verklaard worden in het onderzoek. Deze gegevens worden weergegeven in tabel 2. Hieruit kan opgemaakt worden dat aan de hand van de regressie analyse er verschillen zijn in de mate waarin de afhankelijke variabele (leverage, groei en winstgevendheid) verklaard worden door de onafhankelijke variabelen. Uit de hoogte van de R² blijkt, dat de bij de afhankelijke variabele groei deze verklarende relatie het grootst is met een R² van 27,8%. Bij leverage is dit percentage relatief klein, beneden de 10%, wat wil zeggen dat deze factor voor financiële prestatie slechts voor een klein deel verklaard wordt door de variaties in de aanwezigheid van de CEO, de samenstelling van de RvB en de samenstelling van de RvC.

(23)

23 Tabel 2; R² en uitkomsten

ANOVA

Een verklaring voor de relatief lage R² voor alle drie de variabelen is dat de financiële prestatie van de onderneming uit vele factoren bestaat, die op hun beurt weer door vele factoren beïnvloed worden. Om een volledig sluitend model te maken zouden alle variabelen die ook maar enigszins invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele meegenomen moeten worden in de analyse. Zo is het bijvoorbeeld met betrekking tot de leverage ratio van de onderneming zo dat deze o.a. ook afhangt van de grootte, winstgevendheid,

liquiditeit.(Wellalage en Locke 2013). In dit onderzoek wordt echter specifiek getest op de invloed van de familie op deze variabelen, wat slechts een klein deel van de afhankelijke variabelen (leverage, groei en de winstgevendheid) zal verklaren.

Uit de uitkomst van de ANOVA tabel zijn de F waarden en de significantie opgenomen in tabel 2. Hieruit blijkt dat het model voor zowel leverage als winstgevendheid niet significant is. Het is gewenst om het model verklarend te noemen als het significantieniveau 5% of minder is. Wat een mogelijke conclusie is die hieruit getrokken kan worden is dat de onafhankelijke variabelen geen duidelijke verklarende variabele zijn voor de afhankelijke variabelen. Groei is echter wel significant, waardoor het model wel verklarend kan worden gezien voor deze variabele. Op basis van deze gegevens kan echter nog niet gezegd worden dat geen enkele van de onafhankelijke variabele verklarend is met betrekking tot de

afhankelijke variabele leverage en winstgevendheid, of dat alle onafhankelijke variabelen verklarend zijn voor de afhankelijke variabele groei. Om dit vast te stellen zal eerst een analyse van de afzonderlijk gemeten invloed van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen zoals weergegeven in de tabellen 3,4,5 plaats vinden. Dit zal een beeld geven van de invloed van de aanwezigheid van de CEO, de samenstelling van de RvB en de samenstelling van de RvC op de leverage ratio, de groei en de winstgevendheid.

Tabel 3 t Sig. B Std. Error Beta Samenstelling RvB ,277 ,286 ,227 ,969 ,339 Oprichter = CEO -,116 ,093 -,281 -1,242 ,223 Samenstelling RvC -,056 ,093 -,107 -,606 ,549

Afhankelijke variabele: Leverage

Leverage

• R² = 6.4

• ANOVA

(F) 0,747

(sig) 0.532

Groei

• R² = 27.8

• ANOVA

(F) 5.6

(sig) 0.003

Winstgevendheid

• R² = 14.7

• ANOVA

(F) 1.898

(sig) 0.149

(24)

24 Met betrekking tot de afhankelijke variabele; leverage ratio, tonen de resultaten dat geen enkele van de onafhankelijke variabelen een significante relatie met deze variabele vertoont. Hieruit lijkt op te maken dat als een Nederlands familiebedrijf groot is, de invloed van de familie ondanks de aanwezigheid van de oprichter als CEO of een familie-manager in de RvB geen effect heeft op de leverage ratio. Ook de aanwezigheid van de familie binnen de RvC en hiermee de indirecte mogelijkheid om invloed te hebben op beslissingen omtrent

kapitaalstructuur, is niet van een significant gebleken.

Op basis van deze uitkomsten kunnen worden verworpen, de opgestelde hypotheses één H1: Aanwezigheid van de oprichtende CEO heeft een negatieve invloed op de leverage ratio van grote Nederlandse familiebedrijven

en twee;

H2: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de raad van bestuur heeft een negatieve invloed op de leverage ratio van grote Nederlandse familiebedrijven

Deze uitkomst kan verklaard worden door de bevinding van Gonzalez et al. (2012), die benadrukken dat hoewel een familiebedrijf veelal risk averse is en dus liever geen gebruik maakt van vreemd vermogen, er een trade-off plaatsvindt tussen deze aversie en de drang om te groeien. De aversie waardoor de onderneming een lager leverage ratio zal hebben houdt namelijk de groei tegen, omdat het gebruik van vreemd vermogen een positief effect heeft op de groei van de onderneming. Het gevaar dat het familiebedrijf ten onder gaat aan een

combinatie van hun eigen succes en hun halsstarrige weigering om extern kapitaal aan te trekken (BDO 2012) lijkt hierdoor tegengegaan te worden door de drang om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. Hierdoor lijkt de invloed van de familie, waarvan verwacht werd dat evenals bij niet-beursgenoteerde familiebedrijven er minder financiering door vreemd vermogen zou zijn, kleiner is dan wellicht gedacht is in voorgaande

onderzoeken. Dit komt ook overeen met het onderzoek van Wellalage en Locke (2013) waarin gesteld wordt dat de kapitaalstructuur zal verschillen tussen ondernemingen, vanwege de aanwezigheid in diverse industrieën en door verschillende groeipatronen. Keuzes in verband met het aantrekken van kapitaal moeten passen bij de doelen gesteld door de

onderneming. Hierbij gaat het dus echt om het bedrijfsbelang en niet om de familiebelangen, waardoor de invloed van de familie gebalanceerd wordt met die van niet-familie en op deze manier niet de specifieke kenmerken van het familiebedrijf bij grote familiebedrijven nog verantwoordelijk zijn voor de leverage ratio.

De relatie tussen Groei en Leverage onderling is bij beursgenoteerde ondernemingen positief, zoals ook te zien is in de correlatietest (tabel 1). Een beursgenoteerde onderneming ervaart wanneer er meer gerust wordt op vreemd vermogen, een positieve relatie met de groei van de onderneming. Terwijl een hogere mate groei bij deze bedrijfsvorm voornamelijk gefinancierd wordt met vreemd vermogen. De groei van een onderneming is een kritieke factor gebleken voor investeerders in het proces van evaluatie van een onderneming waarin ze potentieel willen investeren. Groei is namelijk een stabielere factor dan winstgevendheid gebleken (Coad, 2009). Niet beursgenoteerde familie onderneming waar de familie direct betrokken is bij de dagelijkse leiding maken veelal gebruik van financiering met eigen vermogen (FBNed 2003) Naarmate een onderneming groter wordt is het verband niet altijd even duidelijk.

(25)

25 Zo stelt Dyer (2006) bijvoorbeeld dat in het onderzoek van Anderson en Reeb (2003) de ondernemingen een snelle groei doorgemaakt moeten hebben om in de S&P 500 terecht te komen, en het daardoor niet duidelijk is of daadwerkelijk de invloed van de familie nog verantwoordelijk is voor de groei. Hiermee rees de vraag of bij de grote

familieondernemingen in Nederland de factor familie nog van invloed was op de groei van de onderneming. Naar aanleiding van de resultaten lijkt op deze vraag in dit onderzoek een ten dele ontkennend antwoord naar voren te zijn gekomen.

Tabel 4 t Sig. B Std. Error Beta Samenstelling RvB 1,231 4,738 ,051 ,260 ,797 Oprichter = CEO 2,366 1,542 ,292 1,535 ,134 Samenstelling RvC -4,466 1,537 -,431 -2,906 ,006

Afhankelijke variabele: Groei

Met betrekking tot de invloed van de familiekenmerken op de groei van de grote

familieonderneming in Nederland tonen de resultaten dat zowel de aanwezigheid van de oprichtende CEO, noch de aanwezigheid van familie gerelateerde managers in de RvB een significante invloed op de groei van de onderneming hebben zoals blijkt uit tabel 4. Hiermee wordt geen bewijs gevonden voor de volgende hypotheses;

H3: De aanwezigheid van een oprichtende CEO heeft een negatieve invloed op de groei van de grote Nederlandse familiebedrijven.

H4: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in het management heeft een negatieve invloed op de groei van de grote Nederlandse familiebedrijven

De aanwezigheid van de familie gerelateerde commissarissen in de RvC heeft op basis van de resultaten echter wel een significante invloed op de groei van de onderneming.

Hiermee lijkt te zijn aangetoond dat wanneer in de RvC familie gerelateerde commissarissen samenwerken met niet familie gerelateerde commissarissen het bedrijfsbelang boven het familiebelang staat, en hiermee goed bestuur meer gegarandeerd wordt. Ook de

veronderstelling van Dyer (2006) dat bijvoorbeeld andere factoren van invloed zijn op de groei die een mogelijke macht van de familie doen verkleinen lijkt met de uitkomst van de analyse meer gegrond. Zo krijgen familiebedrijven door de RvC toegang tot nieuwe

netwerken wat zowel nu als in de toekomst ook kan leiden tot een hogere groei en op termijn winstgevendheid.

(26)

26 Als laatste werd gekeken naar de invloed van de kenmerken van het familiebedrijf op de winstgevendheid van de onderneming. Verwacht werd naar aanleiding van voorgaande onderzoeken dat management door eigenaren een reden is dat agency kosten binnen de onderneming verkleind worden, omdat de belangen van de managers overeenkomen met de belangen van de onderneming, wat een positief effect heeft op de winstgevendheid.

Deze redernatie leidde tot de veronderstelling dat de aanwezigheid van de oprichtende CEO en de aanwezigheid van leden van de familie in het management binnen Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijven zouden leiden tot een hogere winstgevendheid. De resultaten getoond in tabel 5 spreken dit echter tegen, omdat geen enkele van deze

factoren significant is gebleken als verklarende factor op de winstgevendheid. Het verwachte positieve effect van de familie kenmerken zoals deze naar voren komen in hypothese 5 en 6 zijn niet significant gebleken, waardoor deze hypotheses worden verworpen.

H5: De aanwezigheid van de oprichtende CEO heeft een positief effect op de winstgevendheid van de grote Nederlandse familiebedrijven

H6: De aanwezigheid van familie gerelateerde managers in het management heeft een positieve invloed op de winstgevendheid van het grote Nederlandse familiebedrijven

Tabel 5 t Sig. B Std. Error Beta Samenstelling RvB 12,986 9,905 ,293 1,311 ,199 Oprichter = CEO 1,672 3,223 ,112 ,519 ,607 Samenstelling RvC 4,204 3,213 ,220 1,308 ,200

Afhankelijke variabele: Winstgevendheid

Een eventuele verklaring hiervoor wordt gegeven in het onderzoek van Dyer (2006). Hierin komt naar voren dat ook wanneer een onderneming een niet-familie eigenaar heeft deze ook dezelfde agency voordelen kan behalen, wanneer het hem lukt de bedrijfs- en de

eigendomsbelangen met elkaar te verenigen. Eigenaar management is hierbij dus niet persé een familie effect op de financiële prestatie van de onderneming met betrekking tot het vermijden van agency kosten.

Zoals ook bij de twee voorgaande variabelen is aangetoond, moeten in het familiebedrijf de drie belangen familie- eigendoms- en bedrijfsbelang met elkaar in evenwicht worden gebracht waardoor families een deel van hun invloed opgeven door het toelaten van niet familie

gerelateerde managers. Tevens waren het juist deze emotionele aspecten voortvloeiend uit de drie belangen binnen een familiebedrijf, en de mogelijke problemen die hieruit konden voortvloeien, die leidde tot de mening dat de familie invloeden tot een minimum beperkt moesten worden binnen het management.

(27)

27 Dit kon men doen door het vervangen van de familie leden door niet-familie gerelateerde

managers die meer objectief zijn Levinson (1971). Wat uit dit onderzoek blijkt is dat waarschijnlijk juist een balans van de familie gerelateerde managers en de niet familie gerelateerde managers invloed heeft op de financiële prestatie van de onderneming. Zo kunnen de familiebedrijven ervoor zorgen dat de groei en continuïteit op de lange termijn gewaarborgd wordt. Hierdoor bleek al door de eerdere resultaten in het onderzoek dat de familie niet meer het gebruik van vreemd vermogen tegenhoudt wat de groei van de onderneming ten goede komt, maar wat mogelijk ook het positieve effect van financiering met eigen vermogen op de winstgevendheid af doet nemen. Door het balanceren van de macht en het toepassen van corporate governance structuren (RvC) worden binnen de Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijven de drie belangen familie- eigendoms- en bedrijfsbelang met elkaar in evenwicht gebracht. De familieleden zien volgens Flören (2010) het nut in van de RvC vanwege de mogelijkheid tot het vergroten van het netwerk en wellicht hieraan

gerelateerd de winstgevendheid op lange termijn, en geven hierom wellicht eenvoudiger toe bij beslissingen die het bedrijfsbelang en niet het familiebelang voorop stellen.

Recapitulatie

In het familiebedrijf lopen drie belangen door elkaar (familie-, eigenaars- en het

bedrijfsbelang) en speelt een specifiek probleem, het agency type II probleem, een rol. Dit probleem kan de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen. Vooral bij

familiebedrijven, waar de drang groot is om het bedrijf door te geven aan de volgende generatie, leidt tot maatregelen om deze effecten tegen te gaan (Noorlag 2013). Voorgaande onderzoeken naar familiebedrijven hebben veelal gekeken naar de verschillen tussen familie en niet familiebedrijven zonder in eerste instantie te kijken naar het effect van de kenmerken van het familiebedrijf binnen het grote familiebedrijf zelf. Vanwege het uitblijven van eenduidigheid in de conclusies is de vraag gerezen of de familiekenmerken binnen een grote familie onderneming nog wel van dusdanig belang zijn dat ze een directe relatie hebben met de financiële prestatie. Deze vraag is de aanleiding geweest tot dit onderzoek. Een

vastgestelde zorg omtrent het interpreteren van relaties tussen de invloed van familie en de economische prestatie is namelijk te vinden in de trade-off van formele instituties en familie banden Bertrand en Schoar (2006). Ook bij familiebedrijven wordt steeds meer aandacht aan goed bestuur besteed. In Nederland is om goed bestuur te garanderen de invoering van de RvC een duidelijk voorbeeld. Uit het onderzoek van Flören (2007) is al naar voren gekomen dat familiebedrijven vaker een RvC aanstellen, waarvan ze eisen dat deze rekening houdt met de familiebanden, maar welke ook het bedrijfsbelang voorop stelt en binnen de onderneming zorgt voor goed bestuur. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dan ook dat de familiekenmerken geen directe relatie is met de financiële prestatie in grote Nederlandse familiebedrijven. Door onderzoek uit te voeren onder grote Nederlandse familiebedrijven is getest of de verbanden zoals deze al bekend waren bij kleine familiebedrijven nog van kracht zijn bij grote familiebedrijven. Tevens is getest of de conclusies uit onderzoeken in het verleden omtrent de invloed van familiekenmerken in beursgenoteerde ondernemingen ook van toepassing zijn binnen Nederlandse familie ondernemingen.

Dit is op basis van dit onderzoek niet het geval. Vele beursgenoteerde ondernemingen beginnen als familiebedrijf. Statistisch gezien houdt deze bedrijfsvorm (familiebedrijf) niet lang stand blijkt uit onderzoek van Lee (2010). 85% van de beursgenoteerde familiebedrijven redt het niet tot de tweede generatie vanwege het uitblijven van succesvol plannen en het doorgeven van kennis. De agency problemen binnen het familiebedrijf maken dat vaak overgegaan wordt naar professionalisering wat inhoudt dat er niet familie gerelateerde managers in het topmanagent komen.

(28)

28 Hierdoor lijkt op basis van de uitkomsten van mijn onderzoek ondersteund te worden, dat zelfs wanneer de familie nog actief participeert in het topmanagement, er geen waarneembare effecten meer zijn van hun invloed. Dit werd in onderzoeken in het verleden wel

geconcludeerd en aangevoerd als verschil tussen familie en niet-familiebedrijven..

Deze verbanden tussen karaktereigenschappen en de financiële prestatie houden geen stand bij grote familie ondernemingen waar vele stakeholders/shareholders aanwezig zijn waar rekening mee gehouden moet worden. De invloed van de familie zal dus op basis van deze uitkomsten bij de grote familieondernemingen waarschijnlijk nog slechts indirect zijn, als de invloed al aanwezig is.

Wanneer deze informatie teruggekoppeld wordt naar het opgestelde model in het theoretische kader geven de uitkomsten van dit onderzoek het volgende beeld:

.

Leverage ratio Groei Winstgevendheid

Groot Nederlands familiebedrijf

Oprichter = CEO Familie gerelateerde managers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These adaptation methods are a product of the This article examines adaptation measures used to sustain indigenous practices and the use of indigenous knowledge systems (IKS) to

More recently, these monoclinic domains have indeed been observed in thin films using X-ray Diffraction (XRD) measurements [36]. Interestingly, in non-magnetic bulk LCO,

’n Volgende belangrike konsensuspunt wat bereik is en waarna Opperman tereg verwys, is dat in die beoordeling van die gebeure rakende die Slag van Bloedrivier ons moet aanvaar dat

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Apart from three pages of introducing and contextualising the study (which will be responded to in the discussion) the History MTT in this section largely covers content

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

In that case, the ECJ held that businessperson applications that have been made under the Ankara Agreement and which involve fraud or abuse are still to be considered to fall

Value-based research can therefore open up new lines of thinking for health product and service design and can be easily integrated into a user- or human-centered design process, as