Vraag nr. 258 van 24 juli 1997
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN A 1 - g e d i p l o m e e rden hoger kunstonderwijs – Benoeming tot docent
De studenten die vanaf 1995 afstuderen aan het hoger kunstonderwijs hebben het einddiploma "meester in de beeldende kunsten". Dit is gelijkge-steld met het universitair niveau. De studies duren vier jaar. De mensen die vóór 1995 zijn afgestu-d e e r afgestu-d , hebben een A1-afgestu-diploma "hogere stuafgestu-dies beeldende kunsten" (afdeling fotografie, g r a f i s c h e vormgeving, ...). De opleiding duurde ook vier jaar. De titel van "meester" speelt een belangrijke rol voor docenten in het vernieuwde hoger kunston-d e r w i j s. Het kunston-diploma van kunston-de kunston-docent moet namelijk ten minste gelijk zijn aan dat van de mensen aan wie zij doceren, anders kunnen zij enkel fungeren als assistent. Zij moeten dus de titel "meester" dra-gen in het hoger kunstonderwijs. Voor de afgestu-deerden van vóór 1995 rijst hier een groot pro-bleem.
Wo r d e n , overeenkomstig de geest van het her-vormde hoger onderwijs, personen die in deze rich-ting afstudeerden vóór 1995 en op het ogenblik van de opwaardering nog niet of nog niet lang actief waren in het onderwijs, benoemd als docent ?
Antwoord
De bekwaamheidsbewijzen die minimaal vereist zijn voor een aanstelling of benoeming in de amb-ten van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogescholen, zijn bepaald in artikel 128 van het hogescholendecreet van 13 juli 1994.
Aldus geldt als regel voor aanstelling of benoeming in het ambt van docent het bezit van een diploma van doctor op proefschrift.
Artikel 128, § 2 van hetzelfde decreet bepaalt even-wel dat, voor de artistiek gebonden onderwijsacti-viteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, architectuur en productontwikkeling, eveneens gel-den als vereist bekwaamheidsbewijs voor de amb-ten van docent, h o o f d d o c e n t , hoogleraar en gewoon hoogleraar :
– bij aanstelling : een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van het hoger onderwijs van academisch niveau,
aange-vuld met zes jaar nuttige beroepservaring bui-ten het onderwijs ;
– bij benoeming : een diploma van de tweede cyclus van het academisch niveau, a a n g e v u l d met zes jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs en aangevuld met artistieke bekend-heid.
De houders van einddiploma "meester in de beel-dende kunsten" kunnen derhalve overeenkomstig voormelde bepaling worden aangesteld of benoemd in het ambt van docent, mits zij voldoen aan de voorwaarden inzake nuttige beroepserva-ring en artistieke bekendheid.
Anderzijds bepaalt artikel 1, § 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 tot gelijkstel-ling van bekwaamheidsbewijzen die toegang geven tot de ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen, dat met betrekking tot de studie-gebieden audiovisuele en beeldende kunst, m u z i e k en dramatische kunst, productontwikkeling en a r c h i t e c t u u r, opleiding tot interieurarchitect, v o o r-zover de personeelsleden belast zijn met artistiek-gebonden onderwijsactiviteiten, onder meer vol-gend diploma wordt gelijkgesteld met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of met een diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau :
– een diploma van hoger kunstonderwijs van de tweede graad met volledig leerplan, a a n g e v u l d met twee jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs.
De houders van een diploma van hoger kunston-derwijs van de tweede graad, (afdeling fotografie, grafische vormgeving,...) komen overeenkomstig deze bepaling derhalve eveneens in aanmerking voor aanstelling en benoeming in het ambt van d o c e n t , mits zij uiteraard eveneens voldoen aan de voorwaarden inzake nuttige beroepservaring en artistieke bekendheid.
Zij moeten aldus acht jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs kunnen doen gelden, n a m e l i j k de twee jaar bedoeld in het besluit van de V l a a m s e regering van 12 juni 1995, plus de zes jaar waarvan sprake is in artikel 128, § 2 van het hogescholende-creet.