• No results found

Klaslokaalexperimenten in Noord- Nederland:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klaslokaalexperimenten in Noord- Nederland:"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klaslokaalexperimenten in

Noord-Nederland:

Een verkennend onderzoek

Master onderzoek

Erwin Engbers s1175327

Joost Haverkate s1891057

Nynke Hofmeester s1685694

Jan Marten Verbree s1728660

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Educatieve master Economie en Bedrijfswetenschappen

22 juni 2014

Begeleiders

Rikkert van der Lans

Mark Eldering

Louwrens Wouda

(2)

2

Samenvatting

De onderzoeksvraag die dit artikel beantwoord is: “Hoe worden klaslokaalexperimenten door docenten

in Noord-Nederland in de bovenbouw van de havo en het vwo toegepast binnen het economie onderwijs en welke effecten ervaren docenten op leerlingen?” Deze vraag is met behulp van zowel een enquête

onder economiedocenten als diepte-interviews met negen docenten beantwoord. De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn, dat er grote verschillen zijn in de mate waarin en de wijze waarop docenten klaslokaalexperimenten uitvoeren. Dit onderzoek heeft geen positief effect op de leerprestaties van leerlingen gevonden. Wel wordt er een licht positief effect op de motivatie van leerlingen geconstateerd.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2 Inhoudsopgave ... 3 1. Inleiding ... 5 2. Theorie ... 6 Definitie ... 6

Reden invoering klaslokaalexperimenten ... 6

Effecten van klaslokaalexperimenten ... 7

Effect op leerprestaties ... 7

Overige effecten ... 8

Docentervaringen ... 8

3. Methode ... 9

Onderzoekspopulatie ... 10

Methode van dataverzameling ... 10

Methode van data-analyse ... 11

4. Resultaten ... 11

Hoeveel tijd besteedt een docent aan de voorbereiding en uitvoering van een klaslokaalexperiment? ... 11

Welke klaslokaalexperimenten worden uitgevoerd? ... 12

In welke fasen van de lessenserie zijn klaslokaalexperimenten toegepast? ... 12

Op welke wijze wordt er uiting gegeven aan klaslokaalexperimenten? ... 14

Wordt er gebruik gemaakt van verwerkingsopdrachten en op welke manier gebeurt dit? ... 14

Effect op de leerprestaties ... 15

Overige effecten ... 16

Motivatie ... 16

Niveauverschillen ... 16

5. Conclusie ... 17

Hoe worden klaslokaalexperiment uitgevoerd? ... 18

Wat is het door docenten geobserveerde effect van klaslokaalexperimenten op leerlingen?... 19

Leereffecten ... 19

Motivatie ... 19

(4)

4

Beperkingen van het onderzoek ... 21

Suggesties voor toekomstig onderzoek ... 22

Referenties ... 24

Bijlage 1 ... 27

Bijlage 2 ... 28

(5)

5

1. Inleiding

Sinds de invoering van het nieuwe economieprogramma, ontworpen door de commissie Teulings II, vormen klaslokaalexperimenten een verplicht onderdeel van het schoolexamenprogramma (College voor Examens, 2012). Klaslokaalexperimenten simuleren praktijksituaties en hebben als doel daarmee leerlingen voor te bereiden op de werkelijke economie en hun deelname daaraan.

Voor scholen is het belangrijk om te weten op welke wijze klaslokaalexperimenten kunnen bijdragen om economielessen aantrekkelijk te maken voor leerlingen zodat deze de leerstof beter begrijpen en onthouden. Dit onderzoek zal een bijdrage leveren aan de huidige kennis en als basis dienen voor toekomstig onderzoek dat gedetailleerd in kan gaan op de kenmerken van klaslokaalexperimenten in Nederland.

Hoewel experimenten als verplicht onderdeel zijn opgenomen in het schoolexamenprogramma, is niet vastgelegd hoeveel uur per schooljaar er aan besteed moet worden, welke experimenten uitgevoerd moeten worden en op welke manier dit moet gebeuren. Hierdoor is er geen duidelijke richtlijn waaraan scholen in Nederland moeten voldoen. Daarnaast verschillen de bevindingen over de effectiviteit van klaslokaalexperimenten (Welp, Dieteren en Kneppers, 2009). De algemene bevinding is dat klaslokaalexperimenten de leerprestaties van leerlingen verbeteren of in ieder geval niet verminderen (Frank, 1997; Yardell, 2004).

Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de invloeden van klaslokaalexperimenten bij studenten in de Verenigde Staten en weinig op middelbare scholen in Nederland. De gevonden effecten zijn mogelijk niet toepasbaar op het middelbare economieonderwijs in Nederland.

Gegeven deze problemen zal dit onderzoek kijken naar hoe docenten experimenten uitvoeren en welke effecten op leerlingen zij waarnemen. Met dit onderzoek zal er een verkennende bijdrage geleverd worden aan de kennis over zowel de mate waarin en wijze waarop klaslokaalexperimenten worden toegepast binnen het Nederlandse economieonderwijs als over de door docenten geobserveerde effecten hiervan. Hieruit ontstaat de volgende onderzoeksvraag:

Hoe worden klaslokaalexperimenten door docenten in Noord-Nederland in de bovenbouw van de havo en het vwo toegepast binnen het economie onderwijs en welke effecten ervaren docenten op leerlingen?

(6)

6 Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van de theorie over de werking van klaslokaalexperimenten en verschillende vormen en middelen die gebruikt kunnen worden. Daarna wordt er ingegaan op de effecten van klaslokaalexperimenten op leerprestaties en overige effecten. Ook worden de ervaringen gegeven van docenten die meegedaan hebben aan het pilotprogramma, dat als eerste klaslokaalexperimenten uit liet voeren in Nederland. Na dit theoretisch kader volgen de methodesectie, waarin de werkwijze van dit onderzoek toegelicht wordt.

2. Theorie

In de bovenbouw van de havo en het vwo zijn klaslokaalexperimenten in 2010 en 2011 verplicht gesteld door de commissie Teulings. Aan de invulling binnen het onderwijsprogramma worden verder geen eisen gesteld.

Definitie

Hinloopen (2007) hanteert de volgende definitie van een klaslokaalexperiment: ‘een interactieve werkvorm waarbij deelnemers handelen binnen kaders die voor iedereen bekend zijn’. Het idee van een klaslokaalexperiment is dat het een werkvorm is waarbij leerlingen en docent op een actieve manier bezig zijn met de lesstof (Hinloopen, 2007, p.292). Kneppers (2013, p.64) omschrijft klaslokaalexperimenten als ‘gecontroleerde, interactieve leeractiviteiten die erop gericht zijn om leerlingen vanuit hun eigen gedrag, bottom-up-gewijs, een specifiek economisch begrip of concept te laten begrijpen’. Volgens de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is een klaslokaalexperiment een interactieve werkvorm waarbij leerlingen zelf als actor op een bepaalde markt of in een gegeven situatie moeten opereren/handelen en 'spelenderwijs’ leren door te doen' (Welp, e.a.,2009, p.10). Volgens het SLO komen abstracte begrippen door het gebruik van klaslokaalexperimenten tot leven. In dit onderzoek zal de definitie van de SLO gebruikt worden.

Reden invoering klaslokaalexperimenten

(7)

7 klaslokaalexperimenten 'praktisch' van aard, wat leerlingen voorbereid om later weloverwogen keuzes in de praktijk te maken.

Dankzij de keuzes die leerlingen maken en discussies die ontstaan bij klaslokaalexperimenten kan het voor leerlingen duidelijker worden wat er gebeurt in bepaalde situaties en hoe dit gerelateerd is aan de theorie en de praktijk. De gedachte is dat ze op deze manier beter begrijpen waar economie precies over gaat (Hinloopen, 2007) en ze leren om een economische kijk te hanteren (Commissie Teulings, 2005). Doordat er een context gecreëerd wordt waarin de begrippen en theorieën praktisch uitgevoerd worden zullen leerlingen de leerstof beter onthouden (Thurocy, 2009; Ebbens en Ettekoven, 2013).

Effecten van klaslokaalexperimenten

De meeste literatuur heeft zich gericht op de effecten van klaslokaalexperimenten op leerprestaties. Daarnaast worden er nog enkele andere effecten genoemd die gezamenlijk onder het kopje overige effecten besproken zullen worden. Het effect van een les of werkvorm kan gemeten worden door scores op economische vraagstukken of toetsen te vergelijken (Ebbens, 2013; Van Eck, Heemskerk & Meijer, 2010). Naast betere prestaties in de vorm van verbeterde resultaten kunnen effecten worden gemeten door bijvoorbeeld een grotere motivatie van leerlingen (Ebbens e.a., 2013; Van Eck e.a., 2010). Er is op dit moment nog weinig te zeggen over klaslokaalexperimenten op Nederlandse middelbare scholen en het verband met de behaalde resultaten van leerlingen.

Effect op leerprestaties

(8)

8 klaslokaalexperimenten hoger scoorden op micro-economische vraagstukken (3,76%). In het onderzoek van Frank (1997) werd er een klein positief effect gevonden van een klaslokaalexperiment. In dit onderzoek is er alleen via klaslokaalexperimenten kennis overgedragen, zonder dat er een inleidende of afrondende les was. Hieruit blijkt dat een klaslokaalexperiment op zich niet direct een sterk positief effect heeft. Het algemene beeld van de onderzoeken is dat klaslokaalexperimenten een positief effect hebben op de leerprestaties, al zijn er enkele onderzoeken die geen positieve effecten tonen.

Overige effecten

Voordelen van klaslokaalexperimenten zijn dat het een goed startpunt vormt voor een discussie of een verdere bespreking van een onderwerp. Een tweede voordeel dat Frank (1997) noemt, is dat leerlingen op een andere manier contact maken met economie. Het laatste voordeel is dat leerlingen mogelijk niet veel meer kennis op doen, maar dat de kennis wel langer beklijft (Bergstrom en Miller, 1997; Frank, 1997;Ebbens en Ettekoven, 2013).

Leerlingen zijn tijdens klaslokaalexperimenten geïnteresseerder dan tijdens een reguliere les (Dickie, 2006). De verhoogde interesse heeft een positief effect op de motivatie van leerlingen voor het vak. Deze vergrote motivatie heeft op zijn beurt weer een positieve uitwerking op het leren van leerlingen (Ebbens en Ettekoven, 2013).

Factoren die het succes van klaslokaalexperimenten vergroten zijn volgens literatuur het zorgen voor een passende verwerking van het klaslokaalexperiment (Cartwright en Stepanova, 2012), het zorgen voor een passende beloning (Dickie, 2006) en het stellen van duidelijke kaders tijdens de uitvoering van het experiment (Hinloopen, 2007).

Een nadeel van klaslokaalexperimenten is dat het veel voorbereidingstijd kost voor een docent (Dickie, 2000). Wanneer een docent veel tijd besteedt aan een klaslokaalexperiment kan dit ten koste gaan van andere lessen. De docent moet afwegen of deze kosten opwegen tegen de baten van een experiment (Dickie, 2000).

Docentervaringen

(9)

9 klaslokaalexperimenten (Suijker, 2008). Contextrijk lesgeven heeft een positief effect op motivatie en klaslokaalexperimenten helpen daarbij (Brekel en Gremmen, 2011.)

Er zijn echter ook negatieve ervaringen. Een goede uitvoering van een experiment blijkt voor veel leraren vaak problematisch (Welp e.a., 2009). Hierdoor zal een experiment niet van toegevoegde waarde zijn. Volgens Eldering (2009) is het daarom van belang dat de docent enthousiast is, dat er een juiste sfeer in de klas is en er een goede nabespreking plaats vindt.

Een andere negatieve ervaring is, dat leerlingen een klaslokaalexperiment weliswaar leuk vinden maar het moeilijk vinden om de achterliggende theorie eruit te halen (Welp, 2008). Deze mening komt overeen met de ervaringen van mevrouw Suijker (2008), dat er bij de nabespreking een verschil zit tussen hoe goed leerlingen de theorie van een klaslokaalexperiment begrijpen. Leerlingen die in staat zijn om verder te denken, konden goed omgaan met verschillen tussen de theorie en de uitkomsten van testen. Maar er waren ook leerlingen die in de war raakten van het experiment en onzeker werden over de theorie. Van Dijk (2008) geeft dit ook aan, leerlingen reageren enthousiast tijdens een experiment, maar wanneer de ervaring niet goed aansluit bij de theorie raken leerlingen in de war.

Over het algemeen zijn de ervaringen met klaslokaalexperimenten positief, maar er zijn wel enkele kritische geluiden bij docenten of leerdoelen wel uit de klaslokaalexperimenten gehaald kunnen worden door leerlingen. Daarnaast blijkt de uitvoering in de praktijkvaak lastig.

3. Methode

Dit is een verkennend onderzoek naar klaslokaalexperimenten. Het doel is om te onderzoeken of klaslokaalexperimenten binnen het economieonderwijs in Nederland verricht worden, op welke manier en welke effecten van klaslokaalexperimenten er zijn bij leerlingen.

De hoofdvraag binnen dit onderzoek is:

Hoe worden klaslokaalexperimenten door docenten in Noord-Nederland in de bovenbouw van de havo en het vwo toegepast binnen het economie onderwijs en welke effecten ervaren docenten op leerlingen?

Om de hoofdvraag te beantwoorden zullen de volgende deelvragen beantwoord worden:

1. Hoe worden klaslokaalexperimenten uitgevoerd?

(10)

10

Onderzoekspopulatie

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden onder economiedocenten binnen Noord-Nederland, die lesgeven aan de bovenbouw van de havo en/of het vwo. Onder Noord-Nederland vallen in dit onderzoek de provincies: Friesland, Groningen, Drenthe, Gelderland, Overijssel en Noord-Holland. De belangrijkste reden om het onderzoek te beperken tot de bovenbouw van de havo en het vwo, is dat voor deze schoolniveaus klaslokaalexperimenten verplicht zijn gesteld. De reden om dit onderzoek binnen Noord-Nederland uit te voeren is dat tijd een beperkende factor is binnen het onderzoek. Er zijn directe contacten met scholen in Noord-Nederland om onderzoeksgegevens te verkrijgen. Dit vergroot de kans op een hoge respons.

Methode van dataverzameling

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zijn er diepte-interviews en enquêtes afgenomen. De tien interviews zijn gehouden onder economiedocenten in Noord-Nederland en vormen de belangrijkste bron van informatie. Om de resultaten van interviews te kunnen gebruiken zijn er minimaal acht interviews nodig voor een betrouwbaar beeld (Huypens, 2009). De interviews zijn semigestructureerd (zie bijlage 1). Het gebruik van semigestructureerde interviews is waardevol omdat er complexe vragen gesteld worden en deze interviews de mogelijkheid bieden om door te vragen op de gegeven antwoorden (Hinne en Roelofs, 2005). Dit past bij de verkennende aard van dit onderzoek. Met de interviews wordt informatie verkregen over de tijd die docenten in de bovenbouw van de havo en het vwo aan klaslokaalexperimenten besteden, de tevredenheid onder docenten over het gebruik van klaslokaalexperimenten, de geobserveerde effecten op de leerprestaties van leerlingen, overige effecten en de soorten klaslokaalexperimenten die gebruikt worden.

De data van de enquêtes is gebruikt om te bepalen hoeveel uren docenten jaarlijks besteden aan klaslokaalexperimenten. De gegevens verkregen uit de enquêtes worden gebruikt ter ondersteuning van de interviews. Normaliter is de gemiddelde respons op een enquête relatief laag. Om een hoge respons te verkrijgen, zijn docenten per mail en telefoon benaderd (zie bijlage 2).

(11)

11 aangeven in hoeverre ze het eens zijn met een stelling. Er is een 7-punts schaal gebruikt waardoor er meer spreiding in de data ontstaat. Hierdoor ontstaat er een uitvoeriger en genuanceerd beeld van de resultaten.

Methode van data-analyse

De data verkregen vanuit de enquêtes, diepte-interviews en inzichten vanuit de literatuur worden met elkaar vergeleken. Uit data van de enquêtes worden conclusies getrokken in welke mate scholen gebruik maken van klaslokaalexperimenten. Op basis van deze data zullen er uitspraken gedaan worden over de mate waarin klaslokaalexperimenten binnen het economieonderwijs in Noord-Nederland op de havo en het vwo worden uitgevoerd. Deze data vanuit de enquête dient ter ondersteuning voor de kwalitatieve data die met de diepte-interviews verzameld zijn.

Van alle diepte-interviews zijn transcripten gemaakt, om interviews gemakkelijker met elkaar te kunnen vergelijken en combineren. Data van de diverse interviews zijn per onderwerp geselecteerd, zodat er een helder overzicht is van wat de docenten vinden van een bepaald onderwerp. Dit vergemakkelijkt de analyse en zorgt ervoor dat er uitspraken gedaan kunnen worden over het algemene beeld dat er bij docenten is.

4. Resultaten

Er zijn vanuit het examenprogramma geen voorbeelden genoemd van klaslokaalexperimenten die in het lesprogramma opgenomen dienen te worden en op welke wijze deze uitgevoerd dienen te worden. In dit onderzoek is gekeken naar hoe docenten klaslokaalexperimenten uitvoeren en uit welke bronnen zij ideeën halen. De voorbereiding, uitvoering, nabespreking en verwerkingsopdrachten zijn hierbij meegenomen.

Hoeveel tijd besteedt een docent aan de voorbereiding en uitvoering van een klaslokaalexperiment?

(12)

12 klaslokaalexperimenten worden gegeven en de voorbereidingstijden is, wordt er gebruik gemaakt van de mediaan in plaats van een berekend gemiddelde om een betrouwbaarder beeld te krijgen van de doorsnee voorbereidingstijd. De mediaan van de voorbereidingstijd voor een klaslokaalexperiment is 90 minuten. Mogelijke oorzaken voor het sterk uit een lopen van voorbereidingstijden voor klaslokaalexperimenten kunnen zijn dat het een nieuwe vorm van lesgeven is. Voor sommige docenten is er daarom meer voorbereidingstijd nodig om de klaslokaalexperimenten goed uit te kunnen voeren in de les. Docenten geven aan dat, naarmate zij meer ervaring hebben met klaslokaalexperimenten, de voorbereidingstijd afneemt. Daarnaast verschillen klaslokaalexperimenten van elkaar in complexiteit. Dit zorgt er voor dat er voor het ene klaslokaalexperiment meer voorbereidingstijd nodig is dan voor het andere.

Welke klaslokaalexperimenten worden uitgevoerd?

Er zijn verschillende methodes beschikbaar waaruit klaslokaalexperimenten gehaald kunnen worden. De belangrijkste bronnen zijn een boek met klaslokaalexperimenten, "Experimenten voor in de klas" van Hinloopen en "BeInvolved spellen”. Andere bronnen die docenten noemen in de interviews zijn het internet, boeken (over bijvoorbeeld de gedragseconomie) en netwerken (collega's, de pilotgroep voor de ontwikkeling van het nieuwe economieprogramma en uit studies). De meningen over de eerste genoemde twee bronnen verschillen, de geïnterviewden zijn niet allen even positief over het boek van Hinloopen. De docenten die gebruik maken van de Beinvolved pakketten zijn overwegend positief. Naast de spellen levert BeInvolved online instructievideo’s of PowerPoint, welke docenten als toegevoegde waarde ervaren. Een nadeel van de BeInvolved pakketten is dat ze relatief duur zijn, wat een belemmering kan vormen voor scholen om ze aan te schaffen.

In welke fasen van de lessenserie zijn klaslokaalexperimenten toegepast?

Docenten zijn gevraagd naar de plaatsing van klaslokaalexperimenten in de lessenserie. Het meest genoemd is dat leerlingen al wel enige kennis van een onderwerp moeten hebben voordat zij een experiment over een bepaald concept gaan uitvoeren. Daarmee lijkt een experiment over het algemeen niet geschikt om als introductie op een onderwerp te gebruiken. Sommige docenten benoemen juist dat ze een experiment het liefst als introductie gebruiken. Als er een cijfer wordt toegekend aan een experiment hangt er echter een praktisch nadeel aan het gebruik van een experiment als introductie, zoals de volgende quote illustreert:

(13)

13

niet eerlijk soms, omdat je er voordeel aan kunt hebben als je de stof al een keer gehad hebt, doordat een leerling is blijven zitten bijvoorbeeld. " - docent Zwolle II

Voor een andere docent was de plaatsing in de lessenserie afhankelijk van het niveau waarop lesgegeven wordt. Hij gebruikt klaslokaalexperimenten op het vwo meestal als introductie, om de leerlingen na te laten denken over de begrippen waar ze later mee moeten werken. Volgens hem zijn havo leerlingen echter niet in staat om deze vertaalslag te maken en dienen de klaslokaalexperimenten bij dit niveau vooral ter extra illustratie. Vandaar dat hij ze bij de havo meestal gebruikt als afsluiter. Ook blijkt het van het onderwerp van het experiment af te hangen welke plaatsing in de lessenserie gewenst is.

"Sommige experimenten zijn redelijk op zichzelf staand en kun je aan het begin doen, maar sommige moet je juist halverwege of aan het einde doen." - docent Zwolle II

Daarnaast geven de geïnterviewde docenten aan dat klaslokaalexperimenten zowel op de theorie als op de praktijk aan moeten sluiten. De ene docent vindt daarbij de theorie wat belangrijker, terwijl de andere docent aangeeft dat het praktijkgerichte element de toegevoegde waarde is van een experiment.

"Op havo moet het vooral aansluiten op wat hen op dat moment bezighoudt, echt waar ze op dat moment mee bezig zijn. Nu op school of wat ze net geleerd hebben. Dat is een heel belangrijke voorwaarde." - docent Enschede II

Redenen waarom klaslokaalexperimenten aan moeten sluiten op de theorie zijn volgens de geïnterviewden dat 'lesstof duidelijker wordt', klaslokaalexperimenten 'verhelderend werken op het begrip van de lesstof' en klaslokaalexperimenten een 'positief effect hebben op de theorie'. Daarnaast wordt aangegeven dat tijdens klaslokaalexperimenten een andere vorm van leren wordt gebruikt, die aansluit bij leerlingen met andere leerstijlen dan reguliere lessen. Niet alle docenten zijn echter overtuigd van de toegevoegde waarde die klaslokaalexperimenten kunnen hebben op de theorie. Zij wijzen erop dat het wellicht te hoog gegrepen is om leerlingen door middel van klaslokaalexperimenten echt kennis bij te brengen over relatief abstracte begrippen.

(14)

14

Op welke wijze wordt er uiting gegeven aan klaslokaalexperimenten?

Hoe een experiment precies uitgevoerd wordt, hangt sterk af van het experiment en van de docent. Docenten benoemen enkele voorwaarden die in hun ogen van belang zijn voor een goede uitvoering van klaslokaalexperimenten. Daarnaast worden zaken genoemd die door hen als niet relevant worden beschouwd.

De kern van wat docenten zeggen, is dat een experiment vooral serieus benaderd moet worden. Het moet niet iets zijn wat even tussen de gewone lessen gedaan moet worden. De setting is volgens de docenten belangrijk. Te denken valt hierbij aan een rustig moment van het jaar en niet in een lesuur ingeklemd tussen twee andere vakken (waardoor van enige flexibiliteit qua tijd geen sprake is).

Wordt er gebruik gemaakt van verwerkingsopdrachten en op welke manier gebeurt dit?

De docenten geven aan dat er een bepaalde vorm van verwerking plaats moet vinden na het experiment zelf, variërend van een (korte) nabespreking tot een schriftelijke vervolgopdracht. Volgens de docenten is dit noodzakelijk om te achterhalen of leerlingen werkelijk de kern van het experiment begrepen hebben. Zo blijkt bijvoorbeeld uit vragen of antwoorden van leerlingen in de verwerkingsopdracht dat leerlingen de achterliggende gedachte van het experiment niet begrepen hebben. Zonder enige vorm van verwerking zou je hier als docent niet achter komen en een vertekend beeld van de ervaringen en kennis van de leerling krijgen. Meerdere docenten verbinden een cijfer aan de verwerking van een experiment.

"(De verwerking gebeurt) nu schriftelijk. Maar ik heb er ook wel eens over gedacht om dit mondeling of door een PO te laten doen. Maar lastig hierbij is het subjectieve, hoe maak je het zo objectief mogelijk.

- docent Zwolle II

(15)

15

Wat is het effect van klaslokaalexperimenten op leerlingen dat door docenten geobserveerd wordt?

Het geobserveerde effect van klaslokaalexperimenten op leerlingen hebben wij onderverdeeld in het effect op de leerprestaties van leerlingen en overige effecten.

Effect op de leerprestaties

De gegevens die met de enquête verzameld zijn, geven op dit onderdeel een positiever beeld dan de diepte-interviews. Op de vraag of klaslokaalexperimenten een positief effect hebben op de leerprestaties van leerlingen voor het vak economie, gaf 71% een positief antwoord in de enquête (n=21) (tabel 3, Bijlage 3). In de interviews zijn de meningen van de docenten verdeeld, maar is het beeld negatiever. Een groot deel van de geïnterviewde docenten observeert geen of zelfs een negatief effect op de leerprestaties van leerlingen.

Over het effect op leerprestaties: “Iets negatiever dan neutraal. Bij sommige (leerlingen)

voordeel, sommige nadeel. Maar hoe de experimenten er nu liggen zijn ze goed voor de afwisseling, maar hebben ze niet direct voordeel op het leerresultaat.” – docent Zwolle I

Deze quote illustreert het beeld dat bij meerdere docenten naar voren kwam. De geïnterviewde docenten verwachten niet dat leerlingen door klaslokaalexperimenten betere resultaten behalen voor het vak economie. Wel zullen leerlingen bepaalde economische begrippen vanuit een betekenisvolle context gaan zien. Door klaslokaalexperimenten zijn leerlingen beter in staat om verbanden te leggen tussen praktijk en theorie. Dit zou het leereffect ten goede kunnen komen, maar dit vinden de geïnterviewde docenten moeilijk aan te geven. De extra tijd die je besteedt aan klaslokaalexperimenten gaat volgens meerdere docenten ten koste van het reguliere lesprogramma. Hierdoor is het zelfs niet uitgesloten dat klaslokaalexperimenten een negatief effect hebben op de toets resultaten.

(16)

16

Overige effecten Motivatie

Docenten stellen dat leerlingen klaslokaalexperimenten voornamelijk zien als een leuke afwisseling van het reguliere lesprogramma, vanwege praktijkgerichte oefeningen. ‘Normale’ kaartspellen worden als saai bestempeld, maar op bijvoorbeeld de professionele pakketten van BeInvolved wordt positief gereageerd. Door de professionele uitstraling, overzichtelijke werkwijze en uitleg van het klaslokaalexperiment wordt het voor de leerlingen aantrekkelijk gemaakt om hier gemotiveerd aan mee te doen.

Op de vraag of klaslokaalexperimenten daarmee ook een positief effect hebben op de motivatie van leerlingen voor het vak economie, gaf 82% een positief antwoord in de enquête (n=21) (tabel 4, bijlage 3). In de interviews zijn de meningen van docenten ook verdeeld, maar is het beeld negatiever. Ongeveer de helft van de geïnterviewde docenten is hierin negatief over klaslokaalexperimenten en het effect op de motivatie van leerlingen. Eén docent stelt zelfs dat leerlingen liever frontaal les hebben.

De motivatie van leerlingen voor klaslokaalexperimenten kan volgens enkele docenten vergroot worden door het een structureel karakter te geven. Leerlingen weten dat het een verplicht onderdeel is van het schoolprogramma en raken eraan gewend. Alleen wordt volgens docenten de structurele uitvoerbaarheid beperkt door het overvolle schoolprogramma.

Door een enthousiaste houding van de docent zullen leerlingen enthousiast raken, elkaar gaan motiveren en zal dit een positief effect hebben op de motivatie van de leerlingen.

“Je ziet dat er vaak in een groepje twee leerlingen zijn die fanatiek het spel willen meespelen, en die twee zullen de rest wel meetrekken.” – docent Zuidlaren

Niveauverschillen

Het is volgens docenten van belang dat het juiste experiment wordt toegepast bij het juiste niveau in de klas. Wanneer klaslokaalexperimenten onduidelijke of complexe elementen bevatten die leerlingen niet kunnen bevatten, zal dit ten koste gaan van de concentratie, het enthousiasme en uiteindelijk de motivatie van de leerlingen.

(17)

17 instructie, waarin de werking van het spel duidelijk wordt. Het nadeel van een uitgebreide instructie is dat het ten koste gaat van de speeltijd. Het spel moet eenvoudig van aard zijn en mag niet te lang gaan duren. Havo leerlingen hebben meer moeite met het koppelen van de ervaringen in het klaslokaalexperiment met de theorie.

“Havo leerlingen blijken niet in staat om uit een experiment theoretische conclusies te trekken” - docent Enschede II

Bij havoleerlingen zullen de klaslokaalexperimenten kort en duidelijk moeten zijn om de aandacht vast te houden. Daarnaast wordt door havo leerlingen het nut van klaslokaalexperimenten ter discussie gesteld tijdens de les. Ze begrijpen niet waarom ze het spel spelen en wat de toegevoegde waarde is van klaslokaalexperimenten. Docenten ervaren dan ook weinig positieve effecten op havoleerlingen.

Vwo-leerlingen hebben minder begeleiding en uitleg nodig tijdens het experiment. Vaak hebben deze leerlingen zowel tijdens de les als in het spel een hogere intrinsieke motivatie. Daarnaast blijken vwo-leerlingen beter in staat om de speelwijze en de achterliggende theorie te begrijpen. De rol van de docent is hierbij minder van belang. De docent zou een experiment voor vwo-leerlingen aantrekkelijker kunnen maken door meer diepgang aan te brengen in het experiment. De leerlingen worden hierdoor geprikkeld en uitgedaagd om het experiment uit te voeren. Klaslokaalexperimenten kunnen dan ook positieve effecten hebben op vwo-leerlingen in de vorm van verbeterde begripsvorming en een andere manier om leerlingen uit te dagen.

Kenmerken van klaslokaalexperimenten die de motivatie van leerlingen bevorderen zijn volgens docenten dat het eenvoudig uit te leggen en uit te voeren experiment moet zijn en het een competitie-element bevat. Leerlingen vinden het prettig om tegen elkaar te strijden voor het beste resultaat. Tenslotte wordt de motivatie vergroot wanneer er een beloning aan een klaslokaalexperiment gekoppeld is.

5. Conclusie

(18)

18 economieonderwijs’. Deze sectie geeft een overzicht van de bevindingen per deelvraag. Tot slot wordt de hoofdvraag beantwoord.

Hoe worden klaslokaalexperiment uitgevoerd?

Een economiedocent besteedt over het algemeen 4 lesuren aan het uitvoeren van klaslokaalexperimenten per jaar in een bovenbouwklas. Dit komt overeen met de bevindingen van Welp e.a. (2009). De voorbereidingstijd die een docent over het algemeen kwijt is, is 90 minuten per experiment, de voorbereidingstijd verschilt sterk per docent. Volgens Dickie (2000) kost de voorbereiding van klaslokaalexperimenten veel tijd. Dit komt overeen met de bevindingen uit dit onderzoek.

Docenten halen de meeste klaslokaalexperimenten uit twee bronnen: het boekje "Experimenten voor in de klas" van Jeroen Hinloopen en de methode van BeInvolved. Beide methodes hebben een nadeel: de klaslokaalexperimenten van Hinloopen zijn volgens meerdere docenten te abstract, terwijl de spellen van BeInvolved in vergelijking met de methode van Hinloopen erg duur zijn.

Daarnaast gebruiken docenten verschillende momenten in de lessenserie voor het uitvoeren van klaslokaalexperimenten. De meeste docenten vinden het nuttig wanneer leerlingen al enige voorkennis hebben van het onderwerp van het experiment. De plaatsing in de lessenserie hangt onder meer af van het onderwerp, of het experiment bedoeld is als praktijkvoorbeeld of als verdieping en van het niveau van de klas (havo of vwo).

Klaslokaalexperimenten moeten zowel op de theorie als op de praktijk aansluiten. Docenten zijn het er over eens dat klaslokaalexperimenten moeten aansluiten op de praktijk en belevingswereld van leerlingen en een toevoeging vormen op de besproken theorie. Om klaslokaalexperimenten als middel te gebruiken om leerlingen abstracte begrippen te laten ontdekken is lastig. Dit is tegenovergesteld aan de bevindingen van de commissie Teulings (2005) en Hinloopen (2007) en de ervaringen van Vedder en Rol (2012), Stuivenberg en Faessen (2011), Puister (2011) en Young (2008). Zij geven aan dat klaslokaalexperimenten abstracte theorie concreet maken.

(19)

19 verschillen de meningen. Dickie (2006) zegt dat beloningen kunnen leiden tot resultaten, maar niet in de vorm van een beoordeling in cijfers.

Wat is het door docenten geobserveerde effect van klaslokaalexperimenten op leerlingen?

Het effect van klaslokaalexperimenten op leerlingen hebben we in dit onderzoek onderverdeeld in leereffecten en overige effecten op leerlingen.

Leereffecten

Individuele docenten hebben moeite met het meten van leereffecten. Gevoelsmatig en naar aanleiding van de studieresultaten denken zij echter dat er geen of zelfs een negatief verband bestaat tussen het uitvoeren van klaslokaalexperimenten en het gewenste leereffect. Het drukke examenprogramma weerhoudt de docent ervan om op regelmatige basis klaslokaalexperimenten uit te voeren. Klaslokaalexperimenten mogen volgens hen niet ten koste gaan van het reguliere studieprogramma, waar een leerling uiteindelijk op wordt afgerekend. Deze waarnemingen van de diverse docenten komen niet overeen met de bevindingen van het pilotprogramma (Vedder en Rol, 2012, Stuivenberg en Faessen, 2011, Puister, 2011, Welp e.a., 2009, Young, 2008). De resultaten en bevindingen van dit programma geven een positiever beeld dan de bevindingen van dit onderzoek.

Ook de bevindingen van Dickie (2006), Yardel (2004) en Frank (1997) laten positievere leereffecten zien dan de bevindingen van de door ons geïnterviewde docenten. Tegenovergesteld aan de onderzoeken van zowel Dickie (2000) als Ebbens e.a. (2013) blijken onze respondenten geen positief verband te vinden tussen klaslokaalexperimenten en positieve effecten op de leerprestaties. Enkele docenten bemerken zelfs eerder een negatief verband.

Motivatie

Aan de hand van de enquête en interviews blijkt dat de rol van de docent belangrijk is. De voorbereiding en uitvoering van het experiment bepalen of leerlingen gemotiveerd aan het experiment zullen deelnemen. Dit komt overeen met de mening van Eldering (2009).

Daarnaast speelt intrinsieke motivatie een grote rol bij de motivatie voor het experiment. In de vwo klassen blijkt dat intrinsieke motivatie voor klaslokaalexperimenten vaak een stuk hoger ligt dan bij havo klassen. Havo klassen hebben meer begeleiding nodig dan vwo klassen. Dat er duidelijke kaders nodig zijn komt overeen met Hinloopen (2007).

(20)

20 klaslokaalexperimenten worden als lastig ervaren waardoor de motivatie afneemt. De klaslokaalexperimenten dienen eenvoudig te zijn en duidelijke regels te hebben. Het hanteren van duidelijke regels wordt ook benoemd door Hinloopen (2007). Tevens blijkt zowel uit de theorie (Dickie, 2006) als uit de interviews dat er een competitie-element aanwezig moet zijn. Deze bevinding wordt door Hinloopen (2007) en Cartwright en Stephanova (2012) ondersteund. Tenslotte is een nieuwe werkvorm een prettige afwisseling voor de lessenserie. Dit wordt door de leerlingen als zeer prettig ervaren. Dit wordt door de bevindingen van Dickie (2006) bevestigd.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidde als volgt:

Hoe worden klaslokaalexperimenten door docenten in Noord-Nederland in de bovenbouw van de havo en het vwo toegepast binnen het economie onderwijs en welke effecten ervaren docenten op leerlingen?

Dit onderzoek toont aan dat de meeste economiedocenten in Noord-Nederland gebruik maken van klaslokaalexperimenten. De mate waarin en de wijze waarop dit gebeurt, verschilt sterk per docent. Docenten verschillen sterk in het aantal klaslokaalexperimenten dat zij jaarlijks uitvoeren, de voorbereidingstijd die zij nodig hebben en de vorm van verwerking die zij van hun leerlingen verlangen. Docenten zijn het er over eens dat er een bepaalde vorm van verwerking plaats moet vinden. Een andere overeenkomst tussen docenten is de bron waaruit klaslokaalexperimenten gehaald worden. Dit zijn meestal het boekje van Hinloopen en de spellen van BeInvolved.

In de theorie is benoemd dat de resultaten van het pilotproject positief zijn ten aanzien van klaslokaalexperimenten. Uit de interviews blijkt echter dat economiedocenten iets terughoudender zijn. Vooral de uitvoerbaarheid en motivatie worden als twee belangrijke variabelen bestempeld.

(21)

21

6. Discussie

De resultaten geven aan dat er tussen de literatuur en de verkregen informatie in dit onderzoek een verschil zit tussen de mate waarin klaslokaalexperimenten leerlingen helpen om abstracte begrippen te begrijpen. Dit kan komen doordat er in de literatuur alleen meningen van pilotdocenten worden gegeven. Deze pilotdocenten zijn nauwer betrokken bij de ontwikkelingen van het nieuwe economieonderwijs en klaslokaalexperimenten. Hierdoor staan zij mogelijk positiever tegenover het nieuwe programma en klaslokaalexperimenten.

Verwerkingsopdrachten vormen een belangrijk onderdeel van klaslokaalexperimenten om te komen tot een maximaal leerresultaat. Ondanks dat er uit de literatuur blijkt dat beloning door middel van cijfers geen positief heeft, wordt dit toch door docenten toegepast. Dit kan komen doordat zij graag het belang willen benadrukken van een klaslokaalexperiment.

De literatuur geeft aan dat klaslokaalexperimenten een positief of geen effect hebben op de leerresultaten van leerlingen. Echter blijkt uit de resultaten van dit onderzoek dat docenten geen positief effect van klaslokaalexperimenten op de leerresultaten van leerlingen waarnemen. Dit kan komen doordat het effect moeilijk objectief te meten is.

De literatuur geeft aan dat klaslokaalexperimenten een positief effect hebben op de motivatie van leerlingen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er door docenten deels een positief en deels geen effect op de motivatie van de leerlingen wordt ervaren door klaslokaalexperimenten. Dit verschil kan worden veroorzaakt doordat de docenten de toegevoegde waarde van klaslokaalexperimenten niet goed kunnen overbrengen op de leerlingen. Dit kan komen doordat er in de literatuur alleen meningen van pilot docenten worden gegeven. Deze pilotdocenten zijn nauwer betrokken bij de ontwikkelingen van het nieuwe economieonderwijs en klaslokaalexperimenten. Hierdoor zijn zij mogelijk meer overtuigd van de toegevoegde waarde van klaslokaalexperimenten.

Beperkingen van het onderzoek

(22)

22 geënquêteerd. Hierdoor kunnen er veel afwijkende meningen zijn, wat kan leiden tot een niet volledig representatief beeld van de ervaringen en meningen.

De validiteit van dit onderzoek is in orde. De aard van de vragen en het onderzoek en de garantie dat het onderzoek anoniem is, zorgt er voor dat docenten geen sociaal wenselijke antwoorden geven. Er zijn positieve en negatieve reacties op klaslokaalexperimenten en enkele docenten geven aan dat zij geen klaslokaalexperimenten doen. Dit wijst erop dat docenten geen sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Daarnaast zijn alle interviews en enquêtes in dezelfde periode afgenomen waardoor er geen verschil door tijdsbeeld zijn ontstaan. De externe validiteit, de generaliseerbaarheid dat deze conclusies overeenkomen met de meningen en ervaringen van economiedocenten in Nederland is in orde.

Omdat dit onderzoek binnen beperkte tijd uitgevoerd moest worden heeft er geen grootschalig onderzoek plaats kunnen vinden.

Suggesties voor toekomstig onderzoek

In vervolgonderzoek over klaslokaalexperimenten kan er gekeken worden of de leeftijd en het aantal jaren dat een docent ervaring heeft met het geven van traditioneel klassikaal onderwijs invloed heeft op het uitvoeren van klaslokaalexperimenten. Klaslokaalexperimenten verschillen sterk van traditioneel onderwijs, wanneer een docent gewend is aan traditioneel onderwijs zou dit het inpassen van klaslokaalexperimenten kunnen bemoeilijken. In vervolgonderzoek kan er gekeken worden naar de mate van ervaring met het uitvoeren van klaslokaalexperimenten en het effect op leerprestaties van leerlingen. Een andere mogelijkheid voor aanvullend onderzoek kan zich gaan richten op welke wijze klaslokaalexperimenten effectief geplaatst kunnen worden binnen een lessenserie.

Daarnaast is het interessant om te onderzoeken of er verschil is tussen havo leerlingen en vwo-leerlingen ten aanzien van bepaalde klaslokaalexperimenten. Waarom zijn vwo-vwo-leerlingen beter in staat om klaslokaalexperimenten uit te voeren dan havo leerlingen? Tevens kan onderzocht worden waarom vwo-leerlingen over het algemeen meer geïnteresseerd zijn om de klaslokaalexperimenten uit te voeren dan havo leerlingen. Wat is hiervan de oorzaak en hoe zou deze houding gewijzigd kunnen worden?

(23)
(24)

24

Referenties

Bergstrom, T.C., Miller, J.H., 1997. Experiments with economic principles. McGraw-Hill Companies New York

Brekel, van den G., Gremmen, H. , 2011. Hebben experimenten een gunstig effect op het gedrag van leerlingen? Tijdschriftvoor het EconomischOnderwijs , 40-43.

Cardell, Fort, Joerding, Inaba, Lamoreaux, Rosenman, Stromsdorfer& Bartlett, 1996.Laboratory-based experimental and demonstration initiatives in teaching undergraduate economics.The American

Economic Review, 454-459.

Cartwright &Stepanova, 2012. What do Students Learn from a Classroom Experiment: Not much, Unless they Write a Report on it. The journal of economic education, 43, 1, 48–57.

College voorExamens, 2012.Economie VWO Syllabus centraalexamen 2014.

Commissie-Teulings (2005), The Wealth of Education, Advies van de commissie herziening examenprogramma economie voor de tweede fase, Enschede: SLO.

Dickie, M. 2000. Experimenting on classroom experiments: Do they increase learning in introductory Microeconomics? Department of Economics University of Southern Mississippi

Dickie, 2006, Do classroom experiments increase learning in introductory microeconomics? Journal of

EconomicEducation,37, 267–88.

Van Dijk, M., 2008.De pilot economie: Anderhalf jaar ervaring, Tijdschrift voor het economische

onderwijs.

Durham, McKinnon&Schulman, 2007, Classroom experiments: Notjustfunand games.

EconomicInquiry,45,136–78.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2013). Effectief leren. 3e druk. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Eck van, E., Heemskerk, I., Meijer, J., 2010. Opbrengsten van leren met meer effect.

Onderzoek.kennisnet.nl 23, 1-11.

Eldering, M. 2009. Klaslokaalexperimenten: het tweede deel van een drieluik. Factor D,

(25)

25 Emmerson, T. L. N., Taylor, B. A. 2004.Comparing student achievement across experimental and lecture-oriented sections of a principles of microeconomics course. Southern Economic Journal, 70(30), 672-693.

Frank, 1997.The impact of classroom experiments on the learning of economics: An empirical investigation. International Bibliography of the Social Science, 35(4), 763-769.

Hinloopen, J. 2007. Een experiment?Leuk! Tijdschrift voor het economisch onderwijs. 292-295. Hinne, M., en Roelofs, W., 2005.

http://www.cs.ru.nl/~tomh/onderwijs/om2%20(2005)/om2_files/syllabus/surveys.pdf [24-3-2014] Huypens, J.2009, Cursus Journalistieke nieuwsgaring en productie,Acco, Universiteit Antwerpen. Kneppers , L., 2013. Economieonderwijs onderzocht, Landelijk Expertisecentrum Economie en Handel, Amsterdam.

Likert, R., 1932, A Technique for the Measurement of Attitudes.Archives of Psychology, 140, 1-55. Puister, C., 2011, Het klaslokaalexperiment: Een blijvertje? Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs, 16-17.

Stuivenberg, J., Faessen, P., 2011. Experimenten just do it!Factor D, 3, 4-6. Suijker, J., 2008, Experiment: Stoelen stapelen. Factor D, 2, 16-17.

Thurocy, 2009.Covering Your Posterior: Teaching Signaling Games Using Classroom Experiments, Journal

of Economics and Economic Education, 188-199.

Vedder, M., Rol, J. 2012. Klaslokaalexperimenten, de moeite waard. Tijdschrift voor het economische

onderwijs, 16-18.

Welp, E.J.M., Dieteren, N., Kneppers, H.C., 2009. Evaluatie examenprogramma voor havo. SLO Enschede. Welp, E.L.M., 2008. Hoe staat het met de pilot economie. Tijdschrift voor het economische onderwijs, 114-116.

(26)

26 Young, R, 2008. De rol van gedragsexperimenten bij economieonderwijs, Tijdschrift voor het

economische onderwijs,312-313.

(27)

27

Bijlage 1

Vragenlijst interviews

Inleiding

Welk percentage (aantal uren) van het economieonderwijs zou in uw ogen wenselijk zijn voor klaslokaalexperimenten?

Welke klassen/niveaus acht u geschikt voor klaslokaalexperimenten?

Ervaringen docent

Met welke klaslokaalexperimenten heeft u ervaring? Hoe plaatst u klaslokaalexperimenten in de lessenserie? Wat is hier de reden van?

Uit welke bronnen verzamelt u informatie over klaslokaalexperimenten? Welke middelen gebruikt u?

Waar moeten volgens u klaslokaalexperimenten op aansluiten? (lesstof / praktijk?)

Welke concepten komen in uw ogen het beste in aanmerking voor klaslokaalexperimenten en waarom? Hebben de experimenten een toegevoegde waarde voor het economieonderwijs en verklaar waarom? Hoe heeft uw onderwijspraktijk zich in de afgelopen jaren ontwikkeld met betrekking tot

klaslokaalexperimenten?

(Meer/minder gebruik van experimenten? Andere manier van experimenten toepassen?)

Ervaring leerlingen

Wat zijn volgens u de ervaringen van leerlingen met betrekking tot klaslokaalexperimenten? Wat zouden leerlingen aantrekkelijke aspecten vinden van klaslokaalexperimenten?

Welke invloed hebben klaslokaalexperimenten op het leerresultaat van uw leerlingen?

Verbetermogelijkheden

(28)

28

Bijlage 2

Vragenlijst enquête

1. Wat is uw leeftijd? ………

2. Hoeveel jaar geeft u al economie op een middelbare school? ……… 3. Hoeveel leerlingen heeft u gemiddeld in uw havo en vwo bovenbouwklassen?

4. Maakt u momenteel gebruik van klaslokaalexperimenten? Ja (ga door naar vraag 6)/ Nee 5. Wat is de reden dat u geen gebruik maakt van klaslokaalexperimenten? Vermeld graag een zo concreet en compleet mogelijk antwoord.

6. Hoeveel lesuren besteedt u jaarlijks per bovenbouwklas aan het uitvoeren van klaslokaal-experimenten? ... lesuren

7. Hoeveel tijd bent u gemiddeld kwijt aan het voorbereiden van een klaslokaalexperiment? ... minuten

8. Bespreekt u de klaslokaalexperimenten na? Ja/Nee

9. Hebben uw klaslokaalexperimenten een aansluitende verwerkingsopdracht? Ja/Nee 10. Welke vorm van verwerking past u meestal toe?

Gelieve op de volgende stellingen een score van 1-7 aan te geven waarbij:

1 = helemaal mee oneens en 7 = helemaal mee eens.

11. Klaslokaalexperimenten hebben een positief effect op de leerprestaties van leerlingen.

1 2 3 4 5 6 7

12. Klaslokaalexperimenten hebben een positief effect op de motivatie van leerlingen voor het vak economie.

1 2 3 4 5 6 7

13. Klaslokaalexperimenten zijn een welkome toevoeging aan de traditionele, frontale manier van lesgeven.

1 2 3 4 5 6 7

14. Klaslokaalexperimenten zijn een welkome toevoeging aan andere activerende werkvormen.

(29)

29

Bijlage 3

Tabellen

Tabel 1 Aantal lesuren besteedt aan klaslokaal experimenten per docent

Aantallesuren Frequentie docenten 0 4 1 1 2 1 3 3 4 5 5 0 6 4 7 2 10 1 Totaal 21 Mediaan 4

Tabel 2 Aantal minuten voorbereidingstijd per experiment per docent

(30)

30 Tabel 3 Effect op leerprestaties leerlingen

Klaslokaalexperimenten hebben een positief effect op de leerprestaties van leerlingen.

Frequentie docenten

1 (helemaal mee oneens) 0

2 1

3 1

4 (neutraal) 3

5 4

6 5

7 (helemaal mee eens) 3

Tabel 4 Effect op motivatie van leerlingen

Klaslokaalexperimenten hebben een positief effect op de motivatie van leerlingen voor het vak economie.

Frequentie docenten

1 (helemaal mee oneens) 0

2 1

3 1

4 (neutraal) 1

5 3

6 8

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In verschillende onderzoeken naar het leren van docenten, zowel nationaal als internationaal, wordt aangetoond dat docenten het meest leren door middel van dagelijkse ervaringen

By engaging in organizational learning, key members of the organization, besides the manager or owner of a SME, will be capable to sense signals in the environment and thus

Er kan echter niet vanuit worden gegaan dat iedere open- water pingoruïne intensief door de mens gebruikt wordt of werd; niet iedere open-water pingoruïne leent zich

Het begrip kwaliteit wordt door Garvin (1984) vanuit verschillende invalshoeken bekeken. - Transcedente benadering; Deze benadering van kwaliteit is synomiem met het begrip

In het onderzoek van de scherven zijn twee typen randen aangetroffen die niet binnen de typologie van Roorda of Emden passen.. Het betreft hier type SB en

Het dorp Huisduinen is hier de oudste nederzetting, maar het werd rond 1800 overvleugeld door Den Helder omdat zich langs het Nieuwe Diep in de Franse Tijd een

Groningen Delfzijl Veendam Leeuwarden Drachten Sneek.

Want het ‘leuke’ aspect van een klaslokaalexperiment zou leerlingen die niet voor een studie economie zullen kiezen dusdanig kunnen motiveren dat de leeropbrengst er