• No results found

Inhoud Papiere Wereld B B5 :

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inhoud Papiere Wereld B B5 :"

Copied!
792
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

B B 5 :

1. Sterre-Faem

2. (Deel 1:) 1 . Christelyken Hovelin g

3. 2. Wegwyzer ter deugden

4. 3 . Christelyken offerand e

5. (Deel II:) 1. Historiën en minnebeelden

6. a. (Dee l III:) 1 . Liefdebloeyends Offerande [voorspel bij Diana]

6. b. 2. Tooneelspel van Diana

7. 3 . Tooneelspel van Rozemond en Raniclis 8. 4 . Mey-spel van Cl or is en Philida

9. 5 . Tooneelspel van Helena

10. 6 . Tooneelspel van Alcip en Amarillis

11. 7 . lnleydinge, gedaen op d A'damsche Musyk-kame r 12. 8 . Musyk-spel van Juliana en Claudiaen

13. 9 . Tooneelspel van Faustina

14. 10 . Tooneelspel van Theodorus en Dianira 15. 11 . Tooneelspel van Rosilion en Rosaniere

(4)
(5)
(6)
(7)

O P D R A C H T .

De hoogloffcliicke, welwijze » e n zee t Aen voorzienige

HEEREN,

D E E . E . H E E R E N

BVRGEMEESTEREN

Onzewijdvermaerde koop-ftad . Van

A M S T E L D A M . Mijne

H E E R E N ,

E N

Philofoop h

S O C R A T E S ,

gezecte n in zijn Schoole , vraegde zijn e Leer-Iongers ,

^uidde Magijiro ? zy aen haren Meefter, §uid de Di/cipulis? dit gepaf t o p mij n voorne - men om dez e mijn e Pampier e Werel d ae n nwE.E. Achtbar e o p te dragen j vraegde i k mijn Mufa , Quid de ^lagi/hratu f wae r op mijn Kunft-vro u dez e ant- woord heeft gezongen :

ZAu Heeren beerfeben^oo, dat bare hecr/chappy

7

Vbedvreede^gunfi, en k»nfl,m d' tAmftelburgery.

Defe,

#

als fporen aen mijn genegentheden, drijven my zo verre,dat ik mijn onwaerdigheden, aen den Altae r uwer E.

E. onuytfpreekdijker waerdije, koo m op offeren, gevoe d metzulck vertrouwen , da t d e glan s va n uw e heufhede n mijne begane faelgreepen , daerze zij n mogte n , met een ftraeltje va n verfchooning za l bejegenen.

Den grooten

A L E X A N D E R ,

een wonder des werelds, heeft den vermaerden Poet

H O M E R U M,

hoe wel hem on- bekent , zeer bemind, alleenig om zijn fchrijvenjzulck s da t den Koning zich noyt liever vergefelfchapt heeft gevonden, als met het bockxken I

L I A D

A,gemaeck t door

HOMERUS .

P Y R R H Ü S ,

Koning der Epiroten, geboorenove r d e

* 2 twee

(8)

twee hondert laren n a dat Es c H I N E S leefde, heefc noc h in zijne tijd, de boeken van dien Philofooph in zulker waer-

de doen houden, dath y groot e Schatte n va n gouddae r aen hefteed heeft: blijkelij k dat deze kunftenloflijkzijn .

Jk j ee n geringen navolger der Poëten , heb mijn gebe- den aen Apollo uytgeftort, da t zijne Godheyd deze mijne onrijpe vruchten zo o fmaek'iijk wilde maken, datzeeenig e zoetigheden aen mijn e hoogloffelijck e Heeren , en trou- hertige Burgervaderen mochten voort brengen, op datze, alzoo,onder de befcherminge harer E. E. Achtbaerheden , veylig mochten ruften, en bevrijd zijn voor hae r wangun - ftigelafteiaers,dieal voo r lang, op deze mijne ocffening e gefchrolt hebben ; ik beken het garen, 'tis mijn pop, maer niet mijn Afgod, ik fpeel 'er mee als 't tijd is, om geen tijd vruchteloos te laten, ook i s het niet vergeefs gepopt,daer hetfpel t e nut gedijd} zulks is gebleken aen onz e Tooneel- fpeelen, welke r vruchten deOuderlooz e Armen , e n Ar - me ouden,der beyder God s huyzen, omberoeroelijk, ge- nooten hebben , r a datze op onze Amftelfche Tooneele n vertoont zijnj boven dat zijn zy my een (leun geweeft, zo o wanneer de ongunft van 't geluk my 't noodlot op denhals drong,zulks dat ik haer ver.maek,met nut gerrsengt aen mijn E. E. Achtbare Heere n o p offer, met demoedige verzoe - king dat haer onwaerdige kleynheyd , onder 't befchut van uw EE. onwaerdeerlijke-Grootheyd mac h beruften,tot een oprecht ken-ceeken va n mijn fchuldige plicht, en burgerlij- ke gencgentheyd totmijne HoogloffelijkeOverheydimoch - tenze zoo waer d gekent werden , zouden zy veel meerder vreugde aen haren voortbrenger veroorzaken,alszy welge- daen hebben aen haer beminnersj'tgeen v*enlcht,en hoopt,

Hoogloffelijk?, welwijfe, z.eervoorzjenige t Achtbare Heeren,

UwE.E.

Aller onderdanigfte i gocdwilligft c Dicnae r e n Burccr,

I A N H E R M A N S K R U L /

(9)

V O O R- R E D E N -

Lzoo, waerdige Lezer, in voorige Eeuwen de wereld is verzien ge- weeft met wijze.en wel geleerde Philofopbcn , welker wijfbey d het allerwijfte heeft gcraift,en wier geleerdbeyd niet heeft kunnen leeren de noodwendige en oprechte kenni s van de war e Godza - iigheyd der Zielen*

Den Philofoopb£|i'i7pSonMfl'eWedezaligheyd ingrootemach t en rijkdommen de s Werelds; Semenides hiel d de zoodanigen za- lig, dewelke van de Menfchen begeert ,en gelieft werdemdichitas fteldede zaligheydin gewinniogeder gcflachten ; Chryjippus in oprcchtinge van heer- lijke e n uytitekendegebouwfelen ; So/>Aoc/MfteldedezaIigbeyddaerin,datyeraan d een Soon hadde tot zijn Erfgenaem -, Pbakmon ftelde dezaligheyd i n welfprekentbeyd ; Tbemijtodes, datyemand van Edelen aenzienelij k gedacht e voor t <]ua m : ^tifiides.,.

in veel fchatten , en overvloedige goederen; Euripides ftelde' d e zalighd in Schoone Vrouwen,

O wijzen, zonder wijfheyd ! door gebre k van ware kennis; deze al te zarnen ge- ven my niet zoo groote n oorzaek va n verwonderin g , als wel doen d e wijze n e n geleerden van onzen cijd, welker geeften , naerde r Zielen , verlichtzij n me t de ware kenniflevan d e oprechte zaligheydigeloovend e inde n waerachtige n God ; zijne n Eenigen Zon s Chriftu m ;en Heyligmaking e des H, Geefts ; di t nie t tegen-ftaende » zijn al meerendeels van het gevoelen der voriger Pbilofophen ,

Wieis'eronder'tChriftendöm , dit me t EÏÏilpone niét e n zoek t d e rijkdomme n en overvloedige fchatten des werelds? e n dat in zulkc r voegen , al s of d e zalighey d daer in gelegen waer; daer nochtans de Allerwijft e d e zelfde zegt t e wezen ydelheyd derydelhedcn; wie is'er nu ter wereld di e zich niet en bevlijtigt, na deleeringe Seme- nidïs, om geacht en begeeft t e zijn by alle menfchen ? namentlijck by de Grooten ; wieis'er, di e met Atcbuas niet en arbeyd om winning der gcflachten ? wieis'erdie , na deleeringe vanCbryftppus, niet en zoektuytte munte n in uytftekende gebouwzelen van huyzingc? wieis'er, die nuniet en tracht, nadeleefingeSepW/.»,on i zij n Zonen machtige erven na tclaten J wieis'er , di e nietaene n neem t alle mocyclijke oeffe- ninge, n a deleeringe, vmPha/errwn, o m d? eer van welfprekentheydte verkrijgen?- wie is 'er, die zich niet en beroemt, na de leering e TbmiÈoclts, te zijn va n een aen- zieneliik e n hoog geflacht gebooren nvi e is'er , die zich zelf s niet e n belaft, jage - brekkelijkheden lijden wil, om, na de leeringe ^friïïidis, overvloedige goederen by een terapen.' wieis'eróEuripirfw ! die » zo o gy nu in onzen tijd waert,gy nie t enzoud be- vinden uwen navolger te wezen; fiende onze tijden f .vanger van al deze misflagen.waer- dige Lezer, hebikuw E dez e werken, onder den nae m va n Pampiere Wereld, ofte VlScteldfcbe oejfeninge, willen voor ftelien •, en door bet eerfte deel, verfcheyde diergelijtce aen wijzen, nietom diete volgen , maer te leeren kennen, en wel kennende, haer te mij - den, omalzoodeverderffeniffe de r ziele n , door hae r komende , nie t deelachtig i e mogen werden tdies wy uw E. i o deze Pampiere Wereld, dez e wereldfch e ydelhede n voor oogen ftcllen,mct zoodanige peffeninge.als ik heb kunnen vinden bequaem te zijn, om haer bedriegelijkheden a f te keeren; waer toe ik den Lezer, boven alle de anderen, het eerfte deel \\ il aen prijzen, om de luften te oefflncn in nutteen noodwendig e oeffc - ningen hier ter Wereld.

Het tweede, aengaende de minnende lonkheyd, vertoont de mifbruyken der zelvi- ger, met aenwijzinge van hedendaegfehe fvvarigheden, uyt dien ontftaen; 7ier.de, on- der onz e lonkheyd , weyni g herte n zonde r Minn e ; weynig Minn e zonde r mif - bruyk, hebikjdoorwereldfche ervareniflè , veelevandieni n deze Pampiere Wereld voor gefteld, op dat de min-plegen de Ionge-licden, haerin dezen oeffenende > zouden mogcahare fael-grepen, met vermakelijkheden leeren mijden.

* Z Hs t

(10)

V O O R- R E D E N .

Het derde, zijndeTooneel-Speelen, enb y eenigegeboadeD als tot aenleydioge van alleWcreldfchelichtvaerdigheden, enydelheyd s zij n nochtan s in zulkcr voegen hier ter wereld gebracht, dat wy ze niet voor zoodanig, maer veel eer, voor alzulks willen voor dragen, waer door alk lichtvaerdige ydelheden mogen afgefchaft werden .

Het vierde, zijnde onze Zang-rijmen, hoe wel mi nneljjck, nochtans eerlijk, zullen mijns oordeels, noyt oneerlij kheyd veroorzaken, ten ware datze van eenige bedurvene Nature mochten mifbruyk t werden ; maer in tegendeel znllenze de verliefde herten , in defwaermoedige toevallen, van liefdens tegenheden,dienen kannen tot vermaek , alszijndegenees.middelentotzoodanigeziekte;gelijkwezendealzttlke,die nie t en kunnen gezon d werde n , ten z y me t toedoenin g van vergif zelfs , doch wel ge- matigt en gebruyktj zijnde dan de minne-ziektezoodanig, datze met Minne-rijmen en gezangen ka n verlultig t werden,heb ik ten dien ey ode, defe mijne Zang-rijmen in d e Wereld gebracht; zijnze niet zoo waerdig als ze wel behoorden; niet zoo deftig als ik ze wel wenfehte; niet zoo zoet als ik ze garen hadde; niet te min gedaen hebbende naer mijn vermogen, verzoekedatden wawdigen Le2er mijn goetwillighey d voo r d e waerdigheyd .gelieve aen te nemen; ik bekennedatze, nade nieuwe verzieringe van eenige eygenzinnige, nier. gepronkt en zijn met een uytheemfchenglimp van naeuw ge- zifte woorden, daerdikmaelsfchijnvoorzijngaet,en'tzijnal gee n rijken die weyts pronken ; wy vertoonen de onze voor alzulke die acDgenaero voor hare liefhebbers zul- len wezen. Ganftig e Lezer, fla een gunftig oog op onze mis-ilagen, hier ofte daer in geflopen,'tzydoordepen,oftdendmk,en duyd,dooree n goe t oordeel, alles ten beften j zal my verbonden houden, na dezen wat nieuws int licht te brengen, als zijnde

Uw E.goedwilligen Dienaar

l* H . KRUL .

STER-

(11)

I. H . K R v LS

S T E R R E - F A E M.

DE EERST E UYTKOMST.

A P O L L O , M E R C V E R .

Liegt dan,gefwinde God,uy t hooge Hemels wolken Naer Mijterlijke hoogt 5 bid daer de lieve volken, Ik meen de Muien, die fteedstot mijn dienften ftaen ,, Om datze houden my als't hooft van haer; ze gaen Tot eenen di e befproeyd is met het Hypocrene

Nat, op wiens breyn-rijk hooft mijn ftralen eertijds fcheene 5 Bywicnberuft ee n Rijm ter cerendie Poëet ,

Die ftaeg 'mLiefde bloeyd; Waer mede dat hy treed Alleen niet tot de vloed van Pegafus geflagen ,

Of'tfteylfte van'tgebergt , maertot mijn Hemel-magen ; Als Iupiter, die geen mijn zei ven heeft geport ,

Dat zijn gelw inde breyn met nat zoud zijn beftort ,

"Waer meê Homeer , Virgijl, en Nazo zij n begooten , Om datzy achten hem, niet min als deze grooten;

Hem zeg ik , die het hoog met aide gunften dreygd;

Hem zeg ik , waer naer dat den hoogen Hemel neygd;

Nem zeg ik, die het hooft vol van vergif te Hangen Gaet jagen over Sticx, en laet de Adders hangen Benevens Cerber, in de Acherontlche Poel, En doet den Momus gaen aen Plutoos rechter ftoel ,

"Waerdathy zitentrild, o m wachten wat tot voordee l Zal fpreeken Radamant, naer het geduchte oordcel;

Hem zeg ik ,die alleen maekt dat de Liefd weer bloeyd,.

Die door blind-y veraer waer eer te vaft geboeyd;

Hem zeg ik, die haer gaet zeer hoog verheven planten Als in het maegde Choor, en in de Rey der Zanten;

Hem zeg ik ,die daeriseenftut,envafte borg , Van Reden, en Mufijk; Hem zeg ik, die draegt zorg Voor oeflfening van eer , en welftand van de palen Van't roem-rijk Amftcldam , waer op veel nijders fmalen ; Botmuylen , lang-oord volk, groot fpreekers, zonder breyn»

O Mannelijke Krul! uw krullen heeft alleyn

Mijn God'lijk Hart ontroerd. I k door de daed bewoge Heb u, Mercuer, gedaegt; op dat gy uyt het hooge Zoud vliegen naer't gebergt, waer dat d e Rijmer zit , By al zijn wijze Schaer, aen wien zijn hoogheyd bid,

JlpOUO.

(12)

I. H . K R f l L S S T E R R E - F A E M . Dat hyhct Eer-Sonnet wil willig over geven,

Op dat dees Krul hier mach al s meêopAerdeleven , Versiert met Glory, en onfterffelijke Eer .

Meren. Apolikvlieg , en doe op 'tfpoedigft u w begeer;

Ik ben nieus-gieri g deze n Held beleeft t»ontmoeten , Die Iupiter gebood eerbiedelijk t e groeten;

DeesHeld ik zeg, die is ge boren in Moeras,

En Broek-land , waer wel eer nocht rijm, nocht regel was, Maer arme viflcher-liên; toch deugdig, eerlijk, zedig,

"Wiens woord hun Zegel was, getrouw, beleeft, en vredig»

Met kleyntje wel te vrcên, af zonderig van ha et, Van groote Schatten, en van vuyle overdaed.

Deugd zat dees Liên in't hert ,'t was deugd waer na zy doelden;

De deugd was het waer na hun zinnen dier tijd woelden;

De deugd,ik weder zeg, met Gods-dienft vafl: geftelt, Die doen zij n weggegaen, wanneer de kracht van't geit, Der deugden lieve volk'rens herten heeft gaen breken >

Heel tegens wil, en dank; maer als de vreemde ftreken Der vreemdelingen zijn van deze Liên gezien,

Vloog ftrak de deugd om hoog, liet hun te zaem betien • En dees, die volgden na ,Helacs! tot hun verdommen, 'tGecn zy eerft zagen, alsze was in'choogft geklommen , By al de Hemel-liên, waer datze zit, en bey<l

Zoo lang ,tothacr de tijd ee n beter weg bercyd, Die veylig is voor zoo een Phcenix Vrouw te wand'len, Bequaem weerom met Ee r entrouwmethuntehand'Ien ; Het'tgeen zy nouw vertrout, om datze heeft gekrult, Een Klim-op kranzelijn ,'t geen naer de harzens c,ult, Vaneendieftichtig krul t zijn bloempjes, en vermacklijk,

"Waer door yets fraey s gewerd zeer aengenaem en fmaeklij k j Dies hem de Lauwer zy, zy zeyd, na 't nauwfte recht,

Van , Nimphen handen in zijn Goud-geel hayrgevlecht;

Hem,-zeydze, die mijn eerd, en field, tot een exempel, Mijn beeld zoo in zijn hert, als in de Amftels Tempel , Daer by mijn Zufter hoog verheft, d e liefd ik meen , Die naer haer lang gebied te nedrig is gctreên.

O Liefd! hoe bloeyden gy verr'over hondert jaren ? Als Keyzcren uw hoofd e n uw Pylaren waren;

Als zelf de Hemel neygde omu dienft te doen >

Met al de Sterren, en de Zon recht op de noen;

Als heynd, en verre Liên uw pronk Altaer vergierden Met wierook ,en gebeên ,alsd'Amftel o m ufwierde , Het golvig Y, daer by Neptuyn 'met Theet bckrooft , Met water Nimphjes,die dcGryzertnu behoort j

Hoe

(13)

H o e ziet gv doe ten toon in een Verheven zetel ?

Het heugdmy,waerde Vrouw , hoe nedrig, nie t vermetel Gy handen küftcn va n die » die u eer aen deên ;

Ik kan met Eallas ton g d e glory niet verbreên , Dieu waeracngedaen , e n di e gy weêrzul t hebben, Eer dat het goi vig Y, d e vloed brengt tot het ebben , DoorKr«/,een Amftel s kind, een liever va n uw naerri ; jfpollo. Gae t dan, mijnHeer, e y gaet! op dat de vlugg e fae m

Zijn trouw, zij n deugd» zijnLiefd.de werel d gaet ontdekken . Mere», ÜwDienaer vliegt , die gy gebie d nu te vertrekken. Binnen*

DE TWEED E UYTKOMST .

De Negen M V S E N 2ltte n otn t Gebergt , metden R Y M E R van't Liedjen, en 't Sonnet^

Mijmer. y aggjgg^g It is het, Nimphjes, dat ik op hem hebbedocht .

^ \ Muf en. Da t dat dan^zy gehoord.

Rijmer. Dewij l i k word verzoch t

Van zo o zoet lieven Rey,ik \ zelfd e niet kanwey- g'reri,

Maer zoo niet dat ik meen tot fpit s Parna s te fieyg'ren Hierdoor; önecn l mijnGuntH k dez e Krul toe-wy , Niet me t de daed'Iijkheyd, die niet berufti n my, Omloven dez e Man, een Rijmer hoog verheven ,

ByuGoddinnekens.. Mufen; Ey ! wild het Lof-Lied geven ; OpdatditHeyligDal, metStemme n wor d vervuld , En he t Gekrulde Breyn,van Krul t e deeg doo r kruid .

DeMU S E N Zingen, enSpeelenmetallerle y Inttramenten, dit Liedeken;

Stemme: Sitanto Gratiofa ;

W

^Aet Brengt gyLdu'toerieren, Toftohn iatxyngefhdeir

Kubtynden vrijt, rMmpbjesl tandt DeNknpbjes , diefieeds niet doen danbtpey*

dalen} zen;

W*er heen u>ogaagyfttjeren * Wat deugd, tn eerr O "frater- liên ! komt binnen d1 ^fmfielpalen ; &y gullen Weer ,•

Breyd datr utt Lof, Voor fijn Weldaden geYen ; Spreyd daer betftof, Die Goon , enmenfehen \ Van Hposjet, en Vyoelen ; Dat na et bunker tens Wenfibén

Als danWy aulUn, Leer en lef en.

Kruis hulde breyn omhullen f III .

En door Voelen^ zoo keren, da t Tnyjch rikken

II. Ret tjin.idieplanten in onzegedaebttn;

X.rul,£ï£ ik, die de Goden. Mits by op deugd gaet mikktn,

la Zon tn Maen doet om zijn rijmen deyzeni Dieyedcr menfeb behoorde 'tgroojl te achten-,

* * Ia

(14)

I. H . K R U I S STERE.E-EAEM .

la zjjngeluk, Be Gods-Vrucbt, en de Vrede g

Om buyten druk, In at *$n doem Vermakelijk Verlufien Het Werelds quaet te mijden-, Ver Vreugden Scbaer,

Vat ons by Vlagen, t>ies in zijn baret

HaerfiboonbeydVoor komt dragen > Gaetftreng'/en groenefprttytjcs*

VolVanftrijden. Met aide Reyen

IV*. Des Hemels, Voor bembreyen, Krul, %tg ik, der Poëten Bloem , en kruydjes.

En Xeerlansglans,gebaerduytlupynsherze, Vf .

Op Helicongezeten, Dies-fnïd doch niet VertéeVen,

J^pmt^mfiel-jeugdmet ftkbtig rym VerVevDit pruilend breyn t'omging'ten met Umie-

fche, ren-,

Zend Momum tot Laetby, utvgunjten proeVen,

jipoll, fijn God, O Nimpbjes ! die doorY en jimflel frieten ; Die hem geeft Mydas ooren$ Zoo zal by "9f eer t

Op dat hier gouden, Dat u ter eer,

Zoo jonge liên, als ouden, Tot Vloeyend rijm zicbfpoeyen\

Hembefpooren. Wasr doorgy Triede,

Zult z?obier,als benede ? Vratgtgy naer Ktal xj n ?e<fc« .* In Liefd Bloeyen,.

De deugd eneerbaetbeyd in hem beruficm

M E R C U E R .

Menu.. Da t dit uw liert beweegt ,'dat kan ikwel'befpoorén ; DatJCd een riimer is, van deugd en eer, wy hoorenj Dat hy is zulken man , als Pallas van hem roemt, Iswaer* e n dat•rijnhooftomiwicr hetaoetgebloemt » Ik met mij n handen help , aoo gy my wild ontdekken 'tSonuet, waero m Apóll öüjn heeft tot u doen tsekketi^

Alleen maeromdat h^zöudhoogverhev-enftaen >

Zoo hie r op's Werelds rond, als tuffchen Zo n , cnMaen^;

Al waer Apollo hem een Zetelheeft doe n luchten,, UytKarmozyFluweel,uyc welkBorduyrzellichten , De Diamant ,Granaet, Saphyr, Agaat, Robijn, Turkois, en Krifolijt, die daer zoo c^érlijk aijn ,

Van luno in gewrocht,, datg y alleen niet geven Zoud dit de Goöh» maerwis uw jong en lieve leven;

Dat tot geen ander eynd,als o m d'onfterflijkhey d Hem te ontnemen, waer in de menfeh bedove n leyd;

Die niet begaeftènis hretzulkewetenfeftappe h Die eeuwigduuren, öft naer Godes Tijtel flappen . Lijd dsn mijn Heer enyrjeadik dit de Goden geef, Waer meêikinder y l weêcnadewolkenfweef , Opdatin'tblaeuwgefpanuw rij m met goudel etter, Op 't f choonft getrokken word, veel zinlijker, en netter»

Als

(15)

Als immermeer Apell' ditmaelden metPinceel . Rijmer. Ik dankd e Godheyd voor deesdeugd 5 raaer tc on eel

Is al mijn fchrijven-j a m de Goden dat te dragen. . Meren. Al s 't hun behaegt , ik hoo p dat het ü zal behagen.

Ri\mer. Noy t kan het fternelijk 't onfterffelijk voldoen .

Mercu. Da t 's mis, want wy ons vreugd roeê uyt uw deugd bevroên.

Rijmer. I s 't zoo dan als gy zegt, zoo volg ik uw gebieden.

Mercu, Da t 's wel dat gy uw wil laet naer ons.zin gef chicden;

Dantochecrdatik vlie g verr'boven wolken heen*

Ikbiddegy ditzelf my voor leeft, en meteen

"Weer uytfchrijft, e n befchikt dat 't zoo ftaet in de blaren Van zijn zin-rijke Boek ,-als't ü zal openbare n

Acn's Hemel s daakett, waer g y dit zult brallend zien.

Rijmer. A l wat gy ons gebied , da; zelfde: zal gefchien*

En wat het ichrij ven weer belangt , het is geichreven.

jMercu* Zo o hoo p ik dat hy zal hier e n daer boven leven.

S O N N E T . .

O

HoogeGod! i k weet da t gy veel haaren vlechten Van kloeke Geeften, daer de wereld noch van roemt;

Ik weet, ik weder zeg, hoe 't haar hangt met gebloemt Van't blindeGriekfti-hooft) 't gee n gy daerzelf in hechten»

Ik weet Atheen, wat gy om dit volk op gingt rechten, Dat wijftieydlievend was , én-zóerè ï^oëfyi

Ik weetjhQe zeer de Eeiuy. van. ouds qmjkfaar wa s biy, Als hy hier fneÊ'het'Land, en Oorlog ïtfaer befftcfitên .

Ik weet wat Room daer na om harenJN'tf.c o deê< j 't Is waer dat hy hiervoor weer druk en droetheydïeii.

Alshy uyt zijn Fonteyn liet lieve Rijmpjes-gullen. . Deed gy'cdoe met dees die daer waren in het land ^

"Vfaerom dees niet, niet miaverrijkt me t kloek verend?

Ey komt! en helleptons\l£r«Zj hooit niet Laüïen'Krullen.

Mérctt. I k dank u zeer; gelooft da t iTrGoftns geeft zal'vullen Met dees uw Rijmpjes, di e in 't Hemels blaeu w in't kor t Staenzullen, i k moet voort ; Vae r wel,dieziit beftor t Met'tHypokreenen nat . G y Müfe'nwild hem $ieren,

Ikbid,met Mirthe Lof,Roóflaêr,en Lauwericrcn.^rrr«fr5*V? . Alufeti, Da t loven wy te doen j Komgaetmeêna' t Gebergt ,

"Waer gy óns vreugd geniet. T c lang zijt gy gevergt Van ons, e n van de Go&n. Rijm. Ik zal my willig fppeyen Naer uw believen.

Müfen. Kom t wüdweêr in Liefde bloeyen.

E. F B :

* * L A U W E R '

(16)

L A U W E R- K R A N S

Voor d e zoet-vloeyendc Poëet.

I A N H A R M E N S Z , K R V L

H

Eeftoyt denlchrand're n Grie^oh Cicero gefchreven, Ovidius gedicht, ©it yemand \zx\ haer tijd ,

Die niet van'c grove breyn , docr wangunft zijn benijd , Ia zonder dat men zach op Kun ft, Deugd, Eer, op leven.

Hoe zouden die u lof, o Krul I dan kunnen geven, De haters van u glans, die u t'onrecht verwijft ,

Dat blinden yverteeld , geveyniden fchijn-deugd prijf t , Hoewel nochtans uw eer, en Rijmen rijn verheve n

By yeder van ons Eeuw; ook brald noch op't Tooneel, Waer van de Mufenfteeds noc h juygen met haer keel, Van u onfterfPlijk lo f daer zy u mee Laurieren,

Die heden om de gunft de r Goden offer vieren , Om dat gy Midas ha d gekluy ftert en gebocyd,

Die d'oudc Maegd verichoof, maernoch In Liefde Bloej/d.

M, I, D. B t o i c .

L O F - D I C H T ,

O p d e P A P I E R E W E R E L D , VOQE

I. HAR MENS Z. KRVL .

H

Et Geeftelijk,'dat noyt een gee ftfijk hert verveelt, En finaekelijker is dan duyzend lekkernyen j Gefchiedcniffep die by Minne-beelden vlyen,

ErJhaër benimde'rs yoen in rrtiritielijke weeld;

De Spelen daer*t gevryzt>óaerHigli)k iii fpëeld', Dat d aller droeffte zie l zien daer iniöliw vèrblyèh , En yvren d'aller ftrafft' in't kozen, minnen., vryen >

Te flxeelcn >dat hy zelf zich entlijk daer in ftreelt {

En Zangen, daer zoo veelmeer zoet,igheyd,uyt Zuygen Dan oyi de Bijen.ay t'er lieïïte bloempjes doen , Verplichten hen, die zich, meteen van dezenvoen ,.

Oft alle,dat s'aen Krul zich moeten dankbaectu.ygen,

Door't vlechten van een Krans die nimmer dorr'oft qnijn » Wie kan voor zdk een werk hem minder fchuldig zijn?

VBRVTIN u Z ELVEN.

(17)

I N L E Y D I N G

tot he t volgend e werk .

Oe krachti g wa s he t Woor d , dat all e wereld s zaken,

En * t gantfche Aerdrij k zelf s ( wit Niet ) beftond t e maken!

-Hoe krachti g wa s da t woord , ' t welk doo r zij n ey - gen kracht ,

De Heme l heef t gemaek t , en werel d voor t ge - bracht !

Hoe krachtigwa s da t woord , 'twelkAerd , e n Hemel beyde ( Vyt een verwerden hoop ) verdeelde, envericheyd e !

Hoe krachtig was da t "Woord, dae r doo r dat yder din g Zijn eerft e weze n kreeg, en eygenfehap ontfin g t Hoe krachtig was da t "Woord, ( uyt Godes mond gekomen )

Daer door de wereld heeft zijn eèrft begi n genomen ! Hoe krachtig was die kracht , hoe machtig is dien God , Die alles heeft gemaek t door' t woor d van zij n gebod j Died'Hemel heef t verrijk t met Hemelfch e ereraden » 'Getuygende God s mach t , en wonderlijk e daden •;

Die't zuyvre Hemel s blaeuw beproriktmetZon , enMaen , Die, yde r op hun beurt, de werel d omm e gaen j

Die 'tHemelich e gebou w me t fterren doe t bedekken ,

"Wiens ftrale n o p d e Ze e d e fchipliêns bake n itrekken . Hoe krachti g wa s da t woord , het wel k van God e quam ; Dat woord , wae r doo r ' t begi n des werelds oorlpron g nam ; Dat woor d .dat Godlijk woord , da t eertijd s van de Aerde, Totwelluft voo r d e menfch, ée n guide wereld baerde ;

Een wereld , daer me n heeft beleefd een guide tijd;

Een wereld, dae r me n wift van tweedracht, noch t van nijd*

Een wereld daer men wilt van "Wetten , nocht van Rqchten;

Een wereld , dae r me n wift va n oorlog , noch t van vechten;

Een wereld , dae r me n wif t va n Rechter, noch t van Schout;

Een wereld , daer den ee n de.n ander heef t vertrouw t j Een wereld, dae r de n menfch zij n vryen wil mogt plege n j Een wereld, dae r men noy t to t quaed doen was genegen ; ,

Een wereld, daer.de n menfch mogt leve n naer ' t gemoed ^ Een wereld , dae r noyt dwan g vergoot onnozelbloed. $ Een wereld» daer de n menfc h eerechtigheyd begeerde j Een wereld , dae r natuur'd e meruchen deugde n leerde ;

Een wereld , daerdeliefd , oprechti g en getrouw,

Was tufleher i yadêr , kind, e n tuflehen man e n vrouw ;

A Ee n

(18)

Ï I N L E Y D I N G . .

Een wereld», dac r men wif t va n fchuld noc h wraec k t e fpreken;.

Ê«n wereld, , daer men noy r en- wift va n leet te wreken ; Een wereld , dae r noyt menfeh verviel i n eeni g quaed;

Een wereld , dae r noy t menfeh handhaefde boos-verrae d ; Een wereld , daer me n mogt i n all e vryhey d wefertj

Een wereld, dae r men noy t "een ftrengen Vorft- dorft vrezen ; Een wereld , daer men noyt de n menfeh in'boeyens floot ; Een wereld, dae r noyt menfeh zij n tegenheyd genoo t j.

Eert wereld, daer noyt menfeh doo r valfheyd wierd belogen;

Een wereld , dae r noyt menfeh doo r liften wier d bedrogen;

Een wereld, dae r noy t menfeh dóó r baetzucht wier a verraên;;

Een wereld , dae r noyt menfe h met ftaetzucht was belaén; • Een wereld, dae r de menfe h noy t zocht na heerfchappyen;

Een wereld , daer noyt menfeh een ander brocht in lyen;.

Een wereld, dae r noyt die f zijn even menfe h beftal ; Een wereld , dae r nóytmenfchlce d eenig-ongevaL, - O tijd , o guide tijd!' o beft e tijd t van allen ,

Toen mende wereld zach,mct fteden zonder wallen , Met muren nie t verzien , nocht grachte n afgefneên , Van wachten onbezet.v oft vyand . naytbeftreen.

O tijd , o gald e tijd ! hó e zoe t was toen het leven , Eer tromme l e n trompet de n men/ch to t ftrijdèn dreven».

Eer wape n oft e zwaer d (by krygers aengetaft ) De lande n heeft vernield,.d e burger s heeft belaft . O tijd, ó guide tijdt! daer nieman d wift va n plagen ^, Maer daer een- y der menfe h beleefde goede dagen.

O tijd-,., o guide tijd! dae r preekftoel , nocht . dacr kap,.

Nocht geenzint s nodig was geleerd e wetenfehap . ö tijd , o guide tijd ! toen 't nieuwere aen en roiften,

Nocht Raedhuy s me t d e Kerk,. nocht Kerck me t Racdhuys twiften »•>

O tijd , ó guide tijd! toen alles, was in vree , Eenyeder zijne n luft,. en niemand qualik deê.

O tijd , o guide tijd! toe n niemand wift van ploegen, En't A'erdrijk , nie t te inin, gaf jrdér'nj n genoegen » O tijd, o guide tijd.' toe n noy t en:wierd gezaeyd, En efter boven dien veelvruchten afgemaeyd , Ötijd, ó guide tijd/"toen vett e akkers groefden, De velde n (zonde r zae d Jm volle vruchte n bloeydcn. "

O tijd, 6. guide tijdl toenV A'erdrijck all e goed, En rijp e vruchte n gaf ,"< vanzelf^.in overvloed ,

©tijd, o' guide tijd! tóe n 't Aerdrijk voor t deed komen ^ (Van zelve r , ongtplant) de kruyde n , en de bomen.

O tijd , o gald e lijd! toen't altijd Lenten was, De beemden opgepronkt metÜavcr > e n met gras.

©tijd

(19)

O tij d , & galde tijd! toe n Zephyru s zijn winde n Deedruyfchen door de biaên van teiligrijk e linden,

En blie s ee n liev e koel t va n zuyde winden uyt, Op bergen , e n op bos , op.bloempjes , e n op kruyd . O tijd , ó guide tijd! wae r zij t gy nu gebleven !

Verandering va n tijd , verandering van leven . De wereld is verkeerd, den tijd di e is verdreyd., Of da t ik beter zeg, de r menfehen eedelheyd ,

Der menfehen deugd, enliefd, de r menfehe n trouw, e n rede n ^ Die zijn verwiflelt, laes, in qua genegentheden ;

De liefd e is gevlucht, d e deugde leydvertreên.

Men leef t nu na begeert, e n niet na wet, oft reen;

Oprechtigheyd die is door gier ighevd verbannen ; Bedriegery die is me t looiheydtaen gefpannen j

Denydigheyd, «nwrae c verdrukke n liefd, e n trouw;

Deboolfaeyd plaeg t d e deugd met ramp., ellend , enrouw' « De menfehen dus verkeert, verkeere n ook d e tijden^

Want Gods rechtveerdigheyd en kan 't nie t langer lijden ;

<J od ftraft , al wreekthy niet, hy ziet het quaed wel aen « Hy laet de bozen hier een wijl haer gangen gaen»

Hygund de quaden tijd, o m van'he t quaed te fcheyden ; Macr wee, di e quaden, die van't quaed niet af en ley den;

Deluften, dienatueraenlocken , to t het quaed»

"Waer vande wereld nu, tot barens zwanger gaet*

W a t ziele is vanCodt met fterfPlijk vlees omhange n Daer hert eO zinnen niet met quaed doen zijn bevangen;

Heeft immer 't zondig vlees der zonden rol gefpeeld, Zoo werd zy nu ter tijd, jia 't leven uytgebeeld;

Heeft quaed doen immermeer deoverhand genomen, Zoo is 't in onzen tijd, laes, op he't hoogft gekomen.

O wereld ! waer is nu dien ouden.gulden tijd ? O liefde! inuwplaet s ishae t vfrzel t met nijd.

Begeerlikheyd bezit de zetel van 't genoegen;

W i e leeft 'er di e zich nu wil na 't genoegen voegen ? Begeerlikheyd die fteld aen alle ma n een wet;

Begeerlikheyd di e heef t d e werel d om gefet ; Begeerlikheyd di e is de .moeder alle r quaden ; Begeerlikheyd di e voed bedriegen. , e n verraden ;

Begeerlikheyd die heeft den.gulden tijd verteerd;

Begeerlikheyd die heeft de wereld omgekeerd;

8egeerlikheydvernield.de vryheyd , e n de vrede;

Begeerlikheyd verftroyd de landen ende ftede ; Begeerlikheyd verwekt den oorlog, e n den ftrijd;

Begeerlikheyd verkeerd de we reld » en den tijd j

A 2 Begeer-

(20)

4 I N L E Y D I N G . Begeerlikheyd die heeft bedrog,. en lift gefchapen j Begeerlikhcyd die fmeed defwaerden , en de-wapen;

Begeerlikheyd verwoef t de tonden , c'n de Steen;

Begccrlikheyd di e 'brengt de krijgersop de been;

Begeerlikheyd di e voe d het plunderen , en moorden, . En oorzaekt alle quacd wac r va n men imme r hoorden .

O grootfte vyandin ! o nikkcrlijk e vond !

O kanke r voo r d e ziel ! • 6 oorfpronk alle r zond V.

O fnood , en vals vergif wa t oorzaekt g y a l plagen ,

"Watvoedgy al bedroch, wa t zoek t gy lift, e n lagen;

Wat brouw t g y a l bederf, wa t ftookt g y fell e brand ,.

En mack t to t as , e n puy n zo o menic h rijk , e n land ; Wat moor d gy menig ziel van Vorft , e n onderdanen ;

"Wat parf t g y meni g her t to t zuchten , e n to t tranen ; Hoe vee l onnoze l bloe d vergie t g y o p de r Aerd ,

"Wat hebt g y menig menft h me t ovcrlaf t befwaerd; .

"Wat hebt gy menig Vorf t uyt zijnen troo n gefmeten, . En zelfs als eygenaer eenVandcrsRifkbezeten ;

"Wat hebt g y menig menft h beroof t va n Hjf,e n goed; -

"Wathebt gy meni g zie l doen'fmore n inhe t Woed ;

"Wat hebt g y meni g maeg d gefchantvlckt, en gefchonnen, . Hoe meni g vrouwen kragt , eylaes l doo r u begonnen.

Het wac r ee n guide werld, he t wae r ee n guide tijd ,

Men wif t va n twif t nocht : krijg, va n oorlo g noch t van ftrijdj . Indien begeerlikheyd by yder wier d verdreven ,,

Men zoudals op ee n nieuw , ee n gulde n tijd beleven . Maer, leyder ! ' t is vergeeft demenfehe n aengefeyd , Diesgy, Heradite ! d e wereld rech t befchreyd, Helaes, nie t t e vergeefs e n tranen uwe ogen,.

De blinde wereld wil moetwillens zij n bedrogen ;

"Wat da t men bid oft fmeekt, wat dat men preekt of leerd, Den menfeh, die blijft denmenfeh ; de weereld blijf t verkeerd ; Het hert e blijf t verherd , begeerte hae t genoegen ,

De wil onwillig i s om zic h tot deug d t e voegen ,

De red e heef t gee n plaets , d e liefde volg t gee n wet , Medogentheyd, en deugd tfie worden afgez et;

Van ' t minft e to t he t meen , wil *t minfthet meeft c wezea . O tijd', di e niet e n zij t gelijk gy waer t voor dezen;

Elk kley n wi l groter zijn , begeer t gae t zonde r maet ; De armoe d rijkdo m zoekt , de rijkdo m trach t n a ftaet.

Geen ftaet te r werel d i s n u me t he t zijn s te vreden , Vermits begeerlikhey d gae t bote n tfengd., e n reden *

De deug d , de eer , de fihtórht, di e zijn gelijk al s dood ; Ootmoedigheyd t e kleyny irövaerdigheyd te groot .

Elck

(21)

Elckwil, (mee r al s hy mach) inpracht , zijnftae t verheffe n ; De kleyne wille n n u d e grooten overtreffen .

O hedendaegfch e tijd ! wa t gaet'er nu niet om ?

De menfehen zij n verblind , de wereld {peel d voo r mom ,•

Hoe dwing t de noo t mij n pe n onvyetst e openbaren , Van't geen d' onlukkigen te r werel d wedervaren ;

Hoe dwingt d e noot mij n pen tefchrijve n va n die geen, D ie door hun ongeduld de vromen neder treên;

Die om een werelds fchuld hacr even menfeh verftoten , En van een kleyn bezit beroven, en ontbloten;

Die'teerelijkehcrt, en deugdelijk gemoed

Uytperflen , met bedwang, to t etter , e n tot bloed ; Hoe dwingt de noot mijn pen van menfehen te vertellen, Die hun in dit geval y alswreed e tygersftellen ,

Om d'ongelukkigc me t liften te verraên,, En die al s eerlijk zit, oneerlijk neer te flaen;

Die niet ee n kleynen tijd zij n broede r wi l gedulden, Om met gelcgentheyd te effenen zijn fcbulden.

O menfeh , ó wreedèn menfeh ! die zelfs een menfch e zijt , Enniet e n wee t .hoe 't ukan lope n door d e tijd.

Ik heb'er wel gekend, e n ken*c r noc h o p heden, Die aen haer naeften menfeh he t alder uyterft deden;

Ik heb'er wel gekend die om ee n kleyne zaek , Bedreven groot geweld, ehnamen fell e wraek, Die met een bitterheytf haer even ménfeh verdrukten , En di e het,o p ee n kort, , veel leuke r miflukten ;

Ik ken'er heden nóc h wien s zaeke n quali k gaen , Veel dingen overhoop ,-en om hae r ore n flaen, En voelen hun te zwakhae'r feygen laftte dragen ,

En houde n noc h nie t op hae r tJaefte h menfeh t e plagen.

O werel d 1 daer dén menfe h nie t leerd ae n zijn gemoed , Hoc hy zich dragen za l in ander s tegerifpoeii ;

O werel d 1 daer de n merflc h j»een menfehén'Wilverfchonen ; O wereld' , dae r de n menfe h gee n liefd e wi l betonen .

O menfeh , o wreede menfeh1. zi e hier ee n levend beeld ,

"Waer in uw wreedheyd werkt, waér in u w dwaefheyd fpeeld ; Perillus vindee n von d om menfehen te doen plagen,

Hy, di e ia zijne n tijd , hy , die'i n zijn e dage n

Een'kunftig meefte r ftuk van plage n heef t gewrogt , En ee n metalen ftier, na' t leven, voortgebrogt , Die hy voor Phalari s (een wreed tyf an) doet komen , Ontdekt-de tyranny» f* met deze n voor genomen; )

Als nu de n konin g he m heef t grondi g afgevraegd , Hoe da t men me t de n ftier d e boz e mentene n plaegd ,

A 3 ,

(22)

6 I N L E Y D I N G.

Pcrülus heeft gezeyd, en uyt den borft gefproken , Men onder deze ftier , een felle brand moet ftoken , En ftekendandemenfchdaer binnen , zozalh y De ftier doen brullen: neem de proef, of' t z o niet zy.

O werkers van verdriet, Jioe maekt gv u tot flaven!

Gy zelf fmoord in de put voor andecen gegraven i Zie, hoe' t in dit geval, metdeesPerilloging , Zie , wat by tot een loon v.oor zijne werk ontfing.

Hy (di e een ander zocht met lijde n te bedroeve n J

Moeft, zelver i n d e ftier , de telle bran d eerft proeven : Zoo gae t het in 't gemee n , zoo hie r al s ove r al . Wieandren plage n wil, di e zoekt zijn eygenval . Noch voorde r van de tijd, .e n hedendaegich e dagen , En hoe zich i n d e wereld , d e menfche, n lange r drage n ,

Dit brengt d e werel d meê , datyde r wiede r leeft , Zich hoger tonen wil al s hy yermoge n heeft ;

De knech t wil meefter zijn , demey t wil jufvrouw fpeelen- j De werel d i s verkeert i n allerley e deêlen ;

Die diendwi l zij n gedient , d e meydIgebied d e vrouw , Vanhondert nauwlij x een.die,is.geiij^zy.zovw ;

Koyt tij d zo o flim als dees met meysjens , en .met knechten » Men paf t o p eer noc h plicht, hie r gek gee n onderrechten ,

"Wat ifler meni g floer hie r binnen onze Stad, Die in het Jottoo s land nau w halv e naaf.druft.had?

Hier zijnd e indeweeld , ian-'tGefenoch.n^j : herden , En zie ! een vuyle floy wil Jfltrax een jufvrou w werden ,

De mey t die eyfch t ee n jneyt, «n Gefe pronk t hae r op , En flingert ove r ftraet gelijk ee n kermis pop.

Al wat de groote doen , beftaenz y n a jte apen ,

Ja'tfchijnd da t vae k d e mey t i s i n d e vrou w herfchapea , Kladdeuny vper d d e pronk,, e n koop t a l watz e ziet^

En va n d e huu r allee n e n kom t he t dikwÜ s niet j De groote overdae d di e n u d e meysjen s plegen, Die gae t vee r buyten fpoor , o p averechz e wegen j

Noyt dee s gelijken tijd , noy t weereldzoovo l quaed ; Als nu, i n onze Eeuw, by menfehen oranj e gaet * De vuyl e achterklap ( gebouwt pp loflè logen) Die kom t i n onzen tijd de weeréld jdoor gevlogen,

Enfchendzo menig-mehfe h r#e t haer nedrtegery , Bekladdende zijn eer , lchoon h y onfchuldig zy . De vuyl e achterklap , een vyandi n de r vrome n

Heeft meni g achte r ru g zij n e « , e n deugd benomen ; Benomen? neen , mie r we l beloge n e n beklad ,

^ e t vuyl e lcüjkheyd daérKy ' g<en fchul d to e had.

God

(23)

God placg t niet t e vergeefs d e weerel d me t veel lijden ; Men roep t niett e vergeefs , di t zijnd e left e tijden ;

Een yae r ke n zich zelf,- zoo't zegge n gelde n mag,.

Ik zeg, d e Weereld roep t a l om den kefte n dag ; De tijde n wijzen't aen , e n alle dinge n leeren , Hoe wereld , en hoe tijd verandere n en verkeeré n j

Wie leeft'e r n a zijn plicht , gelij k h y leven moet?

"Wie leeft'er, di e te rech t n u zij n beroepin g doet ?

"Wie leeft'er , die zich nu hout ae n God s we t gebonden ? O menfehen ! leer d me t myj d e ftraffe volgt d e zonden .

Ö menfehen ! leg doch een s a l uw gebreken af , Gods geeflel dreyg t de ziel met eyndelooze ftraf . Hoord onze n Hovelin g hier van de wereld fpreken , En ho e hy*brengt in't licht d e wereldfche gebreken ,

Leefd ho e men leeren moe t arkeere n va n hetcuiaed, Dat nu in onze tijd ter weereld omm ë gaet;

Leerd van den Hovelinghoe darmen moet verfmaden*

De Wereld , enme t ee n al's weerelds overdaden } Leerdvanden Hovelirig * -die hier ter plaets verfchijnd , En tuygt, dat 's werelds luft als ydel rooek verdwijnd.

Leerd van mijn Hbvelingj hoe dat men diend te leeren, Hoe verre da t het hert moet gaea inhetbegeeren;

Leerd van mijn Hoveling hoe dat de wereld zy , Een hof van alle cjuaed, en fhoo fedriegery ;'

Daer ftaetzucht , engebied, d e wet van deugd verftotett;

Daer eygenbaet, e n macht >;- met óhrechthön vergroten j Daer woeker, e n begeert, verkeerd e gangen gaen, Daerloosheyd, e n bedrog, d'ohnozelhey d verraên;

Leerd van mij n Hoveling dehooffche treke n myen;

Leerd van mijn Hoveling onkuyfheyd tegen ftrfen ; Leerd van mijn Hoveling de weiluft * en de zond Verfmaden met het hert, vernielen tot de grond.1 Hier ftaet hy voor 't gezicht vanf alle werelds menfehen j Hier leerd hyydcr««tt zijn hoogfte welVaert wenkhen;

Hier leerd hyyder een, rfjk, arrem, kleynengroot , Te leeren aen de'tijd, te deneken aen de dood*

DietKfï Gunflige Lezer l bier nu Trillen [pieken met dieti Go&dclykenPhilofoofPlato') Qodis de Wet der wijzen, en der zott e we t is hare luft. Welkt Woorden niet ge»

noegzaem kunnen over dacht beerden, entente herten in te drukken, hoe dat de opperfte , etftoaeracbtige Vitfheydis, op God te £««> en de rotten op hare tetllttflighedeh ,.tot

"Kelken eynde > "toy alhier een Hoteling Vertonen , de welke zeer deftig fpeeld de rol/»

Van een bekeerden zondaer , om de dwazen al^oo af te trekken Van de tiet hun'er .ht$tn, tot dé trtt der teyfheyd , 't ff elk is , tot Gode ; ach oft GodgaVe dat in deze

•ozt&ozi, ja goddeloost tijden , ' / zelfde mocht bedacht "Korden-, aengezien z°o >"fe

A 4 herten

(24)

8

I N L E Y D I N G .

herten ?"&<Mger g*e* metjeeh begeerttn, hotaetiigheien , tuelluPerl , emkuyfheyi, teraek, nydigkeyi, gramfibap, leugentaei, iieterye , ttoeket, tloektn, zeeren, en meet andeten $ 7 fix dat het te tetttonderen is , ja meet dan teondet, dat de goet- heyi tan dien goeden, en langmoedigen God , niet en toerd ingtamfchap Veranderd >

om alzo, nadematetanz'j" Goddelijke i en gefit enge rechttaerdigbeyd, degeheelettereld t et ei delgen; tan bet Veike te betreden nieman t beboete try te zw , ten ?y zake , dat on-

%e jonden in deugden teranderen •, 'tract toe ons niet yceynig entamamn ie dagelijkfchepla->

gen , ( tan den Hemel op ons vytgeflort;) landen dooi den oorlog ttrftoefl, fteden tot affcbe terbrand, menjlhen gemoord, ent ethongeidy troutten oneerlijk terkracht, maegien ioörmoedwilgefcheni, en''t bloei der oano^elen tergoten O Vet doolde V e ereld! laet ik peggen btetdooldemenfchenl die doch altoos tfleeoogen hebt op anderen, karefchulden bo- tend* ufiefield-, laetdit al^oo -toefen , rtyrelk "toel niet behoorden-, ik befcbuldig alle men- fchen, doch mijn fetten't aldermeefte-, ik^ie de Zondentan een ander , maer de mijne Ken ikfekerfi, tnfprech met onzen Hoteling -. ê mijn ziele! wa t vvüd gygaen zoeken de n dief buy ten's huys, dae r h y aired e binnen uw kame r is 5 Wat-toiliLfoekcnandeten ts letten, daer ikteelnodiger noch dienden zelfs geleerd te "toerden;; ytie heeföet. meerder >>- and, dan, den menfcbt*$yneygenpetten \ dies ik dan my relte , met onun Hoteling ,

"Bfi/ gaen flellen of den tiap tan betetfebap, om al%oomet hem op te klimmen tot ietol- maehbeyi iet tetftettinge, tetlatende alk de taljche en bedtiegelijke ydetbeden des tvetetds-, o pfGodgate , dat t>»> Chrifienen on^en Hoteling teel bilden horen., en teelbetet hem ook telgen-, ontvetten tetmanende met deze tsootden : Hy e n isniet wijd verfchcyden va n zijn zonden te beterea» die kennis beef c daer in gedoold te hebben; en alfoo lange dit in's menftben bette nietgeplaetfi en Tteti, al^oa lange en kaneen Cbrifien niet andersge- noemttoerden, alteen guaed^illigen, ofte ongelotige •,"bant nimmer komt dien zoniaertot terlatinge iet jonden, die niét beketmen "Sri/ daer in gedoold te hebben'. Ürydtrafcnl tk meen ie roniaets die noch tolgtn ie "fret def zotternyen ,• den leydfman det Veeliuflen, < 'f ter- derf tanhaer begeerten; hou op, hou op, te dunen,en t e to/gen de talfche afgoden uver moetTrilliget zonden% envcelluften; keet, eykeet.' vtotden-vetSetTiijjbeyd-, dient, en mini toot at, dien eentgen ceufrigen God > .onzen Scheppet; Heft ,en eerd fijn eenigen Zoon onzen Heet en Zaligmaker Cbtifium ; geloof 1 in den Heyhgen Geeft, de fcel&e óns hèyiigd tetzaligheyd-ifebey u af^t zondigbliertenl tan\alkulve'ztitideri', het afgygulzigers, tan tttoe ot ei daden Jactafty "tootkeraets-ttimu'togadloofkeyé; loet af ho*>aerdige ,*anuff botaeriigheyd; loet af onkttyfebt , tan wft e heefiigbéyd; iMetafgyoterfpeeliers,, wan vüeechtbreuk; laet af minseüge, ta»ir<» zyeerem laet afgytoters, tanwü{telen ; laet af bedriegers, tan u\t tetraden •, laet afptuymftrijkers, tan uwe geteynfiheyt; en toot betlaefie, laet afgy Chrifienen, en ( ondet terbeteting') ook allegy Leetaten iet Chrifienen, hetoncbtifielijklajteren', en oorfeeie'n'tefTpetdoerkeitiffe , 't-icelk niemandtoe- behoord danGode, ienecnigflcri*i én/evb^aeriigfièn It^thtet ionfir fitlen* z*in Heylige Majefieyt behoord (zeg ü > het.'zefoigei itroniaïleCbtifiél^ke.ttfde ,bteederi^keHefde, Goddelijke eenigheyd, den qenen den mieren zeer gaerpe, duidende., M hel Welk* ik (na mijnkleyntermogen ) groatèlijx foor o»zen Hoteling, dengoet^sÈïgen lezer zaekaente dienen-, endat^sy aizoo gezamentliijk God onze gebeden mogen'op offeren ,hiiieniez'tin Heylige Majefieyt dat by geliete ale betteniet Chtiftelyket"Kon\ngen , en Ptincen dezet

"kereld, alfoo door fijne Goddelyke macht, en Triifbeyitcbeflieren, iatzyinChriftelijke liefde , enttedeme^entereenigen; bunondtrAanminalk,^fheyiie^eren,,-^y onze Con- fcientieninChTiftelijke^tyheydbeletenie, God "magen loten, ea danken, In ètf" onZc ellendige dagen*

H E T

(25)

HET EERST E BOEK ,

E E R S T E D E E L

Afgebeeld doo r ee n Hoveling, di e 'c Hof verlaten heeft, e n armelijktdandejevende, aldu s ipreékt 4

EnMerifch(dienytden Menfe h ontfangt va» GodhetlevéJ

"Word to t verfcheyd e luf t i n zijne n tijd gedreven;

Dén eenen zoekt vermae k in oeffening va n deugd , En fchept uy t dez e luft zij n allermeeft e vreugd ; Een ande r heef t vermaek, e n luft .tot zulk e zaken , Diediktnaels i n de n menfe h elendi g Je ven make n $

Eléndig is de n menfeh , wien s lufte n zij n gezin d Te fpelen me t de vreug d dae r hy, verdriet i n vind ;

Elendig i s die menlc h di e in zijn jonge leve n Den ruyme n teuge l wer d ae n zijne n luf t gegeven ;

Elendig i s dien menfeh , die buyte n ee r e n deugd , Zijn quad e lufte n volgd , e n zoektin^tquae d -doe n vreugd ;

"Wie quaed gezelfcha p mind, di e zet zic h op d e wegen, Daer hy.de luften vin d om' t quaed te will e plegen ;

Zo wi e i n zijnen , jeugd met quade n omme gaet ,

Vervreemd va n deug d en ee r , en wor d "door quade n quaed . Waer zijnde r wegen , di e on s meer to t quae d doen leyen , Als we l het Hoots bedrog vol va n pluymftrijkend vleyen ;

"Waer vin d me n meerde r luf t to t ee r va n ydel lof , En oefenin g in't quaed alsin' t onrufti g Hof ?

*Waer zie t men yeman d mee r va n jaloui y verzeilen. ' Waer zie t me n yeman d mee r van lichte vrouwe n quellen ?

'Waer zie t men yemand mee r to t hovaerdy gezind , Als in't onruftig Hof , .daeryeder hooghey d mind ?

"Waer ziet men yeman d meer tot haete n nij d genegen ?

"Waer ziet men 'yemand meer d e luf t to t zonde n plege n ?

"Waer zie t men yemand meer to t zouden aengepord , Als dae r i n overdae d de n menic h wellufti g word ? Ik he b tot noc h mijn tij d in Hooffch e luf t verlieten ; ik he b i n overvloe d va n weeld' mijn zelf s vergeten ; ïk he b i n meni g Ho f mijndage n doo r gebrocht , Zo meni g Koninkrijk doo r Wandelt en verzocht ; Maer, leyder , waerikquam , dae r heb ik ondervonden, Hoe ligt dat daer de n menfe h kan vallen in de zonden*

Kan vallen tot het quaed, vermits gelegentheyd Deluften daer toe lokt > de wille daer toeleyd.

8 Ik

(26)

It) D E N C H R I S T E L Y K E N ïktelve', ftel m y zelfs mi/ n leven eens te vooren e Ikipeeek my zelve aen, waer toe ben ikgebooren ?

Waer toe heeft my Gods macht uyt'smoederslchoot geteeld .<*"

"Waer toe heeft my mijn God gefchapen n a zijn beeld ? Waer toe is my de naem van Chriften menfch gegeven ? Eylae s! om dat ik zouw gelijk een Chriften leven,.

Én dienen God den Heer, wiens fchepiel datik ben,.

Mijnfchepper gu n my doch da t i k mijn ze i ven ken , En da t ik u mijn God , mijn zonden mac h belyen , Ook all e quade luft , to t vuyl e ranken , myen j

Dat i k in waer berouw u w Godhey d va l te voet , Op da t ik worde n mac h gelij k i k weze n moet . Ik wee t da t my het Hof to t weMuf t pleeg d te trekken, En 'tHooÖche levèn-m y d e wel e kan bevlekken j

Zoo dat , da t leve n my, mijnGodi voortae n mishaegd » Ja zoo , dat zich mijn ziel dae r ove r zee r beklaegd j Beklacgd, eylaes ! beklaegd , e n zal gedurig klagen » Ten aenzie n da t ik my so lelik heb gedrage n j

Heb i k na luft geleefdr n u lee f i k n a de n geeft , En wor d ee n ander menfc h ai s 'ik we l ben geweeft .

F r o R E N T l N A , (ceafit>affche Conrtoix.anfy).Jfreekt , tot f af geleerden Hoveling.

G

Y , die wel eertijds; pleegd in 't Hof t e zïjfi Verheven, Slik nu hierophet lan d , dus ongeach t ü lever v Gy, di e welee r in't Ho£ger-ezen watr d to t ftaet, Hebt a l dat luk vexïfeen , enia i die eer verfmaedj - Gy, di e we l eertijds pleeg d ee n fchoon e vrou w te zoeken, - Verflijt n u hie r u w tij d in't lezen van d e boeken ;

Gy, die we l eer in't Hof u w meefte luf t voibrocht , Wanneer g y i n d e min een Hooflèh e nïaeg d bezocht ; Gy, die we l eertijds pleeg d met , JwflfeEsom 't e fpringen , En al s het quam te - pas, ee n geef8g3li©el te zingen ;-

Gy,. die wel eertijd s waer d wclhmigb y d e wijn ; Wift, hoemenmof t in'tHofme t Höonch e deren s zijn . Zijt nu als omgekeerd , en nie t ge-lijk t e vooren ,

Ja moog t na u ( zo my dunkt-/ van-zuflie vreugd niter hooren;

Ik weet nie t wat'e r is, ik;We^t~ttietivatudee*d, f Dat g y du s zij t veirvremd, -' dat 'gy'duS-zijt verkeerdy- Dat g y d e zoetigheyd, gepleegd'i n u W jaren , Zoo lich t vergete n heb t , Mö lo i kun t late varen*

Schoon d'oud e wagenae * zijn eerft e jeug d ontlie p r Noch hoord h y gare n eöWhè' t klappen v3 n de jtwiepï AI wor d een exte r ouw t h y ka n géé n fpringen''laten .

A | wa t mee gare n deed , dae r pleegd mei j af t e praten, Mac r

(27)

H O V E L I N G .

CI

Maer'tfchijnt datluf t inuzodege r istergacl\ » Al o f het leve n zelf s waert'eenemaelgedaen*

Kan u w gee n zoet e tong me t fmeken e n gebede n Bewegen to t d e min , e n hare zoetighcden ?

Kan u geen lodde r oo g bekore n to t d e vreugd , Die g y we l eertijd s hebtgeplecg d i n uw e jeugd ? Kan, u geen rood e mon d bewege n tot he t kuffe n ? Lokt u mij n boeze m niet d e minne-bran d t e bluffen ?

Kan u mijn liev e ichoo t nie t trekke n to t he t zoet- , Waer nje ê d e lieve min u eertijds heef t gevoed ?

daerftrijdon*

deugd vrnck -

«clooi,Jt «lf - de i * geble - ken i a die n kuyfcaen Jon- geling lofe f m aengevoente»

ren bed-ge ^ noodt dewel - ke on s a l t e ramen al i ee n Ipiegel de r kayibeydvoo»

geftetd s c a aengcwezen

werd » daer id liemtevolgeoj

«ven be c tel - vige willen w / den gunftige n Icier aenwij- ren me t onzen Hoveiingjdüor ham lerend e Alle longelin y

S

en» i n zoo- inigeo geval- le , de anlok - kende buyte a liiftender lich- ter Vrouwen » af t e were n * niet alleen die zelfde lufte a te derve n » nuer dae r e « boven all e middelen va n deugde ae n te wende n om aijntege» par- ry afteleydere van de n we g der verderft - tuffen , tot het

S

adder deug- en» uy t wel- ker oorzaef c wy onze n Ho - veling alhie r doen fprekeo i tegen onz e Hooffchelonfc Trouw snadan

«y me t d e re volgend» re - den he.Ti eer A fcejegenthceft»

B % HOVE-

(28)

i s D E N C H R I S T E L Y K E N H O V E L I N G .

H

Ou op, hou op, die zijt totheden noch gebleven, En by uw oude luft, en in het quad e leven, Gy, die noch even zeer, en'dat tot dezer tijd, In uwe qua gewoont, en zondig leven zijt ; Gry,(Indezoetfte Lent van uw ontloke n jaren) Laet al dit vuyl bejag, en fnode ranke n vare n ^

En doet (dat bid ik u) gelijk ik heb gedaen,, Laet alle quade luft uyt uw gedachten gaen j Laet alle vuyle zucht genegen tot d e zonden, (Wel eer by u gepleegd, wel eer by u gevonden)

Nu ruymcn uyt uw hert, e n gaen uyt uw gemoed r Op dat haer fnoden brand uw ziel geen hinder doeu.

*k Is waer, ik heb wel eer dat dool-pad ingetreden » De welluft errhet vlees gedient met al mijn leden;

Ik heb de geyle min met al mijn hert gezocht;

He heb aen menig maegd.mijn luft en wil volbrocht- j Ik heb de geyle tocht, va n ongebonde m«me ,

Gepleegd meta t mij n het£ | gezoch t mét aTrnij n zinnej i Ik heb zo e nïeni g jaer, ïte n Hoof,- mijn tij d géfpild ,>

Het weeli g vlees gedient, mij n quali k vaer t gewild; . Ik heb mijn eelft c jeug d in geyligheyt verfleten» . En doo r onnutt e zorglmij n Hee r en God vergeten ^

Ik he b mij n quad e wi l haer neygihg toegeftaen ,

En, me t ee n woor d gezeyd j mij n eyge n zelf s verra$ïa >

Ik zelve he b mij n zelf s verraden e n bedrogen >

Ik zelve ftel mijn zelfs nu mijn bedrog voor oogen ^ Ik zelv e heb mijn zelf s zo o hoogclïjk mifdaen , Dat i k genpotzaekt be n een ande r w<r g te gaen ; Dat il c genootzaekt be n ee n ande r wijsj e leven- ; Dat i k genootzaek t be n mij n zelvc r fchuld t e geven ;

Dat i k genootzaekt ben mijti fchulde n t e voldoen , En ik , door waer berouw , m y met mijn Go d verzoen . Mijn Schepper zy gedank t voo r di e gewenfeht e zegen , Dat i k van mijn verder f een afkee r neb gekregen ;

Een afkeer va n d e min , ee n walgin g van - de zond , Een fchri k va n zulke luft, di e zie l e n lichae m wond ; Een toekee r to t mij n God , ae n wien i k va n mij n leven , En a l mijn gantfe h bedrijf , een s rekenin g moe t geven .

Ikfny d e zonden af, emket d e welluf t gaen ,

En too n berou w ae n God-, voo r *t geen ik hel > mifdaea . tlslin.g genoe g geholt,. het dien t een s opgehouwcn >

Ik, lief voortae n geen Hof , noch t ook gee n Hoofichc vrouwe n j

(29)

Ik lie f nu lange r nie t d e welluft , al s wel eer ; Ik ku s noch zoete mond , nocht geyl è lippe n mee r ; I»k min gee n loddre lon k ,- necht ftralen va n bruy n oogen ,, W«er doo r i k menigmaet to t lufte n be n getogen ;

Ik mi n geen féhoonheyd meer-, noch t geyl e minnepraet y Geen vriendelijk e lach , gee n lieffelij k gdaet ,

Geen Hooffch e minlijkheyt , nocht minnelijk e treken , Geen zoete vleyery , noch t dertelhey d van fprckeh ;

Ik mi n geen ydelfehoon , i k mi n geen Venus beeld, Waer i n de zotte Mi n me t a l hae r lufte n Ipeeld ; Ik mi n gee n purpe r blo s op inkarnat e wangen ,

Waer me ê dat my de Min zo o dikmael s heef t gévahge n j Ik mi n gee n Vrouwe n beel d ho c geefti g opgehuld , Geen hayr , da t n a de kunf t o m roz e kake n kruid ; Ik mi n gee n mon d gedruk , noch t gee n albafte r tanden , Nocht gee n fneeu w witte n hals, noch t Enge blank e handen ;

Ik mi n geen^naekt e kro p o p ee n yvore n grond , Geen boeze m fchoo n óntdaen , gee n ro o korale mond . O jeugdelijk e bloe m ! volmaekt van ' lijf e n Ieder! ,

Wel ee r he b i k geleefd n a luften , nu n a reden ; De rede n kere n my dat i k f na Go des Wet) Al dez e ydelheyt uy t mij n gedachte n zet , O ! wa t i s al dit-fchoon? wa t zijn a F deze luften ?

"Wat is't i n dez e vréug d rrte t al Het hert t e rufte n ? Wat is't, eylaes ! wa t is't, da t me n zijn s levens, tijd y In dez e zottemy , e n ydelhede n fTij t

Wat is' t eylaes ! wa t is't , i n vuyl e min te levert, - En ae n d e boze luft zo o loflen too m t e geven ?

Wat is't, aen all e ma n vergun d ee n open fchoo t ? Het i s een looze n ftrik die ziefen breng t te r dood . Als ik , ó teer e fpruyt ! zi e o p uw ydelheden , Werd i k me t dereni s inwendi g aengeftreden", .

En ove r uw bedrijf, en ove r uwen ftaet,-

Waer i n (he t z y gy keerd ) u w ziel verlore n gatt ; Helaes! wat i s de zon d ? hoe ka n me n zonde n plege n ? Hoe ka n he t menfehe n her t to t zonde n zij n genege n ? Daer zo o een zware n ftraf de n zondae r wer d bereyd , Eenftraf, di e düuren za l to t i n de r eeuwigheyd ; Ik bidu , liev e bloem (noc h inuweelft e jareh ) Laet al di t fnood bedrijf , u w zondi g lere n vare n J

Steld gee n bekeerin g uy t rot ae n de n oude n da g ; Die nieman d zeker i s of'hyz e krijge n mac h j 't Is Gode aengenaemftin'tbeft e va n zij n leven

De vruchte n va n d e deugd5 aen God de n Hee r te geve»,-

(30)

H DEN CHRISTE L YKE N Dan i s een roosje n bef t e n op zijn eelf t gepluykt ,

Als'tuyt zij n knopje n eerf t zij n bladertje s ontluykt j Den Hee r i s mee r gediend me t offe r de r zondare n In't bloeyen bunne r jeugd , al s i n verrott e jaren ;

"Wie Go d d e eerft c vruch t va n zijn e jeug d vereerd , Dat is , wi e zich va n jongs tot Go d de n Hee r bekeerd, Die oeffen t meerde r deugd , e n krijg t ee n meerde r zegen j Dies, laetu , Florentijnl to t War e boe t bewegen. ;

Ey! fny d e zonde n af , e n pleeg d geen welluf t mee r , Maer zoek t voo r all e ding , uw welluf t i n den Heer ,

F L O R E N T I N A .

I

K ( die to t du s lang to e mij n leven heb gefleten,

Zoo,dat i k he b mij n God , e n ook mij n zelf s vergeten, In ongebonde n luf t voo r 't lichaem vreug d gezocht , En o m d e arm e ziel , eylacy ! noy t gedocht )

Vind n u mij n geef t geraek t door' t Goddelijk vermanen , Zoo da t mij n zondi g her t opwerrep t brakk e tranen ,

't Gemoe d my overtuygt va n 'tgeen i k he b gepleegd , De geef t voel d zic h op'thoogf t inwendelij k beweegd ; U lee r z y my een le s i n 't geyle minn e plege n ,

Als dat i k keere n moe t va n diergelijk e wegen ; U lee r z y my een le s wannee r i k he b Tbeftaen , (Door vleefchelijk e luf t di e wegen i n t e gaen ^ Te keere n va n da t pad , e n va n da t vuyle leven ,

En my (in rech t berouw ) to t Go d de n Hee r t e geve n $ Verlaten me t he t her t "die goddelooze zond ;

'k Zeg zonde, di e d e ziel, e n oo k het lichaem wond;

Te fcheyde n va n di e luf t di e ' t hert e pey d me t vreugde , En plaeg t d e arm e zie l me t duyzend ongeneugde j

Te fcheyde n va n di e vreug d di e niet e n baer t al s fmert ^ Een ongezond e ziel, een ongerufti g hert ;

Een lichae m vol verdriet , ee n leven vol elenden * Hoe he b i k du s geleef t da t ik mijn zelf s nie t kenden ?

Hoe he b i k zoo gedoold, hoe he b i k zoo gedwaeld * En mij n verderffeni s met' welluft aengehael d ?

Hoe he b i k dus verblind gehol t in' t fpoo r de r zonden, , En nimmermee r berou w i n mij n gemoe d gevonde n ?

Eylaes! zo lang de n menfe h d e vuyl e Zonde n mind, Zo lang als hy daer to e gelegentheden vind ,

Kan zij n genegenthey d d e zond e quali k derven , Gelegentheyd die doe t genegenthey d verwerven ;

Nu hae t i k met het her t he t geen i k heb yolbrocht;

Nil ylie d ik va n he t geen ik eertijds he b gezoch t j

(31)

Nu fcheyd ik van het zoet, dat niet en baercl dan fmerte;

Nu ftrijd ik met de Zond', als vyand van mijn hcrte;

Nu treed ik met de voet, de rover van de deugd . De moorder van de ziel, de fchender van de jeugd ; Nu zoek ik met geweld mijn vyand te vernielen, Mijn vyand, die ik noem de kanker mijner zielen ;

Mijn vyand, die ik noem een eyndelooze pijn, Een peft > wiens felle brand noyt uytgebluft zal zijn ; Mijn vyand, die n ik noem de beul Van 't eeuwig leVen;

Mijn vyand, i s de zond, di e wil ik nu begeven, Die wil ik nu voortaen ontzeggen zijne n eys, Nu leven na den geeft, en niet meer na het vleys ; Nu wil ik in den geeft met mijnen vyand ftrijden ; Nu wilikaen de ziel geen vuyle zonden lijde n ;

Nu wil ik geen meer doen, gelijk ik heb gedaen;

Maer, met een vafte hoop, mijn vyand tegen ftaen;

Nu wil ik, in den Geeft mijn vyand van my weeren, Door't fchild van mijn Geloof zijn aenflag wederkeeren;

Nu wi l ik, lieve God, gaen vallen u te voet >•

Mettranenin 'tgeficht, me t zuchten in 'tgemoet;

Nu wil ik, lieve God, berouw met tranen mengen , En tot verzoening dees aen u ten ofler brengen.

Ey! willigt my de wil, op dat ik willig zy, Té offeren aen u hetgeen gy wild van my;

Ey! machtig my de macht op dat ik mach vernielen De welluft tot de zond, den vyand mijner zielen ;

Ey my ! mijn lieve God, mijn Schepper en mijn Heer, Ontfermt u mijnder, die genaêvanu begeer;

Genade, eygenaê ! fonteyn e der genaden ;-

O goetheyd! die noyt wil 't verdernênis der quadcn , Wanneer den quaden in het goed zijn quaed verkeerd ;

"Waer door d3t gy den dood des zondacrs niet begeerd.

O goetheyd eeuwig goet! ó diepte zonder gronden 1- O liefde! door wiens bloed gy afwafcht alle zonden;

O liefde! di e in my zoo diep uw ftralen fchiet, Dat alle aerdfchc liefd my uythet herte vliet j Q liefde! 'ris door u, dat ik my wil bereyén Te keeren tot mijn God, in God mïjn leve n leyen j

O liefde! * t is door n , da t my de liefde port Te bidden u, datgy in my uw liefde ftört ,

Op dat ik, doo r de liefd, te rech t mach leeren haten,- De liefd e to t d e zond , en' t Hooffch e leve n laten;

O liefde ! ftoolr in m y een vonkj e va n u w vlam, En fmeul t d e lul t to t as di e vreug d i n welluft nam ;

(32)

\6 D E N C H R I S T E L Y K E N O liefde ! voe d de n bran d va n goddelijke minne , Op da t ik i n u w vuu r dewellui t mach veflinne ,

Op dat ik in u brand verbranden mach de luft ,

Die gcyi e vlamme voed , en 't heyli g brande n bluft . O liefde ! tre k mij n her t va n alle aerdlche dingen, En lee r my nu voortae n he t "brofle vlee s bedwingen ,

De welluf t tcgenflaen , d e zonde n ncdertreên , En ftorten trane n me t Maria Magdeleen . Adju , wereld adju, adj u ó fchim va n weelden'.

Die m y maer kope r gaeft al s gy my goud voorbeelden . Zoo lan g i k i n u w luf t gekef t heb , fcheendg y zoet , Maar n u i k koom to t God , fcho p ikumet d e voet ; Gy heb t iiet beft e dee l de s leven s aengenome n

O Felix! door wie n i k to t kenni s ben gekomen ,

Zijt g y gelooft , naeft Go d , als die my hebt geleerd;

Hoe datuie n zonden haet , en zic h tot Godbekeerd -

S I L V E S T E R , zijnde een Hoveling, kgmt by

F E L I X , den afgekeerde» Hoveling.

M

Yn Ueve, en zeer aengename vrund SihefteA't i s my van herten lief, die vrundicha p t è genieten , dat gy mij n onwaerdigheyd zoo waer- dig kend, u zelven zoo veel tijd te gunnen , 'tHof te mïfTèn > en my in deze ftille eenzaemheydt uyt vrundfehap te bezoeken, zijnde daer toe aenge- port (zo ik vertrouwe) door de oude kennis, d e welke i n onz e eerfte jeug d zodanig is geweeft, da t ik twijfFel oft'er oyt broederlijke liefd e de onz e is ge- lijk ge vonden.

Isuwelingedacbtigmetwat luf t e n welgevalle n g y u w vfeugde pleeg d t e fcheppen in mijn geringe rijmkunft, ten tijden onzer ftudie ? gedenkt u wel met hocdanige zoetighede n u mij n Paftorelle n kofte n vergenoegen , bevrucht wezende met hunne flèchte minne-deuntjes ? door de welke gy zoo menig rcy- ,zen in het diepft van uwgedacht en zinnen, als in een vloed van well uft en ge- nuchten,fcheentte zwemmenPweetgy wel hoe dikmaels dat umijn veld-deunt*

jens hebbe n aengedreven m y te komen bezoeken , eer noc h die n gulde n Phabtis voort quam uyt die blaeuwe tente van d e daggodin Aurora , om te be- groeten die geneugelijke lanfdouwe ? va n de weike u mijn rijmpjens. zulk ee n voorfmaek koften geven, dat gy ü genoodzaekt hebt gevonden, dirwaerts met mytekeeren, omaldaer denimphjen s to t he t uytcniele n va n mi) n gevoyfd e rijmpjens te bewilligen? weet gy wel ho e dikmacls'clat g y my hebt gevonden , omlommert van de bomen? 't zy op den oever van een klare \vater-beek,ofte op de wallen va n de koele ftromen , daer wy onze hoogfte welluft namen in 't aen- fchouwen va n hun kriftall e vlieten , lieifelijkegeurvanbloempjensenkruy - den, zooveel telgjens van bladerijke bóuien, onder de verliefde herders aen dé godinne Cithereaharen offer deden ?

Weet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

-Begane grondvloer is een geïsoleerde systeemvloer -Dekvloer voorzien van vloerverwarming als hoofdverwarming

Maar je mag ook lekker door naar de oefeningen! ;-) Met het bewegen werk je aan de basis, aan het fundament!. Daar heb ik deze oefeningen

lan niet-sporters (gestopt met sporten door coronacrisis en sport nog steeds niet) om in het komende half jaar weer meer te gaan sporten. Doelgroep niet-sporters (gestopt met

Elektriciteit en Stadsverwarming wordt hierbij geconverteerd naar primair energieverbruik (de hoeveelheid energie die de voor de productie van deze energie wordt gebruikt) conform

Voor deze opleiding komen we samen in een locatie waar deelnemers zich (max per 2) kunnen spreiden over verschillende lokalen met elk een eigen computer of laptop?. Zo krijgen

tural Engineering en door de belangstelling van verschillende fabrikanten, in de toekomst grotere mogelijkheden voor mechanisatie hebben. Zoals uit een voordracht van

Jaarlijkse bijdrage (in absolute bedragen) aanvullende pensioen voor actief aangesloten werknemers in 2019 – gemiddelde, mediane &amp; totale jaarlijkse bijdrage per

Handleiding voor je belangrijkste interview Informatief Om te weten waar je bent en waar je naartoe gaat moet je weten waar je vandaan komt. Denk eens aan je vader of moeder