• No results found

Citeertitel: Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Citeertitel: Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Intitulé : LANDSVERORDENING van 27 december 2010 houdende bepalin- gen met betrekking tot de financiële voorzieningen ten behoeve van voormalige politieke ambtsdragers en hun we- duwen en wezen

Citeertitel: Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambts- dragers en hun nabestaanden

Vindplaats : AB 2010 no. 91 Wijzigingen: Geen

====================================================================

Artikel 1

In deze landsverordening en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

politiek ambt : het ambt van minister, lid der Staten of Ge- volmachtigde Minister van het Land Aruba;

politieke ambtsdrager : degene die een politiek ambt bekleedt;

gewezen politieke : degene die een politiek ambt bekleed heeft;

ambtsdrager

pensioengerechtigde : de leeftijd, genoemd in artikel 6 van de Landsverordening algemene ouderdomsverzeke- ring (AB 1990 no. GT 33);

uitkering bij wijze : de uitkering of uitkeringen, bedoeld in de van pensioen artikelen 6 en 7;

weduwe : de man of vrouw, die op het tijdstip van overlijden van een politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager, overeenkomstig artikel 31 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba gehuwd was met de overledene;

bezoldiging : het bedrag, genoemd in artikel 4, eerste, tweede of derde lid, van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers;

wees : een kind als bedoeld in artikel 9, eerste en derde lid, van de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (AB 1996 no. GT 30).

Artikel 2

1. Degene die vóór het bekleden van een politiek ambt ambtenaar was en op grond van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers op non-activiteit werd gesteld, wordt, tenzij hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt heeft of om andere reden gedurende het vervullen van dat ambt ontslagen is als ambtenaar, op de dag na die van zijn aftreden als politieke ambtsdra- ger van rechtswege in activiteit hersteld.

2. Na toepassing van het eerste lid heeft een gewezen politiek ambtsdrager, aansluitend op zijn reactivering, recht op een buitenge- wone vrijstelling van dienst, zonder behoud van bezoldiging, van der- tig kalenderdagen. Op de eventuele op het tijdstip van non-acti- viteitstelling nog aanwezige dagen van vrijstelling van dienst bestaat alsdan geen aanspraak meer.

(2)

Artikel 3

Een gewezen politieke ambtsdrager heeft na de beëindiging van zijn politieke ambt aanspraak op de bijzondere uitkering, bedoeld in artikel 13 van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdra- gers, voor het aantal volle maanden dat hij na de laatste uitbetaling van die uitkering het desbetreffende politieke ambt bekleedde.

§ 2. De overbruggingsuitkering Artikel 4

Teneinde een abrupte en onverantwoord grote terugval in het inko- men van een gewezen politieke ambtsdrager te voorkomen heeft hij gedu- rende een jaar na zijn aftreden aanspraak op een overbruggingsuitke- ring, mits hij:

a. op het tijdstip van zijn aftreden gedurende een onafgebroken perio- de van ten minste honderdtachtig dagen politieke ambtsdrager is ge- weest, en hij

b. de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

Artikel 5

1. De overbruggingsuitkering van een politieke ambtsdrager be- draagt tachtig procent van de maandelijkse bezoldiging die hij als po- litieke ambtsdrager laatstelijk genoot. De overbruggingsuitkering wordt maandelijks uitgekeerd.

2. Op de overbruggingsuitkering worden in mindering gebracht de inkomsten die de betrokkene uit arbeid verkrijgt.

§ 3. De uitkering bij wijze van pensioen aan gewezen politieke ambtsdragers

Artikel 6

1. Een gewezen minister heeft aanspraak op een uitkering bij wij- ze van pensioen, mits hij:

a. de pensioengerechtigde leeftijd bereikt heeft, en

b. in totaal ten minste acht volle kalendermaanden het ambt van minis- ter bekleed heeft.

2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend over de totale periode of perioden dat de betrokkene het ambt van minister bekleedde, tot een maximum van zesennegentig volle kalendermaanden.

Indien de periode of perioden van ambtsvervulling in totaal meer dan zesennegentig maanden bedroeg respectievelijk bedroegen, wordt de be- rekening gebaseerd op de laatste zesennegentig kalendermaanden.

3. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste zeventig procent van het gemiddelde van de in het tweede lid bedoelde periode of perioden door de gewezen minister als zodanig genoten be- zoldiging of bezoldigingen.

4. Voor elke volle kalendermaand dat de betrokkene het ambt van minister bekleedde, bedraagt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, een zesennegentigste deel van het percentage, genoemd in het derde lid.

5. Bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, wordt een ge- deelte van een maand, mits ten minste veertien dagen bedragen hebben- de, voor een volle kalendermaand geteld; het bedrag van de aldus bere- kende uitkering wordt naar beneden afgerond tot een bedrag dat een

(3)

veelvoud is van vijf.

Artikel 7

1. Een gewezen lid der Staten en een gewezen Gevolmachtigde Mi- nister hebben aanspraak op een uitkering bij wijze van pensioen, mits zij:

a. de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben, en

b. in totaal ten minste twaalf volle kalendermaanden een politiek ambt bekleed hebben.

2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend over de totale periode of perioden dat de betrokkene het ambt van lid der Staten of Gevolmachtigde Minister bekleedde, tot een maximum van hon- derdvierenveertig volle kalendermaanden. Indien de periode of perioden van vervulling van een dergelijk ambt in totaal meer dan honderdvier- enveertig maanden bedroeg, wordt de berekening gebaseerd op de laatste honderdvierenveertig kalendermaanden.

3. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste zeventig procent van het gemiddelde van de in de bedoelde periode of perioden door het gewezen lid der Staten of Gevolmachtigde Minister als zodanig genoten bezoldiging of bezoldigingen.

4. Voor elke volle kalendermaand dat de betrokkene het ambt van lid der Staten of Gevolmachtigde Minister bekleedde, bedraagt de uit- kering, bedoeld in het eerste lid, een honderdvierenveertigste deel van het percentage, genoemd in het eerste lid.

5. Artikel 6, vijfde lid is van toepassing.

Artikel 8

1. Het totaalbedrag dat aan een gewezen politieke ambtsdrager aan uitkeringen bij wijze van pensioen kan worden toegekend, bedraagt ten hoogste het bedrag waarop een gewezen minister die op hetzelfde tijd- stip als de betrokken gewezen politieke ambtsdrager:

a. gedurende een onafgebroken periode van ten minste 96 maanden minis- ter was, en

b. op hetzelfde tijdstip pensioengerechtigd was, bij zijn ontslag aan- spraak zou hebben gehad.

2. Voor zover van toepassing, worden vervolgens op het bedrag van een toegekende uitkering bij wijze van pensioen in mindering gebracht:

a. het pensioen of het op deze betrekking hebbende deel van het pensi- oen, alsmede de uitkeringen of het op hem betrekking hebbende deel van de uitkeringen, waarop de betrokkene ingevolge de Landsverorde- ning algemene ouderdomsverzekering (AB 1990 no. GT 33) aanspraak heeft;

b. het duurtetoeslagdeel van het pensioen waarop de betrokkene inge- volge de Pensioenverordening landsdienaren (AB 1991 no. GT 25) aan- spraak heeft, en

c. de inkomsten die de betrokkene, direct of indirect, geniet uit hoofde van het verrichten van werkzaamheden in dienst van of ten behoeve van het Land, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een voor ten minste vijftig procent door het Land gesubsidieerde in- stelling; en

d. de inkomsten van de betrokkene uit een ander ten laste van het Land komend pensioen of een andere dan de in deze landsverordening be- doelde en ten laste van het Land komende uitkering bij wijze van pensioen.

(4)

§ 4. De uitkeringen aan nabestaanden van politieke ambts- dragers en gewezen politieke ambtsdragers

Artikel 9

1. Aan de weduwe van degene die overlijdt als politieke ambts- drager, wordt na diens overlijden uitgekeerd:

a. een bedrag ter grootte van driemaal de laatstelijk door de betrok- ken politieke ambtsdrager genoten bezoldiging;

b. het bedrag van de bijzondere uitkering, bedoeld in artikel 13, van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers, waarop overledene, indien hij op het tijdstip van overlijden was afgetre- den of ontslagen, aanspraak zou hebben gehad.

2. Aan de weduwe van een gewezen politieke ambtsdrager die recht had op een uitkering bij wijze van pensioen, wordt na diens overlijden uitgekeerd een bedrag ter grootte van driemaal de uitkering bij wijze van pensioen.

3. Indien een overledene als bedoeld in het eerste of tweede lid, geen weduwe nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van diens we- zen.

4. Laat de overledene ook geen wezen na, dan wordt het bedrag van de uitkering geheel of gedeeltelijk aangewend ter bekostiging van zijn begrafenis, zo diens nalatenschap voor de voldoening daarvan ontoerei- kend is.

Artikel 10

1. De weduwe van degene die overlijdt als politieke ambtsdrager, heeft aanspraak op een uitkering bij wijze van weduwenpensioen, tenzij het huwelijk werd gesloten:

a. nadat de overledene de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt;

b. binnen drie maanden voor de datum van overlijden.

2. De weduwe van een gewezen politieke ambtsdrager heeft aan- spraak op een uitkering bij wijze van weduwenpensioen, mits zij ge- huwd was met de overledene gedurende de periode dat hij een politieke ambtsdrager was.

3. De uitkering bij wijze van weduwenpensioen bedraagt vijf acht- ste gedeelten van de uitkering bij wijze van pensioen:

a. waarop de politieke ambtsdrager, met de fictie dat hij op het tijd- stip van overlijden een gewezen politieke ambtsdrager was en, zo nodig, met de fictie dat hij op dat tijdstip de pensioengerechtigde leeftijd bereikt had, en hij, indien hij minister was, dat ambt ge- durende zesennegentig volle maanden bekleed had, en hij, indien hij Gevolmachtigde Minister of lid der Staten was, dat ambt gedurende honderdvierenveertig volle maanden bekleed had, aanspraak zou heb- ben gehad, of

b. waarop de gewezen politieke ambtsdrager, zo nodig met de fictie dat hij op het tijdstip van overlijden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt had, op het tijdstip van zijn overlijden aanspraak had.

4. Voor zover van toepassing, wordt op het bedrag van een toege- kende uitkering bij wijze van weduwenpensioen in mindering gebracht:

a. het pensioen waarop de weduwe aanspraak heeft ingevolge de Lands- verordening algemene weduwen- en wezenverzekering (AB 1996 no. GT 30);

b. het pensioen en de kerstuitkeringen waarop de weduwe die de pensi- oengerechtigde leeftijd bereikt heeft, aanspraak heeft ingevolge de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering;

c. het duurtetoeslagdeel van het pensioen waarop de weduwe aanspraak

(5)

heeft ingevolge de Pensioenverordening landsdienaren;

d. de inkomsten die de weduwe, direct of indirect geniet uit hoofde van het verrichten van werkzaamheden voor of ten behoeve van het Land, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een voor meer dan vijftig procent door het Land gesubsidieerde instelling; en

e. de inkomsten uit een ander ten laste van het Land komend pensioen of een andere dan de in deze landsverordening bedoelde en ten laste van het Land komende uitkering bij wijze van pensioen.

Artikel 11

1. De wezen van degene die overlijdt als politieke ambtsdrager, hebben aanspraak op een uitkering bij wijze van wezenpensioen.

2. De wezen van een overleden gewezen politieke ambtsdrager heb- ben aanspraak op een uitkering bij wijze van wezenpensioen, indien zij geboren zijn voor of gedurende een periode dat de overledene een politieke ambtsdrager was.

3. De uitkering bij wijze van wezenpensioen bedraagt voor elke wees een achtste gedeelte van de uitkering bij wijze van pensioen, be- doeld in artikel 10, derde lid, onderdeel a of b.

4. Op het bedrag van een toegekende uitkering bij wijze van we- zenpensioen worden in mindering gebracht:

a. het wezenpensioen waarop de betrokkene aanspraak heeft ingevolge de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering;

b. de inkomsten die de betrokkene, direct of indirect geniet uit hoof- de van het verrichten van werkzaamheden voor of ten behoeve van het Land, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een voor meer dan vijftig procent door het Land gesubsidieerde instelling.

Artikel 12

Het gezamenlijke bedrag van de uitkeringen, bedoeld in de artike- len 10, eerste en tweede lid, en 11, eerste en tweede lid, gaat het bedrag van de uitkering bij wijze van pensioen, waarvan die uitkerin- gen waren afgeleid, niet te boven. Zo deze uitkeringen een verminde- ring moeten ondergaan, geschiedt die in evenredigheid van de hoogte van de uitkeringen.

Artikel 13

1. Indien er na de aangifte van de vermissing van een politieke ambtsdrager naar het oordeel van de minister van Algemene Zaken rede- nen bestaan om aan te nemen dat deze overleden is, kan aan de vermoe- delijke weduwe en zijn vermoedelijke wezen een tijdelijke uitkering bij wijze van weduwen- respectievelijk wezenpensioen worden toegekend.

Alsdan wordt de uitbetaling van de bezoldiging aan de vermiste persoon gestaakt.

2. Indien er na de aangifte van de vermissing van een gewezen politieke ambtsdrager aan wie een uitkering bij wijze van pensioen is toegekend, naar het oordeel van de minister van Algemene Zaken redenen zijn om aan te nemen dat deze overleden is, kan aan de vermoedelijke weduwe en de vermoedelijke wezen een tijdelijke uitkering bij wijze van weduwen- respectievelijk wezenpensioen worden toegekend.

3. Op het tijdstip waarop het overlijden van de vermiste poli- tieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager vast is komen te staan, gaat een tijdelijke uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid, van rechtswege over in een uitkering als bedoeld in de ar- tikelen 10, eerste of tweede lid, respectievelijk 11, eerste of tweede

(6)

lid.

4. Op het tijdstip waarop de vermiste politieke ambtsdrager of gewezen politieke ambtsdrager aan wiens echtgenote en kinderen een uitkering was verstrekt als bedoeld in het eerste of tweede lid, nog in leven blijkt te zijn, vervallen die tijdelijke uitkeringen van rechtswege, herleeft van rechtswege het recht op de uitbetaling van diens bezoldiging of de aan hem toegekende uitkering bij wijze van pensioen en wordt het aan tijdelijke uitkeringen bij wijze van wedu- wen- en wezenpensioen uitbetaalde bedrag verrekend met de bezoldiging, respectievelijk de uitkering bij wijze van pensioen waarop de betrok- kene recht of aanspraak zou hebben gehad, indien hij niet vermist zou zijn geweest.

Artikel 14

1. De tijdelijke uitkering bij wijze van weduwenpensioen en de tijdelijke uitkering bij wijze van en wezenpensioen worden berekend met toepassing van de artikelen 10, derde lid, respectievelijk 11, derde lid.

2. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

1. Geen aanspraken als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 11 be- staan voor de weduwe of de wees van een politieke ambtsdrager of een gewezen politieke ambtsdrager, die onherroepelijk veroordeeld is voor het van het leven beroven of doen beroven van de betrokken politieke ambtsdrager of de betrokken gewezen politieke ambtsdrager.

2. Indien na het uitkeren van het bedrag, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, en na het toekennen van een uitkering bij wijze van weduwen- of wezenpensioen de toepasselijkheid van het eerste lid is komen vast te staan, worden de ten onterechte uitbetaalde bedragen van de betrokkene teruggevorderd met toepassing van de voorschriften van de Landsverordening houdende regeling van de invordering van be- lastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften, alsmede van de rechtspleging inzake belastingen, bijdragen en vergoe- dingen (AB 1988 no. GT 12).

§ 5. Bijzondere bepaling ten aanzien van overleden ministers

Artikel 16

1. Een in functie overleden minister krijgt een staatsbegrafe- nis, tenzij diens nabestaanden schriftelijk te kennen hebben gegeven dat zij zulks niet wensen.

2. Bij regeling van de minister van Algemene Zaken worden nadere regels gesteld omtrent de vorm van de staatsbegrafenis.

3. De aan een staatsbegrafenis verbonden kosten komen ten laste van 's Lands kas.

§ 6. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de gewezen Gevolmachtigde Minister

Artikel 17

1. De gewezen Gevolmachtigde Minister heeft na zijn ontslag nog gedurende dertig dagen recht op het kosteloos gebruik van de dienstwo-

(7)

ning die hij als Gevolmachtigde Minister bewoonde.

2. De gewezen Gevolmachtigde Minister die vanuit Nederland te- rugkeert naar Aruba, heeft na zijn ontslag gedurende negen maanden recht op vrije overtocht in de businessclass naar Aruba voor zichzelf, zijn huwelijkspartner en zijn minderjarige kinderen. Daarenboven heeft hij gedurende de in de eerste volzin vermelde periode aanspraak op vrije overtocht van persoonlijke bezittingen van hem en zijn gezin tot een maximum van 5 m³.

§ 7. Procedurele voorschriften Artikel 18

1. Toekenning van een uitkering als bedoeld in de paragrafen 2, 3 en 4, geschiedt bij landsbesluit op het schriftelijk verzoek van de rechthebbende.

2. Het verzoek is gericht aan de minister, belast met financiën, en is vergezeld van:

a. indien het betreft een overbruggingsuitkering of een uitkering bij wijze van pensioen:

1°. een op hem betrekking hebbend uittreksel uit het geboorteregis- ter;

2°. een verklaring van de secretaris van de ministerraad, respec- tievelijk de griffier der Staten, vermeldende de periode of pe- rioden, gedurende welke de verzoeker een politieke ambtsdrager was;

b. indien het betreft een uitkering bij wijze van weduwen- of wezen- pensioen:

1°. een op de weduwe betrekking hebbend uittreksel uit het geboor- teregister, indien het huwelijk gesloten werd vóór 1 januari 1998;

2°. een afschrift van zowel de overlijdensakte als de huwelijksakte van de gewezen politieke ambtsdrager;

3°. een op de wees betrekking hebbend uittreksel uit het geboorte- register;

4°. een verklaring van de secretaris van de ministerraad, respec- tievelijk de griffier der Staten, vermeldende de onderscheidene tijdvakken gedurende welke degene aan wie het recht op de uit- kering wordt ontleend, een politieke ambtsdrager was;

c. indien het betreft een tijdelijke uitkering bij wijze van weduwen- of wezenpensioen:

1°. een bewijs van aangifte bij de politie van de vermissing van de politieke ambtsdrager of de gewezen politieke ambtsdrager;

2°. de bescheiden, bedoeld in onderdeel b.

3. Zolang het verzoek niet vergezeld is van de bescheiden, ge- noemd in het tweede lid, wordt het niet in behandeling genomen.

4. De aanspraak op een uitkering als bedoeld in het eerste lid, vervalt, indien het verzoek daartoe niet is ingediend binnen twee jaar na het ontstaan van de aanspraak.

Artikel 19

1. De datum van ingang van de aanspraak op een uitkering is:

a. voor een overbruggingsuitkering: de eerste dag van de maand na die van het ontslag of aftreden van de politieke ambtsdrager:

b. voor een uitkering bij wijze van pensioen: de dag waarop de aan- spraak op de desbetreffende uitkering ontstond;

c. voor een uitkering bij wijze van weduwen- en wezenpensioen: de eer-

(8)

ste dag van de maand na die van het overlijden van degene aan wie de aanspraak op de desbetreffende uitkering werd ontleend, met dien verstande dat de datum van ingang van de uitkering bij wijze van wezenpensioen ten behoeve van een wees die geboren is binnen drie- honderdenzeven dagen na het overlijden van degene aan wie de aan- spraak werd ontleend, ingaat op de dag van diens geboorte;

d. voor een tijdelijke uitkering bij wijze van weduwen- of wezenpensi- oen: de datum waarop bij de politie aangifte is gedaan van de ver- missing van degene aan wiens overlijden de nabestaanden een aan- spraak op weduwen- of wezenpensioen kunnen ontlenen.

2. Het recht op een toegekende uitkering als bedoeld in para- graaf 2, vervalt op de dag waarop de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

3. Het recht op een toegekende uitkering als bedoeld in de para- grafen 2 en 3, vervalt op de dag waarop de betrokkene wederom een po- litiek ambt gaat bekleden.

4. Het recht op een toegekende uitkering als bedoeld in de para- grafen 3 en 4, vervalt:

a. in geval van overlijden van de rechthebbende op de uitkering: op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond;

b. in geval van vermissing van de rechthebbende op de uitkering: op de dag voor die waarop bij de politie aangifte is gedaan van vermis- sing van de rechthebbende.

Artikel 20

1. De gerechtigde op een uitkering als bedoeld in de paragrafen 2, 3 en 4, stelt de minister van Algemene Zaken onverwijld schrifte- lijk in kennis van het bedrag van door hem genoten inkomsten als be- doeld in de artikelen 5, tweede lid, 8, tweede lid, 10, vierde lid, en 11, tweede lid. Indien het betreft inkomsten, voortvloeiend uit een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten, wordt de kennis- geving telkens gedaan na de ontvangst van dergelijke inkomsten. Indien het inkomsten betreft, voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, wordt de kennisgeving eenmalig gedaan, doch bij wijziging van de fi- nanciële aspecten van de arbeidsovereenkomst of bij de opzegging daar- van wordt van de gevolgen daarvan onverwijld mededeling gedaan.

2. Bij constatering door de ambtenaar, belast met de leiding van de met de uitbetaling van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, belaste dienst, van het niet-naleven van de uit het eerste lid voort- vloeiende verplichtingen, geeft hij daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de betrokkene en stelt hem gedurende dertig dagen in de ge- legenheid het tegendeel van de constatering te bewijzen. Indien de be- trokkene daarvan geen gebruik maakt, of de bedoelde ambtenaar het te- genbewijs onjuist of onvoldoende oordeelt, stelt hij de betrokkene on- verwijld schriftelijk in kennis van het ex nunc vervallen van de rech- ten en aanspraken die de betrokkene ontleende of zou kunnen gaan ont- lenen aan deze landsverordening, met ingang van de datum van de ken- nisgeving.

3. Op verzoek van de in het tweede lid bedoelde ambtenaar melden de in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen en civielrechtelijke instellingen aan hem, of zij loon of honorarium uitbetalen aan gewezen politieke ambtsdragers of hun na- bestaanden.

Artikel 21

1. Toegekende uitkeringen als bedoeld in deze landsverordening,

(9)

worden in de laatste volle week van iedere maand betaalbaar gesteld op een door de rechthebbende in Aruba aangehouden bankrekening.

2. Indien het bedrag per maand, vermeld onder hoofdschaal 16 van bijlage A van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (AB 1996 no. GT 10) bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, is gewijzigd, worden de uitkeringen, bedoeld in § 3 en § 4 vanaf de eerste dag van de maand, volgend op die waarop het landsbesluit in het Afkondigingsblad van Aruba is geplaatst, met eenzelfde percentage aangepast.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 22

1. Gewezen politieke ambtsdragers aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van de landsverordening op grond van de Landsverorde- ning rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers (AB 2000 no. GT 12), de Pensioenverordening leden der Staten (AB 1991 no.

123) of de Landsverordening regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuit- kering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Gevolmachtigde Minister, alsmede het pensioen van diens weduwe en we- zen een pensioen is toegekend, behouden dat pensioen na de inwerking- treding van deze landsverordening, met dien verstande dat artikel 8, derde lid, onderdeel c, ook artikel 8, tweede lid, van toepassing is.

2. Een aan een gewezen politieke ambtsdrager toegekend pensioen als bedoeld in het eerste lid, vervalt op het tijdstip dat de betrok- kene opnieuw een politiek ambt gaat bekleden.

Artikel 23

Geschillen omtrent de toepassing van de voorschriften van deze landsverordening staan ter kennisneming van de administratieve rech- ter.

Artikel 24 Ingetrokken worden:

a. de Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewe- zen ministers (AB 2000 no. GT 12);

b. de Landsverordening bezoldiging leden der Staten (AB 1997 no. 2);

c. de Pensioenverordening leden der Staten (AB 1991 no 123);

d. de Landsverordening regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitke- ring, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Gevolmachtigde Minister, alsmede het pensioen van diens weduwe en wezen.

Artikel 25

1. Deze landsverordening treedt in werking op 1 januari 2011.

2. Zij kan worden aangehaald als Landsverordening voorzienin- gen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De meest genoemde redenen om incidenten niet aan te geven zijn dat het incident niet erg genoeg was, dat incidenten bij de functie horen en dat incidenten ter plekke

Organisatie doet voldoende om agressie en geweld door burgers te voorkomen 91% 89% 73%. Er is duidelijke norm op basis waarvan politieke ambtsdragers grenzen

Het slachtofferschap van deze twee vormen van agressie en geweld zijn daardoor niet geheel vergelijkbaar met voorgaande metingen. Het gemiddeld aantal incidenten

van de politieke ambtsdragers is zelf bekend met aanwezige regelingen, gedragscodes en maatregelen en past deze toe in het

van de politieke ambtsdragers is zelf bekend met aanwezige regelingen, gedragscodes en maatregelen en past deze toe in het

(Bijna) alle voorzitters zien toe op een zorgvuldig proces, zijn opdrachtgevers van de (externe) risicoanalyses of –screenings en bespreken de uitkomsten van risicoanalyses

van de politieke ambtsdragers is zelf bekend met aanwezige regelingen, gedragscodes en maatregelen en past deze toe in het

van de politieke ambtsdragers is zelf bekend met aanwezige regelingen, gedragscodes en maatregelen en past deze toe in het