Nr 12047
Nevelveld, Bemmel Gemeente Lingewaard
Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O);
Bureauonderzoek, oppervlaktekartering en karterend booronderzoek
Richard Exaltus Joep Orbons
Mei 2012
ArcheoPro
Versie 29-05-2012
(Zonder opmerkingen zal deze versie na 3 maanden als definitief rapport worden opgeleverd)
Colofon
Opdrachtgever: Dhr P.E.J. Eeuwe, Hoeve 5, 6851 EP Huissen Status: versie 29-05-2012
Projectcode : 12-078
Bestandsnaam : ArcheoPro, Nevelveld, Bemmel, 2012 05 29 Opgesteld conform KNA 3.2
Archis onderzoeksmelding (OM nummer): 52058 Bevoegd gezag: Gemeente Lingewaard
Opslagplaats documentatie: Provincie Gelderland
Auteur: Richard Exaltus, Joep Orbons Projectleider : Richard Exaltus
Projectmedewerkers: Richard Exaltus, Joep Orbons, Hon Rik Onderaannemers: nvt
Autorisatie: Drs. R.P. Exaltus; senior-archeoloog
ISSN : 1569-7363
Uitgegeven door ArcheoPro
© Copyright 2012 ArcheoPro, Eijsden ArcheoPro
Sint Jozefstraat 45 Tel : 0(0 31) 43 3672586 Kamer van Koophandel Limburg: 14117581
NL 6245 LL Eijsden Fax: 0(0 31) 43 3672585 e-mail: info@archeopro.nl
Nederland www.archeopro.nl
ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 12047
Nevelveld, Bemmel Gemeente Lingewaard
Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O);
Bureauonderzoek, oppervlaktekartering en karterend booronderzoek
Versie 29-05-2012
(Zonder opmerkingen zal deze versie na 3 maanden als definitief rapport worden opgeleverd)
Inhoudsopgave
:Samenvatting ... 4
1 Inleiding ... 6
1.1 Algemeen ... 6
1.2 Locatiegegevens ... 6
1.3 Onderzoek ... 6
2 Bureauonderzoek ... 9
2.1 Methode en bronnen ... 9
2.2 Geo(morfo)logie, aardkunde en bodem... 10
2.3 Archeologie ... 16
2.4 Historie ... 19
2.5 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ... 22
2.6 Onderzoeksstrategie ... 23
3 Veldonderzoek ... 24
3.1 Verrichte werkzaamheden ... 24
3.2 Resultaten oppervlaktekartering ... 24
3.3 Resultaten booronderzoek ... 25
4 Conclusies en aanbevelingen (beleidsadvies) ... 28
Archeologische tijdschaal ... 29
Bronnen ... 29
Literatuur ... 30
Bijlage 1: Boorbeschrijving ... 31
Samenvatting
Op 4 mei 2012 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd op een terrein aan het Nevelveld te Bemmel.
Het archeologisch onderzoek betrof een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) met bureaustudie. Bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch
verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de
vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen.
In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een middelhoge verwachting voor resten uit het neolithicum en de bronstijd, een hoge verwachting voor resten uit de periode ijzertijd tot en met de middeleeuwen en een (zeer) lage verwachting voor resten uit perioden voorafgaande aan het neolithicum. Voor resten uit de nieuwe tijd geldt in verband met de ligging van het plangebied op akkers en in een boomgaard, een lage verwachting.
Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied negen boringen gezet met behulp van een guts en een edelmanboor met en diameter van 12 cm. Tevens is een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd.
Tijdens de uitvoering van de oppervlaktekartering zijn slechts moderne resten aangetroffen zoals plastic, metaal- en glasresten van de voormalige kassen.
Uit het met de guts verrichte onderzoek blijkt dat de top van de bodem binnen het plangebied uit zwak zandige, zwak humueze klei bestaat waarvan de bovenste dertig tot veertig
centimeter recent is vergraven en is verrijkt met humus. Uit de aanwezigheid hierin van plastic e.d. valt af te leiden dat deze laag waarschijnlijk in de twintigste eeuw ontstaan zal zijn tijdens de bouw van het kassencomplex op het plangebied. De hieronder gelegen, zwak humeuze en zwak zandige klei, lijkt een kom-afzetting te vormen en niet een oeverwal- afzetting zoals de geomorfologische kaart aangeeft. Dit lijkt er op te wijzen dat de op de geomorfologische kaart ten noorden van het plangebied aangegeven rivierkom- en oeverwalachtige vlakte, in werkelijkheid tot binnen het plangebied doorloopt. Vegetatie- horizonten die samen zouden kunnen hangen met archeologische sporen, ontbreken in deze komklei.
Onder de komafzettingen zijn afzettingen van de stroomgordel van Ressen aangetroffen die hier bestaan uit ongeoxideerd matig grof zand. De ligging van de top van deze afzettingen varieert van 1,7 meter beneden het maaiveld op het westelijke deel van het plangebied tot ongeveer een meter beneden het maaiveld op de overige delen van het plangebied. In de top van deze afzettingen zijn geen sporen van bodemvorming aangetroffen.
Ondanks het naboren met een edelmanboor met een diameter van 12 cm zijn zowel in de top van de stroomgordelafzettingen als in de bovenliggende klei, geen archeologische indicatoren aangetroffen. In verband hiermee is het KNA-onderdeel Waardestelling in dit rapport niet nader uitgewerkt.
In verband met het ontbreken van archeologische indicatoren en vegetatie-horizonten, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. Het is aan de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Lingewaard om te beoordelen of zij dit advies al dan niet overneemt.
1 Inleiding
1.1 Algemeen
- Opdrachtgever: Dhr P.E.J. Eeuwe, Hoeve 5, 6851 EP Huissen
- Geplande ingrepen: De sloop van tuinbouwkassen en de bouw van twee vrijstaande woningen (zie figuur 2)
- Datum uitvoering veldwerk: 4 mei 2012
- Archis onderzoeksmelding (OM nummer): 52058 - Bevoegd gezag: Gemeente Lingewaard
- Bewaarplaats vondsten: Provincie Gelderland - Bewaarplaats documentatie: Provincie Gelderland
1.2 Locatiegegevens
- Provincie: Gelderland - Gemeente: Lingewaard - Plaats: Bemmel
- Toponiem: Nevelveld
- Globale ligging: Ongeveer een halve kilometer ten zuiden/zuidwesten van Bemmel, ten noorden van de Zandsestraat en ten oosten van het Nevelveld
- Hoekcoördinaten plangebied:
o 188919 / 432859 o 188919 / 432952 o 189005 / 432952 o 189005 / 432859
- Oppervlakte plangebied: 0.36 ha - Eigendom: Particulier
- Grondgebruik: Voormalige tuinbouwkassen - Hoogteligging: ± 9,55 m +NAP
- Bepaling locaties: GPS Garmin, meetlinten
- Onderzoeksgebied bureauonderzoek: Cirkel met een straal van één kilometer rond het centrum van het plangebied
1.3 Onderzoek
Op 4 mei 2012 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd op een terrein aan het Nevelveld te Bemmel.
Het archeologisch onderzoek betrof een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) met bureaustudie. Bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch
verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de
vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen.
ArcheoPro voert haar onderzoeken uit conform de hiervoor vastgelegde normen en richtlijnen en is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vergunning verleend tot het verrichten van bepaalde archeologische werkzaamheden in het kader van het doen van opgravingen, bestaande uit prospectie door middel van booronderzoek.
Figuur 1: De ligging van het plangebied (rood omlijnd) met daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
Figuur 2: De binnen het plangebied voorgenomen bouw van twee vrijstaande woningen
2 Bureauonderzoek
2.1 Methode en bronnen
Tijdens het bureauonderzoek wordt door de bestudering van beschikbare bronnen, kennis vergaard omtrent de bodem en geologie van het onderzoeksgebied en de hierin bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aan de hand van de resultaten van het bureauonderzoek kan de beste aanpak voor het veldonderzoek worden bepaald.
Hierbij zijn de volgende bronnen geraadpleegd (voor bronvermelding; zie ook literatuurlijst, dit geldt ook voor de kaarten die in de tekst opgenomen zijn):
-Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) -Archeologische MonumentenKaart (AMK) -ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS)
-Atlas van topografische kaarten Nederland 1955-1965, 1:50.000 -Bodemkaart 1:50.000
-Gemeente Lingewaard, Archeologische beleidskaart -Geomorfologische kaart 1:50.000
-Geologische kaart 1:50.000
-Grote historische atlas van Nederland 1:50.000 1838-1857 (Deel Oost)
-Grote historische topografische atlas van Nederland, provincie Gelderland 1:25.000 1894- 1926
-Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) -Kadastrale minuutplan met aanwijzende tafels, 1830 -Overig historisch kaartmateriaal (indien gebruikt) -Provincie Gelderland; Wateratlas
-Tranchotkaart 1805
Figuur 3: Luchtfoto met daarop rood omlijnd het plangebied.
2.2 Geo(morfo)logie, aardkunde en bodem
Gedurende het Weichseliën maakte het onderzoeksgebied deel uit van een vlechtend riviersysteem waarbinnen grofzandig- en grindrijk materiaal werd afgezet. De geologische kaart geeft aan dat het plangebied in een zone ligt met afzettingen in recente stroomgordels.
Uit Berendsen en Stouthamer (2001), blijkt dat het plangebied op de stroomgordel van Ressen ligt (de gele legenda-eenheid op figuur 4). Deze functioneerde ongeveer tussen 3000 BC tot aan het begin van de jaartelling. Vanaf ca. 300 v. Chr. zijn de oeverafzettingen van deze stroomgordel overdekt geraakt door oeverafzettingen van de Waal, die vanaf deze periode actief is. Het plangebied ligt ruim een kilometer ten noorden van de Waal op een
rivieroeverwal waarop het overgrote deel van het onderzoeksgebied ligt (legenda-eenheid 3K25 op figuur 4). De noordelijke helft van het onderzoeksgebied wordt doorsneden door een rivierkom- en oeverwalachtige vlakte (legenda-eenheid 2M22) op figuur 4). Eenzelfde vlakte is langs de westrand van het onderzoeksgebied aanwezig. Op de uitsnede uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN; figuur 7) is te zien dat deze vlakten lager liggen dan de oeverwal.
De bodems binnen het plangebied bestaan uit kalkhoudende ooivaaggronden die zijn gevormd in zware zavel en lichte klei (legenda-eenheid Rd90A). Dit type bodem wordt gekenmerkt door beginnende bodemvorming met roestvlekken op relatief grote diepte. De grondwatertrap bedraagt hier VII hetgeen betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand beneden 40 cm -Mv ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand dieper dan 160 cm -Mv.
Figuur 4: Uitsnede uit de geomorfologische kaart met daarin rood omlijnd het plangebied met daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
Figuur 5: Uitsnede uit de bodemkaart met daarin rood omlijnd het plangebied met
daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft. Voor uitleg van de codes, zie hoofdstuk 2.2
Figuur 6: Uitsnede uit de grondwatertrappenkaart met daarin rood omlijnd het plangebied met daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
Figuur 7: Uitsnede uit het Actueel Hoogtebestand Nederland met daarin rood omlijnd het plangebied met daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
Figuur 8: Uitsnede uit de kaart van Berendsen met daarin rood omlijnd het plangebied met daaromheen de cirkel die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
2.3 Archeologie
De cultuurhistorische waardekaart van de gemeente Lingewaard (figuur 10) toont met betrekking tot het plangebied dat dit in een zone ligt waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt. Naar het zuiden en het westen toe geeft deze kaart de aanwezigheid aan van een overslaggrond die het resultaat is van dijkdoorbraken die in 1790 hebben
plaatsgevonden. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 3.0) ligt het plangebied in een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Binnen het onderzoeksterrein liggen vier archeologische monumenten met daarbinnen een groot aantal archeologische waarnemingen.
Monument 3954 ligt bijna negenhonderd meter ten noordwesten van het plangebied en vormt samen met het direct ten noorden gelegen monument 3955, een oude woongrond waarop tijdens door RAAP verricht onderzoek oppervlaktevondsten zijn gedaan van voornamelijk vroeg- en laat middeleeuws aardewerk. Mogelijk dateert hier al een nederzetting uit de ijzertijd.
Monument 3956 ligt ruim zeshonderd meter ten noordwesten van het plangebied en betreft een terrein met sporen van bewoning uit de late ijzertijd en/of de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. In 1941, 1943 en 1948 zijn hier opgravingen verricht door W.C. Braat. Ook zijn enkele gasleidingsleuven in oostwestelijke richting door het terrein gegraven. Naast diverse vondsten uit de Romeinse tijd en de vroege- en late middeleeuwen, zijn ook enkele (losse) vondsten uit het laat neolithicum en/of de vroege bronstijd gedaan.
Monument 12412 ligt op de noordgrens van het onderzoeksgebied en betreft eveneens een nederzettingsterrein uit de periode ijzertijd tot de late middeleeuwen.
Ten westen van het plangebied ligt van noord naar zuid een reeks waarnemingsnummers die niet binnen een monument vallen. Het betreft van noord naar zuid achtereenvolgens de waarnemingsnummers 43446, 58989, 58987, 58985, 57477 en 412700.
De waarneming 43446 betreft een bronzen saterkop die lijkt op een (Romeins?) olielampje of wierooklampje. waarschijnlijk betreft het een vervalsing uit de nieuwe tijd. De waarneming 412700 betreft een tijdens door RAAP verricht booronderzoek aangetroffen, goed
geconserveerde vindplaats met een omvang van minimaal 0.3 hectare die dateert uit de periode neolithicum tot en met de Romeinse tijd (Boemaars, N.M.J.E. & E.C. Pronk, 2008).
De waarnemingen 58987 en 58989 betreffen een terrein (grote woerdgrond) waarop aardewerkresten zijn aangetroffen uit de ijzertijd, de Romeinse tijd en de middeleeuwen.
De waarneming 58985 betreft oppervlaktevondsten die bestaan uit aardwerkscherven uit de late middeleeuwen. Omdat booronderzoek hier geen vondsten heeft opgeleverd is de kans groot dat het om bemestingsaardewerk gaat.
De waarneming 57477 tenslotte, betreft een tijdens door RAAP verricht booronderzoek aangetroffen fragment kogelpotachtig, gedraaid aardewerk uit de late middeleeuwen. Dit fragment is aangetroffen in de oeverafzettingen (lichtbruingrijze, zandige klei) op 50 cm -Mv.
Aangezien op dezelfde diepte tevens een stukje recent puin is aangetroffen en een megaboring op deze plaats geen aanvullende archeologische indicatoren heeft opgeleverd, vormt het aardewerkfragmentje geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden (Boemaars, N.M.J.E., 2004).
Figuur 9: Kaart met Archis-gegevens met daarop een cirkel met een straal van één kilometer rond het plangebied die de buitengrens van het onderzoeksgebied aangeeft.
Figuur 10: Uitsnede uit de gemeentelijke beleidskaart
2.4 Historie
De kerk van Bemmel dateert al uit de twaalfde eeuw. De nederzetting zelf zal echter al veel ouder zijn en dateert waarschijnlijk al uit de ijzertijd-Romeinse tijd. In de 13e eeuw is in Bemmel een ommuurd eilandje aangelegd, met daarop een verdedigbare woontoren (donjon) Dit kasteeltjes wordt in 1403 voor het eerst vermeld als woonplaats Johan van Ambe.
De Tranchotkaart (zie figuur 11) uit 1805 laat zien dat het plangebied in die tijd al binnen landbouwpercelen lag.
Figuur 11: Uitsnede uit de Tranchotkaart van 1805.
De kadasterkaart uit 1832 toont dat het plangebied destijds binnen de percelen 121 en 130 lag.
Uit de aanwijzende tafels blijkt dat deze in eigendom waren bij Ranitz en gebruikt werden als bouwland.
Figuur 12: Uitsnede uit de kadastrale kaart uit 1832
Figuur 13 toont achtereenvolgens topografische kaarten van het onderzoeksgebied uit 1845, 1887, 1957 en 2009. Op deze kaarten is te zien dat het plangebied gedurende de negentiende eeuw binnen twee akkers viel. In de loop van de twintigste eeuw is het perceel waarop het plangebied ligt in gebruik genomen als boomgaard. In de tweede helft van de twintigste eeuw is de boomgaard gerooid en is hier een kassencomplex verrezen.
Figuur 13: Uitsneden uit de topografische kaarten uit achtereenvolgens: 1845, 1887, 1957 en 2009.
2.5 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
Specifieke ligging
Het plangebied ligt op oeverwalafzettingen van de Waal waarvan de sedimentatie rond het begin van de jaartelling is begonnen. In de diepere ondergrond ligt de stroomgordel van Ressen. Deze functioneerde ongeveer tussen 3000 BC tot aan het begin van de jaartelling. Het plangebied heeft in de negentende eeuw deel uitgemaakt van akkers en is in de twintigste eeuw beplant met fruitbomen en later bebouwd met een kassencomplex.
Verwachte perioden (datering)
De verwachting hangt sterk samen met de op de afzettingen van de stroomgordels van Ressen en de Waal aangetroffen archeologische resten. Op basis hiervan kan de archeologische verwachting per periode als volgt worden gespecificeerd:
Paleolithicum: Zeer lage verwachting Mesolithicum: Lage verwachting Neolithicum: Middelhoge verwachting Bronstijd: Middelhoge verwachting IJzertijd: Hoge verwachting
Romeinse tijd: Hoge verwachting Middeleeuwen: Hoge verwachting Nieuwe tijd: Lage verwachting
De lage verwachting voor resten uit de nieuwe tijd hangt samen met de ligging binnen akkers en een boomgaard.
Complextypen
De aard van en de aan- of afwezigheid van archeologische resten uit het neoliticum tot en met de Romeinse tijd binnen het plangebied is afhankelijk van de aan- of afwezigheid van
stroomgordel- en oeverwalafzettingen in de ondiepe ondergrond. Indien deze aanwezig zijn kunnen eventueel resten van nederzettingen of grafvelden uit deze perioden aanwezig zijn.
Dergelijke resten hebben doorgaans een omvang van (aanzienlijk) meer dan vijfhonderd vierkante meter. Resten uit de middeleeuwen kunnen uit losse huisplaatsen bestaan met bijbehorende spoorvullingen en perceelstructuren.
Uiterlijke kenmerken
Nederzettingsresten uit alle perioden zullen binnen het plangebied uit vondststrooingen bestaan en/of uit opgevulde spoorvullingen onder de bouwvoor of onder latere klei- en/of zandafzettingen. Resten uit de bronstijd, ijzertijd en de Romeinse tijd liggen in het
rivierengebied zelden meer dan een meter beneden het maaiveld en worden veelal gekenmerkt door de aanwezigheid van donkere lagen. Het kan hierbij zowel gaan om vondstlagen als om met houtskool verrijkte vegetatie-horizonten. Grafvelden kunnen zowel uit inhumatiegraven van enkele vierkante meters grootte bestaan als uit resten van grafheuvels en crematieresten.
Mogelijke verstoringen
Door het gebruik als akker in de negentiende eeuw zal op zijn minst oppervlakkige
bodemverstoring zijn opgetreden. Het planten en rooien van fruitbomen in de twintigste eeuw kan plaatselijk tot diepe bodemverstoring hebben geleid.
2.6 Onderzoeksstrategie
Het booronderzoek was met name gericht op het opsporen van stroomrugafzettingen. Tevens moest worden vastgesteld of in de binnen het plangebied aanwezige afzettingen,
archeologische vondsten of archeologische lagen aanwezig zijn. Uit het gespecificeerd verwachtingsmodel blijkt dat binnen het plangebied met name archeologische resten aanwezig zullen zijn uit de periode neolithicum tot middeleeuwen die een grotere omvang zullen hebben dan vijfhonderd vierkante meter. Volgens de Leidraad inventariserend
veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (SIKB, 2006), volstaat de zoekoptie A6 hier derhalve.
Door ArcheoPro zijn binnen het plangebied 9 boringen gezet met telkens 25 meter afstand tussen de boringen en 20 meter afstand tussen de boorraaien. Hierdoor ontstaat een
boordichtheid van 20 boringen per hectare. Deze boringen zijn gezet in vier west-oost gerichte boorraaien.
Voor het booronderzoek is gebruik gemaakt van een guts met een diameter van drie centimeter en een edelmanboor met een diameter van twaalf centimeter. Het hiermee opgeboorde materiaal is laagsgewijs afgesneden en verbrokkeld.
De maximale boordiepte bedraagt ruim drie meter onder het maaiveld.
Van alle boorpunten is de NAP-hoogte bepaald.
Figuur 14: Het plangebied nabij boring 4, gezien in oostelijke richting
3 Veldonderzoek
3.1 Verrichte werkzaamheden
- Positie boringen: regelmatige verdeling over het plangebied, zie figuur 18.
- Gebruikt boormateriaal: Guts met een diameter van 3 cm en edelmanboor met een diameter van 12 cm.
- Totaal aantal boringen: 9 - Boorgrid: 20 x 25 m
- Boordichtheid: Twintig boringen per hectare - Geboorde diepte: 3,0 m –Mv
- Inmeten boorlocaties: GPS, meetlint en waterpas
- Boorbeschrijving: Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB 5.1) - Inspectie bodemontsluitingen en/of oppervlaktekartering: Ten tijde van het
veldonderzoek was het kassencomplex al grotendeels gesloopt. Hierdoor lag het oppervlak vrijwel volledig braak. In verband hiermee is binnen het plangebied een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd waarbij elke vijf meter een baan is belopen waarbij het oppervlak is geïnspecteerd op de aanwezigheid van
archeologische indicatoren.
3.2 Resultaten oppervlaktekartering
Ondanks de goede vondstzichtbaarheid (zie figuur 15) zijn tijdens de oppervlaktekartering slechts moderne plastic- metaal- en glasresten aangetroffen van de voormalige kassen binnen het plangebied. Nergens binnen het plangebied zijn vondsten gedaan die van voor de
twintigste eeuw dateren
Figuur 15: De vondstzichtbaarheid binnen het plangebied ten tijde van het veldonderzoek.
3.3 Resultaten booronderzoek
Tijdens het veldonderzoek zijn negen boringen gezet in vier west-oost gerichte raaien. De ligging van de boorpunten is weergegeven op de boorpuntenkaart. De resultaten van het booronderzoek zijn opgesomd in Bijlage 1.
Bovenin de meeste boringen is een dertig tot veertig centimeter dik pakket recent vergraven, humusrijke klei aangetroffen. In boring 8 bleek deze laag door te lopen tot een diepte van tachtig centimeter. De recente doorgraving van deze laag bleek uit de zeer brokkelige opbouw en de aanwezigheid in deze laag van moderne insluitsels waaronder plastic. Onder de recent vergraven toplaag is zwak humeuze en zwak zandige (kom)klei aangetroffen. Hierin zijn geen vegetatiehorizonten aangetroffen. Naar beneden toe gaat deze komklei over in (matig) grof, grijs, ongeoxideerd zand met daarin een incidentele grindkorrel. Ten tijde van het
veldonderzoek was dit zand dermate waterverzadigd dat het rond een diepte van drie meter beneden het maaiveld uit de guts stroomde.
De ligging van de top van de afzettingen van de stroomgordel van Ressen varieert van ongeveer1,7 meter benden het maaiveld in de op het westelijke deel van het plangebied gezette boringen 1, 3 en 4, tot ongeveer een meter in de op het centrale- en het oostelijke deel van het plangebied gezette boringen 2, 5, 6 en 8. Ondanks het per boorpunt naboren met een edelmanboor met een diameter van 12 cm tot in de top van het gelaagde, grijze zand en het zorgvuldig doorzoeken van het hiermee opgeboorde materiaal, zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Slechts in de humusrijke toplaag zijn
gebiedsvreemde materialen aangetroffen. Het gaat hierbij om zeer moderne insluitsels zoals ook tijdens de oppervlaktekartering zijn aangetroffen.
Figuur 16: Foto van boring 2 met daarin de overgang van de komklei (rechts) naar het onderliggende zand van de stroomgordelafzettingen van Ressen (links).
Figuur 17: Boorprofielen
Figuur 18: Boorpunten met verstoringsdiepten.
4 Conclusies en aanbevelingen (beleidsadvies)
In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een middelhoge verwachting voor resten uit het neolithicum en de bronstijd, een hoge verwachting voor resten uit de periode ijzertijd tot en met de middeleeuwen en een (zeer) lage verwachting voor resten uit perioden voorafgaande aan het neolithicum. Voor resten uit de nieuwe tijd geldt in verband met de ligging van het plangebied op akkers en in een boomgaard, een lage verwachting.
Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied negen boringen gezet met behulp van een guts en een edelmanboor met en diameter van 12 cm. Tevens is een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd.
Tijdens de uitvoering van de oppervlaktekartering zijn slechts moderne resten aangetroffen zoals plastic, metaal- en glasresten van de voormalige kassen.
Uit het met de guts verrichte onderzoek blijkt dat de top van de bodem binnen het plangebied uit zwak zandige, zwak humueze klei bestaat waarvan de bovenste dertig tot veertig
centimeter recent is vergraven en is verrijkt met humus. Uit de aanwezigheid hierin van plastic e.d. valt af te leiden dat deze laag waarschijnlijk in de twintigste eeuw ontstaan zal zijn tijdens de bouw van het kassencomplex op het plangebied. De hieronder gelegen, zwak humeuze en zwak zandige klei, lijkt een kom-afzetting te vormen en niet een oeverwal- afzetting zoals de geomorfologische kaart aangeeft. Dit lijkt er op te wijzen dat de op de geomorfologische kaart ten noorden van het plangebied aangegeven rivierkom- en oeverwalachtige vlakte, in werkelijkheid tot binnen het plangebied doorloopt. Vegetatie- horizonten die samen zouden kunnen hangen met archeologische sporen, ontbreken in deze komklei.
Onder de komafzettingen zijn afzettingen van de stroomgordel van Ressen aangetroffen die hier bestaan uit ongeoxideerd matig grof zand. De ligging van de top van deze afzettingen varieert van 1,7 meter beneden het maaiveld op het westelijke deel van het plangebied tot ongeveer een meter beneden het maaiveld op de overige delen van het plangebied. In de top van deze afzettingen zijn geen sporen van bodemvorming aangetroffen.
Ondanks het naboren met een edelmanboor met een diameter van 12 cm zijn zowel in de top van de stroomgordelafzettingen als in de bovenliggende klei, geen archeologische indicatoren aangetroffen. In verband hiermee is het KNA-onderdeel Waardestelling in dit rapport niet nader uitgewerkt.
In verband met het ontbreken van archeologische indicatoren en vegetatie-horizonten, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. Het is aan de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Lingewaard om te beoordelen of zij dit advies al dan niet overneemt.
In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Lingewaard, conform Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.
Verklarende woordenlijst:
BP: Before Present (present = 1950) GPS: Global Positioning System IVO: Inventariserend VeldOnderzoek NAP: Normaal Amsterdams Peil.
RCE: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
SIKB: Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
Archeologische tijdschaal
Periode Datering
Midden- en Laat Paleolithicum (oude steentijd) 250.000 - 9000 Mesolithicum (midden steentijd) 9000 - 4500 Neolithicum (nieuwe steentijd) 4500 - 2000
Bronstijd 2000 - 800
IJzertijd 800 - 12 v. chr.
Romeinse tijd 12 v chr. - 500 n. chr.
Vroege middeleeuwen 500 - 1000
Volle middeleeuwen 1000 - 1250
Late middeleeuwen 1250 - 1500
Nieuwe tijd 1500 - heden
Bronnen
Grote historische Provincie Atlas van Nederland; deel 3 Oost-Nederland 1838-1857 1:50.000.
Topografische dienst Wolters Noordhoff Groningen 1990
Grote historische topografische Provincie Atlas Gelderland; 1905 1:25.000. Nieuwland Tilburg 2006
Grote topografische atlas van Nederland 1:50.000 Deel 3 Oost-Nederland. Topografische dienst. Wolters Noordhoff Groningen 1997
Kadastrale minuut 1830 met aanwijzende tafels, (www.watwaswaar.nl)
Kadaster Topografische Dienst, Top25Raster, Top10Vector, GBKN kaarten, Emmen 2008 Luchtfoto, http://maps.google.nl
Provincie Gelderland Wateratlas http//geodata2.prov.gelderland.nl//apps/wateratlas/
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, IKAW 2 (Indicatieve kaart Archeologische Waarden), Amersfoort.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, AMK (Archeologische monumentenkaart), Amersfoort.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, ARCHIS II (Archeologisch Informatie Systeem), http://archis2.archis.nl/
Rijkswaterstaat, Servicedesk Data, AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland), Delft.
Stichting voor Bodemkartering, Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Wageningen, 1968.
Stichting voor Bodemkartering: Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, Staring Centrum, Wageningen, 1989
Stichting voor Bodemkartering, Geologische kaart van Nederland 1:50.000. Wageningen, 1968.
Tranchot en v. Muffling, Kartenaufnahme der Rheinlande 1803-1820
Twaalf provinciën 2007. Atlas van topografische kaarten. Nederland 1955-1965. Uitgeverij twaalf provinciën. Landsmeer.
Literatuur
Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Assen..
Boemaars, N.M.J.E., 2004, Plangebied De Waalsprong, Zandse straat, Gemeente Nijmegen;
Een inventariserend Archeologisch Onderzoek, RAAP-notitie (Regionaal Archeologisch Archiverings Project, Amsterdam)-554
Boemaars, N.M.J.E. & E.C. Pronk, 2008, De Waalsprong; gemeente Nijmegen;
Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, fase 13, RAAP-rapport (Regionaal Archeologisch Archiverings Project, Amsterdam)-1645
Cate, J. A. M. ten. A. F. van Holst, H. Kleijer en J. Stolp, 1995. Handleiding
bodemgeografisch onderzoek; richtlijnen en voorschriften. Deel A: Bodem. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Technisch Document 19A.
Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988. Archeologie in Nederland; De rijkdom van het bodemarchief. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Amersfoort.
Kuiper, M. 2006/2007. Atlas van topografische kaarten Nederland, 1955-1965. Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer.
Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (SIKB, 2006).
Bijlage 1: Boorbeschrijving
Boorbeschrijving volgens ASB 5.1 Boor
Nr
LDO Lithologie Kleur Overige kenmerken AIS
GD B
K
BS BZ B G
BH HK TK IK VL
K
CO PLH VS SST BHN BI GI
1 45 K 1 2 BR GR DO VRG
80 K 1 1 BR GR LI MST
180 K 1 GR MSL
300 Z GR
2 40 K 1 2 BR GR DO VRG
60 K 1 1 BR GR LI MST
108 K 1 GR MSL
270 Z GR
3 40 K 1 2 BR GR DO VRG
75 K 1 1 BR GR LI MST
170 K 1 GR MSL
290 Z GR
4 35 K 1 2 BR GR DO VRG
55 K 1 1 BR GR LI MST
180 K 1 GR MSL
290 Z GR
5 35 K 1 2 BR GR DO VRG
55 K 1 1 BR GR LI MST
90 K 1 GR MSL
300 Z GR
6 30 K 1 2 BR GR DO VRG
57 K 1 1 BR GR LI MST
105 K 1 GR MSL
290 Z GR
7 35 K 1 2 BR GR DO VRG
45 K 1 1 BR GR LI MST
140 K 1 GR MSL
290 Z GR
8 80 K 1 2 BR GR DO VRG
105 K 1 GR MSL
290 Z GR
9 40 K 1 2 BR GR DO VRG
50 K 1 1 BR GR LI MST
140 K 1 GR MSL
290 Z GR
Algemene kopgegevens
Soort boring BAR
Projectnummer 12-078
Projectnaam Nevelveld, Bemmel
Deelgebied Nvt
Organisatie ArcheoPro
OM-nummer 52058
coördinaatsysteem RD2000 Coördinaatsysteemdatum ETRS89 Locatiebepaling GPS en meetlint
Referentievlak NAP
Bepaling maaiveldhoogte AHN – Waterpas
Boormethode Guts en edelman
Boordiameter 3 cm en 15 cm Opdrachtgever Dhr P.E.J. Eeuwe
Posities van de boringen (boorlocaties)
Boornummer XCO YCO MA, M´s tov NAP
1 188953.4 432935.0 9.51
2 188976.8 432943.7 9.56
3 188923.5 432902.8 9.48
4 188946.9 432911.6 9.55
5 188970.4 432920.4 9.51
6 188993.8 432929.2 9.47
7 188967.1 432897.5 9.53
8 188990.5 432906.3 9.45
9 188975.3 432875.0 9.51
Betekenis van de afkortingen:
LDO – Onderzijde boortraject Lithologie:
GD – Onverharde sedimenten: G = grind, K = klei, L = leem, V = veen en Z = zand
Bijmengsels: BK = bijmengsel klei, BS = bijmengsel silt, BZ =bijmengsel zand, BG= bijmengsel grind, BH = bijmengsel humus. Betekenis toegevoegde cijfers: 1 = zwak, 2 = matig, 3 = sterk en 4 = uiterst.
Kleur:
HK = hoofdkleur, BL = blauw, BR = bruin, GE = geel, GN = groen, GR = grijs, OL = olijf, OR =oranje, PA = paars, RO = rood, RZ = roze, WI = wit, ZW = zwart.
TK = Tweede kleur (kleurafkortingen als boven).
IK = Intensiteit kleur: LI = licht en DO = donker
VLK = Vlekken (V): 2e en 3e letter is kleurafkorting als boven, 1 = weinig, 2 = matig , 3= veel Overige kenmerken:
CO = Consistentie (C ): ZSL-zeer slap, SLA-slap, MSL-matig slap, MST-matig stevig, STV-stevig PLH = plantenresten (PL0 = geen, PL1 = spoor, PL2 = weinig, PL3 = veel)
VS = veensoorten
SST = Sedimentaire structuren
BHN = Bodemhorizont; BHC = C-horizont
BI = Bodemkundige interpretaties; BOV = bouwvoor , VRG = vergraven, OPG = opgebracht GI = Geologische interpretaties
AIS = Archeologische indicatoren