• No results found

El KI' ORKESTBELEID. een verslagboek ' IS VLAANDEREN. ccn organisatie van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "El KI' ORKESTBELEID. een verslagboek ' IS VLAANDEREN. ccn organisatie van"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

' 91-214

1

El KI' ORKESTBELEID i

-

IS VLAANDEREN

4

'S

een verslagboek

2

i

ccn organisatie van

Promotie Vlaamse .,, ^^ . T .-. » .. . , ,, . Vlaams Theater Instituut Muziek en Musicus

(2)

Colloquium HET ORKESTBELEID IN VLAANDEREN 29 oktober 1990 in het Paleis voor Congressen te Brussel

Georganiseerd door Promotie Vlaamse Muziek en Musicus en het Vlaams Theater Instituut

Boekmanstichting - Bibliotheek

Herengracht 415 - 1017 BP Amsterdam teIefoon:\5Pl/^.3^/24 37 37 / 24 37 3» / 24 37 39 De uitleentermijn bedraagt een maand. Mits tijdig aangevraagd is verlenging met een maand moge- lijk, tenzij de publikatie inmiddels is besproken.

De uitleentermijn is verstreken op:

21 FLI mi 15 jm. i£b:i

Redactie: Els Baeten Lay-out: Chris Lodewyckx

Produktie en realisatie: Vlaams Theater Instituut D/1991/4610/1

(3)

,.cPr^:;/r.,^(,^j./^J/;/^J

I 91-214

Eookmanstichting-Bibliotheek ' Herengracht 415 -1017 BP Amsterdam Tel. 243739 ___„-^^ ^

(4)

HET ORKESTBELEID IN VLAANDEREN

een verslagboek

(5)

Dagindeling

9.30 Onthaal/koffie

10.00 Verwelkoming door de heer H. De Caluwé, voorzitter Promotie Vlaamse Muziek en Musicus v.z.w.

10.10 Toespraak door de heer P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur.

Referaten

De heer C. Swinnen, Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen

Orkestenbeleid als onderdeel van muziekpolinek De heer A Laporte, B.R.T. Filharmonisch Orkest Het B.K T. Filharmonisch Orkest: historiek, werkingsveld en actuele problemen

De heer W. Carron, Nieuw Vlaams Symfonieorkest

Het orkestbeleid in Vlaanderen; schets van een gemeenschappelijke problematiek

12.00 Referaat door de heer J. Huys, Koninklijk Muziekconservatorium Gent

Het orkestbeleid; een blik op de toekomst 12.30 Middagpauze

14.00 Panelgesprek met de heren L. Janseghers (attaché bij het Kabinet van de Gemeenschapsminister van Cultuur), J. Caeyers (Nieuw Belgisch Kamerorkest), R. Werthen (I Fiamminghi, Symfonisch Orkest van de Vlaamse Opera), W. Carron (Nieuw Vlaams Symfonieorkest), A. Laporte (B.R.T. Filharmonisch Orkest), C. Swinnen (Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen), J. Huys (Koninklijk Muziekconservatorium Gent) 15.30 Koffiepauze

16.00 Vervolg panelgesprek 17.00 Afsluiting

(6)

Verwelkoming door de heer H. De Caluwé

Voorzitter Promotie Vlaamse Muziek en Musicus v.z.w.

Mijnheer de Minister, Dames en Heren beleidsverantwoordelijken in uw graden en hoedanigheden, Dames en Heren,

Namens de leden van de Raad van Bestuur van Promotie Vlaamse Mu- ziek en Musicus en namens het Vlaams Theater Instituut heet ik u allen welkom op dit colloquium 'Het Orkestbeleid in Vlaanderen'.

Op de plechtige opening van het Europees Jaar van de Muziek heb ik de vurige wens geuit dat 1985 geen slotakkoord, geen eindpunt zou zijn, maar een mijlpaal zou worden. En wat stel ik vast in 1990?

Het kunstonderwijs is besmet door een afbouwvirus die de artisticiteit tot in haar merg zal aantasten. Sommigen vrezen zelfs de laatste directeur- musicus van een conservatorium te worden.

De culturele noodzaak en de ambtelijkheid van het orkest zijn onderhe- vig aan ernstige kritiek. Er bestaan intenties om orkesten op te heffen of te fusioneren. Een eerste stap werd reeds gezet; het enig bestaand profes- sioneel orkest in het lichte genre, de BRT-Big Band, wordt opgedoekt.

Wanneer ik terugblik in de geschiedenis ben ik als Vlaming fïer over het rijk cultureel verleden van Vlaanderen.

Zal ik in de toekomst gedoemd worden om met Rodenbach te moeten zeggen: 'Helaas! Waar is der oud'ren fierheid nu gevaren'.

Bij Confucius lees ik: 'Als je wil weten hoe een land geregeerd wordt, luister naar zijn muziek'.

Maar die muziek zal slechts klinken wanneer onze orkesten de nodige materiële steun ontvangen en onze jonge musici opgeleid en gestimu- leerd worden om een loopbaan van orkestmusicus te kiezen.

Toch koester ik weer enige hoop wanneer ik in het Woord vooraf, ge- schreven door de Gemeenschapsminister van Cultuur in de programma- brochure van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen, mag lezen: 'Het Symfonisch Orkest is niet meer weg te denken uit de tegenwoor- dige muziekcultuur'.

Ik richt mij tot U, die het cultuurbeleid van dit land in handen heeft; tot u allen, die culturele verantwoordelijkheid draagt: een maatschappij die cultuur stiefmoederlijk behandelt, is bezig haar eigen ondergang voor te bereiden.

Uit de speech van oud-bondspresident Walter Scheel op een congres van musici citeer ik:

-3-

(7)

"Wir mussen dem Trend entgegenwirken, in Bund, Lündem und Gemeinden zuallererst an Kunst zu sparen, weil es dort angeblich am leichtesten fallt.

Den Namen Kultumation verdient meines Krachtens nur, wer gerade in schwierigen Zeiten der Kunst die materielle Unterstützung nicht versagt, wer seine Kunst und sein kulturelles Erbe nicht vergiszt, wenn einmal das Geld nicht so locker sitzt'.

Laten wij de nodige inspanningen leveren en geef de nodige middelen voor de verdere uitstraling van onze muziekcultuur.

Ik dank U.

(8)

Toespraak door de heer P. Dewael

Gemeenschapsminister van Cultuur

Alvorens in te gaan op het orkestbeleid dat de voorbije jaren werd ge- voerd wil ik van de gelegenheid gebruik maken om te benadrukken dat er voor het eerst in Vlaanderen een colloquium wordt georganiseerd door onafhankelijke instanties met als focus het orkestbeleid.

Dames en Heren,

Het lijkt me niet de plaats om verder in te gaan op de historiek van het verschijnsel van de orkesten, hun betekenis en maatschappelijke relevan- tie. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat ik hiervoor geen oog heb of zou wil- len hebben. In het relatief korte tijdsbestek dat mij is toegemeten zou ik mij willen concentreren op de gebeurtenissen in het Vlaamse muziek- landschap de voorbije vijf jaar en een status quaestionis van de diverse problemen.

Eén van de eerste gebeurtenissen na mijn aantreden als Gemeenschaps- minister van Cultuur vormden de interne problemen van de Philharmo- nie van Vlaanderen. Na het ontslag van M. Clemeur in 1985 (U ziet sommige namen keren regelmatig terug) werd door de Raad van Beheer E. Tchakharov ontslagen.

Op relatief korte termijn werd een vervanger gevonden, die later de lieve- ling is geworden van een bepaald voornamelijk Antwerps publiek Gun- ther Neuholt. Deze zal op zijn beurt, vanaf het komende seizoen vervangen worden door Muhaï Tang. Een enorme evolutie en tal van wis- selingen als U het mij vraagt, op minder dan één decennium. Nog niet zo heel lang geleden was er zelfs sprake van een fusie tussen het B.R.T.- or- kest en de Philharmonic.

Bij de kamerorkesten wordt de grootste evolutie vastgesteld. In 1985 wer- den enkel I Fiamminghi, het toenmalige Westvlaams Orkest, en Frangois Glorieux and his Orchestra, van overheidswege gesubsidieerd.

Begin 1986 werd mij vanuit het Leuvense de oprichting aangekondigd van een nieuw orkest, het Nieuw Belgisch Kamerorkest onder leiding van J. Caeyers. Ook de nieuwigheid uit 1986 blijft de actualiteit halen met een aantal min of meer turbulente gebeurtenissen. In tegenstelling met de Philharmonic van Vlaanderen werd door het Nieuw Belgisch Kamer-

(9)

orkest geopteerd voor het behoud van de artistieke leiding en dus het ontslag van een aantal personeelsleden.

Tenslotte werd uiteindelijk in 1988 door de Vlaamse Gemeenschap een verregaande herstructurering doorgevoerd binnen de toenmalige Inter- communale Opera voor Vlaanderen (en dus ook binnen de toenmalige twee orkesten die elk zowat 65 leden telden).

Indien we deze lijst overlopen krijgen we de indruk dat de hele sector zware mutaties heeft ondergaan, ongeacht het feit of de inrichters van private of openbare herkomst waren.

Hoe dan ook, het is een vaststelling dat het aanbod aan grotere muziek- ensembles sinds 1985 is toegenomen, zeker indien dit kwantitatief wordt gemeten.

Binnen de kamerorkesten I Fiamminghi en het vroegere Westvlaams Or- kest (nu Nieuw Vlaams Symfonieorkest) werden een groot aantal interne hervormingen doorgevoerd.

Het Nieuw Belgisch Kamerorkest heeft zich vooral sinds 1988 een vaste plaats verworven op de muziekmarkt.

Ook het Symfonisch Orkest van de Vlaamse Opera brengt een 15-tal concerten.

Zonder over detailstatistieken te kunnen beschikken blijkt alleszins dat het verhoogde aanbod in positieve zin werd beantwoord door het pu- bliek. Een bewijs hiervan kan gevonden worden in de sterk toegenomen eigen inkomsten van de orkesten die een gevolg zijn van de relatief hoge uitkoopsommen en het vertrouwen van de sponsors.

Puur financieel gesproken subsidieert de Vlaamse Gemeenschap in zeer sterke mate drie orkesten: rechtstreeks de Philharmonie van Vlaanderen en onrechtstreeks het Orkest van de Vlaamse Opera en het orkest van de B.R.T. Voor de Philharmonie van Vlaanderen geeft de Vlaamse Ge- meenschap een bijdrage van ongeveer 144,8 mio Bfr., wat zowat 2/3 van de omzet vormt. Dit is trouwens het enige orkest waar ook andere over- heden structureel bijdragen zoals de stad Antwerpen (20 mio Bfr.) en de provincie Antwerpen (6 è 7 mio Bfr.). De bijdrage van de stedelijke over- heid moet vooral gezien worden als een restant van de vroegere Philhar- monie van Antwerpen. De bijdrage wordt trouwens door de evolutie van de tijd en de inflatie telkenjare teruggedrongen. Het is een algemeen fe- nomeen dat de lagere overheden hun bijdrage in producerende instellin- gen verminderen en deze steeds meer afwenden naar de centrale overheid. Alleszins, de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap is in een tijd van besparingen steeds verhoogd. Nominaal spreken we van 119 mio Bfr. in 1985 tot 144,8 mio Bfr., of anders gezegd een stijging die 5 % ho- ger is dan het inflatieritme. Ook dit feit dient onderlijnd te worden.

Voor de kamerorkesten is er ook vanwege de overheid een sterk toegeno- men inspanning. We kunnen hier spreken van een verdubbeling. In 1985

(10)

bedroeg het totale subsidiebedrag 17,5 mio Bfr. Voor 1991 is er 42,2 mio Bfr. ingeschreven.

Nochtans is het een veel gehoorde klacht dat deze middelen totaal onvol- doende zijn om een orkestbeleid te voeren.

Momenteel worden een drietal orkesten op een relatief sterke basis ge- subsidieerd nl. I Fiamminghi, het Nieuw Vlaams Symfonieorkest en het Nieuw Belgisch Kamerorkest.

Het probleem inzake de subsidiëring situeert zich vooral in de sprong die de orkesten nu pogen te maken naar de professionalisering.

Het begrip professionalisering wordt vooral begrepen als het full-time in dienst zijn van musici in kamerorkesten waar dit in het verleden vooral geschiedde op een ad hoe-basis. Financieel gesproken betekent dit als kostprijs per musicus een enorm verschil. Voorbeeld: in het verleden werd de musicus ad hoc betaald per repetitie en concert. De full- time aanwerving betekent een kostprijs van minimum 1,2 mio Bfr. per musicus (inclusief patronale lasten).

Heeft deze professionalisering enkel te maken met een artistieke nood- zaak of heeft dit te maken met een inderdaad kwalitatief aanbod van mu- sici op de arbeidsmarkt? Een antwoord op deze vraag kan vandaag misschien gevonden worden.

Op termijn dienen er vastere afspraken gemaakt te worden met betrek- king tot de structurering en de financiële mogelijkheden, waarbij de een- jarigheid zou moeten kunnen overschreden worden.

Het is opvallend dat naast een aanzienlijke bijdrage door de Nationale Loterij een procentueel groot aandeel afhankelijk is van sponsoring. De muzieksector is blijkbaar een onderdeel van het culturele leven waarbij de sponsoring grote bijdragen levert. Een concreet voorbeeld. Voor alle kamerorkesten worden de sponsorbijdragen geraamd op ongeveer 20 mio Bfr. De globale omzet van deze kamerorkesten (zijnde Nieuw Vlaams Symfonie Orkest, Nieuw Belgisch Kamerorkest, I Fiamminghi, Collegi- um Instrumentale Brugense, Fran9ois Glorieux and his Orchestra) be- draagt ongeveer 160 mio Bfr. Met andere woorden de sponsors dragen een kleine 15 procent bij. In de periode 1986/1987 bedroeg de sponsoring van kamerorkesten slechts ongeveer 4 mio Bfr.

Naar de concrete uitkoopsommen toe hebben de recente evoluties op de muziekmarkt geleid tot een aantal concurrentie-vervalsende toestanden.

Eén voorbeeld misschien: de uitkoopsom van de Philharmonie van Vlaanderen voor één concert bedraagt ongeveer evenveel als deze van het Nieuw Belgisch Kamerorkest of I Fiamminghi. Dit moet toch stof geven tot nadenken, om op termijn dergelijke ongelijkheden weg te werken.

Naar de inhoudelijke aspecten van het gevoerde beleid werden door de overheid voor het eerst een aantal criteria vastgelegd met betrekking tot de inbreng van 20-eeuwse muziek.

(11)

Een overheid die een pakket aan middelen rechtstreeks en onrechts- treeks samenbrengt dient een prioritaire aandacht te vragen voor Vlaam- se en 20-eeuwse componisten. Tegelijkertijd laat de overheid de keuze van de gebrachte componisten volledig vrij waardoor persoonlijke in- menging en favoritisme wordt vermeden.

Naar de toekomst toe dient de vraag gesteld te worden naar de noodzaak van de structurele subsidiëring van ensembles gespecialiseerd in oude muziek.

Voor het eerst werden in 1990 concrete vragen gesteld rond deze vorm van ondersteuning. Vanaf 1986 was de Vlaamse Gemeenschap gestart met de beperkte subsidiëring van enkele projecten.

Om een aantal initiatieven zoals Collegium Vocale (Ph. Herreweghe) en La Petite Bande (S. Kuyken) verder bestaanszekerheid te geven (uiter- aard in de mate dat er maatschappelijke respons blijft) dient het orkest- beleid zich aan te passen.

Het is wenselijk de tijdelijk ingestelde regels met betrekking tot composi- tieopdrachten, inbreng van hedendaagse 20-eeuwse muziek, en oude mu- ziek te evalueren, waarna zij kunnen omgezet worden in een definitieve regeling naar het voorbeeld van het ontwerp-decreet podiumkunsten.

Hierdoor zou op termijn de meerjarige financiering kunnen verzekerd worden, waardoor een grotere rechtszekerheid wordt geboden aan de pri- vate kamerorkesten.

Het nieuwe gevoerde beleid vraagt inspanningen zowel van de organisa- toren als van het publiek en van het orkest.

In de vorige eeuwen, zelfs tot het begin van deze eeuw werd door het pu- bliek steeds met grote verwachting uitgekeken naar de creatie van op- drachten. Door een complex gegeven van inhoudelijke en maatschappelijke factoren werd de muziek steeds meer gebruikt als mid- del tot het terugblikken in het verleden.

Een overheid dient met geld van nu produkties en uitvoeringen van he- dendaagse componisten te ondersteunen.

Het is dan ook een genoegen om te kunnen vaststellen dat een jonge ge- neratie van componisten hun symfonische werken kunnen uitgevoerd krijgen met de Philharmonie van Vlaanderen bij internationale tournees tot en met in de Weense Musikverein.

Een andere meer algemene opmerking is de vraag van beschikbaarheid van middelen binnen de Vlaamse Gemeenschap. Vooral de vergelijking met het theaterdecreet of de dramatische podiumkunsten wordt gemaakt door een aantal verantwoordelijken uit de muzieksector.

Zonder de middelen voor de Vlaamse Operastichting en het B.R.T.-Or- kest, beschikt de Vlaamse Gemeenschap over ongeveer 200 mio Bfr. voor het orkestbeleid (inclusief de beperkte middelen voor de uitvoeringen oude muziek op historische instrumenten, muziek uit de laatste 20 jaar en compositieopdrachten).

(12)

All-in (dus inclusief het VLOS-orkest en het B.R.T.-Orkest) is er zowat 400 mio Bfr. beschikbaar.

Dit is merkelijk minder dan de middelen voorzien voor podiumkunsten, ondanks de duidelijke inspanningen die er werden geleverd in het recente verleden.

Als oorzaken van de relatief late financiële groei van de middelen voor muziekuitvoeringen zie ik er slechts een tweetal.

In eerste instantie heeft onze Gemeenschap een strijd dienen te leveren voor zijn voortbestaan en zijn taal. Een van de uitdrukkingsmiddelen bii uitstek vormde het Nederlandstalige theater. De identificatie tussen thea- ter en de Vlaamse Beweging heeft er mogelijkerwijze toe geleid dat er veel sneller maatregelen werden getroffen voor de financiële ondersteu- ning van deze sector. Bovendien hebben een aantal andere maatregelen zoals de subsidiëring van concertverenigingen, al dan niet verbonden aan conservatoria, nooit geleid tot de ontwikkeling van vaste structuren en daaruit groeiende ensembles.

Een tweede oorzaak zou kunnen gevonden worden in de openheid van de muziekmarkt in Vlaanderen, reeds lange tijd vóór er sprake was van Eu- ropa 1992. De voorbije twintig jaar werden op receptief vlak grote in- spanningen geleverd voor de ontvangst van vele bekende buitenlandse orkesten. Dit hoeft niet beschouwd te worden als een protectionistische reflex, maar als een poging om toe te lichten welke strijd onze orkesten hebben moeten leveren om zich te kunnen profileren op het internatio- nale forum.

De voor velen magische woorden Europa na 1992 zijn reeds gevallen. Na een recente schriftelijke vraag werd de nationaliteitsverdeling tussen de diverse orkesten nagegaan. Hieruit is gebleken dat onze symfonie-orkes- ten reeds samengesteld zijn uit een relatief hoog percentage aan buiten- landse musici. Ook de mogelijkheid dat nog veel meer Oosteuropese musici de Westerse orkesten zullen opzoeken is niet ondenkbeeldig. Hie- raan zal niets kunnen weerstaan. Er is maar één remedie: betere opleidin- gen ter voorbereiding van het professionele orkestleven.

De financiële en sociaal-rechterlijke toestanden bij sommige private or- kesten is weinig rooskleurig. Vooral de sociaal- rechterlijke toestanden zijn onduidelijk. Een voorbeeld misschien: de verhouding tussen de be- taalde vergoedingen en de fiscale en parafiscale taxatie. Het is wenselijk dat hierin duidelijkheid komt, alsook over een aantal andere problemen zoals de hoogte van de wedden, de arbeidsreglementen, de nevenrechten enz. Over deze problemen heerst momenteel als het ware een regelrechte concurrentieslag tussen de diverse organisatoren en leidingen van orkes- ten.

Het oplossen van problemen met auteursrechterlijke en arbeidsrechter- lijke aspecten lijkt mij een taak die niet is toegewezen aan de Vlaamse

-9-

(13)

Gemeenschap. Bijvoorbeeld de sociaal-rechterlijke aspecten behoren im- mers tot de nationale bevoegdheid en de ter zake bevoegde paritaire co- mités die reeds te lang een sluimerend bestaan kennen.

De niet-regeling van een aantal sociale en fiscale aspecten voor musici dreigt op termijn het bestaan van meerdere, vooral kamerorkesten, in ge- vaar te brengen.

Vele van deze problemen hangen nauw samen met een eventueel statuut van de kunstenaar waarvoor ik aan een gespecialiseerd bureau de op- dracht heb gegeven een aantal concrete voorstellen uit te werken. Deze voorstellen dienen betrekking te hebben op alle aspecten (dus sociale, fiscale, parafiscale enz.) en dienen omgezet te worden in concrete ont- werpen K.B.'s, wetten, decreten enz. Deze studie dient in principe klaar te zijn op 31 december e.k.

Naast de gesignaleerde problemen blijft het een zeer positieve vaststel- ling dat het aanbod naar het publiek is toegenomen. Ook het publiek is mee geëvolueerd en speelt in op een verhoogd aanbod dat een grotere aandacht heeft voor het 20-eeuwse repertoire.

Ook de overheidsinbreng is in sterke mate toegenomen. Dit bewijst elke statistiek. Het geheel is dan ook positiever dan algemeen wordt voorge- steld.

Er dient nog een heel eind afgelegd te worden, maar ik denk dat we op de goede weg zijn.

(14)

Orkestenbeleid als onderdeel van muzlekpolitiek

Toespraak door de heer C. Swinnen, Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen

Een paar korte bemerkingen vooraf. Om te beginnen is het misschien toch spijtig geweest dat de verschillende referaathouders geen afspraken hebben kunnen maken vooraf om dit enorme terrein, dat de minister in zo lapidaire en naar mijn smaak duidelijke bewoordingen heeft geformu- leerd onderling af te lijnen. Vandaar mijn excuses bij voorbaat indien herhalingen gebeuren tussen wat de minister u al heeft gemeld en wat ik- zelf te zeggen had; ten tweede ben ik wat gepriviligeerd ten opzichte van de collega's die na mij komen en die misschien in mijn uiteenzetting din- gen vinden die zij ook graag hadden gezegd.

Een tweede bemerking: als titel had ik gekozen 'Orkestenbeleid als on- derdeel van muzlekpolitiek'; misschien zou men hieraan nog het woord nationale muzlekpolitiek kunnen toevoegen. Het is een beetje een theo- retische benadering, maar laat ons het in elk geval maar eens proberen en dit een beetje toespiten op de situatie die ons momenteel bezig houdt.

Het is dus meer een vogelvlucht dan een inpikken op de realiteit en de actualiteit die bijzonder relevant is.

Orkestenbeleid - en zo dadelijk gaar u horen waarom dit in het meervoud staat - kan niet los functioneren van een coherente muzlekpolitiek die alle geledingen van de live- en andere muziekproduktie omvat.

Deze muzlekpolitiek dient daarenboven ingepast te zijn in een algemene kunstenpolitiek, die ook rekening houdt met de niet-muzikale kunstuit- drukkingen, kunstvormen, zoals de literatuur, de beeldende kunsten, enz.

Kunstenpolitiek is natuurlijk de vrucht van een concept dat een algeme- ne consensus binnen de kunstenwereld en misschien ook in dit land of deze Gemeenschap zou moeten hebben. Een globaal beleid en zelfs het beleid van de delen ervan dient vergezeld te zijn van een structuurplan en van een subsidiëringsplan dat vastligt voor een periode lopende over meer dan één jaar, zoals ook de minister duidelijk heeft laten horen. We gaan er namelijk van uit dat we hier volop in de non-profitsector zitten en zelfs in een verlieslatende exploitatie, wat nog iets anders is dan een non- profitsector.

Wie een dergelijk globaal beleidsplan - 'kunstenplan' heet dat in Neder- land - moet opstellen, is een verdere vraag. Een Raad voor de Kunst heb-

-11

(15)

ben wij voorlopig niet, evenmin een Kulturrat, zoals dat in Duitsland heet, maar het plan moet alleszins de stempel dragen van de hoogste cul- tuuroverheid, als hoofdsubsidiënt van de sector.

Toegespitst op onze sector - orkestenbeleid - dringt zich vervolgens een tweevoudige vraag op: wie is die 'hoogste autoriteit'? En wat is een 'or- kest'? Als we met dit laatste beginnen dan is een orkest niet alleen datge- ne wat gevormd wordt door de gevestigde symfonische concertapparaten, naast de radio-symfonie-orkesten en de opera-orkesten, maar omvat ook zowel de gespecialiseeerde orkesten, zij het dat ze vast of halfvast bestaan ondermeer voor oude muziek, maar ook voor hedendaagse muziek, de niet vol gesubsidieerde symfonie- en kamerorkesten en, laat ons dat niet vergeten de harmonieorkesten van ons nationale leger.

Een zuiver 'Vlaams' orkestenbeleid is m.i. niet zonder meer doorvoer- baar, gezien de onderscheidenlijke voogdij-overheden van de bestaande orkesten (Vlaamse Cultuur, Binnenlandse Zaken, Defensie) en ander- zijds het verschil in statuut van de uitvoerende orkestleden (ambtenaar, bediende, contractueel). Ondanks de communautarisering zal nog steeds in ruime mate rekening moeten gehouden worden met de Belgische reali- teit, te meer daar de vergoedingsbarema's zowel van de symfonische or- kesten als van de legermuziekkapellen vastgelegd zijn voor het geheel van ons land.

In een ruimere visie zou ook de niet-instrumentale muziek dienen be- trokken te worden, met name dan de koren en ook de dans. In Frankrijk is de directie die zich op het ministerie bezighoudt met de muziek wel de- gelijk 'la direction de la musique et de la danse', omdat de twee toch in zekere mate via de begeleidingsmuziek samenkomen.

Ten slotte is het niet goed mogelijk van een 'muziekbeleid' te spreken, zonder die notie uit te breiden tot genres die op de grens van de E-mu- ziek, de ernstige muziek, staan. Bedoeld zijn bepaalde soorten van amu- sementsmuziek zoals de jazz en met name de Big Band van de BRT, die zich momenteel in een zeer precaire toestand bevindt om niet te zeggen een bijna hopeloze, maar ook de operette en de musical.

Voor zover er dus sprake kan zijn van een 'orkestenbeleid' moet men dit alles in het achterhoofd houden; en wanneer we dit alles nog wat meer toespitsen naar wat ons vandaag vooral interesseert, met name het symfo- nisch orkestenbeleid, dan dient zich dit beleid uit te strekken over een aantal nader te definiëren gebieden. Ik zou deze hier als een niet exhaus- tieve catalogus willen opsommen:

- de rechtskundige basis van het orkest. Is een V.Z.W. de ideale formu- le?

- het beantwoorden aan behoeften vanuit de bevolking, met als correla- tief de geografische spreiding van de orkestenwerking over het geheel van het gebied dat we willen bekijken, hetzij Vlaanderen, hetzij België.

(16)

Als u de programma's van de verschillende orkesten bekijkt dan zal u zien dat er nog vele gaten zijn op te vullen.

de kwestie van de vaste formatie of de variabele bezetting die we toch moeten bekijken, vooral in het licht van de fusioneringsideeên, waarbij we zouden komen tot reuze- apparaten.

de zaleninffastructuur in Vlaanderen en in België. Waar kan geconcer- teerd worden in min of meer verantwoorde condities? Een correlatief hierop is ook de grootte van het orkest. Het heeft geen zin dat een or- kest als het Filharmonisch Orkest van Vlaanderen een 100-tal musici telt, wanneer 100 musici sowieso maar in een paar zalen in muzikaal verantwoorde omstandigheden kunnen musiceren,

de uitkoopsommen, zoals ook de minister heeft aangeduid. Ik draai het liever om: de financiële mogelijkheden van de gastheren. Een har- monisering van de tarieven dringt zich ongetwijfeld op.

het opdelen van het geografische terrein tussen de onderscheidenlijke orkesten; denk aan de situatie in Nederland en gedeeltelijk ook in Duitsland, waar een provinciaal orkest telkens vooral de provincie be- speelt, terwijl wij niet alleen over Vlaanderen, maar ook over gans België kriskras door elkaar werken.

de onderlinge afbakening van de activiteiten van de orkesten. Het is natuurlijk heel plezierig om te zeggen: de VLOS of de Nationale Ope- ra concerteert ook. Als we dit vergelijken met andere bedrijven dan kunnen we spreken van de banalisering van het repertoire en van de activiteiten. Banalisering in de zin zoals banken nu ook verzekeringen verkopen en verzekeringsmaatschappijen bancaire activiteiten verrich- ten; iedereen doet hetzelfde en iedereen spreekt hetzelfde cliënteel aan.

het statuut van de orkestmusicus is al door de minister aangehaald en ik denk dat dit een zeer belangrijk punt is, zowel voor de musicus in vast verband als voor de free-lance musicus. Hieraan gekoppeld is ook het proefspelsysteem dat nu internationaal openstaat, tenminste in en- kele orkesten.

de opleiding van de orkestmusicus is zeker een punt dat in de toe- komst belangrijk zal zijn, vooral als men naar een inkrimping gaat niet alleen van de symfonie-orkesten, maar ook van de harmonie-orkesten, de kwestie van de nevenrechten.

de profilering van elk orkest en de vertaling hiervan in de media-cove- ring, de plaats die men inneemt tegenover een platenpolitiek, enz.

het onderscheid tussen het orkestbedrijf, het orkest proberen in stand te houden, de kwaliteit proberen te verhogen, enz. en de concertex- ploitatie. Sedert enkele jaren kan een orkest via een ministeriële toe- lating zijn eigen concerten organiseren. Dat leidt ertoe dat het Nationaal Orkest een gepriviligeerde samenwerking met de Filharmo- nische Vereniging van Brussel heeft en het Paleis voor Schone Kun- sten tot zijn vestigingsplaats neemt en dus ook de beste concertzaal

13-

(17)

van het land bezet, dat het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen voornamelijk Antwerpen als een vestigingsplaats ziet en in Antwerpen optreedt met grote, of tenminste dure solisten, terwijl voor datzelfde concert een beetje verder, bv. in Turnhout, de concert- organisator geld op tafel moet leggen. Dit moet men eens goed na- gaan. En dit speelt ook in de subsidiëring. Als men in Nederland denkt aan het subsidieren van een orkest, dan valt dat duidelijk uiteen in twee delen: het orkest wordt vol gesubsidieerd door het ministerie van cultuur, terwijl de concertexploitatie sluitend moet zijn. Maar een Ne- derlands orkest doet ongeveer 90 % van zijn concerten in eigen regie, gaat buiten de eigen plaats, huurt zalen en doet allerlei activiteiten rond het concert zelf, wat bij ons niet het geval is.

- de interne structuur van het management. Van groot belang is wie de beslissingen neemt. Is de formule van een beheerraad bij een gemeen- schapsorkest, samengesteld volgens het cultuurpact de beste garantie om een dynamisch beleid te voeren?

- de culturele taak van het orkest. Het orkest heeft in zijn concertexploi- tatie, naar wat men internationaal ziet, een dubbele taak. Een orkest moet ten eerste inspelen op de behoeften van de mensen, want ten- slotte speelt een orkest niet voor zichzelf of voor de glorie van de mu- ziekgeschiedenis, maar om de mensen een aangename en liefst een zo kwalitatief mogelijke avond of namiddag te bezorgen. Maar de cultu- rele taak van een orkest blijft bestaan, namelijk een verantwoordelijk- heid ten opzichte van het repertoire, een verantwoordelijkheid - zoals ook de minister heeft gezegd - ten opzichte van de hedendaagse mu- ziek, maar ook de Vlaamse, de Belgische muziek, musici, dirigenten enz. Een verantwoordelijkheid ook ten opzichte van de jeugd; wij moeten tot samenwerking komen met de jeugdorganisaties. De jeugd is het publiek van morgen, maar naar mijn mening zijn er veel te wei- nig concertgangers en hebben verscheidene orkesten te weinig concer- ten in vergelijking met onze buurlanden Nederland en Duitsland.

Waar wij met ons symfonisch apparaat tot 80 concerten per jaar ko- men, geven het Gelders Orkest en het Brabants Orkest, om maar twee grote provinciale orkesten in Nederland te noemen, tot 110,120, zelfs tot 130 concerten per jaar.

- de relatie tussen het orkestbedrijf en de orkestexploitatie en het spon- sorship. De sponsoring zou de politiek van een orkest of de exploitatie niet mogen beïnvloeden. Ten tweede mag de sponsor geen gewone be- diende zijn, die van hogerhand, namelijk van de multinational, een sig- naal krijgt om te proberen een of ander orkest binnen te halen en naar hun hand te zetten. Een nieuw samenwerkingsverband dringt zich dan ook op.

- de Vlaamse festivalpolitiek, die door de minister even als een neven- lijn werd aangehaald. Ik geloof dat het zeer belangrijk is dat het Festi- val van Vlaanderen en onze eigen orkesten een grotere binding

(18)

nastreven, waardoor het orkest als een verrijking van zijn eigen poli- tiek kan naar voren treden.

- de lineaire of piramidale opbouw van ons orkestenbestand. Wij heb- ben als een soort sociale verworvenheid bekomen dat alle orkesten on- geveer met dezelfde barema's werken. Is dit een goede zaak? Als men te rade gaat bij onze buren is dat geen goede zaak; men zegt dat het Concertgebouworkest niet zou zijn wat het nu is als er geen orkesten zouden zijn met een mindere status, waardoor ook daar bij de orkest- musici de intentie bestaat om blijvend hun best te doen, om alzo naar het ideaal van het Concertgebouworkest toe te groeien. Hetzelfde pro- bleem is er bij de muziekharmonies van het leger. De Gidsen zouden niet zijn wat ze nu zijn indien de andere niet bestonden. Een musicus van de Gidsen verdient ook meer dan een musicus van een van de an- dere, omdat die militair een paar strepen meer krijgt en dus tot een hogere status opgroeit.

Zo zijn er nog meerdere punten. Maar ik zou willen afronden met een beschouwing die een beetje in tegenstelling staat tot wat ik tot nog toe gezegd heb. Is een 'orkestenbeleid', respectievelijk een 'muziekbeleid' in Vlaanderen een absolute noodzaak? Als het Argo-plan voor het Hoger Kunstonderwijs tot model zou moet dienen, is het antwoord waarschijn- lijk ontkennend. Beleid is niet betuttelen. Een beleid dat, zoals vaak ge- noeg wordt aangeklaagd, zuiver uil besparingsoverwegingen en op punctuele basis geschiedt, zonder rekening te houden met de totaliteit van de muzieksituatie, is zeker geen 'must'.

15-

(19)

Het BRT-Filharmonisch Orkest

historiek, werkingsveld en actuele problemen

Toespraak door de heer A. Laporte, B.R.T.-Filharmonisch Orkest.

De geschiedenis van de radio-orkesten is vrij recent. Zij ontstonden sa- men met het medium radio in de jaren twintig. Radio Belgique beschikte in 1923 reeds over een klein radio- orkest, dat in 1930 uitgroeide tot een beperkt orkest en in 1935-36 tot een volwaardig symfonie-orkest van 84 musici. Dit ensemble zou tot einde 1977 ter beschikking staan van beide omroepinstituten (BRT en RTBF). Zowel vóór, maar in hoofdzaak na de Tweede Wereldoorlog zou dit orkest in en buiten België cultureel een zeer belangrijke rol vervullen. Talrijke commerciële grammofoonplaten werden gerealiseerd, concertreizen werden ondernomen, en de lijst van internationale wereldpremières en vooral van nationale eerste uitvoerin- gen van Belgische muziek is en blijft indrukwekkend. De BRT- magneto- theek beschikt over een nagenoeg volledig archief van opnamen (mono, stereo en digitaal) van het beste wat in de Vlaamse muziekcultuur vanaf Peter Benoit tot heden in het betere orkestrepertoire werd geproduceerd.

Het moet gezegd dat in die vóór- en naoorlogse periode in de bestuursor- ganen van de radio figuren als Jan Boon en Paul Collaer werkzaam wa- ren, die aan de promotie en de verspreiding van de muziekcultuur langs en door het medium radio een primordiaal belang hechtten en die er ook ruime middelen voor ter beschikking stelden. In die tijd kon de radio zich nog veroorloven als maecenas op te treden en dit zowel ten overstaan van de nationale als van de internationaal vooruitstrevende muziek.

Onder het directeurschap van Paul Collaer werden tal van creaties ge- bracht van Strawinsky, Bartök, Schoenberg, Berg, Hindemith, Milhaud, Honegger, Messiaen en andere vooraanstaande componisten. De faam van het BRT-RTB- orkest op het gebied van de uitvoering van eigentijd- se muziek reikte vooral tijdens het dirigentschap van Franz André tot ver buiten de grenzen. Ook de creatie van Vlaams werk nam in die tijd grote afmetingen aan en de jonge componistengeneratie van toen met namen als Marcel Poot, Louis De Meester, Victor Legley, David van de Woestij- ne, Norbert Rosseau en vele anderen kon steeds rekenen op technisch onberispelijke uitvoeringen van hun recentste werken. Doch niet alleen

(20)

de nieuwe muziek van toen kwam aan bod, ook de grote oratoria en de belangrijke symfonische werken van Benoit, Tinel, Gilson, De Boeck, Mortelmans, Herberigs, Van Hoof, Meulemans enz. kwamen geregeld voor in de programma's van de radioconcerten. Het was de gouden tijd van een radio-orkest, dat op zijn terrein omzeggens geen concurrentie kende.

Vanaf de vijftiger jaren zou in deze situatie plots een grondige wijziging komen met de komst van de televisie. Personeel en financiën ondergin- gen bij de radio een flinke aderlating, dit ten voordele van de experimen- tele televisie. Voor de radio worden de jaren 53- 63, samenvallend met de onstuitbare opgang van de televisie, een crisistijd na de voorafgaande na- oorlogse bloeiperiode. Het was dan ook veelzeggend dat bij de verhuis van televisie- en radiodiensten naar het nieuwe omroepcentrum aan de Reyerslaan, de orkesten en koren in het oude gebouw te Eisene hun standplaats bleven behouden. Dit zou slechts een voorlopige regeling zijn en aan het einde van de jaren zeventig werden inderdaad grootscheepse en gedetailleerde plannen uitgewerkt voor de bouw van een nieuw mo- dern studiocomplex aan de Reyerslaan. Hieraan kwam echter met de nieuwe crisisperiode in de vroege jaren tachtig abrupt een einde en de veelbelovende plannen werden voorgoed opgeborgen. Intussen waren er wegens de splitsing van beide gemeenschappen en de culturele autono- mie problemen gerezen rond het nog steeds gemeenschappelijke radio- symfonie- orkest. Tal van meningsverschillen omtrent het te voeren orkestbeleid en de te nemen culturele opties leidden in 1978 tot de defi- nitieve splitsing van het vroegere BRT-RTB symfonie-orkest en tot de oprichting van twee onafhankelijke symfonie-orkesten, wat de BRT be- treft samengesteld uit het voormalige BRT-kamerorkest, de nederland- stalige leden van het vroegere symfonie-orkest, aangevuld met een aantal musici die geslaagd waren in de selectie-examens. De geroutineerde diri- gent van het voormalige kamerorkest Femand Terby, die voordien zowel opdrachten in het lichtere als in het ernstige genre had gekregen werd met de taak belast de verschillende onderdelen weer samen te smeden en het nieuwe orkest op de rails te zetten. Ook dit was een voorlopige oplos- sing, in afwachting dat voor een voldoende homogeen ensemble de hand kon gelegd worden op een gezagvolle internationale figuur.

Bij de oprichting van het nieuwe BRT-orkest dat de naam BRT- Filhar- monisch Orkest kreeg en 93 musici telde, werd op de eerste plaats reke- ning gehouden met de niewe richtlijnen die door de programma- commissie van de Europese Radio Unie inzake de muzikale activiteit van de radio-instituten werden vooropgesteld. Wat de radio-orkesten betreft werd de nadruk gelegd op het naar buiten treden van het concertleven, ten einde de radio-présence op cultureel vlak te benadrukken. Zo werd de concertactiviteit van het BRT-Orkest, die vóór 1960 vooral te Brussel

18-

(21)

in het radiogebouw geconcentreerd was, nu gedecentraliseerd, met het gevolg dat steden, die voordien een beperkt of verfranst concertleven kenden, nu door deze toevoer uit Brussel een nieuw muziekleven tege- moet gingen.

De huidige buitenhuis-concertactiviteit van het BRT-Orkest, die tussen 30 en 40 openbare concerten per seizoen omvat, is harmonisch gespreid over het hele Vlaamse land. De BRT werkt meestal samen met bestaande concertorganisaties: in 1990-91 met het F.V.V. (5 concerten te leper, Tongeren, Mechelen, Brussel en Antwerpen), met de Filharmonische Vereniging te Brussel (4 concerten), met de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde te Antwerpen (3 concerten) en met verschillende kleine- re organisaties of gelegenheidssponsors in plaatsen als Brussel, Gent, Kortrijk, Leuven, Brugge, Turnhout, Hasselt, Tienen, Halle, enz.

40% van de produktie bestaat uit eigen concerten van het orkest (alle uit- gezonden door radio 3), de overige 60% wordt gelijk verdeeld voor eigen produkties van radio 3, de licht klassieke produkties, operette, musical of symfonische jazz van radio 1, en de eigen produkties van de TV- muziek- dienst waarbij onder meer de jaarlijkse Tenutowedstrijd voor jonge afge- studeerde virtuozen en het tweejaarlijkse Internationale Opera en Belcanto Concours.

Sedert een tiental jaar treedt het BRT-Orkest ook regelmatig op in de jaarlijkse concertcyclus van de Europese Radio Unie naast befaamde ra- dio-orkesten als dat van de Beierse Radio, de BBC en Radio France.

Deze concerten met hun speciale thematiek worden door een 20-tal ra- diozenders over heel de wereld rechtstreeks overgenomen. Het volgende optreden van het BRT-orkest in deze reeks in juni 1991 is een herden- kingsconcert Paul Collaer met werk van Milhaud, Strawinsky, Roussel en Bartok.

Wat de door de BRT zelf gevoerde muziekpolitiek betreft bleef één van de belangrijkste produktie-onderdelen voor het BRT-Orkest de uitvoe- ring in concert en/of studio-opname van werk van Vlaamse componisten.

Wanneer we de produktie van de voorbije twaalf jaar overlopen, stellen we vast dat zowel door radio- als televisiediensten ruimschoots met de 'Vlaamse' wens werd rekening gehouden, zodat zowel de tot het patrimo- nium behorende werken van de voorbije generaties als die van de nog le- vende componisten met een regelmatige frequentie aan bod kwamen.

Voor de vroegere generaties verwijzen we naar de talrijke herdenkings- concerten die in de loop van het afgelopen decennium aan belangrijke fi- guren van het Vlaamse muziekleven werden gewijd. Zo onder meer aan Peter Benoit, Lodewijk Mortelmans, Arthur Meulemans, Jef Van Hoof, August De Boeck, Robert Herberigs, Lodewijk De Vocht. Andere wor- den voor de nabije toekomst voorbereid (o.m. Paul Gilson, Marinus De Jong). Ook aan het oeuvre van levende componisten werd naar aanlei-

(22)

ding van belangrijke verjaardagen passende aandacht besteed in concert- uitvoeringen en studioprodukties. Dit was in een recent verleden het ge- val met o.m. Jef Maes (1905), Albert Delvaux (1913), Jan Louel (1914), Jan Decadt (1914), Victor Legley (1915), August Verbesselt (1919), Ka- rel Goeyvaerts (1923), Peter Cabus (1923), Willem Kersters (1929), Frits Celis (1929), Frederik Devreese (1929).

Maar ook afgezien van herdenkingen of verjaardagen werden in de nor- male concertprogramma's en/of studio-opnamen tal van Vlaamse (Belgi- sche) componisten met creaties of hememingen van vroegere werken bedacht. Hieronder vinden we buiten de hogervermelde, volgende namen terug, behorend tot verschillende generaties: Edgar Tinel, Jan Blockx, Emiel Wambach, Arthur De Greef, Georges D'Hoedt, Karel Candael, Emmanuel Durlet, Marcel Poot, Godfried Devreese, Daniel Stemefeld, Flor Peeters, Jef Vermeiren, Willem Pelemans, Lx)uis De Meester, Nor- bert Rosseau, Renier Van der Velden, Karel de Brabander, Gaston Fere- mans. Peter Welffens, Raymond Baervoets, Jacqueline Fontyn, Lucien Goethals, André Laporte, Elias Gistelinck, Roland Corijn, Willy Carron, Rafael D'Haene, Jan De Maeyer, Robert Groslot, Mare Matthijs, terwijl de jongste generatie vertegenwoordigd is met o.m. Daniel Schroyens, Jean-Paul Byloo, Jan Van der Roost, Dirk Brosse, Piet Swerts, Luc Bre- waeys. In de concerten die het BRT-Filharmonisch Orkest in het kader van het Festival van Vlaanderen 1990 uitvoert, werden de Vlaamse com- ponisten niet vergeten (men vergelijke daarbij wat de andere Belgische orkesten in dit opzicht bijdragen). In het F.V.V.-Kortrijk vond te leper op 11 mei jl. al een huideconcert plaats, integraal gewijd aan werk van Victor Legley. In de Basilica-concerten te Tongeren werd op 16 juni de wereldcreatie gebracht van de orkestliederen 'Sonette an Orpheus' (op gedichten van R.M. Rilke) van Rafael D'Haene, een opdrachtwerk van de Vlaamse Gemeenschap. Op 14 september werd in de Sint-Rombouts- kathedraal te Mechelen naast werk van Vieuxtemps, Franck en Martinu de ouverture tot Polyeucte van Edgar Tinel uitgevoerd, terwijl op 6 okto- ber in het Antwerpse festival de 80-jarige Renier Van der Velden met de uitvoering van zijn 'Fanfare' werd gehuldigd.

Het internationale aspect van de werking van het BRT-Orkest wordt in de loop van dit jaar o.m. benadrukt door uitvoeringen van werk van Frank Martin (Passacaille) en Bohuslav Martinu (symfonie nr. 5), beiden honderd jaar geleden geboren; door het Berio-concert tijdens het jongste Ars Musica-festival; door de uitvoering van Lutoslawski's recente piano- concerto op 6 oktober te Antwerpen (solist: Robert Groslot).

Een ander, niet minder belangrijk facet van internationale uitstraling vormt de reeks CD-opnamen die het BRT- Filharmonisch Orkest onder leiding van zijn chefdirigent Alexander Rahbari sinds de aanvang van dit jaar onder het Duitse label NAXOS op de markt brengt. Tegen het einde van dit jaar zullen twaalf CD's zijn opgenomen met het volledig symfo-

•20-

(23)

nisch oeuvre van Brahms, 3 symfonieën van Sjostakovitsj, 2 van Beetho- ven; 2 CD's zijn gewijd aan Strawinsky, 1 aan Bartok en 1 aan Debussy.

Volgend jaar zal ook een CD worden opgenomen volledig gewijd aan Vlaamse muziek. Deze reeks opnamen die uniek zijn voor een Belgisch orkest, kent een groeiende belangstelling vanwege de internationale pla- tenkritiek en wordt over de hele wereld verspreid en gretig gekocht. Ais gevolg hiervan kreeg het orkest diverse uitnodigingen voor concertreizen o.m. naar Engeland, Oostenrijk en Zwitserland.

Niettegenstaande het BRT-Orkest dus zowel op nationaal (Vlaams) als op internationaal vlak zijn veelvuldige opdrachten voorbeeldig en sinds een paar jaar met stijgende faam en internationale erkenning uitvoert, is het symptomatisch dat gelijklopend met dit hoog prestatievermogen en uiterst drukke full-time activiteit er de afgelopen maanden herhaaldelijk, in de BRT zelf nog wel, stemmen zijn opgegaan die het nut, de noodzaak of de wenselijkheid van een dergelijk cultuurinstrument menen te moe- ten relativeren of zelfs het bestaan ervan te moeten in vraag stellen. Feit is dat een symfonie-orkest geld kost en dat zelfs indien zijn concerten succesvol verlopen en diverse samenwerkende derden en uiteenlopende sponsors bijkomend geld in de lade brengen, toch altijd met een aanzien- lijke uitgave moet worden rekening gehouden. Dit geldt des te meer voor een orkest wanneer het niet met grote sterren uitpakt of programma's brengt die geheel of gedeeltelijk aan nieuwe, minder gekende of helemaal niet gekende muziek zijn gewijd en waar dus uiteraard niet op een massa- le belangstelling vanwege het concertpubliek kan worden gerekend.

In het raam van recente doorlichtingen (spijtig genoeg uitgevoerd door bureau's die zich hoofdzakelijk met commerciële produktiebedrijven be- zig houden) heeft men enkele cijferaars aan het werk gezet die tot de on- gelooflijke conclusie zijn gekomen dat een radio-orkest 'economisch gesproken' een slechts uiterst relatief rendement heeft. Vanzelfsprekend is voor het nuchtere oog van een statisticus of een rekenplichtige die en- kel een défilé van cijfers voor ogen heeft en totaal onwetend is van het feit dat kwaliteit als dusdanig geen meetbaar element is, geen enkele vorm van kunst- of cultuurbeoefening 'economisch' leefbaar. Het erger- lijke is dat dergelijke zienswijzen blijkbaar ook bij een meerderheid van de BRT- beleidsmensen zonder enig kritisch onderzoek en zonder het la- ten gelden van cultureel gefundeerde tegenargumenten, ingang kunnen vinden. Deze situatie is enkel te begrijpen vanuit de evolutie in de benoe- mingen tijdens de laatste decennia waarbij stelselmatig alle leidende pos- ten door mensen uit de journalistieke sector worden bezet en meer en meer de absolute voorkeur, de prioritaire keuze wordt gegeven aan pro- gramma's met hoge kijk- of luistercijfers m.a.w. het journaal, de amuse- mentsprogramma's en de sport. De culturele programma's die vroeger altijd vertegenwoordigers op het hoogste vlak hadden om hun specifieke

(24)

belangen te verdedigen of te vrijwaren, zijn met de jaren méér en méér naar de periferie verdrongen met het constant gevaar van bij de minste besparingsperikelen uit de boot te worden gestoten.

Het is toch zonderling dat de BRT nu ze met kwalitatief waardevolle cul- turele programma's een alternatief kan vormen tegen de gecommerciali- seerde massaproduktie, precies met haar artistieke produktiemiddelen die instrumenten overboord zou gooien, die haar uniek eigendom zijn en die bovendien in hun genre 100 % renderend zijn.

Bij de recente pogingen of intenties tot een geleidelijk afstoten van het BRT-Orkest, was er voorbijgaand sprake van een mogelijke fusie met het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. De manier waarop hierover onderhandeld en gepraat werd getuigt zeker niet van veel inzicht of kennis inzake de inwendige structuur en de organische samenhang bin- nen een orkest. Het idee alleen al door samenvoeging van twee beroeps- orkesten met totaal verschillend statuut en werking, te komen tot een soort mastodont-orkest dat goed zou moeten zijn voor alle werk, maar dat nergens aan een dringende behoefte tegemoet komt en dat ook geen realistische perspectieven biedt, wijst duidelijk op een gebrek aan zakelij- ke en professionele benadering van dit soort materie. Men moet er zich immers terdege rekenschap van geven dat het gebeurlijk samenvoegen van twee op zichzelf reeds vrij homogene orkesten in éénzelfde ensemble het tot op heden bereikte resultaat weer op de helling zou zetten, dat al het werk opnieuw van meetaf aan zou moeten hernomen worden, en dat het opnieuw jaren zou duren alvorens men opnieuw tot een min of meer bevredigende homogeniteit komt. Het is immers dank zij hun jarenlang bestaan en de aldus gevormde traditie, dat de wereldtoporkesten tot het uitzonderlijk hoge niveau komen dat hun boven de andere doet uitste- ken.

Een probleem dat niet noodzakelijk met het BRT-Orkest te maken heeft maar er anderzijds toch weer onrechtstreeks mee verbonden is, is de hui- dige erbarmelijke toestand van het Flagey-gebouw. Het gebouw dat in de jaren dertig werd opgericht en toen tot de meest moderne en best uitge- ruste radio-instituten van Europa werd gerekend, is dringend aan een grondige opknapbeurt toe. De kosten daarvan zijn des te hoger omdat men tal van noodzakelijke herstellingen te lang heeft uitgesteld en men daarenboven ook nog tot de ontdekking is gekomen dat het asbest dat destijds als vuurvast en isolerend materiaal bij uitstek kwistig in de wan- den en muren van het radiogebouw werd verwerkt, bepaalde gevaren schijnt op te leveren voor de gezondheid van het personeel en dus drin- gend zou moeten verwijderd worden. Het probleem wordt nog ingewik- kelder omdat het gebouw twee eigenaars heeft. BRT en RTBF behoren tot een verschillende cultuurgemeenschap, die het niet eens zijn over de verdere bestemming en over de eventueel gezamenlijk te leveren financi- ële inspanning. We kennen inmiddels de opties van de RTBF daarom-

22

(25)

trent: het gebouw verkopen en het RTBF-Orkest zonder meer ontbin- den.

Wij hopen dat de BRT-leiding nooit tot dergelijke drastische, ongenuan- ceerde en laten we maar zeggen 'cultuurbarbaarse' methoden haar toe- vlucht zal nemen. Zowel het Flagey-gebouw met zijn onvervangbare akoestische studioruimten als het BRT-Filharmonisch Orkest met zijn specifieke en eveneens onmisbare culturele opdrachten, zijn voor de Vlaamse creativiteit en cultuuruitstraling binnen en buiten de grenzen onschatbare werkinstrumenten, die verdienen dat men ze met ontzag en met de nodige zorg omringt. Het muzikale cultuurlandschap in Vlaande- ren is al niet rijk aan professionele concertzalen of orkesten. Overhaaste en ondoordachte beslissingen zouden hier wellicht voor de toekomst on- herstelbare schade en niet te recupereren gezichtsverlies met zich kunnen meebrengen. Hoofdzaak is dat men in dit soort situaties niet zozeer zijn toevlucht neemt tot louter economische, sociale of bureaucratische over- wegingen, maar dat men ernstig nadenkt over de blijvende geestelijke en culturele waarden die hier gevaar lopen voorgoed te worden geofferd op het altaar van de oppervlakkigheid, de kortstondige sensatie of het poli- tiek opportunisme.

(26)

Het orkestbeleid in Vlaanderen

schets van een gemeenschappelijke problematiek

Toespraak door de heer W. Carron, Nieuw Vlaams Symfonieorkest

De laatste jaren staat het orkestbeleid volop in de belangstelling. Alle be- trokken partijen: musici, componisten, bestuursleden, organisatoren, op- leidingsinstituten volgen met enige argwaan de plannen van de verantwoordelijken met betrekking tot het orkestbeleid. De belangstel- ling richt zich vooral op de recente dreiging van opheffing of samenvoe- ging van orkesten. Aan de basis van deze onzekere toestand ligt een politiek van budgettaire beperking waar zowel gevestigde als nieuwe or- kesten door kunnen getroffen worden. De cruciale rol die de overheids- subsidiëring in de leefbaarheid van de orkesten speelt is dus niet te ontkennen; immers, zonder subsidie kunnen de meeste orkesten niet be- staan. Dit feit in acht genomen kan men zich afvragen op welke grondsla- gen en volgens welke normen deze subsidiëringspolitiek gevoerd wordt.

Vooraleer hierop in te gaan proberen we eerst even na te gaan hoe de or- kesten in het hedendaagse muziekleven functioneren en in welke positie componist en publiek tegenover het orkestapparaat staan.

Historisch gegroeide en actuele maatschappelijk-economische factoren maken het moeilijk om een duidelijk afgelijnd beeld te vormen van de plaats en de functie die orkesten in de hedendaagse muziekpraktijk inne- men. In de loop van de 20e eeuw is het begrip 'orkest' steeds verder ver- ruimd, wat blijkt uit de meest uiteenlopende bezettingen gaande van het groot symfonie-orkest tot allerlei kleinere gespecialiseerde ensembles waarbij de grens tussen orkest en kamermuziek- ensemble onduidelijk vervaagt. Vooral sinds 1950 stelden velen zich vragen omtrent de toe- komstmogelijkheden van het traditionele symfonie-orkest. Het was im- mers een niet te miskennen feit dat een groeiende kloof bestond tussen de levende componist en het orkest als uitvoerend apparaat. Het aantal componisten dat zich afwendde van het symfonie-orkest werd steeds gro- ter. Hun doel was gericht op het doorbreken van de verstarde structuren in de hoop dat het publiek de moderne componist zou leren waarderen en bij voorkeur zou willen luisteren naar werken voor variabele bezettin- gen. In de optiek van deze modernisten leek de symfonische muziek lang-

25.

(27)

zaam maar zeker ten dode opgeschreven. Anno 1990 blijkt dit geenszins het geval. Tot op heden bestaat nog steeds een brede laag componisten die symfonische muziek schrijven. Meer in het algemeen toont het laatste decennium een groeiende belangstelling voor de klankmogelijkheden van het symfonie-orkest, nu versterkt met een uitgebreide slagwerkgroep.

In welke mate echter wordt deze ononderbroken stroom van de 20e- eeuwse symfonische werken ten uitvoer gebracht?

Het is genoegzaam bekend dat de orkesten zich te weinig betrokken voe- len bij het 2Cie-eeuwse repertoire. Het repertoire bestaat grotendeels uit werken die tussen 1750 en 1915 zijn geschreven, het zogeheten ijzeren re- pertoire, bestemd voor een geconditioneerd publiek dat niets nieuws wil horen.

De programmering van de orkesten is dan ook te gelijkvormig en nauwe- lijks avontuurlijk te noemen. 2Lelfs wanneer een orkest een andere activi- teit, bv. programmatie van eigentijdse muziek, tracht te ondernemen, wordt dit al snel gezien als een noodzakelijk kwaad dat zeker het publiek niet mag afschrikken. Dat het vervreemdingsproces van het publiek te- genover de hedendaagse muziekproduktie hierdoor nog verder in de hand wordt gewerkt hoeft niet gezegd.

Met deze inleidende situatieschets wil ik, zoveel mag duidelijk zijn, zeker niet beweren dat tussen de Vlaamse orkesten onderling geen verschillen in werkwijze en programmatie zouden zijn.

Het is evenwel een feit dat de identiteit van ieder orkest in belangrijke mate door de programmatie, d.w.z. het verkoopprodukt, bepaald wordt.

Het lijkt me dus nuttig nog even verder op dit aspect in te gaan en enkele voorstellen te formuleren.

Men kan stellen dat de ideale muziekpraktijk wordt gekenmerkt door een veelzijdig aanbod, op kwalitatief hoog niveau, van muziek in al zijn ver- schijningsvormen en uit alle periodes van de geschiedenis.

In de praktijk van elk individueel orkest dient dit uitgangspunt gerelati- veerd, want men kan niet op alle soorten publiek inspelen. Teveel ver- scheidenheid in de programmatie kan de profilering van een eigen identiteit in de weg staan en ook de kwaliteit van de uitvoering schaden.

De integratie van nieuwe muziek blijft een noodzaak wil men de vicieuze cirkel van het ijzeren repertoire doorbreken en niet steeds hetzelfde ma- teriaal in een steeds grotere perfectie presenteren.

Het spelen in kleinere symfonische bezetting schept de mogelijkheid om een groot aanvullend repertoire ten uitvoer te brengen.

De wil om eigentijdse Vlaamse muziek uit te voeren moet in elk geval toenemen. Compositieopdrachten kunnen hierbij stimulerend werken.

Een belangrijk nevenaspect is de scheiding tussen 'lichte' en 'serieuze' muziek die meer en meer als een achterhaald artificieel gegeven gezien

(28)

wordt. De grens niet trekken houdt echter het reële gevaar in dat onder de noemer van populaire concerten (van semi- klassiek tot proms) com- merciële wegwerpprodukten verscholen zitten.

Een directer gevaar nog van commercialisering ligt bij de directe invloed van de sponsoring. Het streefdoel is hier uiteraard: het bereiken van zo- veel mogelijk luisteraars. Dit leidt er dan toe dat dezelfde uitvoerders, die al 'sterren' zijn, telkens weer gevraagd worden en dat dezelfde composi- ties, die al 'favorieten' zijn, telkens weer gespeeld worden.

Komen we terug op het eerste knelpunt dat we bij de inleiding stelden.

Zoals gezegd kan een orkest slechts goed functioneren indien het be- schikt over voldoende financiële middelen. Kan men in dit verband over een coherent subsidiëringsbeleid spreken? Volgens welke verdeelsleutel worden de subsidies toegekend? Steunt de subsidieverlening op een wet- telijke regeling of gebeurt ze middels individuele ongereglementeerde jaarlijkse beschikkingen? Worden de toegekende subsidies wel doelmatig aangewend en worden de richtlijnen van de minister inzake programma- tic van 20e- eeuwse - en meer specifiek eigentijdse Vlaamse muziek - wel nageleefd?

De praktijk leert ons dat de continuïteit van de subsidies niet verzekerd is, ze wordt immers elk jaar in vraag gesteld. De onzekerheid over vol- doende financiële middelen remt de noodzakelijke planning op termijn af. Alleen een subsidietoezegging voor meerdere jaren (bv. 4 of 5 jaar) kan hier een oplossing brengen.

Elk orkest dat aanspraak op een subsidie wil maken zou verplicht moeten worden om een beleidsplan voor de komende 4 of 5 jaren in te dienen.

De volgende onderwerpen kunnen hierbij besproken worden:

- artistieke planning - publiciteitsstrategie

- voornemens tot samenwerking met andere orkesten

- relatie met de podia en een visie op de ontwikkeling van concerten in eigen beheer

- fondsenwerving

- organisatie van staf en administratie.

Aansluitend met het beleidsplan en in samenhang met de jaarbegroting wordt jaarlijks een activiteitenplan voorgelegd.

Dit alles impliceert dat de overheid bijkomende inspanningen moet leve- ren om de nog te geringe subsidies op een realistische basis te verhogen, teneinde de vergoedingen van de musici op een behoorlijk peil te bren- gen. De ministeriële richtlijnen dienen tevens consequenter nagevolgd en als expliciete voorwaarde bij het toekennen van de subsidies gesteld te worden.

Tot slot wil ik er op wijzen dat in het kader van dit korte referaat, ik er mij wel van bewust ben dat het thema van dit colloquium nog van veel

-27-

(29)

andere kanten kan belicht worden, misschien in andere referaten. Den- ken we maar aan de sociale zekerheid van de free-lance musicus, de rela- tie uitvoerend musicus-leraar, de rem van de cumulatiewet, het recru- teringsprobleem met een permanent gebrek aan goede strijkers, het con- certpubliek sociologisch bekeken, bereiken van een groter deel van de bevolking en niet enkel de bevoorrechten, educatieve concerten, het te- kort aan goede concertzalen en de gebreken van accomodatie, vaste diri- gent tegenover gastdirigent, uitkoopsystemen met inbreng van produkties in eigen beleid, samenwerkingsverbanden tussen de orkesten, enz... Dit is een greep uit zovele aspecten waarmee elk orkest in min of meerdere mate te maken heeft.

Het weze mij als coda geoorloofd nog even te verwijzen naar de artistieke groei van het Nieuw Vlaams Symfonieorkest.

Ontstaan uit het voormalig Westvlaams Orkest (gesticht in 1960 door Dirk Varendonck) werd het Nieuw Vlaams Symfonieorkest in 1988 een volledig professioneel ensemble van 45 è 65 musici o.l.v. Patrick Peire.

Begin 1989 werd als tweede dirigent Robert Groslot aangetrokken. Beide dirigenten werken thans parallel naast elkaar.

Een passus uit de doelstellingen illustreert m.i. treffend de dynamische werking van het orkest:

AVONTUUR

Het orkest is een traditioneel instrument, het gevolg van een eeuwenlan- ge culturele ontwikkeling. De traditie mag geen stagnatie betekenen. De flexibele structuur van het Nieuw Vlaams Symfonieorkest laat ruimte open voor ontwikkelingen. Dus rekenen wij op de componisten van nu en morgen. Maar ook in ons erfgoed willen wij onbekende aders aanbo- ren.

IDENTITEIT

Het Nieuw Vlaams Symfonieorkest wil zich profileren, kleur bekennen.

Het repertoire vernieuwen, in samenwerking met het publiek, uit wat het verleden, het heden, de toekomst ons biedt.

(30)

Het orkestbeleid een blik op de toekomst

Toespraak door de heer J. Huys, Koninklijk Muziekconservatorium Gent

'Bij de uitvoering van een symfonie moet het orkest als een republiek zijn, waarover geen hogere macht erkend mag worden." (R. Schumann)

Dit citaat zal wellicht sommigen ergeren of verbazen. Anderen kunnen het in de juiste context plaatsen: Schumann was geen al te best dirigent.

Even wil ik dit citaat parafraseren: in de toekomst zal ieder 'orkest' als een republiek dienen te zijn met eigen wetten, reglementeringen en ge- plogenheden. Orkest stel ik hier alvast tussen aanhalingstekens, omdat ik er iets anders mee bedoel dan wat daar nu doorgaans onder verstaan wordt.

Wat betekent het woord 'orkest' eigenlijk?

In een vrij merkwaardig boekje, getiteld 'Het Musiceeren en Concerteer- en in den loop der tijden' van ene Constant Van Wessem (Nederlander) lees ik o.m.: "Het orkest was aanvankelijk niet een troep (heerlijk!) mimi- kanten, maar de naam van een ruimte, waar in de opera de begeleidende muziek werd opgesteld. Die naam was een afleiding van de 'orchestra' der Grieken, de plaats waar zich het koor bevond."

Heden ten dage is het orkest wel een troep muzikanten. Een artistiek 'produktiemiddel', georganiseerd en gestructureerd, deels op hiërar- chisch-militair en deels op statutair-ambtelijk model. Wat een troep!

Dit moderne orkest - qua bezetting - kwam omstreeks het einde der 18de eeuw tot stand en ontwikkelde zich hiërarchisch-militair in de 19de eeuw en statutair-ambtelijk vooral in de tweede helft van deze eeuw. Al vlug hebben wij de indruk dat het ons zo vertrouwde orkest al héél, héél lang bestaat en nog héél héél lang zal blijven bestaan. Wat het verleden betreft is de valsheid van deze indruk aantoonbaar, maar...wat voor de toekomst?

Het is voor deze laatste vraag dat ik even om aandacht vraag. Mijn meest logische en spontane antwoord is: ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ideeën nü betreffende de toekomst, soms het toekomstige nü kunnen beïnvloeden. Wat ik voorspel is: in de actuele organisatievorm zal het 'or- kest' verdwijnen.

-29-

(31)

2031 - Brussels - Symposium: How to outline an orchester policy. (In 2031 is het Engels al sedert tien jaar de uniforme Europese voertaal ge- worden.) Gemakshalve vervolg ik in het Nederlands.

Een referaathouder vindt ergens een beduimeld exemplaar van deze tekst en schrijft het volgende:

In een vrij merkwaardig referaat uit 1990 getiteld 'Orkestbeleid, een blik op de toekomst' door ene Johan Huys (Belg), lees ik o.m. "Heden ten dage is het orkest wel een troep muzikanteru Een artistiek produktiemiddel, geor- ganiseerd...' Dames en heren, heden ten dage is het orkest een autonome, artistieke produktiepool, georganiseerd en gestructureerd door de leden, naar (democratisch) republikeins model.

Zo zie je maar: het 'orkest' wordt steeds groter en autonomer.

Andere vraag is of financiële middelen en mogelijkheden ook 'groter' zullen zijn.

Hoe zou ik dat nu kunnen weten? In de 19de eeuw werden de grote sym- fonische orkesten niet of nauwelijks gesubsidieerd. Althans niet zoals nu:

op democratische wijze. Een kaartje voor een operavoorstelling of voor een uitvoering van een meestal drie uren durend symfonisch concert met enkele ouvertures, delen uit symfonieën, aria's en een of ander obscuur concerto was dan ook erg duur. De frequentie van dergelijk hoogstaande artistieke manifestatie was eerder laag, althans in vergelijking met nu.

Wat zou een concert nu, in de veronderstelling dat een orkest, zoals bv.

het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen niet zou gesubsidi- eerd worden, eigenlijk kosten? Als je de kosten van zaalhuur, promotie en een of meerdere solisten incalculeert dan is 4.000.000 Bfr. voor één concert (lul5 muziek) een spotprijsje. Echt waar. Dit betekent dus dat je voor een zaal van 1.000 personen, in de veronderstelling dat ze uitver- kocht is (en dat iedereen betaalt) al 4.000 Bfr. per plaats moet vragen om uit de kosten te komen. De prijs dus van 80 grote broden voor iets meer dan een uur muziek, waarvan je dan nog niet eens zeker bent of ze wel hemels zal zijn. Goed: ook de broden kunnen al eens tegenvallen. Maar alle 80?

Ongeveer dertig jaar geleden oordeelden de democratisch verkozen machthebbers dat dit ondemocratisch was. Het bedrag moest verminderd worden, hoogstens de prijs van vijf è tien broden. De overige broden - or- kestmusici moeten ook eten - zouden door de overheid 'gesubsidieerd' worden.

Ik wil hier niet verder ingaan op de 'motieven' van deze subsidiëringspoli- tiek. (Inderdaad, ondertussen is het ganse subsidiëringssysteem een 'poli- tiek' geworden). Het blijft een feit: nog altijd worden Kunst en Cultuur gesubsidieerd, want zonder subsidie zouden deze 'Heilige Buchstaben' niet overeind blijven. En dit zou - volgens sommigen - erger zijn dan de val van het Romeinse Rijk. (Was die dan zo erg?). Men subsidieert er duchtig op los. Het 'artistiek produktiemiddel' wordt gesubsidieerd, de

(32)

organisatoren van 'artistieke produkties* worden gesubsidieerd en soms worden een aantal duistere en schimmige tussenpersonen en (of) organi- saties ook nog gesubsidieerd. Volgens sommigen veel te weinig. Volgens anderen veel te veel. Het subsidiesysteem heeft voordelen, maar ook na- delen. Het is een bijzonder dubbelzinnig systeem.

Vooralsnog - en dat besef ik wel - kan het niet zonder overheidssubsidies.

Maar, moet dit zo blijven? De enige echte rechtvaardiging (en dan nog) ten aanzien van het toekennen van subsidies, is het onloochenbare feit dat ze de 'tewerkstelling' in stand houden en bevorderen. Als je daar na- der op ingaat, dan is dit eigenlijk beschamend voor Kunst en Cultuur.

Het is eigenlijk de ontkenning van de fundamentele noodzaak aan Kunst en Cultuur. Ik zal daar niet nader op ingaan, maar stel me de vraag of de subsidiepolitiek en het tewerkstellingsargument niet mede oorzaak zijn van een overaanbod in Vlaanderen. Zes vaste orkesten, kamerorkesten die plus minus hetzelfde repertoire spelen, duiken overal op, ze vinden zich allemaal de beste. (Het subsidiesysteem is erg bevorderlijk voor de gezwollen rethoriek). Er wordt gecomponeerd, geconcerteerd tegen de sterren op. De sterren blijven uiteraard onverschillig. De landsgrenzen, of liever, communautaire grenzen, zijn als gespannen bogen, maar ze los- sen slechts af en toe een zeldzame pijl. Helaas. Dringend boogschutters gevraagd! (Liefst niet gesubsidieerd!) Wij - musici - verdringen en ver- trappelen elkaar en vergeten dat de wereld groot is en verloochenen onze zelfstandigheid en leggen onze vrijheid aan banden en belemmeren onze vooruitgang.

Kunstenaar is hij die zelf, uit innerlijke noodzaak en vanuit zijn unieke kritische vermogens, zijn artistiek kunnen permanent evalueert en laat evolueren. (Maar misschien heb ik het over een ander ras.)

Vele musici en kunstenaars zijn museumkunstenaars geworden. Kunste- naars? Ambtenaren.-.Helaas! Verder dan ooit zijn wij verwijderd van Schumann's ideaal. Zo kan dit niet langer.

2090

Fragmenten uit een rapport aan het Congres over de situatie van Muziek en Musici (vertaald uit het Engels):

"... gecomponeerd in de archaïsche betekenis van dit werkwoord wordt er nog nauwelijks. De beroemde symfonieën en concerto's uit de 19de, 20ste en het begin van de 21ste eeuw worden enkel in musea voor oude kunst uitgevoerd Deze zijn uitgerust met zeer moderne opnamestudio 's; alle uitvoeringen wor- den opgenomen en uitgezonden en zijn rechtstreeks op de TV-wand te bekij- ken. Video- en klankprogramma's zijn goedkoop te verkrijgen... De musici van nu zijn zeer veelzijdig. Ze kunnen improviseren, muziek produceren voor diverse gelegenheden, zowel individueel als in groepen. Ze beheersen alle in- strumentale technieken en de vocale vindingrijkheid van de zangers is ge- woon verbluffend te noemen. De meesten beheersen verschillende instrumenten en de stem. Werklozen zijn er niet onder musici Dit is vooral te

-31-

(33)

wijten aan hun artistieke en individuele veelzijdigheid. Musici zijn zeer ge- liefd en worden erg gewaardeerd Ze worden - terecht - zeer goed gehono- reerd Ze zijn zelfstandig en deze zelfstandigheid vormt hun sterkte...Sommigen dringen aan op het tot ontwikkeling brengen van een aangepast notatiesysteem om de eenmaligheid van zoveel heerlijke muziek te vermijden. Anderen vinden dat men dan het gevaar loopt weer te vervallen in de funeste reproduktiementaliteit uit het verleden die alle creativiteit dreigde te doden... Minder en minder worden degelijke musici gevonden die de muse- umkunst kunnen reproduceren - of dit willen. Men denkt er ernstig over na de afdelingen 'oude muziek' aan de muziekopleidingsinstituten te herstructu- reren of de musea af te bouwen. Er is nog geen definitieve beslissing geno- men. De musea hebben nog te kampen met andere moeilijkheden, vooral met de muziek uit de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw. Een uitvoe- ring van een symfonie van de megalomane G. Mahler, waarvoor soms 180 en meer musici nodig zijn, wordt - gelukkig - bijna onmogelijk. Men kan zich terecht de vraag stellen hoe het mogelijk was dat men ooit gemeenschapsgeld heeft besteed aan de verklanking van deze bombastische navelstaarderij.

Het subsidiëringssysteem zoals in voege tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw en nog grotendeels tijdens de eerste helft van deze eeuw werd volledig afgebouwd Muziek is heden ten dage een waarlijk maatschappelijke behoef- te, zowel individueel als collectief (zoals alle andere kunsten overigens) zo- dat de vraag groter is dan het aanbod. Meer zelfs: het aanbod zal nooit even groot als de vraag kunnen zijn, zelfs niet op het ogenblik dat ieder mens ook kunstenaar zal zijn, wat onze moderne onderwijsmethodes nastreven.

Soms organiseren de musici zelf grootse feesten en spelen en zingen met hon- derden samen, muziek als de wereld zelf, oneindig gevarieerd, ogenschijnlijk niet bij elkaar passend, toch een geheel vormend. De meeste musici brengen op het einde van een dergelijk feest steevast een hulde aan hun 20ste eeuwse mentor...: Charles Ives.'

Tot zover dit rapport.

Onzin? Misschien. Misschien ook niet. Er is een lange weg af te leggen, die nooit zal eindigen.

Maar laat ik tot slot nog even Ives citeren:

"De instinctieve en groeiende interesse van de mens voor kunst zal blijven toenemen, steeds verwachtingen inlossend, hoop gevend en nieuwe horizon- ten openend, tot op de dag dat ieder mens zijn eigen proza en zijn eigen mu- ziek (zelfs opera...) zal maken, terwijl hij zijn aardappelen poot. En als hij dan s'avonds in hemdsmouwen en pijprokend in zijn tuin zit en kijkt naar zijn kroost zal hij genieten van hun plezier bij het bedenken van de thema's voor hun levenssonates. Hij zal over de bergen kijken en zal zijn dromen waar zien worden en hij zal de transcendente melodieën van de dagelijkse symfonie horen weerklinken in haar vele koren, in al haar perfectie doorheen de westenwind en de boomtoppen."

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3 toeslagenaffaire, waarvoor het voltallige kabinet Rutte-III op 15 januari 2021 is afgetreden, laat zien hoe alle elementen uit de trias politica hebben bijgedragen aan een

In het licht van beginselen van de democratische rechtsstaat zou het uitgangs‐ punt moeten zijn dat daar waar mogelijk het getroffen individu informatie wordt verstrekt over

Uit het antwoord moet het blijken dat het gaat om (vertegenwoordigers van) werkgevers, werknemers en de overheid. Vraag Antwoord

Het gaat in dat geval om een combinatie van omstandigheden die zijn genoemd in twee of meer van de hiervoor al genoemde redelijke ontslaggronden (zie artikel 7:669 lid 3

Deze projecten vormen de pijlers voor de digitale dienstverlening, het niet uitvoeren van deze projecten heeft verregaande consequenties voor de wettelijk verplichte trajecten..

7 Het artikel van Prosper van Langendonck over Het vader-huis verscheen de maand hierop in Vlaanderen.. 't Verschijnen van dat tweede boek, en de eventuëele bijval moeten mij

Zij verwachten dat steeds sneller nieuwe geneesmiddelen worden ontwikkeld en dat deze middelen vooral snel op de markt komen.. De kosten van onderzoek en ontwikkeling moeten immers

ten, is er voldoende ondersteuning voor de conclusie dat het gebruik van fluticason, zowel bij patiënten met astma als patiënten met COPD, gepaard kan gaan met sneller optreden