Vraag nr. 295 van 14 mei 1998
van de heer FELIX STRACKX Gasfabrieken – Cyanidevervuiling
Blijkbaar is de historische cyanidevervuiling zoals die pas aan het licht is gekomen in Diest, t y p e r e n d voor de site van een oude gasfabriek. We mogen dus aannemen dat we op de sites van alle gasfa-brieken die dateren uit dezelfde periode min of meer dezelfde aard en mate van cy a n i d e v e r v u i l i n g zullen aantreffen.
1. Hoelang is het reeds bekend dat sites van oude gasfabrieken een groot risico lopen met cyanide te zijn vervuild ?
2. Had de gemeente Diest deze historische vervui-ling redelijkerwijze niet kunnen of moeten moeden toen ze drie jaar geleden de grond ver-kocht aan Interleuven ?
3. Zijn alle sites waar vroeger gasfabrieken heb-ben gestaan reeds geïnventariseerd ? Werden ze allemaal onderzocht op cyanidevervuiling ? Wat waren de resultaten van dit onderzoek ? Hoe-veel van deze sites werden reeds gesaneerd ? 4. Werden er op de site in Diest nog andere
ver-vuilingen vastgesteld, bijvoorbeeld met zware metalen ?
5. Hoe komt het dat na de eerste vaststelling van v e r v u i l i n g, OVAM (Openbare A f v a l s t o f f e n-maatschappij voor het Vlaams Gewest) nog drie jaar heeft gewacht met het uitvoeren van een grondiger onderzoek ?
6. Vormt de onmiddellijke nabijheid van een drinkwaterwinning geen gevaar voor de volks-gezondheid ?
Antwoord
1. De productie van lichtgas door droge distillatie van steenkool werd in het midden van de vorige eeuw opgestart. Nagenoeg alle gasfabrieken werden gesloten voor en na de Tweede Wereld-oorlog (1940-1945). In dit productieproces kwam onder meer waterstofcyanide vrij dat werd vastgelegd op ijzeraarde, waardoor ijzercy-anide werd gevormd. Dit product werd "Ber-lijns blauw" genoemd en is bijvoorbeeld aange-wend als kleurstof in ververijen. Het ontstaan van cyanideverbindingen bij gasfabricatie is dus
niet onbekend. Vandaar ook dat deze sector is opgenomen in de lijst van inrichtingen en activi-teiten die bodemverontreiniging kunnen ver-oorzaken, waardoor decretale onderzoeksplich-ten werden vastgelegd, wat dan ook terug te vinden is in de verplichtingen tot bodemsane-ring.
2. De overdracht van de gronden van de voormali-ge gasfabriek van Diest voormali-gebeurde vooraleer het bodemsaneringsdecreet in werking was getre-den.
Er was dus geen enkele verplichting een bodem-attest of de uitvoering van een oriënterend bode-m o n d e r z o e k . Het terrein was wel geïnventari-seerd door OVAM als een potentieel verontrei-nigde site.
3. In opdracht van OVAM werd in 1992 door het Limburgs Studiecentrum voor Ecologie (Lisec) een inventarisatie van gasfabrieksterreinen in het Vlaamse gewest uitgevoerd. Dit leverde 45 sites op, zowel productie- als opslageenheden. Deze informatie is beperkt tot de administratie-ve gegeadministratie-vens van de site, namelijk de liggings-plannen, een korte historiek, de productiegege-v e n s, . . . Veldwerk en analyses zijn in deze fase niet uitgevoerd. Momenteel wordt deze infor-matie vervolledigd en waar nodig aangevuld en v e r b e t e r d . Deze inventarisatie kan niet als een oriënterend bodemonderzoek worden b e s c h o u w d . Zodra voldoende randgegevens beschikbaar zijn, zal een lijst van prioriteiten worden opgesteld. Een zestal sites werden ambtshalve onderzocht en voor hetzelfde aantal werden bodemonderzoeken aan OVA M b e z o r g d . Op basis van deze onderzoeken zijn deze terreinen opgenomen op de lijst van histo-risch verontreinigde gronden waar bodemsane-ring dient plaats te vinden. Momenteel is daar een bodemsaneringsproject onder toezicht van OVAM in uitvoering.
4. Op de site in Diest werden andere verontreini-gingen, zoals minerale olie en aromatische ver-b i n d i n g e n , aangetroffen die typerend zijn voor een gasfabriek. De gehaltes aan zware metalen stemmen overeen met de lokale achtergrond, met uitzondering van lood in de bodem.
Deze verhoogde waarde zou te wijten zijn aan metallisch lood en geen verband houden met de productie.
medio en eind 1995 aan OVAM bezorgd. OVAM vroeg aanvullingen van deze rapporten en medio 1997 werd gestart met het ambtshalve oriënterend bodemonderzoek. Deze onder-zoeksopdracht paste in een ruimere opdracht die reeds werd gestart in 1996.
Dringend optreden werd toen niet noodzakelijk geacht op basis van het dossier en de andere prioriteiten die er waren,zoals het in de praktijk brengen van het nieuwe bodemsaneringsde-c r e e t . Het rapport vermeldt immers : "De ver-ontreiniging lijkt vrij lokaal in zowel de bodem als het grondwater. (...) De algemene verontrei-nigingstoestand is klaarblijkelijk minder ernstig dan op gelijkaardige terreinen aangetroffen w o r d t . In het uitstromend grondwater wordt daarenboven geen noemenswaardige verontrei-niging aangetroffen."
6 . De uitloging naar het grondwater is veeleer beperkt en het terrein ligt niet in de bescher-mingszone van een drinkwaterwinning. B o v e n-dien wordt het drinkwater onttrokken uit de watervoerende lagen die zich op circa 200 à 300 meter diepte bevinden en bovenaan worden afgeschermd door een kleilaag (Klei van Boom).