Vraag nr. 13
van 13 september 1999 van de heer JAN LOONES
M a a t s chappelijk opbouwwerk We s t-Vlaanderen – Middelen
RISO – We s t-Vlaanderen (Regionale Instelling voor Samenlevingsopbouw) geeft een alarmerend signaal inzake de werkomstandigheden van het op-bouwwerk in deze provincie.
Ingevolge het decreet betreffende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk van 26 juni 1996, moet RISO in We s t-V l a a n d e r e n het namelijk zien te beredderen met slechts vier gesubsidieerde opbouwwerkers, die moeten instaan voor eerstelijnswerk in de hele provincie. O n n o d i g de minister te wijzen op de problemen die deze mensen ondervinden, willen ze zoveel mogelijk contacten leggen met de bewoners van de We s t-Vlaamse regio's.
Het opbouwwerk, dat een onmisbare schakel vormt tussen de burger en de beleidsverantwoor-d e l i j k e n , beleidsverantwoor-dient beleidsverantwoor-dan ook beleidsverantwoor-degelijk te worbeleidsverantwoor-den onbeleidsverantwoor-der- onder-steund door de Vlaamse overheid. Het heeft nood aan meer middelen en personeel, wil het op een ef-ficiënte manier het democratiseringsproces aan de basis mee helpen ondersteunen. Zonder de steun van de Vlaamse overheid dreigt namelijk een groot deel van de bevolking verstoken te blijven van elke vorm van beleidsparticipatie, wat de kloof tussen de burger en de politiek alleen maar kan vergro-ten.
1. Is de minister op de hoogte van de moeilijkhe-den waarmee de provinciale opbouwwerkers te kampen hebben ?
2. Hoe beoordeelt zij de klacht van R I S O-We s t-Vlaanderen over het tekort aan personeel en middelen ?
Gaat zij akkoord met de stelling van RISO dat het door dit tekort onvoldoende slagkracht heeft om de sociale uitsluiting verder terug te dringen ?
3. Welke maatregelen heeft zij reeds genomen om een sterkere ondersteuning te geven aan het op-b o u w w e r k , zodat alle op-burgers gelijke kansen krijgen om inspraak te hebben in het beleid ?
Antwoord
De V Z W RISO West-Vlaanderen is erkend als re-gionaal instituut voor maatschappelijk opbouw-w e r k . Deze sector heeft als regelgeving het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidië-ring van het maatschappelijk opbouwwerk, en het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 hou-dende erkenning en subsidiëring van het maat-schappelijk opbouwwerk.
Volgens artikel 2 van het decreet moeten de orga-nisaties voor maatschappelijk opbouwwerk op me-thodische en intentionele wijze met en door de be-volking werken aan de bestrijding van opeengesta-pelde vormen van achterstelling, die zich groeps-matig voordoen op een voldoende verdichte wijze in een territoriaal omschrijfbare eenheid. Het aan-tal bevolkingsgroepen in dergelijke achterstellings-situatie is niet bekend, wat trouwens een kenmerk is van achterstelling, maar is in elk geval waar-schijnlijk groot, te groot. Het komt aan de organi-saties voor maatschappelijk opbouwwerk toe om bij het opstellen van hun meerjarenplan zo zinvol mogelijk prioriteiten te leggen voor de inzet van hun opbouwwerkers, rekening houdende zowel met wat reeds door anderen gebeurt, als met de be-schikbare menskracht.
De subsidiabele personeelsformatie van het regio-naal instituut voor maatschappelijk opbouwwerk van West-Vlaanderen werd begin 1998 reeds uitge-breid met een opbouwwerker en een educatief s t a f l i d , wat een aanzienlijke versterking betekende. Bij de recente toekenning van bijkomende arbeids-plaatsen in het kader van de "sociale Maribel", heeft de sector zelf evenwel geen prioriteit gegeven aan We s t - V l a a n d e r e n , maar voorrang gegeven aan de grote instituten.
Vanuit de sector worden trouwens meerdere en uiteenlopende vragen om bijkomende middelen g e s t e l d , zoals trouwens vanuit zowat alle sectoren. Binnen de budgettaire mogelijkheden kunnen deze niet allemaal en dadelijk worden beantwoord, maar is er een afwegen en bepalen van prioriteiten vereist, wat de nodige tijd vergt.