Vraag nr. 64 van 11 januari 2000
van de heer CARL DECALUWE
Vlaamse Wooncode – Onbewoonbaarheidsverkla-ringen
Na de instelling van de Vlaamse Wooncode werd het mogelijk woningen ongeschikt of onbewoon-baar te verklaren.
1. Hoeveel woningen werden er sedert de instel-ling van de Vlaamse Wooncode ongeschikt ver-klaard, dit opgesplitst per provincie ?
2. Hoeveel woningen werden er sedert de instel-ling van de Vlaamse Wooncode onbewoonbaar verklaard, dit opgesplitst per provincie ?
3. Welke hoofdcriteria liggen aan de basis hier-van ?
4. In welke mate werd het beheersrecht of het recht van voorkoop reeds toegepast ? Wat zijn de re-sultaten hiervan m.b. t . de sociale huisvesting ?
Antwoord
Het onderzoek naar de ongeschiktheid of onbe-woonbaarheid van de woning beoogt de objectieve vaststelling van de waarneembare toestand van de w o n i n g. Het onderzoek verloopt dan ook via een strikt in te vullen technische fiche en vereist zowel een uitwendige als inwendige controle van het p a n d . De onderzoeken naar ongeschiktheid of on-bewoonbaarheid beoordelen beide het object op zijn minimale kwaliteitsvereisten en hebben een-zelfde finaliteit. Vandaar dat de gegevens totnogtoe op administratief vlak werden samengebundeld. I n de toekomst wordt wel voor een uitsplitsing ge-zorgd.
Eind 1999 waren er bij de inningsdiensten 1.540 woningen geïnventariseerd als ongeschikt of onbe-w o o n b a a r. In vergelijking met de toestand van vóór 1 november 1998 – de inwerkingtreding van het luik "kwaliteitsbewaking" van de V l a a m s e Wooncode – is dit een vermeerdering van 30 % . Het ritme van de toename wordt voornamelijk be-paald door de extern bebe-paalde vraag naar een on-d e r z o e k . Momenteel woron-dt het onon-derzoek voorna-melijk geïnitieerd door de huurder- b e w o n e r, al dan niet ondersteund door een erkende huurdersorga-n i s a t i e. Afgelopehuurdersorga-n jaar heeft het Vlaams Gewest een 450-tal onderzoeken uitgevoerd naar onbe-woonbaarheid of ongeschiktheid.
M . b. t . de provinciale spreiding kan worden ver-meld dat in Limburg en Vlaams-Brabant het minst aantal woningen – in totaal een 300-tal – als on-bewoonbaar of ongeschikt geïnventariseerd zijn. De verklaring hiervan is allicht het relatief jonge patrimonium in Limburg. Koplopers zijn de provin-cies Antwerpen en Oost-Vlaanderen, met een dui-zendtal onbewoonbare of ongeschikte woningen. De woonsituatie in grootstedelijke gebieden en het oudere woonpatrimonium in Oost-Vlaanderen zijn hieraan niet vreemd. Het afgetekende patroon volgt dan ook grosso modo de reële toestand op het terrein (enkel West-Vlaanderen – met even-eens een relatief oud woonpatrimonium – springt hierbij enigszins uit de band met slechts een 200-tal onbewoonbare en ongeschikte woningen).
Doorslaggevend in de beslissing tot ongeschiktheid vormen voornamelijk de gebreken, opgenomen in het technisch verslag, die resulteren in de toeken-ning van minimaal 9 punten per gebrek. De onge-schikt verklaarde woningen hebben dan ook veel-eer een hoge score aan strafpunten. Voor de onge-schikt verklaarde woningen waarbij een beroep werd ingesteld, ligt het gemiddelde aan strafpunten om en bij de veertig. Wat aantoont dat het instru-ment functioneel wordt ingezet.