• No results found

Mint god bouen alle dinck Ende uwen euenkersten als v seluen Ida van Nijvel als lichtend voorbeeld van Gods grootste gebod

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mint god bouen alle dinck Ende uwen euenkersten als v seluen Ida van Nijvel als lichtend voorbeeld van Gods grootste gebod"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mint god bouen alle dinck Ende uwen euenkersten als v seluen

Ida van Nijvel als lichtend voorbeeld van Gods grootste gebod

Dineke van der Wal Masterscriptie Geschiedenis

s1388150 Rijksuniversiteit Groningen

prof.dr. C.G. Santing dr. S.A. Folkerts

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Ida in haar context 7

2.1 Religieuze ontwikkelingen in de 12een 13eeeuw 7

2.2 Leken en vrouwen 8

2.3 Een nieuw model van heiligheid 9

2.4 De Latijnse vita van Ida van Nijvel 11

2.5 De handschriften met de Latijnse vita 12

3. Een Middelnederlandse overlevering, het handschrift 16

3.1 Inleiding 16

3.2 Herkomst 17

3.3 Beschrijving Den Haag, KB, 71 H 8 17

3.4 Analyse van dialect en taalgebruik 21

3.5 Voorlopige conclusies 22

4. Het Middelnederlandse leven en de laatmiddeleeuwse lezer 24

4.1 Inleiding 24

4.2 Het leven van Ida, naastenliefde en hemelse minne 24

4.3 Ida en haar relatie met het Goddelijke 26

4.4 De verhouding tussen de Latijnse en de Middelnederlandse tekst 26

4.5 Het pad der zelfhervorming 33

4.6 De waarde voor een laatmiddeleeuws publiek 35

4.7 Een handreiking bij het lezen? 39

4.8 Heiligen uit de Legenda Aurea 41

5. Die alder excellenste cronyke van Brabant 48

5.1 Inleiding 48

5.2 Levensschets 48

5.3 De houtsnede 49

5.4 Brabants nationalisme? 52

6. Conclusie 54

Literatuurlijst 58

Bijlagen

(3)

1. Inleiding

Hets glorie ende eer des almechtichs goids

die wandelinge vol van duegden sijnder wtuercorender vertellende te bescriuen

Op dat alle die ghene toten welcken die lanteerne geset op ten kandelare des lichts sijn rayen wtseynt

hen pinen souden voort te gaen toten hogen oefenisse der duegden1

De 13e-eeuwse auteur van de vita van Ida van Nijvel introduceerde meteen aan het begin van zijn werk de belangrijkste functies van het hagiografische genre.

Levensbeschrijvingen van heiligen hadden een aantal doelen, te weten het stichten van de lezer, het aanzetten tot navolging, de lofprijzing van de beschreven heilige en de verheerlijking van God die zijn genade had getoond in het leven van de heilige. Deze elementen lagen ten grondslag aan het hagiografische genre, maar dit impliceert niet dat elke vita gelijk was aan de andere. Elke auteur had uiteindelijk zijn eigen boodschap en zijn eigen bedoelingen, afhankelijk van zijn doelgroep en bijvoorbeeld de heersende vroomheidsidealen, die per periode verschilden.2 Hieruit voortvloeiend pasten auteurs of kopiisten hun teksten aan aan het publiek dat zij voor ogen hadden. Bovendien kon de interpretatie van de tekst per lezer verschillen.3 Het gegeven dat een tekst per periode en per doelgroep anders kan zijn geïnterpreteerd ligt ten grondslag aan deze scriptie.

De vita van Ida van Nijvel werd in de 13e eeuw op schrift gesteld in de cisterciënzerabdij van Villers. De 13e eeuw werd gekenmerkt door de lekenheiligen en mulieres religiosae - begijnen en vrome vrouwen - waartoe ook Ida van Nijvel wordt gerekend.4 Ida was op jonge leeftijd haar ouderlijk huis ontvlucht omdat haar familie haar wilde uithuwelijken. Zij vond onderdak bij de begijnen in Nijvel en trad op haar 16e in in de cisterciënzer orde. Door haar vrome levenswandel is Ida zalig verklaard, tot een heiligverklaring is het echter nooit gekomen. Haar vita werd in eerste instantie met name binnen haar eigen orde gelezen. Uit de 15e eeuw kennen we ook een aantal afschriften die uit de kring van de Moderne Devotie afkomstig zijn. Naast de handschriften met de Latijnse vita van Ida bestaat er bovendien één handschrift met een afschrift van haar leven in het Middelnederlands. Dit is de enige volkstalige versie van haar leven die is

1Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Hs 71 H 8, fol. 1r.

2H. Vekeman, ‘Lezen als de Broeders en Zusters van het Gemene Leven: een cyclus van levensbeschrijvingen uit de Deventerkring’, in: G.R.W. Dibbets en P.W.M. Wackers (ed.), Wat duikers vent is dit! Opstellen voor W.M.H. Hummelen (Wijhe 1989) 92-97.

3M. van Dijk, Een rij van spiegels: de Heilige Barbara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke religieuzen (Hilversum 2000) 51.

4A.B. Mulder-Bakker, ‘Gefascineerd door heiligen. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden in de dertiende eeuw’, in: A.B. Mulder-Bakker en M. Carasso-Kok (ed.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum 1997) 14-15.

(4)

overgeleverd. Het handschrift is waarschijnlijk aan het einde van de 15eof het begin van de 16e eeuw ontstaan en bevindt zich momenteel in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.

Naar de Latijnse vita uit de 13e eeuw is al veel onderzoek gedaan. Simone Roisin publiceerde in 1947 een studie naar de cisterciënzer hagiografie uit de 13e eeuw, L’hagiographie cistercienne dans la diocèse de Liège au XIIIe siècle.5 Hierin betoogde zij reeds dat de 13e-eeuwse levens van lekenheiligen functioneerden binnen de kloostermuren en dus een duidelijke monastieke inslag hadden. De vitae van deze lekenheiligen waren bovendien bedoeld om de kerk te overtuigen van de oprechtheid van de leken. Van hogerhand stond men nogal argwanend tegenover bijvoorbeeld de visioenen en mystieke ervaringen van de lekenheiligen.6 De vitae bevatten daarom vaak passages waarin het oprechte geloof van de leken werd onderstreept, de zuiverheid van hun ervaringen werd benadrukt en hun respect voor de kerkelijke autoriteit naar voren kwam. Op deze manier gebruikten hagiografen de vitae als een middel om kritiek te weerleggen.7 In 2005 publiceerde Suzan Folkerts een artikel waarin zij specifiek aandacht besteedde aan de doelgroep van de Latijnse vita. Zij zet uiteen dat de Latijnse vitae van lekenheiligen, waaronder Ida van Nijvel, een spiegel vormden voor geestelijken. De vroomheid van de leek benadrukte de tekortkomingen van veel geestelijken. Dit uitte zich onder andere in de zielzorgende taken die Ida verrichte wanneer zij optrad als bemiddelaar tussen de gelovige en God. Deze taken waren oorspronkelijk voorbehouden aan de mannelijke geestelijken. Bovendien sprak de auteur van de vita in een aantal passages rechtstreeks tot de geestelijkheid en uitte zijn kritiek op priesters die hun wijding onwaardig waren.8

Het onderzoek naar Ida van Nijvel heeft zich tot nu toe met name gericht op haar Latijnse vita en haar plaats binnen de lekenbeweging van de 13e eeuw. Binnen de eigen cisterciënzer kring is altijd veel belangstelling geweest voor Ida. Reeds in 1630 publiceerde de cisterciënzer Chrysóstomo Henríquez onder de titel Quinque prudentes virgines (Antwerpen), grote delen van de levens van vier cisterciënzer vrouwen, te weten Beatrijs van Nazareth, Aleidis van Schaarbeek, Ida van Nijvel, Ida van Leuven en Ida van Gorsleeuw. De uitgave van Henríquez was niet erg nauwkeurig, zo liet hij grote delen van de tekst weg, waaronder een passage waarin bijtende kritiek werd geleverd op de hypocrisie van sommige priesters.9 Waarschijnlijk vond Henríquez de constatering dat deze priesters rechtstreeks de hel tegemoet gingen te fel en paste hij daarom enige

5S. Roisin, L’hagiographie cistercienne dans la diocèse de Liège au XIIIe siècle (Leuven/Brussel 1947).

6Mulder-Bakker, ‘Gefascineerd door heiligen’, 14-15.

7W. Simons, ‘Holy women of the Low Countries: A survey’ in: A. Minnis en R. Voaden (ed.), Medieval Holy Women in the Christian tradition (Turnhout 2010) 634-635.

8S. Folkerts, ‘Vrome leken en foute priesters’ Madoc 19 (2005) 225-233.

9M. Cawley, ‘Ida of Nivelles: Cistercian Nun’, in: J.A. Nichols en L.T. Shank (ed.), Hidden springs:

Cistercian monastic women (Kalamazoo 1995) 306-307.

(5)

censuur toe.10 De proloog en andere passages die Henríquez had weggelaten verschenen later in de Catalogus codicum hagiographicorum bibliothecae Regiae Bruxellensis, pars I (Brussel 1889). Ook in de 20e eeuw bleven de cisterciënzers aandacht houden voor de zaligen uit de 13e eeuw. Het vele werk dat de cisterciënzers op dit vlak van de geschiedschrijving hebben verzet is bewonderenswaardig, maar niet altijd geheel objectief. Zo verscheen in 1995 het verzamelwerk Hidden springs: Cistercian Monastic Women waarin Ida van Nijvel wordt besproken in het kader van de cisterciënzer spiritualiteit. De nadruk ligt in dit artikel op Ida’s verlangen naar de eucharistie, het lichaam van Christus in de vorm van de hostie. Door het ontvangen van de hostie groeide haar band met God, zo sterk dat haar geest soms samensmolt met die van Christus. Noemenswaardig in dit verband is ook het werk van Martinus Cawley die zich al jaren bezighoudt met de cisterciënzer hagiografie uit de 13e eeuw. Van zijn hand verschenen diverse artikelen en in 2003 een Engelse vertaling van de levens van Ida van Nijvel, Arnulf van Villers en Abundus van Villers.11 Deze vertaling werd uitgegeven in de reeks Medieval Women: text en contexts. Cawley maakte zijn vertaling op basis van twee handschriften in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel12 en zette deze af tegen de editie die Henríquez maakte aan het begin van de 17e eeuw.13 Daarnaast zijn er in de loop der jaren verschillende wetenschappelijke studies verschenen over de lekenbeweging en de vrouwelijke spiritualiteit van de 12e en 13e eeuw. Hierin werden zowel Ida van Nijvel als haar Latijnse vita ingebed in de spirituele ontwikkelingen van de 12e en 13e eeuw.14 Zo werd Ida in de literatuur gekarakteriseerd als mulier religiosa met een groot verlangen naar de eucharistie en een brandende liefde voor haar Hemelse Bruidegom. Dit uitte zich in mystieke ervaringen van wederzijdse genegenheid tussen haar en Christus. Haar streven naar soberheid, liefde voor Christus, het omkijken naar haar medemens en haar visioenen plaatsten Ida en haar Latijnse vita moeiteloos binnen de devote vrouwenbeweging, waardoor zij tot nu toe met name in dit 13e-eeuwse kader is besproken.

De Middelnederlandse vertaling van het leven Ida uit de 15e eeuw is tot nu toe echter onderbelicht gebleven. Belangrijk voor deze scriptie is het in 2010 verschenen proefschrift van Suzan Folkerts, Voorbeeld op Schrift. De overlevering en toe-eigening

10S. Folkerts, Voorbeeld op schrift. De overlevering en toe-eigening van de vita van Christina Mirabilis in de late middeleeuwen (Hilversum 2010) 53.

11M. Cawley, Send me God. The lives of Ida the Compassionate of Nivelles, Nun of La Ramée, Arnulf, Lay Brother of Villers, and Abundus, Monk of Villers, by Goswin of Bossut (Turnhout 2003).

12Te weten Brussel, Koninklijke bibliotheek, MS 8609-8620, fol. 146r - fol. 178v en MS 8895-96, fol. 1r - fol. 35v.

13Cawley, Send me God, xix-xx.

14Bijvoorbeeld: W. Simons, Cities of Ladies: Beguine communities in the medieval Low Countries, 1200-1565 (Philadelphia 2001) en J. Dor, L. Johnson en J. Wogan-Brown (ed.), New trends in feminine spirituality: the holy women of Liège and their impact (Turnhout 1999).

(6)

van de vita van Christina Mirabilis in de late Middeleeuwen.15 Dit onderzoek richt zich op de overlevering van de Latijnse vitae van 13e-eeuwse lekenheiligen in de 15e eeuw, waarbij de nadruk ligt op de vita van Christina de Wonderbare. In dit proefschrift wordt ook kort aandacht besteed aan de volkstalige overlevering.16 In haar conclusie geeft Folkerts echter aan dat de volkstalige levens, waaronder het Middelnederlandse leven van Ida van Nijvel, meer aandacht verdienen.17 Folkerts opende met haar onderzoek de weg naar een breder kader waarbij wordt gekeken naar de toe-eigening van 13e-eeuwse lekenheiligen in de late Middeleeuwen.

De vita van Ida van Nijvel is een rijke tekst die voor diverse groepen haar waarde kan hebben gehad. De laatmiddeleeuwse lezer van de Middelnederlandse tekst zal dan ook met ander ogen naar deze vita hebben gekeken dan het 13e-eeuwse publiek. Omdat de Middelnederlandse tekst tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen zal de volgende vraag in deze scriptie centraal staan: Hoe wordt Ida van Nijvel in het Middelnederlandse handschrift gepresenteerd en hoe zal het Middelnederlandse leven door de kring van nieuwe gebruikers zijn gewaardeerd? Welke elementen zullen de laatmiddeleeuwse gebruiker hebben aangesproken en waarom? Kortom, hoe past het Middelnederlandse leven van Ida van Nijvel in de spirituele ontwikkelingen van de 15e eeuw? Deze benadering is mede geïnspireerd op het onderzoek dat Mathilde van Dijk uitvoerde naar de veranderende waardering voor de heilige Barbara van Nicomedia gedurende de Middeleeuwen. In haar proefschrift heeft zij gekeken naar de functie die teksten over het leven van de heilige Barbara tijdens de late Middeleeuwen vervulden. Hierin heeft zij onderzocht hoe de Barbara-teksten tijdens de late Middeleeuwen werden gebruikt om nieuwe spirituele idealen te onderwijzen. Met name het proces van zelfhervorming en het streven naar vernieuwing van de eigen ziel stonden daarin centraal. De zusters die deze teksten lazen moesten zichzelf vormen naar het beeld van Christus en gebruikten het leven van Barbara daarbij als voorbeeld.18

Om de vraag te beantwoorden zal allereerst worden gekeken naar de ontstaanscontext van de Latijnse vita. De 12e en 13e eeuw werden gekenmerkt door een spirituele lekenbeweging waarbinnen een nieuw model van heiligheid ontstond. De Latijnse vita van Ida zal in hoofdstuk 2 in het kader van deze ontwikkelingen worden geplaatst. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 de aandacht verschuiven naar het handschrift met de Middelnederlandse tekst. Over de herkomst van het handschrift is maar weinig bekend. Een beschrijving van de materiële aspecten van het handschrift en een analyse van het dialect kunnen meer helderheid geven over de datering en de lokalisering. In hoofdstuk 4 zullen de inhoud van het leven en de context van de laatmiddeleeuwse

15Folkerts, Voorbeeld op schrift.

16Ibidem 91-97.

17Ibidem 222.

18Van Dijk, Een rij van spiegels.

(7)

gebruiker centraal staan. Paragraaf 4.4 concentreert zich op de verschillen tussen de Latijnse en Middelnederlandse tekst. Deze verschillen kunnen wellicht iets zeggen over de gebruikers van het Middelnederlandse handschrift. Voor de vergelijking van de Middelnederlandse tekst met de Latijnse vita is gebruik gemaakt van de vertaling die Cawley maakte van de Latijnse tekst. Voor de Middelnederlandse tekst is het origineel (handschrift 71 H 8) bekeken in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Na deze vergelijking zal dieper worden ingegaan op de context van de laatmiddeleeuwse lezer.

Hoe werden heiligenlevens gelezen? Welke elementen uit de tekst zullen de laatmiddeleeuwse gebruikers het meest hebben aangesproken? En op welke thema’s ligt in dit handschrift de nadruk? Daarbij zullen in paragraaf 4.8 ook de andere teksten in het handschrift worden bekeken. Deze kunnen wellicht meer onthullen over de functie van het handschrift voor de laatmiddeleeuwse gebruiker en de betekenis van Ida. Folkerts legt deze benadering van een handschrift in zijn geheel als volgt uit. ‘Het karakter van een verzamelhandschrift zegt iets over de betekenis die de samenstellers ervan aan de afzonderlijke teksten toekenden.’19 Zo bekeken zou het dus onmogelijk zijn iets te zeggen over de manier waarop Ida gefunctioneerd heeft zonder ook te kijken naar de andere teksten in dit handschrift. In hoofdstuk 5 zal tot slot kort worden gekeken naar een andere laatmiddeleeuwse bron, te weten Die alder excellenste cronyke van Brabant.

Deze kroniek werd in 1498 gedrukt bij Roland van den Dorpe in Antwerpen en kende een aantal herdrukken. Naast de Brabantse geschiedenis worden in deze kroniek ook een aantal heiligen besproken, waaronder Ida van Nijvel. Deze kroniek stamt uit dezelfde periode als het handschrift. Er zal worden gekeken of het beeld dat in deze kroniek van Ida wordt gepresenteerd, overeenkomt met het beeld dat is verkregen uit het handschrift. Aan het einde van dit hoofdstuk zal nog kort worden ingegaan op de belangstelling voor Brabantse heiligen en de Brabantse geschiedschrijving in de 15e eeuw.

19Folkerts, Voorbeeld, 143.

(8)

2. Ida in haar context

2.1 Religieuze ontwikkelingen in de 12e en 13eeeuw

Gedurende de 12e en 13e eeuw vonden een aantal ontwikkelingen plaats die onder andere leidden tot het ontstaan van een religieuze lekenbeweging. De samenleving kenmerkte zich met name in de Zuidelijke Nederlanden vanaf de 11e eeuw door de groei van steden. De toenemende urbanisatie, economische activiteit en geletterdheid van de bevolking vormden een vruchtbare bodem voor vernieuwende religieuze ideeën, zowel binnen als buiten de officiële kerkelijke structuren. Een van de ideeën die in deze tijd opgang maakte was de vita apostolica, een leven in navolging van de apostelen, dat zich onder andere uitte in vrijwillige ‘apostolische’ armoede, een ideaal dat in schril contrast stond met de toenemende rijkdom van de traditionele kloosterorden. Zowel onder leken als geestelijken groeide het verzet tegen immorele vertegenwoordigers van de Kerk.20 De Gregoriaanse hervormingen van paus Gregorius VII (1073-1085) moesten de Kerk zuiveren van immorele, wereldse misstanden en propageerden een leven gebaseerd op de monastieke discipline van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, gecombineerd met handenarbeid.21

De groeiende kritiek en het verlangen naar zuiverheid leidden tot het ontstaan van nieuwe kloosterorden zoals die van Cîteaux (1098) en Prémontré (1120). Maar de vita apostolica bleef gedurende de gehele 12e eeuw ook leken inspireren. Sommigen trokken rond om te preken, anderen vormden een heel eigen stroming, zoals de katharen. Binnen de stedelijke samenleving kozen ook steeds meer vrouwen voor een religieus leven. Zij zochten elkaar op waardoor langzamerhand kleine gemeenschappen – de latere begijnhoven - ontstonden die uiteindelijk zelfs hele wijken in beslag namen. Gedurende deze periode kwam de verhouding tussen leken en geestelijken op scherp te staan. Over en weer bestond er veel wantrouwen. Leken hadden kritiek op de onzuivere levenswandel van sommige geestelijken en vanuit de Kerk werd lekenvroomheid vaak afgedaan als ‘ketterij’. De Kerk deed daarom verwoede pogingen om grip te houden op de wildgroei aan apostolische activiteiten.22

In 1215, ruim een eeuw na het pontificaat van Gregorius VII, kwamen 1500 kerkelijke bestuurders samen voor het Vierde Lateraans Concilie onder leiding van paus Innocentius III. De christelijke wereld was voorgoed veranderd. De hemel was niet langer voorbehouden aan monniken, ook voor de gewone man was redding mogelijk indien hij gedoopt was en zich regelmatig de biecht af liet nemen. Bovendien werd het

20Simons, Cities of ladies, 12-15.

21B.M. Kienzle, ‘Religious poverty and the search for perfection’, in: M. Rubin en W. Simons (ed.), The Cambridge history of Christianity. Volume 4. Christianity in Western Europe c. 1100- c. 1500 (Cambridge 2009) 39-53.

22Kienzle, ‘Religious Poverty’, 42.

(9)

gat tussen hemel en hel vanaf nu heel inventief opgevuld met het vagevuur. Ook de lekenspiritualiteit en de daaruit voortvloeiende nieuwe religieuze stromingen kwamen tijdens dit concilie aan bod. Zo werden diverse religieuze groepen, die door de Kerk als ketters werden beschouwd, nadrukkelijk veroordeeld. Daarnaast werd getracht een duidelijk onderscheid te maken tussen de geestelijkheid en religieuze leken, bijvoorbeeld door te benadrukken dat alleen de geestelijkheid de sacramenten mocht toedienen en in staat was om het brood van de eucharistie te veranderen in het lichaam van Christus. Dit betekende echter ook dat de geestelijkheid zich zou moeten onderscheiden door een zuivere levenswandel.23 En juist daar liep het vaak spaak. Ondanks de inspanningen van de Kerk om de lekenvroomheid in te perken, bleef onder leken de populariteit van een religieus leven groeien.

2.2 Leken en vrouwen

Het religieuze klimaat van de 12een 13eeeuw werd voor een groot deel gekleurd door de opkomst en bloei van een spirituele vrouwenbeweging. Veel vrouwen kozen voor een leven gewijd aan God buiten de kloostermuren. Zo ontstonden vanaf de late 12eeeuw de eerste begijnhoven.24 Het feit dat er binnen de kloosterorden niet voldoende plaats voor vrouwen was zal hier zeker aan hebben bijgedragen.25 Zo wilde de cisterciënzer orde in eerste instantie geen zorg voor vrouwenkloosters dragen26 en sloten de premonstratenzers vanaf 1198 alle vrouwenhuizen buiten.27

Door bewonderaars werden deze devote vrouwen, ondanks hun officiële lekenstatus, ook wel mulieres religiosae (religieuze vrouwen) genoemd.28 Naast deze religieuze vrouwen waren er ook mannelijke leken die een apostolisch leven buiten de kloostermuur leidden. Ook zij genoten grote bewondering van hun tijdgenoten. Vaak ging het om heremieten, zoals Gerlach van Houthem († 1165), maar er bestonden ook mannelijke begijnen, beter bekend als begaarden. Deze religieuze leken ontwikkelden vaak de status van zogenaamde ‘levende heiligen’, omdat zij reeds tijdens hun leven bewonderd werden vanwege hun vrome levenswandel en hun relatie met God. Deze

23H. Leyser, ‘Clerical purity and the re-ordered world’, in: M. Rubin en W. Simons (ed.), The Cambridge history of Christianity. Volume 4. Christianity in Western Europe c. 1100- c. 1500 (Cambridge 2009) 15-19.

24J. Wogan- Browne en M.E. Hennau, ‘Introduction. Liège, the Medieval ‘Woman question’, and the question of Medieval women’, in: J. Dor, L. Johnson en J. Wogan-Brown (ed.), New trends in feminine spirituality: the holy women of Liège and their impact (Turnhout 1999) 4-6.

25Kienzle, ‘Religious Poverty’, 46.

26S. Cosyn e.a., De glans van Cîteaux in de Nederlanden: 900 jaar cistercienzerabdijen 1098-1998 (Brugge 1997) 14.

27Kienzle, ‘Religious Poverty’, 52.

28W. Simons, ‘On the margins of religious life: hermits and recluses, penitents and tertiaries, beguines and beghards’, in: M. Rubin en W. Simons (ed.), The Cambridge history of Christianity. Volume 4. Christianity in Western Europe c. 1100- c. 1500 (Cambridge 2009) 319.

(10)

‘levende heiligen’ genoten grote autoriteit onder gewone gelovigen en werden gezien als boodschappers van God. Zij werden daarom vaak bezocht voor bemiddeling of advies.29

Sommige geestelijken hadden grote bewondering voor de devote vrouwen en propageerden hun levensstijl als voorbeeld van orthodoxe vroomheid in tegenstelling tot ketterse stromingen zoals de katharen. Tot deze bewonderaars behoorden bijvoorbeeld Jacobus van Vitry (ca. 1160/70-1240), auteur van de vita van Maria van Oignies, en Thomas van Cantimpré (ca. 1200-ca. 1272) die de vitae van onder anderen Christina de Wonderbare en Lutgard van Tongeren schreef. Deze geestelijken ontwikkelden vaak een harmonieuze samenwerking met de vrouwen. Tegenstanders beschuldigden de vrouwen echter van ketterij en ondermijning van de Kerk. Zij zagen de samenwerking tussen mannen en vrouwen als een vruchtbare bodem voor schandalen.30 Er bestonden wel contacten tussen de begijnen en de kloosterorden en sommige begijnen vonden later alsnog onderdak bij een orde, vaak bij de cisterciënzers.31 Ook Ida van Nijvel nam haar intrede in een cisterciënzer vrouwenklooster nadat zij enkele jaren bij de begijnen in Nijvel had doorgebracht.

2.3 Een nieuw model van heiligheid

Als gevolg van deze ontwikkelingen ontstond een nieuw model van heiligheid. Dit model kwam mede tot stand door de vitae van lekenheiligen die in de 13e eeuw werden geschreven door geestelijken die grote bewondering hadden voor de religieuze leken.

Kwamen voorheen alleen geestelijken en leken van aristocratische afkomst in aanmerking voor verering, in de geürbaniseerde gebieden van Italië en de Zuidelijke Nederlanden ontstond een nieuw fenomeen van lekenheiligen afkomstig uit de middenklasse. In de Nederlanden was deze ontwikkeling nauw verbonden met de nieuwe spiritualiteit.32 Een van de eerste nieuwe heiligen voortkomend uit de religieuze vrouwenbeweging was Maria van Oignies (ca. 1177-1213).33 Haar leven werd vlak na haar dood op schrift gesteld door Jacobus van Vitry. Maria trouwde op jonge leeftijd maar koos er samen met haar man voor om een religieus leven te leiden. Jacobus van Vitry trad tijdens de laatste jaren van haar leven op als haar biechtvader. De vita die Jacobus na haar dood schreef, diende om een nieuwe vorm van lekenheiligheid te formuleren en te propageren. Zo maakte hij Maria tot een voorbeeld.34 Deze nieuwe vorm van lekenheiligheid was gebaseerd op nieuwe idealen. Belangrijke kenmerken van de nieuwe

29 A.B. Mulder-Bakker, ‘General introduction’, in: A.B. Mulder-Bakker (ed.), Mary of Oignies. Mother of Salvation (Turnhout 2006) 15-16.

30Simons, ‘On the margins’, 319-323.

31Simons, ‘Holy women of the Low Countries’ 627.

32A. Vauchez, ‘Lay people’s sanctity in Western Europe: Evolution of a Pattern (Twelfth and Thirteenth Centuries)’, in: R. Blumenfeld-Kosinki en T. Szell, Images of Sainthood in Medieval Europe (Ithaca/Londen 1991) 25-29.

33Wogan- Browne en Hennau , ‘Introduction’, 7.

34Mulder-Bakker, ‘General introduction’, 4-8.

(11)

heiligheid waren nederigheid, een actieve en charitatieve levensinstelling waarbij de heilige omkeek naar de minderbedeelden en een leven in soberheid. Bovendien was maagdelijkheid niet langer een vereiste, ook weduwen of echtelieden die kozen voor een religieus leven kwamen hiervoor in aanmerking.35 In totaal werden de levens van veertien vrouwen uit de regio Brabant-Luik op schrift gesteld.36 Zes hiervan waren nonnen van de cisterciënzerorde, de acht anderen waren begijnen of reclusen.37

De leefwijze van zowel de vrouwen als de mannen, die kozen voor een vita apostolica buiten de beschermende muren van het klooster, werd vaak door geestelijken ter discussie gesteld. Reacties op deze kritiek vinden we terug in hun vitae.38 De vitae werden op schrift gesteld door geestelijken die een band hadden gehad met de vrouw in kwestie, bijvoorbeeld als biechtvader. Er waren namelijk ook geestelijken die grote bewondering hadden voor de leefwijze van religieuze leken en het niet eens waren met de hypocriete leefwijze van sommige priesters. In de vitae presenteerden de hagiografen hun eigen religieuze idealen en ideeën van heiligheid. Soms richtten zij zich rechtstreeks tot geestelijken die de orthodoxie, mystieke ervaringen en visioenen van de leken ter discussie stelden.39 Jacobus van Vitry, die de vita van Maria van Oignies schreef, was een vooraanstaand geestelijke die met zijn tekst de levenswijze van religieuze vrouwen als Maria wilde verdedigen. Daarnaast vormde hij haar in zijn tekst om tot een onderdanige en gezagsgetrouwe vrouw. Jacobus deed er alles aan om Maria tot een heilige te maken en een cultus rond haar tot stand te brengen. Hij droeg zelfs een kootje van haar vinger als amulet om zijn hals. Zijn pogingen lijken echter te zijn mislukt, het kwam nooit tot een officiële cultus.40 Ook de vitae van andere 13e-eeuwse lekenheiligen kenden maar een beperkt succes. De teksten zijn in slechts enkele manuscripten overgeleverd, wat waarschijnlijk wijst op geringe invloed. De geografische verspreiding van veel van de vitae bleef beperkt tot het gebied waarin de teksten zijn ontstaan (het huidige België).

Bovendien werd slechts een deel van de vitae van lekenheiligen in de volkstaal vertaald.

Slechts enkele lekenheiligen zijn gecanoniseerd. Voor het overgrote deel van de lekenheiligen bleef de verering beperkt tot de eigen geografische regio of de eigen

35Vauchez, ‘Lay people’s sanctity’, 30.

36Eerste generatie rond 1200: Maria van Oignies (ca. 1167-1213), Yvette van Huy (1158-1228), Odilia van Luik (ca. 1165-1220), Christina van Sint-Truiden (1150-1224). Tweede generatie, sterk geassocieerd met het cisterciënzer monastieke ideaal: Lutgard van Tongeren (1182-1246), Ida van Nijvel (1199-1231), Ida van Gorsleeuw (ca. 1200-1262/70), Beatrijs van Nazareth (1200-1268), Ida van Leuven (ca. 1212-ca. 1261), Aleidis van Schaarbeek (ca. 1220-1250). Niet cisterciënzer vrouwen uit de tweede generatie: Margaretha van Ieper (1216-1237) en Juliana van Mont-Cornillon (1192/93-1258). En tenslotte Elisabeth van Spalbeek (1246/47 – ca. 1278) en Liduina van Schiedam (1380-1433).

Deze lijst is gebaseerd op Simons, ‘Holy women’, 637-648.

37Simons, ‘Holy women’, 629-631.

38Mulder-Bakker, ‘General introduction’, 15-18.

39Simons, ‘Holy women’, 634-635.

40Mulder-Bakker, ‘Gefascineerd door heiligen’, 15-16.

(12)

religieuze kringen. Lekenheiligen die deze barrières wel wisten te overstijgen en gecanoniseerd werden, waren meestal afkomstig uit de aristocratie.41

2.4 De Latijnse vita van Ida van Nijvel

Een van de vitae van lekenheiligen die in de 13eeeuw op schrift werd gesteld is het leven van Ida van Nijvel. Ook haar vita bevat elementen die de levenswandel van devote vrouwen verdedigde. De abdij waar de vita werd geschreven lijkt er ook belang bij te hebben gehad deze devote vrouwen te verdedigen. Het leven van Ida is waarschijnlijk vlak na haar dood geschreven door Goswin van Bossut, cantor van de abdij te Villers. In de 13e eeuw zijn in deze abdij een aantal historiografische en hagiografische werken geschreven. Tot het historiografische werk behoren de Chronica, een chronologisch overzicht van de abten van Villers en de Gesta, over broeders die werden herinnerd vanwege hun heilige levenswandel. Daarnaast zijn er ook een aantal vitae overgeleverd, waaronder de vita van Ida van Nijvel.42 De vita van Ida van Nijvel is waarschijnlijk in opdracht van abt Willem van Brussel geschreven. Ida had goede banden met de abdij van Villers. In 1214 was Walter van Utrecht abt van deze abdij geworden. Hij zette zich in voor het onderbrengen van devote vrouwen bij de orde van Cîteaux. Een van deze vrouwen was Ida van Nijvel. Zij leefde destijds bij de begijnen van Nijvel. Dankzij een schenking was Walter in staat om zo’n vijfentwintig kilometer van Villers een nieuw vrouwenhuis te stichten, het convent La Ramée.43 Ida trad op haar zestiende in in de orde en zou een groot deel van haar leven doorbrengen in dit convent onder het gezag van Villers. Het is dus niet verwonderlijk dat haar leven werd opgetekend in deze abdij.

Over Goswin van Bossut, de auteur van de vita, is maar weinig informatie overgeleverd. Zijn naam is ons slechts bekend doordat deze na zijn dood is vermeld op een manuscript met het leven van Arnulf († 1128), een lekenbroeder van Villers. Op basis van overeenkomsten in stijl en taalgebruik worden ook de levens van Ida en Abundus van Huy (1189-1239), een monnik van Villers, toegeschreven aan Goswin.44 Goswin heeft de vitae van Ida en Arnulf volgens de tekst in opdracht geschreven. Hij benadrukte dat hij Ida nooit heeft gekend en zijn tekst baseerde op verhalen die hij uit betrouwbare bronnen had vernomen. Het leven van Abundus schreef Goswin echter wel op eigen initiatief.45

Ida’s vita is het eerste leven dat gewijd is aan een 13e-eeuwse cisterciënzer non.46 Wellicht diende Ida als voorbeeld voor mulieres religiosae die zich aansloten bij de orde van Cîteaux of moest haar leven dienen als rechtvaardiging en laten zien dat deze

41Vauchez, ‘Lay people’s sanctity’, 29-30.

42Cawley, Send me God, 4.

43Cawley, ‘Ida of Nivelles’, 307-308.

44Roisin, L’hagiographie cistercienne, 54-59.

45Cawley, Send me God, 6-7.

46Cawley, ‘Ida of Nivelles’, 305.

(13)

vrouwen een heilig en godgewijd leven leidden. De vita werd geschreven op een cruciaal moment. Goswin schreef de vita van Ida waarschijnlijk kort na haar dood in 1231.47 Hij deed dit bovendien in opdracht van zijn abt. In 1228 verordende het generaal kapittel van de orde dat er geen vrouwenkloosters meer in de orde opgenomen konden worden omdat de vrouwen te veel zorg van de mannelijke geestelijken nodig hadden.48 De abdij van Villers had zich juist ingezet voor de stichting van nieuwe vrouwenhuizen binnen de orde. De abten van Villers onderhielden bovendien goede banden met devote vrouwen.

Zij hadden er dus belang bij het devote leven van deze vrouwen te promoten. Wellicht moest de vita van Ida hieraan bijdragen. Duidelijk is in ieder geval dat Goswin Ida bewonderde vanwege haar vrome levenswandel. Bovendien blijkt uit de vita van Goswin dat Ida in zijn ogen door haar vroomheid zelfs moreel superieur was aan sommige geestelijken die hun ambt niet waardig bekleedden. Ida was - net als andere lekenheiligen van wie de vita op schrift was gesteld - gehoorzaam aan het kerkelijk gezag en benadrukte door haar vroomheid juist de misstanden bij geestelijken.49 Zo bekeken vormde Ida geen gevaar voor de Kerk, en was ze ook geen last voor het klooster Villers. In haar vroomheid was zij juist een inspirerend voorbeeld.

2.5 De handschriften met de Latijnse vita

De vita van Ida van Nijvel is bekend uit zeven Latijnse handschriften. Twee daarvan zijn afkomstig uit een cisterciënzer vrouwenklooster, de andere vijf komen waarschijnlijk uit de kring van de regulieren van Windesheim. Alle handschriften zijn afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.50 Hieruit blijkt dat de vita waarschijnlijk binnen een beperkte kring heeft gefunctioneerd, te weten haar eigen kring, de orde van Cîteaux, en later binnen de Moderne Devotie. Beide keren functioneerde de vita binnen een beperkt geografisch gebied in de Zuidelijke Nederlanden.

Het gaat om de volgende handschriften51:

1. Brussel, KB, 8609-20 (3206). Het handschrift bevat de vita (fol. 146r-176v), de miracula (fol. 176v-178r) en het lofdicht (fol. 178r) van Ida van Nijvel.

Dit deel van het handschrift is afgeschreven in de 13eeeuw en is afkomstig uit de abdij Ter Kameren bij Brussel, een cisterciënzerinnenklooster waar Aleidis van Schaarbeek had geleefd. Het handschrift bevat naast de vita van Ida diverse teksten over Maria Magdalena, de vitae van Elizabeth van Hongarije, de

47B. Newman, ‘Preface’, in: Cawley, Send me God, xxxiii-xxxiv.

48Cosyn e.a., De glans van Cîteaux, 14.

49Folkerts, ‘Vrome leken’, 229-233.

50Folkerts,Voorbeeld, 244.

51Deze lijst is gebaseerd op Folkerts, Voorbeeld, 244.

(14)

landgravin van Thüringen († 1231), Lutgard van Tongeren en Aleidis van Schaarbeek.52

2. Brussel, KB, 8895-96 (3220). Het handschrift bevat naast de vita, het lofdicht en miracula van Ida van Nijvel ook de vita van Ida van Gorsleeuw.

Dit handschrift is eind 13e eeuw ontstaan. Het handschrift bevat op folio 45 het eigendomskenmerk ‘Liber sancte Marie de Rameya in brabantia’, waardoor het kan worden toegeschreven aan het cisterciënzer vrouwenconvent La Ramée.53 Zowel Ida van Nijvel als Ida van Gorsleeuw waren non te La Ramée.

Waarschijnlijk hebben zij elkaar goed gekend.

De twee bovenstaande handschriften zijn beide afkomstig uit een cisterciënzer vrouwenhuis, te weten Ter Kameren bij Brussel en La Ramée. Beide huizen stonden onder het gezag van de abdij van Villers.54 Deze abdij speelde een belangrijke rol binnen de devote vrouwenbeweging. Op basis van deze overlevering lijkt de vita van Ida van Nijvel in eerste instantie in een zeer beperkte context te hebben gefunctioneerd, namelijk in de directe omgeving van haar eigen convent, in de abdij van Villers, onder wiens gezag de nonnen van La Ramée vielen en waar haar vita werd geschreven, en in andere vrouwenhuizen die onder het gezag van Villers stonden, zoals Ter Kameren.

Daarnaast zijn er nog vijf handschriften uit de late Middeleeuwen overgeleverd:

3. Leuven, Maurits Sabbebibliotheek (Faculteit Godgeleerdheid), Collectie Mechelen, BGS, 21. Dit handschrift bevat de vita (fol. 161r-197r), het lofdicht (fol. 197v) en de miracula (fol. 197v-200r). Oorspronkelijk vormde dit deel één handschrift met Collectie Mechelen, BGS, 19 en 20. Het handschrift is geschreven in de 15e eeuw en waarschijnlijk afkomstig uit de priorij van de regulieren van Windesheim Heer- Izaaks-Bos bij Nijvel.

4. Parijs, Bibliothèque Mazarine, 1733. Dit is het tweede deel van het Legendarium van Antonius Vlamincx († 1504). Het bevat de vita en miracula en waarschijnlijk ook het lofdicht van Ida, (fol. 233r-255r en fol. 255r-256r/v?). Het handschrift is duidelijk gedateerd, te weten 1498, en bevat ook een eigendomskenmerk. Het behoorde toe aan de regulieren van Windesheim van Korsendonk bij Turnhout. Dit tweede deel van het Legendarium bestaat uit een verzameling van 75 korte en langere teksten over heiligen, waaronder de vita van Aleidis van Schaarbeek. De vita van Ida van Nijvel wordt voorafgegaan door die van Ida van Leuven en gevolgd door die van Ida van Gorsleeuw.55

52J. van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque royale de Belgique V (Brussel 1905) 181-182.

53Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits, 194.

54Cosyn e.a, De glans van Cîteaux, 67.

55A. Molinier, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Mazarine (Parijs 1886) 203-208.

(15)

5. Wenen, ÖNB, Ser. N. 12707. Dit handschrift bevat de vita (fol. 197r-217v), het lofdicht (fol. 217v) en de miracula (fol. 217v-218v). De datering ligt ergens tussen 1476 en 1483. Het handschrift is afkomstig uit het Rooklooster van de regulieren van Windesheim te Oudergem bij Brussel. Het vormt het tweede deel van het Hagiologium Brabantinorum van Johannes Gielemans (1427-1487), augustijner kanunnik en prior van het Rooklooster. Het Hagiologium is een verzameling levens van heiligen die uit Brabant komen of een band met Brabant hebben. Deel I behandelt de heiligen van adellijke afkomst en deel II heiligen van niet edele afkomst. Dit tweede deel wordt afgesloten met de levens van een aantal vrouwelijke mystici en begijnen, waaronder Ida van Leuven, Ida van Nijvel, Lutgard van Tongeren, Aleidis van Schaarbeek, Christina de Wonderbare van Sint Truiden en Beatrijs van Nazareth.56

6. Wenen, ÖNB, Ser.N. 12814. Het handschrift bevat een verkorte versie van de vita fol. 1104r-1105r. De datering van het handschrift ligt tussen 1470 en 1482 en het is eveneens afkomstig uit het Rooklooster. Dit is het vierde deel van het Sanctilogium van Johannes Gielemans. Het Sanctilogium bevat ruim 1000 heiligenlevens, passies en andere hagiografische teksten geordend op feestdag.

Met zijn Sanctilogium stelde Gielemans een van de grootste en meest ambitieuze heiligenverzamelingen uit de Middeleeuwen samen. Hij nam bovendien enkele vitae van niet gecanoniseerde heiligen op, waaronder een verkorte versie van de vita van Ida van Nijvel. Het bevat dan ook de meest uiteenlopende typen heiligen, van Johannes de Evangelist uit het Nieuwe Testament, de cisterciënzer Bernardus van Clairvaux, tot vrouwelijke lekenheiligen uit de 14e eeuw zoals Liduina van Schiedam (1380-1433).57

7. Wenen, ÖNB, Ser.N. 12853. Dit handschrift bevat de volledige vita (fol. 1r-38v), het lofdicht (fol. 38v-39r) en de miracula (fol. 39r-41v). Het dateert uit de tweede helft van de 15e eeuw en is eveneens afkomstig uit het Rooklooster. Dit verzamelhandschrift bevat naast de vita van Ida onder andere de vita van Ida van Gorsleeuw en van de maagd-martelares Dymphna.58

56R. van Loenen, ‘Johannes Gielemans (1427-1487) en de heiligen van de Brabanders’, in: A.B. Mulder-Bakker en M. Carasso-Kok (ed.), Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden

(Hilversum 1997) 139-149, F. Unterkircher, Handschriften en gedrukte werken over de geschiedenis van de Nederlanden: de Nationale Bibliotheek van Oostenrijk (Brussel 1962) 72 en

http://www.narrative-sources.be/naso_link_nl.php?link=861 (geraadpleegd 6 mei 2011).

57Van Loenen, ‘Johannes Gielemans’, 140 en V. Hazebrouck-Souche, Spiritualité, sainteté et patriotisme:

glorification du Brabant dans l’oeuvre hagiographique de Jean Gielemans (1427-1487) (Turnhout 2007) 55-60.

58P. J. H. Vermeeren, ‘Op zoek naar de librije van Rooklooster’ , Het Boek 35 (1962) 158.

(16)

De handschriften uit deze tweede groep stammen allemaal uit de tweede helft van de 15e eeuw en zijn afkomstig uit huizen van de regulieren van Windesheim, dus uit de kring van de Moderne Devotie. Drie van de vier handschriften bevatten een verzameling heiligenlevens, te weten het Legendarium II van Antonius Vlamincx en het Hagiologium Brabantinorum II en het Sanctilogium IV, beide van Johannes Gielemans. Alle handschriften bevatten zowel de vita als het lofdicht en de miracula, behalve Wenen, ÖNB, Ser. N. 12814 dat alleen een verkorte versie van de vita bevat.

(17)

3. Een Middelnederlandse overlevering, het handschrift

3.1 Inleiding

In haar proefschrift over de overlevering van de vitae van lekenheiligen trok S. Folkerts een aantal belangrijke conclusies. Van de in totaal twintig Latijnse vitae van zowel mannelijke als vrouwelijke lekenheiligen zijn slechts zeven overgeleverd in een volkstaal.

De verspreiding van de vita van Maria van Oignies is daarbij het grootst. Deze tekst, of delen daarvan, is overgeleverd in veertien volkstalige handschriften in het Middelnederlands, Middelfrans, Italiaans, Middelengels, Zweeds en (Middel)Noors. De vita van Christina de Wonderbare is in diverse talen in zeven volkstalige handschriften overgeleverd en de vita van Lutgard van Tongeren ook in verschillende talen in vijf handschriften. Van de vita, miracula en het lofdicht van Ida van Nijvel is slechts één Middelnederlandse versie bekend, net als van de vita van Aleidis van Schaarbeek. De vita van Margaretha van Ieper is in één Middelhoogduitse versie overgeleverd, en die van Elisabeth van Spalbeek in het Middelengels. Bovendien zijn alleen van vrouwelijke lekenheiligen de volledige vitae overgeleverd in de volkstaal. Opvallend is ook dat de vitae van vrouwelijke lekenheiligen die niet aan een orde waren verbonden - zoals Maria van Oignies, Elisabeth van Spalbeek en Christina Mirabilis - de grootste verspreiding kenden. Dit komt doordat de spiritualiteit van deze vrouwen en de waarden die in hun vitae naar voren kwamen goed aansloten bij de spiritualiteit van zowel de cisterciënzers als de hervormingsgezinde bewegingen. De meeste van zowel de Latijnse als volkstalige overgeleverde handschriften zijn echter afkomstig uit mannelijke gemeenschappen.59 Ida van Nijvel en Aleidis van Schaarbeek zijn de enige 13e-eeuwse cisterciënzerinnen van wie een Middelnederlands leven is overgeleverd.60 Dit is bijzonder omdat deze twee vrouwen wel aan een orde verbonden waren. Over de herkomst van deze handschriften is maar weinig bekend. Daarom zal in dit hoofdstuk het Middelnederlandse handschrift met de vita van Ida van Nijvel nader worden onderzocht. Om dit te doen zal in paragraaf 3.2 de meest recente geschiedenis van het handschrift kort aan bod komen. Vervolgens komen in paragraaf 3.3 de materiele aspecten van het handschrift aan de orde, waarna in 3.4 wordt gekeken of het handschrift op basis van dialectische kenmerken ook nader gelokaliseerd kan worden.

59Folkerts, Voorbeeld, 91-97 en 141-142.

60Het Middelnederlanse leven van Aleidis van Schaarbeek bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, handschrift 71 H 7, tweede helft 15eeeuw, oostelijk Brabant. Het bevat naast het leven van Aleidis onder andere het eerste boek van De imitatione Christi van Thomas a Kempis, gedichten en de Tien geboden.

Ook dit handschrift is afkomstig uit de collectie Gérard.

Zie http://www.mmdc.nl (geraadpleegd 23 juni 2010).

(18)

3.2 Herkomst

De enige Middelnederlandse vertaling van de vita van Ida van Nijvel bevindt zich in handschrift 71 H 8 in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Handschrift 71 H 8 is in 1818 verworven voor de Nederlandse overheid en bevindt zich sinds 1832 in de collectie van de KB. De Nederlandse overheid verkreeg dit handschrift uit de collectie van Georges Joseph Gérard (1734-1814).61 De 18e-eeuwse band bevat aan de binnenzijde nog een signatuur van Gérard. Gérard had het handschrift een aantal jaren eerder (1811) gekocht op de veiling van de collectie van de Brusselaar Anton Jozef Nuewens (†1813). Nuewens was een groot verzamelaar en bezat zo’n 3500 historische handschriften en drukken, waaronder het manuscript dat later onder de naam ‘handschrift van Hulthem’ bekend is geworden. Om zijn collectie van de hand te doen liet Nuewens een catalogus62 samenstellen door J.B. Brasseur.63 Het is niet bekend hoe Nuewens het handschrift heeft verworven, vanaf hier tasten we dus in het duister.

3.3 Beschrijving Den Haag, KB, 71 H 8

Het handschrift is van papier en bestaat uit 73 folia met een afmeting van 186 x 128 mm. Deze zijn gebonden in een 18e-eeuwse halfleren band. Op de snede van het blad is een blauwe kleur aangebracht. De bladspiegel bestaat uit één kolom van +/- 140 x 90 mm en bevat zo’n 31 tot 32 regels per kolom. Het handschrift is eenvoudig, maar netjes afgeschreven en bevat veel kleine schrijffoutjes en correcties. Het schrift is te karakteriseren als een littera hybrida. Dit valt af te leiden uit de volgende kenmerken:

het gebruik van de enkelvoudige a, de f en de lange s gaan door de onderste schrijflijn en de lussen aan de stokletters – zoals de b en de l – ontbreken. Het gebruik van de littera hybrida kwam rond 1415/1420 op in Noord-Europa. Met name in de kringen van de moderne devoten was de hybrida populair. Hierdoor ontwikkelde de hybrida zich in de 15e eeuw tot een veel gebruikt schrifttype in de Nederlanden. Het gebruikte schrift kan aanwijzingen geven over de functie van een boek. Zo werden luxe boeken geschreven in de statige textualis en boeken voor eigen gebruik vaak in een cursiva. De hybrida was een soort tussenvorm, niet zo statig en formeel als de textualis, maar netter en duidelijker dan de cursiva.64 Het gebruik van de hybrida bevestigt dat het om een laatmiddeleeuws boek gaat, waarschijnlijk geschreven voor gebruiksdoeleinden zoals studie.

61http://www.mmdc.nl/

62J.B. Brasseur, Notice succinte d’une collection unique de manuscrits inédits, rares et précieux, concernant l’histoire belgique, suivie d’une description bibliographique de livres imprimés, parmi lesquels on trouve plusieurs morceaux dignes de l’attention des curieux. Rédigée par un amateur (Brussel 1811).

63J. Deschamps, ‘De veiling van de bibliotheek van de Brusselaar Anton Jozef Nuewens in 1811’, in:

J. Andriessen e.a., Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek (Leuven 1986) 133-149.

64B. Engelhart en J.W.E. Klein, 50 eeuwen schrift (Amsterdam 1988) 176-178.

(19)

Alleen fol. 1r en 4r van het handschrift bevatten enige decoratie, te weten een blauwe lombarde met uitgespaard siermotief, met uitstraling van hoofdzakelijk rood penwerk naar beneden en de zijkant.65 Ook het oog van de initiaal is versierd met penwerk. Deze decoratie is vrij sober. Naar mijn mening zijn met name de geschubde boogjes, links van de initialen en rondom de letteruiteinden, karakteristiek voor dit handschrift (zie afbeelding). Helaas heeft vergelijking met andere initialen niet geleid tot verdere lokalisering van het handschrift.66

detail fol. 4r

De inhoud van het handschrift ziet er als volgt uit:

Fol. 1r - fol. 53r leven Ida van Nijvel Fol. 53v - fol. 55v miracula

Fol. 56r - fol. 57r lofdicht Fol. 57v leeg

Fol. 58r - fol. 62v Paula van Rome Fol. 63r - fol. 66r Maria van Egypte Fol. 66v - fol. 70r Alexius van Edessa Fol. 70v - fol. 72v Christina van Bolsena Fol. 73 leeg

De katernopbouw van het handschrift is:67 Later toegevoegd schutblad

1. fol. 1 - fol. 12, sextern, papiermerk P met kroon 2. fol. 13 - fol. 24, sextern, P met kroon

3. fol. 25 - fol. 32, quatern, P met kroon

65Zie Bijlage I.

66Hiervoor is onder andere gebruik gemaakt van G.I. Lieftinck en J.P. Gumbert, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas: catalogue paléographique des manuscrits en écriture latine portant des indications de date (Amsterdam 1964-1988).

67Met dank aan mevrouw S. Folkerts voor haar aanwijzingen.

(20)

4. fol. 33 - fol. 44, sextern, meermin 5. fol. 45 - fol. 56, sextern, ossenkop 6. fol. 57 - fol. 68, sextern, ossenkop 7. fol. 69 - fol. 73, quatern, meermin

Na fol. 72 zijn twee bladen uitgescheurd en na fol. 73 ontbreekt een blad.

Later toegevoegd schutblad

Wanneer de katernopbouw wordt vergeleken met de teksten in het handschrift blijkt dat de teksten niet los gefunctioneerd hebben. Het leven van Ida loopt van het eerste katern tot en met fol. 53r in het vijfde katern. De miracula vallen ook binnen het vijfde katern.

Het lofdicht begint in het vijfde katern maar eindigt op het eerste blad van het zesde katern. Dit zesde katern bevat vervolgens een leeg folium en daarna de legenden van Paula en Maria. Het katern eindigt halverwege de legende van Alexius. Het laatste katern bevat het laatste deel van de legende van Alexius en de gehele legende van Christina.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de legenden uit de Legenda Aurea niet los gefunctioneerd hebben van het leven, de miracula en het lofdicht van Ida. Het lofdicht eindigt immers in het katern dat ook de legenden van Paula, Maria en een deel van de legende van Alexius bevat. De legende van Alexius eindigt in het katern met de legende van Christina. Geen enkele tekst in het handschrift beslaat een afzonderlijk, afgerond katern of geheel van katernen dat los gefunctioneerd kan hebben. Het is dan ook waarschijnlijk dat de teksten bewust bij elkaar zijn geplaatst en kort na elkaar zijn afgeschreven.

Papiermerken

In het handschrift zijn drie verschillende papiermerken terug te vinden. Deze bevinden zich allemaal in het midden van de folia waardoor ze deels in het bindwerk verdwijnen.

Het eerste merk roept nogal wat vragen op en is lastig te karakteriseren. Het gaat om een kroon met daaraan vast een aantal moeilijk te definiëren vormen. Duidelijk te onderscheiden is het tweede merk van een meermin met een discus in haar hand. Dit merk is ongeveer drie centimeter breed. De hoogte is helaas niet te meten doordat het merk zich in de binding bevindt. Het derde merk is een ossenkop met puntige hoorns en een stok op zijn kop. Het teken op de stok is helaas niet goed te zien, waarschijnlijk is dit een x-teken.

Omdat papiermerken soms aanwijzingen kunnen geven voor datering en lokalisering van een handschrift is een poging gedaan de merken te vergelijken met de collectie van Piccard.68 Alleen voor de meermin is een merk in deze database gevonden dat sterke vergelijkingen vertoont met het merk in het handschrift. Het gaat om een

68Deze collectie is digitaal raadpleegbaar via

(21)

papiermerk dat gelokaliseerd is in Middelburg (Zeeland) en dat gedateerd is 1468.69 Een aantal overeenkomsten zijn opvallend. De discus en het hoofd bevinden zich op ongeveer dezelfde hoogte. Er is bovendien duidelijk een vinger zichtbaar voor de schijf. Deze vinger is ook zichtbaar in het handschrift, maar ontbreekt bijvoorbeeld bij het meermin- merk uit Middelburg dat in Piccard een jaar eerder wordt gedateerd. Het uiteinde van de staart bevindt zich op schouderhoogte, maar raakt de schouder niet. Ook het aantal boogjes op de staart van de meermin varieert bij de merken die terug te vinden zijn in Piccard. Zowel in het handschrift als bij het merk Middelburg 1468 telt de staart vijf boogjes. Volgens Piccard is dit merk 33 millimeter breed. Ook dit lijkt overeen te komen met het merk in het handschrift. Op folio 41r is bovendien een deel van het watermerk te zien dat op overige folia in de binding verdwijnt. Dit stuk lijkt sterk op de buik van de meermin met daarvoor een arm en de golvende rand waarmee de buik overgaat in de staart. Ook de vinnen direct achter de rand en de twee vinnetjes aan het einde van de staart zijn duidelijk zichtbaar. De vin aan de onderkant is op andere folia terug te zien.

Deze overeenkomsten bevestigen het vermoeden dat het om het merk uit Middelburg uit 1468 gaat. Op basis van het gebruikte papier kan worden gesteld dat dit handschrift in ieder geval na 1468 is ontstaan.

De andere twee papiermerken bleken lastiger terug te vinden in de database. De ossenkop is een veel voorkomend merk waarbij vaak de kleine variaties het verschil maken. Deze grote hoeveelheid en de onduidelijkheid van het teken op de kop van de os maken het moeilijk dit merk terug te vinden. Ook het merk met de kroon heeft geen verdere aanwijzingen opgeleverd.

http://www.piccard-online.de/struktur.php?anzeigeKlassi=&klassi=&sprache=en (geraadpleegd 22 mei 2011).

69http://www.piccard-online.de/detailansicht.php?klassi=021.002.001&ordnr=21191&sprache=en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dus in plaats van het uitsluiten van stukken tekst voor de lezer en deze niet zijn eigen keuzes te laten maken, zou deze vertaling juist veel beter aansluiten

Met het veranderen van de eigenschappen van het vak literatuur moet ook het lesmateriaal veranderen. Er moet rekening gehouden worden met de kenmerken van het

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn....

O licht over de voorjaarslanden, waarin de leeuw'rik valt en stijgt, en water dat de oeverranden bloeiend weerspiegelt en ons bande in aandacht die zich overneigt, hoe zacht neemt

The results of the study confirm the premise of the elaboration likelihood model, and proved that intrinsic persuasion variables play an important role with

Voortreffelijk is in de II Clerken de karakterisering van de twee loze ‘clerken die waren gekeert van Parijs, ende die geleert hadden spel ende wijsheit mede’ enerzijds en de

Toen ik pas terug was in Rijswijk, vond ik het heel erg dat mijn moeder zo alleen in die tuin lag, maar nu niet meer, want voor ik ga slapen bid ik voor haar.. Ze hoort me vanuit