• No results found

Een geschiedtheoretische analyse van het debat over Adolf Eichmann

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een geschiedtheoretische analyse van het debat over Adolf Eichmann"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een geschiedtheoretische analyse van het debat over Adolf Eichmann Houdt dus op te oordelen en wacht de tijd af dat de Heer komt, omdat hij het is die aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is en zal onthullen wat de mensen heimelijk beweegt

1 Korinthiërs 4 : 5

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4 Hoofdstuk I 8 Arendts Begrip Hoofdstuk II 22 Begrijpen en Begrip Hoofdstuk III 36 Representatie en Oordeel Hoofdstuk IV 50

Het Persoonlijke Morele Oordeel

Hoofdstuk V 62

De Grond van het Oordeel

Conclusie 78

Epiloog 86

(4)
(5)

Inleiding

‘Geschiedenis is een discussie zonder eind’, zo was de constatering en misschien ook wel de aanbeveling van de beroemde twintigste-eeuwse historicus Pieter Geyl.1 Hij

schreef deze woorden in de inleiding van zijn boek over Napoleon, over wie in de loop van de geschiedenis inderdaad heel wat is getwist. Maar is Geyls dictum eigenlijk wel accuraat? Wordt er inderdaad zo veel gedebatteerd door historici, of heeft iedereen zich inmiddels zozeer teruggetrokken op een eigen specialisme dat van communicatie, laat staan van gelijkwaardige debatten, nauwelijks meer sprake kan zijn? Is het ook niet heel moeilijk om te debatteren in de geschiedwetenschap? Het doorsnee geschiedenisboek heeft een verhalend karakter, en geen betogende trant. Voer voor discussie vind je veel meer in de filosofie, in de sociale wetenschappen en zelfs in de natuurwetenschap. Historici ‘debatteren’ misschien op congressen, maar ook daar heerst meestal meer het klimaat van het ontspannen koffietafelgesprek dan de hoog opgelopen stemming van het kroegdebat.

Des te meer reden om de oren te spitsen wanneer er in de geschiedbeoefening wel een keer een vurige discussie ontbrandt. Want dan is er meer aan de hand dan een meningsverschil over brongebruik. Dan wordt er meer betwist dan een gebruikte periodisering of een toegepast concept. Op zo’n moment heeft men de gelegenheid om de historische discipline op haar grondvesten te voelen schudden – en daarmee om die grondvesten beter dan gewoonlijk te lokaliseren.

Deze scriptie gaat over zo’n debat: Het debat over de nazi en oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann. Het gaat hier dus om de nasleep van Eichmanns leven, en niet om zijn biografie als zodanig. Het levensverhaal van Eichmann is trouwens ook al vaak genoeg geschreven. Hij werd geboren in Solingen in 1906, en overleed in Jeruzalem in 1962. Zijn zesenvijftig levensjaren vallen in verschillende delen uiteen. Zijn jeugd is van die delen het minst interessant. Naar verluid groeide de jonge Adolf op onder normale omstandigheden, binnen een gewoon gezin met verhoudingen die niet afweken van de normale gezinsverhoudingen van die tijd. Vader Adolf Karl was streng, maar niet onrechtvaardig. Het is een punt van speculatie of – en zo ja hoe – Eichmanns jeugd van beslissende invloed was op Eichmanns groeiende interesse in nazistische bewegingen in de jaren twintig. In 1932 begon in elk geval met het lidmaatschap van de NSDAP en de SS Eichmanns politieke carrière.

Deze carrière bracht Eichmann tot grote bestuurlijke hoogten, en waanzinnige morele diepten. Eichmanns handtekening, in 1932 voor het eerst op het papier van een NSDAP-document, zou in de oorlogsjaren onder orders komen te staan die hun weerga in misdadigheid niet kennen. De betrouwbare en ambitieuze Eichmann werd één van de belangrijkste organisatoren van de Holocaust. De gang van zaken in de

(6)

concentratiekampen behoorde niet tot zijn bevoegdheden – een gegeven waarop Eichmann zich later met graagte en in zekere zin terecht beriep. Maar Eichmanns rol in de vernietiging van miljoenen Joden, zigeuners, homoseksuelen, politieke vijanden en wie of wat verder ook maar de nazistische goedkeuring moest missen, was even onmisbaar als de daadwerkelijke moord. Eichmann zorgde voor het transport van de slachtoffers en van de middelen die nodig waren hen van het leven te beroven, zoals het gevreesde zenuwgas Zyklon-B. Eichmann was één van de grote organisatoren van de Holocaust.

Na de oorlog vluchtte Eichmann, net als veel van zijn collega’s, naar het voor nazi’s veilige Argentinië. Daar leefde hij onder een valse naam jarenlang ongestoord met zijn gezin. Pas vijftien jaar na het einde van de oorlog was het gedaan met de rust. De Israëlisch geheime diensten kwamen hem bij toeval op het spoor, treuzelden een tijd, en sloegen vervolgens zonder overleg met de Argentijnen toe: Eichmann werd gekidnapt en Zuid-Amerika uitgesmokkeld. In 1960 begon aldus het proces tegen Adolf Eichmann met een diplomatieke rel.

Het proces in Jeruzalem werd wereldwijd verslagen. Vooraanstaande auteurs deden verslag of schreven commentaren. De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt schreef wat in Nederland door Harry Mulisch eveneens was opgemerkt: dat Eichmann op zijn proces geenszins het duivelse voorkomen had dat wel verwacht kon worden. Hij leek eerder onnadenkend en gewoontjes, dan eng of bedreigend. Toen Eichmann ook nog stelde dat hij nooit antisemiet was geweest, en dat hij slechts door bevelen gedwongen was geweest te doen wat hij had gedaan, was de verwarring compleet. Stond hier een sluwe nazibeul, een antisemiet en een huichelaar, of stond hier het onnadenkende slachtoffer van het eigen beperkte voorstellingsvermogen en genadeloze historische omstandigheden?

Over Eichmanns levensloop zal ik hieronder weinig meer vertellen. Ik veronderstel zijn biografie hier min of meer bekend, en zal aan de kennis over zijn leven niets toevoegen. Evenmin houd ik me bezig met de feitelijkheden van het proces dat tot zijn dood leidde. In andere publicaties is veel aandacht besteed aan de drie rechters, aan de aanklager, aan Eichmanns advocaat, aan getuigen en andere betrokkenen, en aan het doodvonnis dat van het proces het resultaat was – ik voel me hier van de taak ontheven deze publicaties te herhalen. Mijn pijlen zijn gericht op het verhitte debat dat al tijdens het proces begon: hoe moeten we over deze man denken, hoe moeten we hem begrijpen, hoe moeten we zijn geschiedenis schrijven?

Dit onderzoek begint met een hypothese, en met een daaraan verbonden doel. Mijn hypothese is, dat het ‘Eichmanndebat’, dat sinds 1960 onophoudelijk gevoerd wordt, een belangrijk probleem in de moderne geschiedschrijving aan het licht brengt. Mijn doel is dat probleem aan het licht te brengen, te ontleden en te tonen hoe een oplossing gedacht zou kunnen worden.

(7)

de hermeneutiek. In het derde en vierde hoofdstuk wordt de moderne geschiedfilosofie geraadpleegd over het probleem dat het tweede hoofdstuk naar voren heeft gebracht: de kloof tussen veroordelen en begrijpen. In het vijfde en laatste hoofdstuk zal ik een poging doen om een nieuw geschiedfilosofisch fundament te leggen voor een morele veroordeling door de historicus.

Door de hoofdstukken heen zal ik de aandacht steeds meer verleggen van het concrete naar het abstracte: het debat over Eichmann zal ik in toenemende mate vanuit een geschiedfilosofisch perspectief beschouwen. Dat heeft gevolgen voor de bronnen waaruit mijn verhaal put. Voor de bestudering van het debat over Eichmann gebruik ik, vanzelfsprekend, de belangrijkste teksten uit dat debat. Hier is mijn benadering historiografisch. Voor mijn geschiedfilosofische verkenningen gebruik ik zowel bronteksten uit de geschiedfilosofie als teksten van meer ‘algemeen’ filosofische aard. Voor informatie over Eichmann beperk ik me tot literatuur, hierover doe ik geen bronnenonderzoek – opnieuw een teken dat deze scriptie niet Eichmann, maar het debat over Eichmann als onderwerp heeft.

Ik begon deze inleiding met de observatie dat van echte discussies in de geschiedschrijving weinig sprake lijkt. Ik vrees dat ook dit onderzoek niet een bijdrage in een verhit debat vormt. Als dit onderzoek deelneemt aan een debat, is het aan een geschiedtheoretisch debat over het Eichmanndebat – en als ik mij niet vergis is het in dit geval de eerste bijdrage.

(8)
(9)

Hoofdstuk I

Arendts Begrip

De consternatie over Adolf Eichmann, de grote Holocaustorganisator, begon met het werk van één enkele filosofe: Hannah Arendt. Haar artikelenreeks uit 1963 zorgde binnen korte tijd voor een ware hausse aan publicaties, waarvan de meesten zeer negatief oordeelden over Arendts inzichten. Het was, aldus historicus Anson Rabinbach, ‘the most bitter public dispute among intellectuals and scholars concerning the Holocaust that has ever taken place.2 Ruim vijftig jaar na het verschijnen van Arendts

eerste observaties over Eichmann, bijna even lang na het verschijnen van de bundeling van haar artikelen over het proces in Eichmann in Jerusalem. A report on the Banality of Evil, begint en eindigt nog steeds iedere beschouwing over Adolf Eichmann met haar karakterisering van deze Schreibtisch Mörder. De controverse is nog steeds actueel, en het debat gaat niet alleen in academische tijdschriften, maar ook in populaire media nog steeds door. Ook auteurs die zich met meer of minder verbaal geweld tegen Arendt keren, doen haar in elk geval in één opzicht een dienst: ze blijft één van de meest besproken en bekende filosofen.3

In de eerste hoofdstukken van deze scriptie zal ik laten zien hoe één enkele reportage voor een dergelijk, aanhoudend, tumult kon zorgen. Daarvoor is het nodig om de verontwaardiging die veel bijdragen aan het Eichmann-debat kenmerkt, nauwkeurig in kaart te brengen. In het hierop volgende hoofdstuk zal ik argumenteren dat deze verontwaardiging te verklaren valt door tegenstanders van

2 A. Rabinbach, ‘Eichmann in New York. The New York Intellectuals and the Hannah Arendt Controversy’,

October 108 (2004) 97-111, aldaar 97. Op de website Yad Vashem treft men een indrukwekkend bibliografie aan van publicaties over Eichmann en over zijn proces. Het valt op dat ten tijde en vlak na het proces enorm veel werd gepubliceerd over Eichmann, terwijl het daarna lange tijd veel stiller werd. Het aantal publicaties neemt sinds de laatste eeuwwisseling weer toe.

http://www.yadvashem.org/yv/en/holocaust/eichmann_trial/bibliography.asp, laatst geraadpleegd 3 juli 2014.

3

(10)

Arendt te zien als aanhangers van een specifieke theorie over geschiedwetenschap en morele oordelen. Maar voordat de filosofische fundamenten van de verontwaardiging over Eichmann in Jerusalem aan bod komen, is het hoog tijd voor een bespreking van het boek zelf. Dat is het doel van dit hoofdstuk.

Ik zal Arendt hier beschouwen als historicus van Eichmann, iets waartoe volgens mij alle reden bestaat. Zoals zal blijken, heeft Arendt een doelstelling die haar niet alleen maakt tot een ‘echte’ historicus, maar die ook precies de reden is geweest voor een onnoemelijke hoeveelheid criticasters om in verbijstering en verontwaardiging over haar heen te buitelen: ze wil vóór alles begrijpen.4 ‘I see it as my

responsibility to understand. It is the responsibility of anyone who dares to put pen to paper on this subject!’ – zo schreeuwt Hannah Arendt in de recente film die haar naam draagt, woedend dat haar verweten wordt dat ze Adolf Eichmann in haar boek verdedigd zou hebben. De makers van de film uit 2012 hebben hun best gedaan om haar vooral te portretteren als een vrouw die zoekt, piekert en twijfelt: hoe moet ik Adolf Eichmann begrijpen? Arendt starend in de verte, Arendt aan haar zoveelste sigaret – getergd, onrustig, en uiteindelijk: Arendt in verhitte discussie, driftig gebarend.

Als Arendt zich, zoals de filmmakers suggereren, tijdens het proces ten doel stelde Eichmann te begrijpen, hoe zag haar uiteindelijke begrip van Eichmann er dan uit? Welk beeld schiep Arendt van Eichmann, en welke eigenschappen van Eichmann waren voor Arendt significant? Kortom, wat valt er te lezen in Eichmann in Jerusalem, als we dit boek beschouwen als een historische biografie van Adolf Eichmann?

A report on the Banality of Evil

In de Nederlandse editie van Arendts procesverslag (‘De banaliteit van het kwaad’) is het voorwoord opgenomen dat Arendt schreef voor de Duitse vertaling van dit boek. Ze reageert er in op de commotie of, zoals ze het zelf noemt, de ‘georganiseerde campagne’ rond het oorspronkelijke Eichmann in Jerusalem.5 Volgens Arendt is veel

kritiek terug te voeren op de – onjuiste – opvatting dat haar procesverslag een theorie over ‘Het Kwaad’ of over het nazisme bevat.6 Ze beschrijft haar werk nadrukkelijk

als een reportage, een genre dat zich naar haar inzicht nog het beste met een historische monografie laat vergelijken.7 Arendts inzichten zijn niet generaliseerbaar,

maar gaan over deze ene, unieke man: Adolf Eichmann. Eichmann in Jerusalem zou ook geen theorie mogen bevatten, want het hele juridische proces is nu juist niet gevoerd voor het algemene inzicht, maar om tot gerechtigheid te komen in dit ene geval.8 In dit opzicht heeft Arendts benadering dus inderdaad een duidelijk

4

Natuurlijk bestaat er ook een filosofische manier van begrijpen. Hieronder zal ik echter laten zien dat het een misverstand is om Arendts poging tot begrip in Eichmann in Jerusalem al te filosofisch uit te leggen.

5 H. Arendt, De banaliteit van het kwaad (Amsterdam 1979)9.

6 Arendt, Banaliteit, 10-11. In de komende passages komt meermaals de formulering ‘het kwaad’ voor, om aan

te geven dat hier door auteurs over kwaadaardigheid in het algemeen wordt gesproken. Welke metafysische status ‘het kwaad’ in de besproken werken heeft, is hier niet van belang. Meestal gaat het ‘slechts’ om het algemene dat specifieke kwade handelingen gemeen hebben.

7 Ibidem, 8. 8

(11)

historische inslag: niet het algemene maar het specifieke staat op de agenda. En zoals een historisch werk gewoonlijk een ‘representatie’ van een concreet gegeven wil zijn, zo presenteert ook Arendt een beeld van Eichmann.

Arendts beeld heeft een aantal belangrijke ingrediënten. Ten eerste beschrijft ze Eichmann als een idealist. Een idealist te zijn, wil in dit geval zeggen: het ten dienst stellen van je leven aan één ‘idee’. Dat idee gehoorzamen, betekent offers brengen. Wat precies de inhoud is van het idee dat leidend is, maakt gek genoeg niet zo veel uit. Vandaar ook - aldus Arendt - dat Eichmann meende zich goed te kunnen verplaatsen in de felste zionisten: die waren immers net zulke ‘idealisten’ als Eichmann.9

Dat Eichmann niet inzag dat zijn identificatie met zionisten voor hen op zijn zachtst gezegd pijnlijk en beledigend zou zijn, markeert meteen een volgende karaktertrek van Eichmann: een volslagen gebrek aan empatisch vermogen. Eichmann kon zich volgens Arendt in het geheel niet in een ander verplaatsen, getuige ook verschillende geschiedenissen die tijdens het proces aan bod kwamen. Steeds meende Eichmann dat hij degene was geweest die slachtoffer was van omstandigheden: de eeuwige pechvogel die maar moest blijven wachten op promotie, de emigratiespecialist die moest verkroppen dat emigratie deportatie en vernietiging werd, de schlemielige ondergeschikte die terechtstond terwijl de werkelijk verantwoordelijken door zichzelf te doden aan die opgave waren ontsnapt.10 Hoe kras het eigenlijk wel niet was om in Israel begrip voor zijn

klaagzangen te verwachten, kwam niet in Eichmann op. Geen haar op zijn hoofd dacht er aan dat de joodse rechters en het wereldwijde publiek alle reden hadden om hem diep te minachten, en geen enkele reden om medelijden te hebben.

Eichmanns klaarblijkelijke onvermogen zich in te leven in anderen was volgens Arendt onderdeel van een veel breder gebrek aan voorstellingsvermogen. Eichmanns gebrekkige formuleren bijvoorbeeld, duidde daar eveneens op: Eichmann kon ‘niet denken’.11 Later zou Arendt het vermogen om zich de (hypothetische)

mening van anderen ‘voor te stellen’ als de belangrijke voorwaarde voor ethisch handelen gaan zien.12 De basis van deze filosofische theorie ligt in het

Eichmannproces. De ‘voorstellingsloze’ Eichmann bood haar een inzicht dat ze later heeft uitgewerkt. In Eichmann in Jerusalem zelf is ze echter nog lang niet zo ver: de empirie is hier nog niet tot theorie geworden. Opnieuw: we hebben hier te maken met een boek dat meer historisch dan filosofisch is.

Een vierde karaktertrek van Eichmann die voor Arendt van groot belang is – bij latere auteurs vinden we dit punt nauwelijks terug – is zijn vermogen zichzelf met clichés te troosten of zich ‘Erhebene Gefühle’ aan te praten. Net als bij het en gedragspatronen, en met een volstrekt eigen levensmilieu. Alles wat daar bovenuit gaat … - dat alles spreekt in het proces slechts in zoverre mee, als het de achtergrond vormt waartegen en de omstandigheden veroorzaakt waaronder de verdachte zijn handelingen heeft gepleegd.’

9 Arendt, Banaliteit, 57-58. Ook Mulisch is gefascineerd door Eichmanns opmerkingen over het zionisme, en

verhaalt hoe Eichmann het graf van de beroemde Zionist Theodor Herzl in Wenen streng zou hebben laten bewaken, en dat hij in 1939 nog gezien was bij een herdenking ter plaatse. H. Mulsich, De zaak 40/61. Een reportage (13e druk, Amsterdam 1988) 17.

10 Arendt, Banaliteit, 46. 11 Ibidem, 65.

12

(12)

voorstellingsvermogen, speelt taal ook hier een belangrijke rol. De ambtelijke taal, met zijn voorgeschreven eufemismen voor gruwelijke misdaden, maakte van de Holocaust in Duitsland een ‘zware taak’, en een ‘beproeving van het geweten’ - met dien verstande dat het geweten in deze taal verordonneerde dat de ‘opdracht’ voltooid moest worden.13 Eichmann, met zijn beperkte taalvaardigheid, de man die

regelmatig verstrikt raakte in zijn eigen ‘Ambtsprache’ was gevoelig voor deze manipulatie. Hij had simpelweg niet genoeg fantasie om zich al te druk te maken over de werkelijke betekenis van termen als Aussiedlung of Auswanderung. Ook al wist hij heel goed wat het lot was van de mensen die hij naar Auschwitz vervoerde, door de ambtenarentaal kon hij deze realiteit slechts in gedempte, toegedekte vorm tot zich laten doordringen. Maar Eichmanns talent om zich voor de gek te houden met ‘nobele’ gevoelens, beperkte zich niet tot een grote gevoeligheid voor de nazistische plichtsretoriek. Arendt beschrijft met verbijstering en bittere spot hoe Eichmann nog bij zijn eigen executie clichés in het rond blijft strooien - ‘nooit zal ik vergeten…’- alsof hij over het hoofd ziet dat de waar hij speecht, die van hem zelf is.14

Behalve karaktertrekken die specifiek zijn voor Eichmann, noemt Arendt een aantal algemenere elementen van het Derde Rijk dat cruciaal was voor diens carrière, en dat in het achterhoofd moet worden gehouden bij het denken over zijn verdediging in Jeruzalem. Zo vormen Eichmanns erhebene Gefühle een levensgevaarlijke cocktail met de omkering van verleidingen die Arendt in het Derde Rijk signaleert. ‘Het kwaad’, zoals Arendt het noemt, deed zich in Nazi-Duitsland niet langer als verleiding voor. We zijn gewend dat het kwaad iets is dat ons lokt, ons verleidt: van de paradijselijke slang tot het verborgen overspel, van onopvallende diefstal tot fysiek geweld tegen krijgsgevangen vijanden, steeds doet het kwaad zich voor als de aanlokkelijke optie waartegen alleen een streng geweten zich weet te verzetten. In het Derde Rijk is het niet langer het kwaad dat de gewetensvolle mens probeert te verleiden, maar het goede! Het is aantrekkelijk om stiekeme uitzonderingen te maken voor Joodse vrienden, om je moorddadige werk zo traag mogelijk ten uitvoer te brengen, om je baan op te geven of om orders te weigeren, maar het is het geweten dat daartegen in verzet komt!15 Het is dus niet Eichmanns

‘inneren Schweinehund’ die hem tot zijn gruwelijke daden bracht: het is juist Eichmanns vermogen om gewetensvol af te zien van zaken die erg aantrekkelijk moeten hebben geleken.16

Arendts representatie van het leven van Eichmann brengt dus uiteenlopende aspecten in het geding, en tracht daaruit één coherent beeld van Eichmann te schetsen. In dit opzicht is Eichmann in Jerusalem veel meer een historische monografie dan een filosofisch traktaat. De nadruk die de film Hannah Arendt op historisch ‘begrijpen’ legt, is niet overal in het boek expliciet terug te vinden, maar impliciet wel aanwezig. Want hoewel Arendt aanvankelijk de taak van de rechters in het proces

13 Arendt merkt op dat het beschrijven van deze spraakregelingen als ‘eufemismen’ op zichzelf een eufemisme

is: het gaat hier om niets meer dan leugens. Arendt, Banaliteit, 98.

14

Ibidem, 247.

15 Een bekend voorbeeld is Heinrich Himmlers opmerking, gemaakt tijdens zijn beruchte Posen-toespraken van

1943, dat iedereen wel een ‘goede Jood’ kende: tegen dat soort sentimentele zwakheid moest volgens hem verzet geboden worden.

(13)

zeer smal uitlegt – zij moeten schuld of onschuld aan de aanklacht vaststellen, meer niet – is het toch niet op juridische gronden dat zij later schrijft dat het proces niet bevredigend is geweest. Ze hekelde ‘de kennelijke onmacht van de rechters om de verdachte, in casu Eichmann, te begrijpen - wel de laatste taak waaraan zij zich konden onttrekken.’17

Arendts representatie, zo veel is duidelijk, is een complexe presentatie van Eichmann als een man met een unieke verzameling eigenschappen, die in de specifieke omstandigheden van de Tweede Wereldoorlog functioneerde zoals hij functioneerde. Arendt doet een dappere poging om ‘door te dringen’ tot Eichmann, en verder te gaan dan een representatie van Eichmann als moderne duivel. Let wel: even scherp als de duivel-representatie verwerpt ze het beeld van Eichmann als een ‘radertje’ in een enorme machine: volgens haar moest ook Eichmann zelf niet veel van deze verdedigingsstrategie hebben.18 Eichmann in Jerusalem is een rijk boek. Veel

aspecten van Eichmanns leven, die in de latere historiografie belangrijk zijn gebleven, vinden we voor het eerst bij Arendt.19 In de latere verhitte debatten is van

de complexiteit van Arendts representatie echter niet altijd veel terug te vinden: velen reduceerden de gelaagde historische representatie maar al te graag tot een algemeen filosofisch inzicht. Ze maakten, zoals Arendt terecht klaagde, van haar werk een theorie. Niet allereerst tegenstanders, maar vooral Arendts grootste bewonderaars maakten zich hieraan schuldig: filosofen vol lof over Eichmann in Jerusalem.

Lof van filosofen

In oktober 2013 presenteerde het televisieprogramma De Wereld Draait Door de rubriek ‘digitale flessenpost’. De bedoeling van deze, door een kunstproject geïnspireerde rubriek was, dat daartoe geschikt bevonden mensen (‘BN-ers’, auteurs, wetenschappers) een nominatie mochten doen voor een beeld- of geluidsfragment dat met een satelliet het universum ingeschoten zou worden. Dat fragment zou dan door eventueel buitenaards leven gevonden kunnen worden.20 Wat zijn de

hoogtepunten uit miljoenen jaren aarde en mensheid? Welke prestaties moeten we de marsmannen voorschotelen? (Onwillekeurig denkt men overigens aan de inmiddels belegen uitspraak dat we minder weten over de oceaanbodems dan over het heelal: misschien kon er beter een USB-stick in de Stille Oceaan gedeponeerd worden, dat zou de erhebene Gefühle van de televisiemakers danig getemperd hebben.)

Filosofe Stine Jensen vond dat als ze één uitspraak uit de hele filosofie moest kiezen om te openbaren aan eventuele ruimtewezens, dat het dan een uitspraak moest zijn die laat zien dat de mens zichzelf al eeuwen probeert te begrijpen. Het

17 Arendt, Banaliteit, 268. 18 Ibidem, 72.

19 Neem de centrale these van Cesarani’s werk, dat Eichmann een oorlogsmisdadiger is geworden, en dat hij niet

vanaf dat één gewetenloos is geweest. Arendt merkt al op dat Eichmann in de oorlog ‘ongeveer vier weken’ een geweten heeft gehad. Ibidem, 107.

20 De redactie van De Wereld Draait Door kwam op het idee door de Amerikaanse kunstenaar John Lomberg die

(14)

werd een parafrase van Arendt: ‘als de mensheid ophoudt kritisch na te denken over zichzelf, wordt het gevaarlijk.’ Arendt was, aldus Jensen, vooral bekend door Eichmann in Jerusalem ‘waarin ze probeerde het kwaad te analyseren’. Dat is volgens Jensen ook de waarde van Arendts werk: ‘Er staat altijd iets op het spel’.

Zo struikelt de nietsvermoedende auteur van een scriptie over het Eichmanndebat in zijn vrije tijd, kijkend naar een televisie-item van amper tien minuten volkomen onverwacht over één van de belangrijke kampen in dat debat: de filosofen die vinden dat Arendt een hoogst waardevolle ‘theorie’ heeft ontworpen. Alleen al in Nederland zijn het er velen.21 Ook Hans Achterhuis tot dat kamp. Voor

hem is Arendt de vrouw die aan de hand van Eichmann het kwaad (of een specifieke gedaante ervan) filosofisch heeft begrepen. Instemmend citeert hij Susan Neiman, die Eichmann in Jerusalem ‘de belangrijkste filosofische bijdrage uit de twintigste eeuw over het probleem van het kwaad’ had genoemd.22 Achterhuis probeert in zijn boek

afstand te nemen van een artikel uit 1994 - ‘“Als je de potentiële Eichmann in jezelf aanwezig ziet, dan kun je je ertegen wapenen”, stelde ik toentertijd’ - maar hij slaagt er niet in duidelijk te maken wat hij nu anders zou formuleren. Bij hem blijft Eichmann een filosofische figuur, een sjabloon van het kwaad, een personificatie van iets algemeens.23 Eichmann in Jerusalem heeft ons geleerd dat Eichmann niet door en

door slecht was, maar ‘gewoon’, en dus is het kwaad iets dat begrepen moet worden als product van gewone mensen. Eichmann zit in ons. Anders gezegd: Neiman, Jensen en Achterhuis maken van Arendts werk een typisch filosofische studie die in het specifieke slechts geïnteresseerd is voor zover het uitzicht biedt op het algemene. Eichmann in Jerusalem gaat niet over Eichmann, maar over het kwaad.

Dit kamp van filosofen vol lof poneert aldus drie stellingen. Ten eerste, dat Eichmann in Jerusalem een filosofische studie over het kwaad is. Ten tweede dat de belangrijkste conclusie van deze studie is dat het kwaad ‘banaal’ is, dat wil zeggen: dat het kwaad zijn oorsprong vindt in ‘normale’ mensen. En ten derde dat deze conclusie waar en/of waardevol is. De these dat Eichmann een ‘normaal’ mens was, wordt niet aanstootgevend gevonden, maar gewaardeerd voor het algemene inzicht dat het biedt.

Deze filosofische benadering van Eichmann in Jerusalem staat, zoveel is duidelijk, in scherp contrast met mijn stelling hierboven dat Arendts boek begrepen moet en kan worden als een historiografische representatie, als een historische biografie. Neiman, Achterhuis en Jensen bekijken Eichmann in Jerusalem door een filosofische bril, en beschouwen het boek in de context van Arendts verdere oeuvre.

21 In de debatten in publieke media valt op dat het vooral filosofen zijn die Arendt blijven verdedigen, ook

wanneer nieuw historisch onderzoek door auteurs als David Cesarani en Bettina Stangneth claimt dat Arendts these definitief is weerlegd. Een aantal voorbeelden: B. van den Brink, ‘Eichmann was meer dan een radertje’, De Volkskrant 20 september 1999. G. Groot, ‘Liet Arendt zich inpakken door Eichmann?’, Trouw, 27 april 2013. En de al eerder genoemde J. Hermsen, ‘Heeft het kwaad een Gezicht?’

22 H. Achterhuis, Met alle geweld (Rotterdam 2008) 408. Overigens geeft Neiman een interpretatie van

Eichmann in Jerusalem die nog wel wat verder gaat dan een lezing die theorie-aspecten benadrukt. Zo schrijft ze Arendt de volgende positie toe: ‘Alleen door uitdrukkelijk te stellen dat dergelijke [morele] keuzes volkomen onbepaald zijn, konden individuele personen voor de misdaden van de nazi’s verantwoordelijk worden gesteld’- en daarmee doet ze Arendts genuanceerde benadering van historische omstandigheden tekort. S. Neiman, Het kwaad denken. Een andere geschiedenis van de filosofie (Amsterdam 2006) 278.

(15)

Voor mij is daarentegen het historische debat over Eichmann (‘als Eichmann’, zou de filosoof zeggen) de context waarbinnen Eichmann in Jerusalem wordt bestudeerd.

Toch is een puur filosofische benadering van Arendts boek meer dan een verplaatsing van de inhoud van dat boek naar een ander speelveld: het is een aantasting van centrale en waardevolle aspecten van Eichmann in Jerusalem. Deze strenge conclusie moet men oom een tweetal redenen trekken. Ten eerste laat Arendts tekst zich maar moeizaam kneden tot het filosofische product dat Achterhuis en consorten er graag in zien. Denk aan Arendts nadrukkelijke verkondiging dat ze ‘geen theorie’ poneerde, en de expliciete vergelijking die ze maakte tussen haar boek en een historische monografie.24 Maar belangrijker nog, is

Arendts manier van begrijpen.

Achterhuis lijkt er bijvoorbeeld zeer van doordrongen dat het Arendt om begrijpen te doen is. Hij prijst haar inzichten, en contrasteert die met die van een wetenschappelijke (psychologische) benadering:

Een wetenschappelijke verklaring … leidt idealiter tot een voorspelling. Gegeven de externe voorwaarden a, b, c en d, gekoppeld aan de interne karakterdispositie e en motieven f, g en h, kunnen we voorspellen (zelfs al is het achteraf) dat persoon P de daden i, j en k verricht. Daarentegen benadrukt Arendt de contingentie, het radicale toeval dat de wetenschapper fundamenteel tegen de haren instrijkt. … Juist deze contingentie maakt het arendtiaanse ‘begrijpen’ sterk verschillend van het wetenschappelijke ‘verklaren’25

Jammer van de ontbrekende verwijzing naar Dilthey of de hermeneutiek, maar verder zou je zeggen: welkom bij het gilde der historici. Maar al snel blijkt dat dit ‘arendtiaanse’ begrijpen voor Achterhuis vooral een begrijpen dat op zoek gaat naar het algemene in iets specifieks. Arendts onderzoek naar Eichmann is ‘filosofisch geladen’ en haar inzicht is dat van ‘de dader als een normaal mens die gedachteloos bevelen uitvoert.’26 Dat klinkt aannemelijk, maar het is niet een gebrek aan algemeen

inzicht in het kwaad dat Arendt de rechters van het Eichmannproces verwijt. Het is een gebrekkig begrijpen van Adolf Eichmann. Het gaat Arendt, althans in haar boek over Eichmann, om het unieke in het specifieke, en niet om het algemene.

Arendt bedrijft maar weinig filosofie in Eichmann in Jerusalem, wat men vanuit filosofisch oogpunt ook in het boek wil lezen. Wat bedrijft ze dan wel? Geschiedschrijving! Hierboven liet ik zien dat haar werk een gelaagde representatie van het leven van Adolf Eichmann is. En behoudens inhoudelijke historische tegenwerpingen die er later zijn gemaakt, voldoet het aan de regels van de kunst van de geschiedschrijving: Arendt gaat begrijpend op zoek naar het specifieke, het eigene van haar onderwerp. Een filosofische uitleg van het boek maakt op ongeloofwaardige wijze van de historische representatie van Eichmann een bijproduct van een filosofie over het kwaad. Dat een dergelijke uitleg onhoudbaar is, blijkt al uit het eenvoudige gegeven dat het ‘bijproduct’ in dat geval vele malen meer

24 Arendt, Banaliteit, 10-11. ‘Het gaat hier dus niet … om een theoretisch discours over het wezen van het

kwaad.’

25

Achterhuis, Geweld, 410.

(16)

pagina’s beslaat dan het filosofische hoofdproduct, dat vaak slechts tussen de regels door te lezen valt.

De filosofen die de loftrompet hebben gestoken over Eichmann in Jerusalem, hebben het boek dus gemaakt tot iets wat het niet is: een traktaat over het universele kwaad. Het volgende kamp van deelnemers aan het Eichmann-debat heeft de status van Arendts werk als historische representatie veel beter begrepen. En juist daarom, zo zal duidelijk worden, treffen we in dit kamp, in het kamp van historici, Arendts grootste criticasters.

Kritiek van historici

‘”Everybody could see that this man was not a “monster”, but it was difficult indeed not to suspect that he was a clown.” She may well have reached this conclusion before coming to Jerusalem.’27 Zo schrijft Deborah Lipstadt, hoogleraar moderne Joodse geschiedenis in

2011 over Hannah Arendt. Lipstadts Eichmann Trial bevat één van de meest recente en uitgebreide aanvallen op Eichmann in Jerusalem. Het boek balt alle argumenten die er in de loop der jaren tegen Arendts boek zijn aangevoerd samen, en voegt er nog een goed deel van de negatieve sentimenten die een halve eeuw discussie heeft opgeleverd aan toe. ‘Hannah Arendt sometimes seemed more interested in turning a good phrase than on understanding its effect’.28 De storm van kritiek die ze had moeten

doorstaan, zegt Lipstadt, had Arendt aan zichzelf te danken:

She was guilty of precisely the same wrong that she decisively ascribed to Adolf Eichmann. She – the great political philosopher who claimed that careful thought and precise expression were of supreme value – did not ‘think’. She wanted to provoke her readers to re-evaluate their assumptions, but she either did not care or did not fully consider how her caustic comments might be heard by them. … Ultimately, though she claimed to be shocked and deeply hurt by the wrath she had provoked, she was the author, writ large, of her own misfortune.

Volgens Lipstadt was Arendt bevooroordeeld, formuleerde ze haar kritiek op Joodse Raden op onvergeeflijk brute wijze, liet haar boek een minachting zien voor Oost-Europese Joden, en leverde haar bagatellisering van Eichmanns antisemitische inborst munitie voor Holocaustontkenners en antisemieten over de hele wereld.29

Met ingehouden woede doet Lipstadt haar best om afgewogen te zijn, maar het is duidelijk dat ze iedere verplichte lofprijzing het liefst meteen begraaft onder een volgende laag kritiek: ‘Many of the important things she had to say [hier pauzeren we even om vast te stellen dat hier een zeker compliment wordt gemaakt] were lost in the din she created with her cruel statements and haphazerd treatment of historical data.30

Wie bekend is met Lipstadts persoonlijke achtergrond, herkent de schimmen en spoken die overal in The Eichmann Trial rondwaren. In 1999 stond Lipstadt tegenover revisionist David Irving in een Britse rechtszaal om zichzelf te verdedigen tegen diens aanklacht wegens smaad. Het Britse recht eiste dat in een dergelijk geval

27 D.E. Lipstadt, The Eichmann Trial (Schocken en New York 2011), 163. 28 Lipstadt, Eichmann Trial, 184.

29

Ibidem, 178-187.

(17)

de aangeklaagde, oftewel de auteur van eventueel smadelijke uitspraken, de aangeklaagde uitingen zou bewijzen. Was er voor de gewraakte uitspraken geen bewijs, dan wachtte veroordeling. En dus moest Lipstadt bewijzen dat Irving, zoals ze geschreven had, ‘one of the most dangerous spokespersons for Holocaust denial’ was.31

Deze rechtzaak, waaraan Lipstadts uitgever Penguin Books miljoenen spendeerde, en die voor klager Irving op een faillissement uitliep, werd uiteindelijk door Lipstadt gewonnen. Rechter Charles Gray oordeelde in een voor historici fascinerend vonnis dat Irving inderdaad bewijs had verdraaid, en dat hij zowel een Holocaust-ontkenner als een antisemiet was.32

In The Eichmann Trial, ruim een decennium later verschenen, speelt deze ongetwijfeld indrukwekkende ervaring een grote rol. Lipstadt identificeert zich in haar boek met Eichmanns aanklager Hausner, die net als haar eigen verdediging van decennia later de taak had om bewijzen over de Holocaust te produceren. Eichmann en Irving zijn de volgende makkelijk te identificeren tegenspelers: keurige duivels, met een onberispelijke feitenkennis en een meestentijds nauwgezet volgehouden beleefdheid. Op verscheidene plaatsen vergelijkt ze de twee mannen expliciet.33 Maar

wie ‘is’ Arendt? Hier worden zaken schimmiger, maar zo veel is duidelijk, dat Lipstadt meent dat Arendts boek koren op de molen is van mannen als Irving – en Eichmann. Ze verwijt Arendt dezelfde naïviteit die diverse intellectuelen ten toon spreidden tijdens haar eigen proces. ‘Irving heeft ook recht op zijn mening’, of ‘Eichmann was slechts een ideologieloze bureaucraat’: het zijn voor Lipstadt uitspraken met dezelfde waarde.34

Het is één van de belangrijke kenmerken van het Eichmann-debat, dat dit soort onzichtbare parallellen een grote rol speelt. Harry Mulisch krijgt commentaar dat in een zelfde richting wijst: ‘Ik zou mij te veel met het onderwerp vereenzelvigen, met de beklaagde niet minder dan met zijn slachtoffers’.35 Misschien is dat verwijt

terecht – voor zover je limieten zou mogen of moeten stellen aan ‘vereenzelvigen’ – maar wat zou je anders verwachten van een zoon van een Joodse vrouw en een collaborateur? En net zo min als Lipstadt en Mulisch is Hannah Arendt als Duitse Jodin en emigrant onbewogen door de directe banden tussen haar onderwerp en haar eigen levensloop. Het maakt het gecompliceerd maar des te noodzakelijker om

31

D.E. Lipstadt, Denying the Holocaust. The Growing Assault on Truth and Memory (New York 1993) 181.

32

‘The charges which I have found to be substantially true include the charges that Irving has for his own ideological reasons persistently and deliberately misrepresented and manipulated historical evidence; that for the same reasons he has portrayed Hitler in an unwarrantedly favourable light, [..] that he is an active Holocaust denier; that he is anti-Semitic and racist and that he associates with right wing extremists who promote neo-Nazism.’ Irving v. Penguin Books Limited, Deborah E. Lipstadt (2000) EWHC QB 115 (11th April, 2000), 13.167. Het fascinerende aan de Irving v. Lipstadt zaak betreft de positie van ‘het verleden’ en van ‘historisch bewijs’. Rechter Gray moest oordelen of Irving terecht een geschiedvervalser was genoemd, maar wenste geen uitspraken te doen over het verleden ‘zelf’ ‘The issue with which I am concerned is Irving's treatment of the available evidence. It is no part of my function to attempt to make findings as to what actually happened during the Nazi regime.’ (Irving v. Penguin Books, 13.3.) Hiermee voorkwam Gray dat zijn oordeel het historische debat zou fixeren, maar alleen ten koste van een curieuze geschiedfilosofische positie die veel weg heeft van een klassiek constructivisme of verificationisme: het bewijs komt geheel en al in de plaats van het verleden.

33 Lipstadt, Eichmann Trial, xix, 124.

34 Voor een kort overzicht van reacties: R.J. Evans, Lying about Hitler (New York 2001) 23-24. Evans getuigde

op het proces tegen Lipstadt als expert voor de verdediging.

(18)

helder voor ogen te krijgen welke verwijten Hannah Arendt in het historiografische debat gemaakt worden.

Afgezien van alle persoonlijke aanvallen en steunbetuigingen, en enigszins gestileerd, valt Arendt van historici een drietal verwijten ten deel – alle drie fel verwoord door Lipstadt. Ten eerste zou Arendt te weinig feitenkennis hebben gehad, ten dele omdat bepaald feitenmateriaal eenvoudigweg nog niet beschikbaar was, maar ook omdat ze te weinig tijd zou hebben geïnvesteerd in deugdelijk onderzoek.36 Ten tweede zou Arendt zich door Eichmanns verdedigingsstrategie

hebben laten inpakken. Ten slotte: ze zou zich te zeer met Eichmann hebben geïdentificeerd, en veel te weinig met zijn slachtoffers.

Het eerste verwijt keert bij historici in variërende tinten van hevigheid terug. Arendt heeft (natuurlijk) geen beschikking gehad over bronnen die later beschikbaar kwamen. In recente jaren is meer en meer geput uit bronnen over Eichmanns tijd in Argentinië. De interviews die Eichmann daar gaf aan de Nederlandse SS-er Sassen suggereren veel sterker dan eerder materiaal dat Eichmann (zelfs na de oorlog) zeer overtuigd was van de nazistische ideologie, zoals vooral Bettina Stangneths recente Eichmann vor Jerusalem laat zien. Maar daarnaast heeft Arendt ook zelf haar taak verzuimd: ze was op het proces maar weinig aanwezig. De immer genuanceerde Eichmann-biograaf David Cesarani formuleert de volgende knock-out:

relevanter voor haar analyse van Eichmann is het feit dat ze maar een klein deel van het proces in Jeruzalem meemaakte en hem niet meer dan een paar uur heeft kunnen horen getuigen. … Haar inzicht in zijn karakter was het resultaat van hem zwijgend in de glazen cel zien zitten, luisteren naar een paar op de band opgenomen uittreksels van zijn verhoor en, bovenal, het bestuderen van de transcripties van zijn verhoor … Aan deze dunne draad was een van de meest invloedrijke boeken over de twintigste-eeuwse nazi-massamoord en genocide op de joden opgehangen.37

Historicus Christopher browning formuleert galant maar beslist het tweede punt van kritiek dat in het Eichmanndebat tot Arendt wordt gericht:

‘I consider Arendt’s concept of “the banality of evil” a very important insight for understanding many of the perpetrators of the Holocaust, but not Eichmann himself. Arendt was fooled by Eichmann’s strategy of self-representation in part because there were so many perpetrators of the kind he was pretending to be’ –

Mede door haar gebrekkige onderzoek (toen Eichmann zijn minder aangename kanten liet zien was Arendt inmiddels uit de rechtszaal verdwenen) heeft Arendt zich door Eichmann om de tuin laten leiden. ‘Eichmann in Jerusalem war kaum mehr als ein Maske’, stelt Stangneth.38 Cesarani haalt met instemming een artikel uit 1961 van

Harold Rosenberg aan:

Om precies te zijn kwam de “noodzakelijke formaliteit van de rechtszaal” Eichmann ten goede omdat het zijn nauwgezette, onbewogen karakter naar voren had gebracht.

36 B. Stangneth, Eichmann vor Jerusalem (2011). 37

D. Cesarani, Eichmann. His life and crimes (Cambridge 2004) 352.

(19)

De wereld zag Eichmanns maandenlang voorbereide ‘rechtszaalidentiteit’:

Arendt heeft daarentegen Eichmanns optreden in de rechtszaal nooit weten los te maken van de geschiedenis zoals deze tijdens het proces herleefde.39

Irmtrud Wojak, die als een van de eerste historici uitgebreid studie maakte van Eichmanns leven tussen 1945 en 1960, meent dat het ernstigste gevolg van Arendts naïviteit haar tekortschietende inzicht in Eichmanns nazi-ideologie en antisemitisme is geweest.

Die heftige Abwehr, die Arendts Urteil entgegenschlug, war in erster linie eine Reaktion darauf, daß sie Eichmann, der Während der Prozess wiederholt erklärt hatte, nie ein Antisemit gewesen zu sein, anscheinend geglaubt hatte.40

Arendts kritiek op de Europese Joodse Raden is het derde en laatste punt dat haar op stevige verwijten kwam te staan: vond ze soms de joden meer schuldig aan de Holocaust dan Adolf Eichmann? Arendt meende dat de door de Duitsers aangestelde Joodse Raden in hun pogingen leed te verzachten een perfect instrument in handen van de Jodenvervolgers waren geweest.

Ware het joodse volk werkelijk ongeorganiseerd en zonder leiding geweest, … het getal zes miljoen zou nooit zijn bereikt. 41

Waarom troostte ze zich zo veel moeite om zich in Eichmann te verplaatsen, terwijl ze voor joodse slachtoffers slechts onbegrip en verachting etaleerde? Tijdens Arendts verslaglegging was dit één van de grootste stenen des aanstoots (en garantie voor een grote landing doodsbedreigingen), maar ook in de huidige literatuur wordt Arendts stellingname op dit punt meestal veroordeeld. Arendt was te ongenuanceerd over de Joodse Raden. ‘Some members acted heroically and some contemptuously’, stelt Lipstadt tegenover Arendts veroordeling van de Joodse Raden.42 Het is vooral de toon van Arendts stellingname die gehekeld wordt. Het

emotionele debat gaat hier veel meer over morele verantwoordelijkheid en schuldgevoel dan over het tot begrip brengen van bepaalde historische episoden. Arendts stelling dat het aantal vermoorde Joden beslist veel lager had gelegen als er geen Joodse Raden waren geweest, wordt hier niet zozeer onwaar genoemd, als wel tot ongevoelige uitspraak verklaard.43

De eerste twee verwijten zijn daarom interessanter. Wat te denken van de kritiek dat Arendt niet de moeite nam om het hele proces bij te wonen? Zonder in

39 Cesarani, Eichmann, 336.

40 I. Wojak, Eichmanns Memoiren. Ein kritischer Essay (Frankfurt en New York 2001) 199. 41 Arendt, Banaliteit, 134.

42 Lipstadt, Eichmann Trial, 157. 43

(20)

een bodemloos debat over de verhouding tussen geschiedvorsing en geschiedschrijving te willen verzanden: is kritiek op het onderzoek gerechtvaardigd als het er uit voortvloeiende onderzoeksverslag er klaarblijkelijk weinig onder geleden heeft? Want ondanks veel (veel, véél) uitgebreider onderzoek, komt iemand als Cesarani tot conclusies die niet ver afliggen van die van Arendt. Browning:

Cesarani, like Arendt, accepts Eichmann’s claims that he was initially dismayed and horrified by his first encounters with mass killing … And like Arendt, he accepts Eichmann’s depiction of Wannsee

Arendts beeld van Eichmann waar Cesarani zich volgens Browning tegen verzet - ‘an obedient, non-ideological, petty bureaucrat’ - is niet alleen een versimpeling van Arendts representatie, maar ook een verdraaiing: ‘petty’ is Eichmann voor Arendt slechts in zijn beperkte voorstellingsvermogen, en niet in zijn fanatisme als ‘idealist’.44 Een

auteur die wel (bijna) het hele proces bijwoonde was Harry Mulisch, en zijn boek lijkt zeer op dat van Arendt – in veel opzichten is het misschien zelfs extremer.45

Het tweede kritiekpunt – Arendt zou Eichmanns verdedigingstrategie niet doorzien hebben – is evenzeer wankel. Arendt heeft Eichmanns stelling dat hij slechts een minuscuul ‘radertje’ was in de grote machinerie van het Derde Rijk, zelf met kracht verworpen.46 Inderdaad stelde Arendt dat Eichmann geen geharde

antisemiet was – net zoals andere auteurs tot de conclusie kwamen dat Eichmann zijn carrière niet begonnen was als antisemitisch gemotiveerd nazi.47 En inderdaad

meende Arendt dat Eichmann in een ander leven best een deugdzaam mens had kunnen zijn – net zoals Cesarani benadrukt dat Eichmanns levensloop gekenmerkt werd door contingentie, en niet door noodzakelijkheid.48 Slechts één conclusie is

onverkort gerechtvaardigd: tussen Arendts representatie van Eichmann en die van Cesarani, Lipstadt en anderen bestaat geen absoluut onderscheid, eerder een gradueel verschil.

Vanwaar dan toch het bij voortduring geuite verlangen om recht te zetten wat blijkbaar door Arendt was verbogen?49 Er is kennelijk iets fundamentelers mis met

Arendts boek dan de inhoud van haar representatie. Waarom mocht Eichmann niet

44 C.R. Browning, ‘Becoming Eichmann: rethinking the life, crimes and trial of a “desk murderer” by David

Cesarani’ [review], Central European History 40 (2007) 572-573, aldaar 573. Het beeld dat hier bestreden wordt, lijkt vooral het beeld te zijn dat de ‘arendtiaanse’ filosofen uit Eichmann in Jerusalem hebben geabstraheerd maar dat, zoals ik hierboven heb geargumenteerd, geen recht doet aan het boek. Arendt noemt Eichmann in het voorwoord van de Duitse (en Nederlandse) editie van haar boek zelfs expliciet ‘niet gewoon’: Arendt, Banaliteit, 12. Op andere plaatsen noemt ze Eichmann inderdaad ‘normaal’, maar bedoelt ze meestal slechts: niet psychopathisch. Idem, 45.

45 ‘Wij moeten niet letten op misdadigers, wij moeten blijven letten op de doodgewone mensen. Wij moeten op

de spiegel blijven letten.’, Mulisch, 40/61, 132.

46

Arendt, Banaliteit, 13-14, 241.

47 De uitzondering die in dit geval de regel duidelijk bevestigt, is Lipstadt. Haar speculaties over antisemitische

motieven om lid te worden van de SS klinken weinig geloofwaardig: ‘Though there is no evidence of his having been propelled to join because of Anti-Semitism, it could hardly have been irrelevant. … Anti-Semitism may not have been in Austria’s DNA [Eichmann trad in Oostenrijk tot de SS toe MP], but it certainly was in the air the population breathed.’ Lipstadt, Trial, 47.

48 Arendt, Banaliteit, 270.Cesarani, Eichmann, 39, 102.

49 Zie bijvoorbeeld de behoorlijk aangezette kritiek op Arendt in de inleiding van Cesarani’s boek dat – zoals

(21)

als ‘gewoon’ worden geportretteerd? Waarom is het (graduele) verschil in waardering van Eichmanns antisemitisme en fanatisme zo onoverkomelijk? Wat verklaart nu toch de aanhoudend hoge temperatuur van dit debat?

Dat kleine verschillen in representaties toch tot zo’n hevig conflict kunnen leiden, suggereert dat aan Arendts werk een premisse ten grondslag ligt, die de werkelijke oorzaak van het probleem is. Deze premisse betreft de ‘begrijpbaarheid’ van Eichmann. Mijn hypothese is dat de weerstand tegen Arendts stelling dat Eichmann ‘gewoon’ was, voortkomt uit een weigering om te aanvaarden dat Eichmann (in theorie) ‘geheel’ te begrijpen valt. De betekenis van Arendts kwalificatie ‘gewoon’ is – volgens mij - niet ‘alledaags’, ‘onschuldig’ of ‘banaal’ (!), maar: behorend tot dezelfde orde van begrip als ieder ander. Met andere woorden: Arendts verborgen premisse is dat we Eichmann kunnen begrijpen zoals we ook onszelf begrijpen.

Deze gedachte verklaart tevens waarom op het vlak van de representaties de verschillen tussen Arendt en haar collega-Eichmannbiografen klein zijn. Het probleem ligt op een dieper vlak: op het vlak van het proces van begripsvorming.

We kunnen Eichmann ‘gewoon’ begrijpen. Dat klinkt triviaal, maar is het niet. Denk aan de oeroude filosofische intuïtie – we vinden hem bijvoorbeeld bij Thomas van Aquino - dat een mens ‘het kwaad’ niet (als kwaad) kan willen. Wie wel ‘het kwaad’ wil omdat het kwaad is, en niet omdat hij denkt dat het een goed is, valt niet als mens te begrijpen. Als we Eichmann ‘gewoon’ kunnen begrijpen, betekent dat, dat Eichmann het kwaad niet als kwaad wilde, maar alleen omdat hij meende dat het goed was, of tot een goed leidde. Was Eichmann niet slecht, maar ‘vergiste’ (in de minst onschuldige betekenis van het woord) hij zich? Arendt brengt een berg vragen in het spel die bij een benadering van Eichmann als niet-gewone oorlogsmisdadiger eenvoudigweg buiten beeld waren gebleven.

(22)
(23)

Hoofdstuk II

Begrijpen en Begrip

‘We kunnen Eichmann begrijpen zoals we ook onszelf begrijpen.’ Deze premisse lag ten grondslag aan Hannah Arendts representatie van Eichmann, en precies deze premisse vormde het grootste pijnpunt voor latere historici. De uitwerking van deze hypothese brengt in dit hoofdstuk een probleem aan het licht dat, zo zal ik proberen te bewijzen, inherent is aan de geschiedbeoefening. Een korte beschouwing van de ontstaansgeschiedenis van de geschiedwetenschap, een bespreking van hermeneutische uitgangspunten van de geschiedvorsing en een bespiegeling op Jonathan Littels roman De Welwillenden zullen stuk voor stuk in dezelfde richting wijzen: het historische ‘begrijpen’ is steeds verstrengeld met ‘begrip’. En ‘begrip’ is precies wat we niet willen laten zien als we Eichmann onderzoeken of als we over hem schrijven.

Unmittelbar zu Gott

Ideeën ontwikkelen zich niet onafhankelijk van tijd en ruimte. Voordat ik begin met een systematische bespreking van aspecten van de hermeneutische wortels van de geschiedschrijving, is het dan ook van belang enkele opmerkingen te maken over de context waarin hermeneutiek en geschiedschrijving zijn ontstaan. Niet om en passant een complete ontstaansgeschiedenis van een filosofische stroming en een wetenschappelijke discipline te schrijven, maar om een belangrijke oorsprong te laten zien van de problemen die ik hieronder zal bespreken.

Neem de befaamde historistische nadruk op het niet willen oordelen over historische episoden: ‘jede Epoche ist unmittelbar zu Gott’. In de filosofische handboeken zal doorgaans een zeker contrast met de hermeneutiek worden geschetst. De hermeneutiek onderkende immers ‘de crisis van het historisme’ en was daarmee – hoe kan een filosofische school ook anders – een stuk minder naïef dan de negentiende-eeuwse historici. De hermeneuticus Wilhelm Dilthey meende dat iedere periode ‘op zichzelf’ beschouwen een goed idee is, maar dat een deugdelijke filosofische fundering van dit streven ontbrak. Hoe kan je ooit zaken anders dan vanuit je eigen positie begrijpen?50 Hoe kan je zaken helder op een rij krijgen als je

nooit mag oordelen, nooit onderscheid mag maken tussen belangrijk en onbelangrijk? Overgelaten aan hun eigen denkkracht zouden de historici maar

50

(24)

verzinken in stuurloze verzamelwoede of bodemloos cultuurrelativisme: de filosofie moest de nieuwe historische wetenschappen te hulp schieten.51

Er waren dus (vooral voor wie het de filosofen vroeg of vraagt) enkele verschillen tussen de historisten en de hermeneutici, maar veel belangrijker waren de overeenkomsten. De rankeaanse historici en de hermeneutici van de negentiende eeuw hadden dezelfde vijanden. Waar een man als Herder streed tegen achttiende-eeuwse historici die de hele wereldgeschiedenis als nauwelijks meer dan een opmaat voor de Verlichting zagen, vocht Dilthey niet minder hard tegen de kantiaanse en hegeliaanse illusies diezelfde wereldgeschiedenis geheel objectief te kunnen beschouwen: ook daar ging een onterecht centraal stellen van de eigen tijd achter schuil.52 Hermeneutiek en historisme gruwden allebei van de universalistische

pretenties die geheel voorbij gaan aan de eigen waarde van individuen en specifieke historische gebeurtenissen.

In hermeneutiek en historisme zat zo van meet af aan een sterk element van identificatie met de - ons vreemde - historische actor. Het is het intrappen van een wijd openstaande deur: hermeneutiek en historisme, hermeneutiek en geschiedschrijving zijn hier beide duidelijk producten van de Romantiek. Het vreemde, het andere, het ongrijpbare, het onbegrijpelijke: dat zijn de romantische zaken die zowel de geschiedschrijver als de hermeneuticus betoveren. Wie de opkomst van de hermeneutiek echter alleen maar ziet als een logischerwijs volgend hoofdstuk in de immer voortschrijdende zoektocht naar gefundeerde kennis die filosofie wordt genoemd, mist daarom belangrijke zaken uit het oog. De hermeneutiek was niet alleen een rationele denktrant, maar ontstond ook in een sfeer van sympathie met de historische tijden en actoren die werden onderzocht. In de hermeneutische zoektocht naar begrip, en in de historistische stelling dat iedere periode zijn waarde had, zat aldus een gezamenlijke kern. Men hunkerde naar een benadering van het verleden die niet anachronistisch en laatdunkend was, maar precies het tegenovergestelde. Men hunkerde naar een benadering die identificerend en waarderend was. In hermeneutiek en historisme werd het verleden in beginsel positief benaderd.53

Waar draaide dit gedeelde verlangen om recht te doen aan het verleden op uit? In elk geval op geesteswetenschappen die anders in elkaar staken dan de natuurwetenschappen. ‘De antwoorden op deze vragen [hoe de geesteswetenschappen gefundeerd konden worden MP] van Comte en de positivisten, van Stuart Mill en de empiristen verminkten volgens mij te zeer de historische werkelijkheid om ze aan de begrippen en methoden van de natuurwetenschappen te kunnen aanpassen’, schreef Dilthey, en hij trok zijn beroemde scheidslijn: de natuurwetenschappen verklaren, de geesteswetenschappen begrijpen. 54

51 W. Dilthey, Kritiek van de historische rede. Inleiding en redactie Jozef Keulartz (Amsterdam 1994) 19-20

(Keulartz), 66-67 (Dilthey).

52 ‘It would be manifest stupidity to consider yourself to be the quintessence of all times and all peoples’, aldus

Herder. Geciteerd in: B.A. Haddock, An introduction to Historical Thought (Londen 1980) 96. Dilthey, Historische rede, 20-21, 24.

53 ‘Een liefdevolle verdieping in de specifieke aard van het historische proces’, was volgens Dilthey een

belangrijk doel van de historisten. Dilthey, Historische rede, 66.

(25)

In een atmosfeer van positieve waardering voor het verleden ontstond zo in Diltheys hermeneutiek één van de belangrijkste filosofische funderingen van historisch onderzoek. Voor Dilthey was de historische biografie één van de hoogtepunten van deze nieuwe discipline, waarin het soort begrip dat hij voor ogen had ten volle kon worden bereikt.55 Het ligt daarom voor de hand om aandachtig te

kijken naar de hermeneutiek wanneer we in het schrijven van een biografie op problemen stuitten – en dat is natuurlijk precies wat er gebeurt in het Eichmann-debat.56

Een volgend argument om de problematiek rond Eichmann aan de hand van de hermeneutiek te bestuderen, is Diltheys tamelijk specifieke maatstaf om de kwaliteit van een historische biografie aan af te meten: de mate waarin de historicus er in is geslaagd om van uiterlijke ‘uitdrukkingen’ van zijn of haar onderwerp door te dringen tot de innerlijkheid van de besproken persoon. De aanwezigheid van precies deze standaard in het debat over Eichmann doet vermoeden dat Diltheys hermeneutiek een goede kandidaat is om dat debat te doorgronden. Voor Arendt, maar ook voor de meeste historici na haar, blijft het steeds de uitdaging ‘door te dringen’ tot Eichmann. Wie was hij ‘van binnen’, om het onelegant uit te drukken.

Natuurlijk zouden we de angel uit het hele Eichmanndebat kunnen halen door simpelweg deze standaard te laten varen. Dat zou echter wel een heel drastische oplossing zijn. Bovendien blijft dan overeind dat de negentiende-eeuwse hermeneutiek een doelstelling heeft geformuleerd die voor twintigste- en eenentwintigse-eeuwse historici nu eenmaal maatgevend is geweest: doordringen tot je onderwerp, het van binnenuit begrijpen. Of wij deze maatstaf onderschrijven of niet, doet aan dat gegeven niets af. Omdat het hier zaak is het debat over Eichmann te begrijpen, en niet om te beoordelen welke kampen in dit debat ‘gelijk’ hadden, voel ik me dan ook niet genoodzaakt hier de geldigheid van Diltheys criterium van een uitgebreidere geschiedfilosofische rechtvaardiging te voorzien - hoezeer ik er persoonlijk ook wel degelijk van overtuigd ben dat deze correct weergeeft waar het in een historische biografie om draait.

Leven, uitdrukking, begrijpen

‘Door de aderen van het kennende subject dat Locke, Hume en Kant construeerden, vloeit niet echt bloed maar enkel het verdunde sap van de rede als denkactiviteit’, schrijft Dilthey in het voorwoord van het eerste boek van Inleiding tot de Geesteswetenschappen.57 Het kennend subject van de geesteswetenschappen – de

historicus bijvoorbeeld – is echter veel meer dan alleen een redelijk werkende megacomputer. De historicus moet volgens Dilthey voelen, willen, leven. Met leven,

55 Dilthey, Historische rede, 93.

56 Ik claim niet dat de hermeneutiek de gehele geschiedbeoefening voor eens en altijd op de juiste wijze heeft

doorgrond en beschreven. Ik denk wel dat Dilthey zeer juist heeft aangevoeld dat het in het schrijven van een historische biografie draait om een specifieke – persoonlijke - wijze van begrijpen. Dat er ongetwijfeld historische subdisciplines zijn die veel meer ‘verklaren’ dan begrijpen (bijvoorbeeld sommige economische geschiedenis of historische demografie), is dan ook geen argument tegen mijn gebruik van Diltheys filosofie om het debat over Eichmann te begrijpen.

(26)

met beleven, begint voor de hermeneuticus de wereld van de geesteswetenschappen. Niet alleen de historicus leeft en beleeft: zijn onderwerp doet (of deed) hetzelfde.

In de geesteswetenschappen is er op die manier een cruciale gelijkschakeling van subject en object, van onderzoeker en van onderzocht onderwerp. Dit is het beginpunt dat ik hierboven als volgt formuleerde: ‘We kunnen Eichmann begrijpen zoals we ook onszelf begrijpen.’ Dat de historicus zelf ook een leven heeft, net zoals de persoon die hij onderzoekt, is in de hermeneutiek geen hindernis voor een goed begrip (een mogelijke bron van vooroordelen bijvoorbeeld), maar een voorwaarde. Omdat ik zelf een mensenleven leidt, kan ik het mensenleven van Eichmann ook begrijpen: ik weet hoe een mens bepaalde zaken ervaart, omdat ik zelf een mens ben. Wie zegt dat hij Eichmann begrijpt, schakelt daarmee Eichmann ook op zijn minst gedeeltelijk gelijk met zichzelf. Hij of zij erkent dat er overeenkomsten zijn tussen zichzelf en Eichmann, want dat wat helemaal vreemd aan je is, dat kan je niet begrijpen.58

Helemaal vreemd aan jezelf wil in feite zeggen: niet meer behorend tot de menselijkheid. Als Adolf Eichmann als een duivel of een monster wordt beschouwd, wordt de mogelijkheid tot begrip ontkend. In de Hermeneutiek kan het vreemde begrepen worden, zolang het vreemde maar niet volkomen vreemd is. Giambattista Vico stelde al ver voor de hermeneutici van de negentiende eeuw, dat zolang de gedeelde menselijkheid in het oog wordt gehouden, alle menselijke activiteiten van het verleden te begrijpen zouden moeten zijn:

In the night of thick darkness enveloping the earliest antiquity, so remote from ourselves, there shines the eternal and never failing light of a truth beyond all question: that the world of civil society has certainly been made by men, and that its principles are therefore to be found within the modifications of our own human mind.59

Bij Dilthey voltrekt het begrijpen van een historisch personage (object) door een historicus (subject) zich in een aantal stappen. Ten eerste beleeft het object van alles. Neem Eichmann: die nam deel aan een bijeenkomst als secretaris, en observeerde zo de duistere gebeurtenissen die wij kennen als de Wannsee-conferentie. Vervolgens produceert de historische actor één of meerdere uitdrukkingen van deze ervaring.60 Eichmann schreef niet alleen allerlei verslagen van deze conferentie voor

zijn superieuren en in zijn memoires, maar getuigde er ook over in Jerusalem en – belangrijk! – in zijn handelen, in wellicht onbewuste uitingen en gedragingen veruiterlijkte hij zijn ervaringen. Nu komt de historicus in beeld. Deze probeert te begrijpen. Begrijpen begint met het waarnemen van de uitdrukkingen: officiële documenten, getuigenverklaringen, bandopnamen van Eichmanns verhoor,

58 Dilthey, Historische rede, 88, 134. Het volkomen vreemde brengt ons buiten het domein van de

geesteswetenschappen. We kunnen het niet begrijpen, maar slechts verklaren, zoals we de bewegingen van een atoom verklaren. De weg naar verklaren is echter heel wat langer dan de weg naar begrijpen, die zeer direct is (want gefundeerd in onszelf).

59

G. Vico, The New Science of Giambattista Vico (Londen 1970) 53.

60 Preciezer geformuleerd gaat het om de samenhang van deze belevenissen die uitgedrukt worden, want in de

(27)

enzovoort. Nu wendt de historicus 1) zijn eigen levenservaring aan, en 2) zijn fantasie, om zich in te leven in de situatie. Welk beleven, welk wereldbeeld en welke levenservaring spreekt er uit deze uitdrukkingen?61 Zoals gezegd moet er hiervoor

een (minimale) overeenkomst zijn tussen de historicus en zijn onderwerp, maar na dit beginpunt kan onze fantasie, door te variëren op onze eigen ervaringen, ‘elk vreemd zieleleven herscheppen.’62

Als we de formele contouren van zijn hermeneutiek vergelijken met de ‘liefdevolle verdieping in de specifieke aard van het historisch proces’ die Dilthey bij de historici uit zijn tijd waarnam, dan wordt duidelijk dat ook hier sprake is van een verbinding die meer dan rationeel-beschouwend is.63 Er is in deze geschiedopvatting

identificatie, meelevendheid en zelfs sympathie nodig om tot een goed begrip van het verleden te komen. Overeenkomst tussen subject en object is zelfs een absolute voorwaarde voor begrip – en de reden waarom het historische begrijpen tot een heel andere categorie behoort dan het natuurwetenschappelijk verklaren. Al met al verrast het nauwelijks, dat er in dit portret van de geschiedschrijver voor verontwaardiging over, voor afstand nemen van en voor moreel oordelen over historische figuren weinig ruimte is. Dat was nu juist wat die vervelende achttiende-eeuwse historici en die verwaande Verlichte filosofen zo onuitstaanbaar maakte, en waar Dilthey even graag als Ranke en Herder mee wilde afrekenen: het veroordelen van het verleden vanuit een onbereflecteerde positie in het heden.64

In Diltheys filosofie ‘stolde’ als het ware een historistische sympathie voor het verleden tot een theoretisch fundament, een onmisbaar onderdeel van het statuut van de geschiedschrijving. Onderdeel van de geschiedschrijving werd een historisch gevormde, en filosofisch beredeneerde ‘begrijpelijkheidsthese’.

Schematisch geef ik deze als volgt weer:

1) De taak van de historicus is het begrijpen van de handelingen, schrijfsels etc. van historische actoren. 65

2) Het begrijpen vraagt een (beperkte) identificatie van de historicus met zijn object, inlevingsvermogen, en fantasie.

3) Het resulterende ‘begrip’ heeft zowel een verklarend als een moreel bevestigend element: begrip sluit veroordeling uit.

61 Dilthey, Historische rede, 132-133. 62 Ibidem, 167.

63

Ibidem, 66.

64 De opvatting dat de historicus alleen door inleving tot begrip kan komen, en dat veroordelingen duiden op

slechte geschiedschrijving doet ook tegenwoordig nog regelmatig opgang. Een sprekend voorbeeld is de furieuze reactie van A. Th. van Deursen op de biografie die J. Koch in 2006 schreef over Abraham ‘de Geweldige’ Kuyper. Van Deursen, zelf orthodox protestant, verweet Koch precies wat de historisten hun verlichte voorgangers verweten: een gebrekkige identificatie met en daardoor een volstrekt onvoldoende begrip van en voor hun onderwerp. Een traktatie trouwens, de recensie door Van Deursen: ‘Koch heeft geen zicht op dat gereformeerde leven. Wel maakt hij ons op haast elke bladzijde duidelijk dat de gereformeerde

wereldbeschouwing zijn goedkeuring moet missen. Koch benadert het calvinisme ongeveer zoals de superieure negentiende-eeuwse westerling die glimlacht over de dwaze afgoderij van primitieve inboorlingen.’ A. Th. van Deursen, ‘Kuyper in de taal van een libertijns pamflet’, Reformatorisch Dagblad, 17 mei 2006.

65 Opnieuw: ik ontken niet dat er deelgebieden in de geschiedschrijving zijn waar dit niet opgaat, maar voor de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door middel van dergelijke voorbeelden zou deze mededeling geconcretiseerd kunnen worden (een aspect van "gevuld", zie onder 3) .maar zou tevens duidelijk kunnen

hebben. De codes van de categorie over status/aanzien/overwinning werden 29 keer in alle levensverhalen gevonden, waarvan 24 keer de code 2c is gebruikt en slechts 2 keer de

Omdat de waarheid volgens Habermas uiteindelijk niet bepaald kan worden door de werkelijkheid (W, 218), ook al veronderstellen we in het communicatie- ve handelen dat

Wanneer wij onze studenten – en de buitenwereld – willen laten zien op welke manier literatuur deel uitmaakt van de werkelijkheid en deze tegelijkertijd reflecteert, wanneer

Marije heeft een mengsel van 50,0 gram koper en 100,0 gram zink.. b) Leidt een formule af waarmee je de dichtheid van het mengsel (ρ mengsel ) berekent. In de formule moeten

Want wat Christus zelf zegt (Joh. 4:24), namelijk dat God een Geest is, dat zou niet passend tot de Vader alleen beperkt kunnen worden, alsof het Woord zelf niet van een geestelijke

De defrost duurt een paar minuten, het doorpraten een paar uur en tegen schemertijd aan zegt Simone, de mama van Mario Verstraete, ineens tegen actrice Viviane De Muynck: ‘We

De defrost duurt een paar minuten, het doorpraten een paar uur en tegen schemertijd aan zegt Simone, de mama van Mario Verstraete, ineens tegen actrice Viviane De Muynck: ‘We