• No results found

Leidraad voor de screening en detectie van perinatale depressieve en angststoornissen tijdens de zwangerschap tot 1 jaar na de bevalling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Leidraad voor de screening en detectie van perinatale depressieve en angststoornissen tijdens de zwangerschap tot 1 jaar na de bevalling"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leidraad voor de screening en detectie van perinatale depressieve en

angststoornissen tijdens de zwangerschap tot 1 jaar na de bevalling

R. VAN DAMME, A. VAN PARYS, C. VOGELS, K. ROELENS, G. LEMMENS GYNAECOLOGIE-VERLOSKUNDE 13 december 2021

Inhoudsopgave

Inleiding 1.

Psychosociaal assessment 2.

Getrapt screeningsprotocol naar depressie en angst 3.

Klinische diagnosestelling en behandeling 4.

Besluit 5.

Mededeling 6.

(2)

Dankwoord 7.

Auteursverwijzing 8.

Abstract 9.

Samenvatting 10.

Literatuur 11.

Inleiding

Het krijgen van kinderen is een belangrijke levensgebeurtenis die gepaard kan gaan met een toenemende kwetsbaarheid voor psychische stoornissen (1-3). In de perinatale periode (zwangerschap tot 1 jaar na de bevalling) ervaart 1 op 5 vrouwen psychische problemen die in ernst en intensiteit kunnen variëren van milde depressieve en angststoornissen tot de ernstige postpartumpsychose (4). Dit artikel concentreert zich op de maternale depressie en angststoornissen.

De incidentie- en prevalentiecijfers van perinatale mentale stoornissen verschillen per land (5, 6). Het is echter onduidelijk of dit effectief te wijten is aan regionale of nationale verschillen of dat deze variabiliteit eerder een gevolg is van verschillen in de gebruikte onderzoeksmethoden (6). Algemeen kan men stellen dat depressieve en angststoornissen de meest voorkomende mentale aandoeningen zijn, met een geschatte prevalentie van 10% tot 20% voor een pre- en postnatale depressieve episode (5-8). Angststoornissen kennen een hogere prevalentie (15,2%) antenataal dan postnataal (9,9%) en dit voor elke angststoornis (9). Bovendien heeft 1/3 of meer van de depressieve vrouwen een bijkomende angststoornis (4, 10). Hoewel de hoogste puntprevalentie voor de aanvang van de symptomen terug te vinden is in de vroege postpartumperiode, is er toenemende evidentie dat veel vrouwen reeds vóór of tijdens de zwangerschap depressieve klachten

ontwikkelden (11, 12). 33% van de postnatale depressies begint reeds tijdens de zwangerschap en 27% zelfs ervoor (13). Een perinatale angst- of depressieve stoornis kan immers de novo ontstaan, voortduren of recidiveren tijdens de zwangerschap of de postpartumperiode (4).

Depressieve en angststoornissen dragen bij tot een hoge ziektelast. Wanneer ze voorkomen in de perinatale periode, hebben ze negatieve uitkomsten voor de gezondheid van de vrouw, haar (on)geboren kind en partner. Er is een effect op maternale morbiditeit met een verhoogde kans op chroniciteit van psychische problemen en mortaliteit, met o.a. een verhoogd risico op suïcide bij ernstige psychiatrische stoornissen (14).

Bij een inadequate behandeling is er een associatie met vroegtijdige bevalling en een laag geboortegewicht, alsook met hechtingsproblemen en is er een groter risico op ontwikkelings- en psychiatrische problemen bij de nakomelingen (15-17). Een maternale perinatale depressie is de sterkste predictor voor een paternale depressie, die een hogere prevalentie kent 3 à 6 maanden postpartaal (18). Naast de hoge ziektelast, de sociale consequenties en de relationele impact gaan perinatale mentale gezondheidsproblemen samen met

economische kosten. Zo worden de kosten voor perinatale angst- en depressieve stoornissen in het Verenigd Koninkrijk op basis van de geschatte prevalentiecijfers beraamd op £ 6,6 miljard per geboortecohort of £ 8.500 per bevallen vrouw, waarbij 60% van de perinatale mentale gezondheidskosten gelinkt is aan de schadelijke gevolgen van de psychische stoornissen van de ouder op de ontwikkeling van het kind (19).

(3)

Driekwart van de vrouwen die voldoen aan de diagnostische criteria voor angst- en depressieve

stoornissen, wordt - zonder routinematige screening - niet geïdentificeerd en slechts 1 op 10 vrouwen krijgt de hulp die ze nodig heeft.

Ondanks het feit dat perinatale mentale stoornissen vaak voorkomen, een grote financiële impact kennen én een nefaste invloed hebben op de moeder, het kind en hun relaties, blijven ze vaak ondergediagnosticeerd en onderbehandeld. Driekwart van de vrouwen die voldoen aan de diagnostische criteria voor angst- en

depressieve stoornissen, wordt - zonder routinematig screenen - niet geïdentificeerd en slechts 1 op 10 vrouwen krijgt de hulp die ze nodig heeft (20). Binnen de standaard-obstetrische zorgverlening spreken vrouwen weinig spontaan over hun emotionele problemen vanwege het taboe en het stigma. Ze denken vaak dat emotionele veranderingen eigen zijn aan de zwangerschap (20, 21). Ook blijkt dat somatische

gezondheidswerkers antenatale emotionele klachten vaak toeschrijven aan de fysieke en hormonale veranderingen en deze bijgevolg beschouwen als zijnde van voorbijgaande aard (12).

Tegelijkertijd is de perinatale periode, wegens de frequente opvolging van de zwangere of bevallen vrouw, ideaal om aandacht te hebben voor haar fysieke, sociale en mentale gezondheid, alsook die van haar gezin.

Het is een noodzakelijke taak voor alle gezondheidswerkers, huisartsen, vroedvrouwen, gynaecologen en kinderartsen incluis. Het routinematige gebruik van screeningsinstrumenten kan hierbij helpen. Het spreekt vanzelf dat een screening aan de hand van enkele korte vragenlijsten nooit het doel heeft om een angst- of depressieve stoornis te diagnosticeren, maar het geeft wel een indicatie van de aanwezigheid van mentale problemen. Hulpverleners (o.a. huisartsen, psychologen en psychiaters) kunnen dan - al dan niet via een (semi)gestructureerd interview - een klinische diagnose stellen (volgens de diagnostische criteria van de

‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’ (DSM) of de ‘International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems’ (ICD)) (22, 23). Evenmin kan een screening een sensitieve bevraging met oog voor de context van de vrouw en haar gezin zomaar vervangen (24). Toch leidt een screening door getrainde gezondheidswerkers binnen een geïntegreerd zorgpad (waarbij de screening gevolgd wordt door doorverwijzing en behandeling) tot een efficiëntere aanpak van psychosociale en psychische problemen (25, 26). Het is bovendien kosteneffectief en leidt tot een betere toegankelijkheid en een hogere therapietrouw (19, 20, 25).

Dit artikel beschrijft een leidraad die perinatale hulpverleners (zoals artsen, vroedvrouwen, verpleegkundigen, sociaal werkers en psychologen) aan de hand van korte screeningsvragenlijsten wil helpen bij het

identificeren van depressieve en angstklachten en sneller wil begeleiden naar de juiste zorg (27). De leidraad is gebaseerd op internationale richtlijnen en werd ontwikkeld door een multidisciplinaire werkgroep op basis van het zevenfasenmodel (1, 2, 28). Ze hield rekening met de organisatorische aspecten van de obstetrische

(4)

zorg, alsook met de noden en de wensen van de betrokken perinatale hulpverleners (28). De leidraad omvat een psychosociaal assessment, een getrapt screeningsprotocol, een klinische diagnosestelling en een behandeling. Ze wordt momenteel met steun van de Vlaamse overheid geïmplementeerd in Vlaanderen.

Psychosociaal assessment

Verschillende risicofactoren dragen bij tot het ontstaan van perinatale angst- en depressieve stoornissen. De meest voorkomende zijn een genetische kwetsbaarheid, zwangerschapscomplicaties, een (familiale)

psychiatrische voorgeschiedenis, middelengebruik, persoonlijkheidskenmerken (o.a. hoog neuroticisme), negatieve cognities met betrekking tot het moederschap en ouderschapsstress, hechtingsproblemen, een niet- gewenste zwangerschap, gebrek aan sociale ondersteuning, partnergeweld en (recente) stresserende

levensgebeurtenissen (3, 7, 12, 29-33). Ook hebben tienermoeders, immigranten, vluchtelingen en kansarme moeders vaak minder toegang tot kwalitatieve zorg, waardoor hun risico op mortaliteit en morbiditeit toeneemt (34).

Om sociaal en mentaal kwetsbare vrouwen sneller te kunnen detecteren en zorg op maat aan te bieden, worden de bovengenoemde risicofactoren het best zo snel mogelijk in de zwangerschap bevraagd tijdens een psychosociaal assessment. Indien dit gebeurt door een perinatale hulpverlener (zoals vroedvrouwen,

gynaecologen of huisartsen), werkt dit niet alleen destigmatiserend omdat men evenveel aandacht besteedt aan de somatische als de psychische klachten, maar ook drempelverlagend, met een snellere toeleiding naar zorg en behandeling (26). Binnen het perinatale zorgpad in het UZ Gent gebeurt dit door de vroedvrouwen.

Bij de aanwezigheid van psychosociale risicofactoren (> 2 of 1 hoog risico zoals een psychiatrische voorgeschiedenis (bv. een bipolaire stoornis), een familiaal bipolaire stoornis in de eerste graad,

middelengebruik of partnergeweld) kan men zich de vraag stellen of er hiervoor nu of later bijkomende hulp gewenst is (6, 35). Dit laat toe om op elk tijdstip het thema ‘hulp’ opnieuw bespreekbaar te maken en gericht door te verwijzen naar ondersteunende instanties (o.a. de sociale dienst, Kind en Gezin, Huis van het Kind, enz.).

Getrapt screeningsprotocol naar depressie en angst

Het getrapte screeningsprotocol verloopt in fasen waarbij de zwangere of bevallen vrouwen eerst worden gescreend met 2 eenvoudige, gevalideerde vragen voor depressieve klachten (‘Whooley’-vragen) en 2 voor angstklachten (‘Generalized Anxiety Disorder-2’ (GAD-2)) vooraleer ze uitgebreidere vragenlijsten moeten invullen (36, 37). Op deze manier kan men mogelijk het aantal vrouwen verminderen die uitgebreider gescreend moeten worden, wat tijds- en kostenbesparend is (21). Het gebruik van de Whooley wordt

beschouwd als een goede triagetest omdat deze met een aanvaardbare accuraatheid een depressieve stoornis kan uitsluiten (negatief voorspellende waarde van 93% tot 100%) (21, 38). De GAD-2 kent op zich een goede validatie voor het detecteren van een gegeneraliseerde angststoornis, maar is mogelijk te weinig specifiek

(5)

voor het opsporen van andere angststoornissen, zoals paniekstoornissen, agorafobie zonder paniekstoornis, sociale fobieën en specifieke fobieën (39). Het voordeel is wel dat beide screeningsvragenlijsten vertaald werden in meerdere talen en vrij beschikbaar zijn, wat hun bruikbaarheid ten goede komt. Verder onderzoek naar de bruikbaarheid van screeningsvragenlijsten voor angst in de perinatale periode is echter wenselijk.

Het getrapte screeningsprotocol wordt beschreven in figuur 1. Indien men 1 van de 2 Whooley- of beide GAD-2-vragen positief beantwoordt, wordt de ‘Edinburgh (Postnatal) Depression Scale’ (E(P)DS) schriftelijk afgenomen (36). Antenataal heeft de E(P)DS de minste variatie en de hoogste diagnostische performantie voor depressieve klachten over de verschillende trimesters met een sensitiviteit van 67% tot 100% en een specificiteit van 87% of meer en met de hoogste performantie in het tweede en het derde trimester (40, 41).

Daarenboven blijkt dat een positieve E(P)DS-score niet alleen een verhoogde kans aangeeft voor een

unipolaire majeure depressieve stoornis (MDD), maar voor elke psychiatrische stoornis (‘likelihood ratio’ van 6). Dit betekent dat de meeste vrouwen met een fout-negatief resultaat voor een MDD na een klinisch

assessment een andere diagnosticeerbare en mogelijk behandelbare psychiatrische stoornis hebben (6, 38).

Verder zijn 3 vragen van de E(P)DS, namelijk vragen 3, 4 en 5, ondergebracht in de EDS-3A, bij een cut- offscore van 5 voldoende sensitief voor het opsporen van angstklachten in de perinatale periode (42, 43). Bij een score van 5 of meer zal men de meer uitgebreide angstvragenlijst GAD-7 aanbieden om de kans op fout- positieven te verkleinen.

Antenataal wordt de screening gepland op het moment dat de meeste vrouwen in contact komen met gezondheidswerkers en het best rond de kritieke periode van 25 weken voor depressieve klachten in de zwangerschap (44, 45). Ook is het tweede semester van de zwangerschap ideaal om angststoornissen te detecteren aangezien angstklachten in het eerste en derde trimester van de zwangerschap vooral situationeel worden bepaald en dus minder karaktergebonden zijn (44). Hoewel elke perinatale gezondheidswerker (vroedvrouwen, gynaecologen, huisartsen, enz.) in principe kan screenen, gebeurt de screening in het UZ Gent door de vroedvrouwen op het moment van de echografie op 20 à 21 weken. Postnataal gaat de voorkeur uit naar het gynaecologische consult 6 weken postpartaal om het effect van de ‘baby blues’ te vermijden en is het aangewezen om dit rond 6 maanden postnataal te herhalen (5, 46). In samenspraak met Kind en Gezin is dit een taak die zij zullen opnemen.

Het is wenselijk om zorgverleners buiten de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) extra te trainen in het sensitief bevragen van de risicofactoren, het toepassen van het screeningsprotocol, het

bespreekbaar stellen van psychische klachten en het leren motiveren tot een doorverwijzing voor verdere klinische exploratie en behandeling (38). Vroedvrouwen en gynaecologen bouwen immers een therapeutische relatie op met hun patiënt en hun context, waardoor vrouwen in een persoonlijk contact zich meer gesteund voelen en sneller psychische problemen aangeven (38). Binnen een persoonlijk contact kan men, naast informatie op maat over psychische klachten en hun behandeling, ook motiverend werken naar het opnemen van verdere zorg (47).

(6)

Een screening zonder doorstroming naar zorg is niet wenselijk. Daarom moeten screeningsprogramma’s

geïntegreerd worden in een zorgpad, waarbij er, na een positieve screening, een klinische diagnosestelling volgt en indien nodig een behandeling.

Klinische diagnosestelling en behandeling

Een screening zonder doorstroming naar zorg is niet wenselijk. Daarom moeten screeningsprogramma’s geïntegreerd worden in een zorgpad, waarbij er, na een positieve screening, een klinische diagnosestelling volgt en indien nodig een behandeling. Een positieve score op een screeningsinstrument duidt immers enkel op een verhoogde kans dat de huidige klachten verklaard kunnen worden door een mentale stoornis. Een klinisch assessment via de huisarts, een psycholoog of een psychiater moet dit dan verder uitklaren.

Een klinische diagnosestelling moet worden uitgevoerd bij een score van 13 of meer op de E(P)DS en/of een score van 15 of meer op de GAD-7 (fig. 1). Bij een score lager dan 10 op de E(P)DS en/of een score lager dan 9 op de GAD-7 krijgt de vrouw de gebruikelijke zorg. Bij een score tussen 10 en 12 op de E(P)DS en een score tussen 10 en 14 op de GAD-7 raadt men bij een volgend consult een herbevraging aan via de screeningslijsten. De aanwezigheid van zelfmoordgedachten wordt bevraagd door item 10 van de E(P)DS. Bij een score van 1 of meer kan de gezondheidsmedewerker het suïciderisico grondiger bevragen

(https://sp-reflex.zelfmoord1813.be/pdf/richtlijn.pdf) en inschatten hoe dringend een klinisch assessment bij een huisarts of een gespecialiseerde hulpverlener is.

(7)

Fig. 1: Getrapt screeningsprotocol met korte screeningsvragenlijsten. Men start met 2 vragen rond depressie (Whooley) en 2 vragen rond gegeneraliseerde angst (‘Generalized Anxiety Disorder-2’ (GAD-2)). Afhankelijk van de scores op de bovengenoemde instrumenten kan de ‘Edinburgh (Postnatal) Depression Scale’ (E(P)DS) (10 items met vraag 10 die peilt naar zelfverwonding) aangeboden worden. Op basis van de score op de angstfactor van de E(P)DS, de EDS-3A (3 vragen rond angst), kan de uitgebreidere GAD-7 aangeboden worden om de sensitiviteit van het protocol te verhogen.

Afhankelijk van de scores op de bovengenoemde vragen kan er een klinisch assessment vereist zijn vooraleer er een behandelingstraject wordt opgestart.

Eenmaal men een depressie of een angststoornis heeft gedetecteerd, is het belangrijk dat er gepaste zorg voor het psychische welzijn van de vrouw, haar baby en haar gezin wordt aangeboden in nauwe samenwerking met alle relevante eerste-, tweede- en derdelijnsactoren (huisartsen, Kind en Gezin, vroedvrouwen, gynaecologen, pediaters, neonatologen, sociale diensten, verloskundigen, psychiaters, kinderpsychiaters, infantteams, moeder-baby-eenheden, enz.). De huisarts neemt hierin het best een centrale coördinerende rol

(8)

op. Dit kan in overleg of in samenwerking met gespecialiseerde centra voor perinatale mentale gezondheid (o.a. UZ Gent of UZ Leuven) en de moeder-baby-eenheden Karus en Bethaniënhuis, waar ambulante en (semi)residentiële intensieve therapeutische behandelingen van de vrouw en haar partner, coaching van de moeder in de zorg en afstemming met haar baby centraal staan, met als doel een basis te vormen voor een veilige hechting.

Een geïntegreerd zorgpad met screening en behandeling vermindert het risico op depressie met 18%

tot 59% in vergelijking met de gebruikelijke zorg, hetgeen overeenstemt met een absolute reductie in de prevalentie van depressie van 2,1% tot 9,1%, afhankelijk van de gebruikte E(P)DS-cut-offscores (40). Ook is het organiseren van mentale zorgverlening in de perinatale periode binnen de reguliere obstetrische zorg een bijkomende sterkte, in nauwe samenwerking met de huisarts. Consultaties op de vrouwenkliniek door consultatie-liaisonpsychiaters en psychologen voor advies, diagnose en behandeling komen hieraan tegemoet en werken drempelverlagend en destigmatiserend.

Besluit

De beschreven leidraad voor de screening en de detectie van perinatale depressieve en angststoornissen biedt somatische hulpverleners en hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) een kader om lokaal een zorgpad perinatale mentale gezondheid te ontwikkelen om mentale stoornissen bij zwangere en bevallen vrouwen sneller op te merken, bespreekbaar te maken en indien nodig gepaste zorg aan te bieden. Deze leidraad is een aanpassing van de beschikbare evidentie voor het vroegtijdig detecteren van perinatale mentale stoornissen en de bestaande (inter)nationale richtlijnen, rekening houdend met de particuliere Vlaamse perinatale context en de praktische bruikbaarheid (tijdsinvestering, reduceren van fout-positieve screeningen, enz.) ervan. Verder werden er praktijkvoorbeelden toegevoegd van hoe de leidraad binnen het UZ Gent vorm heeft gekregen.

Wanneer de screening van mentale problemen

verankerd in de routinematige obstetrische zorg

samengaat met geïntegreerde, laagdrempelige

psychische zorg, kan men spreken van de ultieme

preventie aangezien perinatale mentale zorg niet

(9)

alleen de gezondheidsuitkomst van de vrouw verbetert, maar ook die van haar kinderen.

De implementatie van het voorgestelde zorgpad vraagt wel een mentaliteitswijziging. Elke hulpverlener betrokken bij de zorg voor zwangere of bevallen vrouwen moet, naast aandacht voor hun fysieke gezondheid, ook aandacht hebben voor de leefomstandigheden en de sociaal-culturele context van de vrouw en haar gezin, alsook voor hun mentale gezondheid. Dit werkt

drempelverlagend en destigmatiserend, maar vraagt ook een bijkomende tijdsinvestering, ondersteuning en veranderingen binnen de organisatie van de perinatale zorg. Een goede ondersteuning van de somatische hulpverleners gewapend met up-to-date informatie over perinatale mentale gezondheid en voldoende aangeleerde vaardigheden voor het bevragen van risicofactoren en het screenen van mentale stoornissen is hierbij onontbeerlijk. Tegelijkertijd moeten er intra- en transmurale samenwerkingsverbanden worden opgezet met de verschillende perinatale hulpverleners, waarbij het GGZ-aanbod (assessment en behandeling) het best geïntegreerd wordt in de vrouwenkliniek of de huisartsenpraktijk. De huisarts neemt immers een belangrijke centrale rol op in de zorgafstemming tussen en met de verschillende interdisciplinaire partners.

Tot op heden blijven de initiatieven op het vlak van de identificatie en de behandeling van perinatale mentale stoornissen echter eerder beperkt. Het aanbieden van deze leidraad en de mogelijkheid tot bijkomende ondersteuning en expertise vanuit verschillende gespecialiseerde centra voor perinatale mentale gezondheid in algemene en universitaire ziekenhuizen en vanuit de moeder-baby-eenheden brengen hierin hopelijk snel verandering. Ten slotte zal het voorgestelde protocol verder onderzoeksmatig geëvalueerd en zo nodig aangepast moeten worden op basis van de nieuwe wetenschappelijke bevindingen.

Wanneer de screening van mentale problemen verankerd in de routinematige obstetrische zorg samengaat met geïntegreerde, laagdrempelige psychische zorg, kan men spreken van de ultieme preventie aangezien perinatale mentale zorg niet alleen de gezondheidsuitkomst van de vrouw verbetert, maar ook die van haar kinderen.

Mededeling

De leidraad is ontwikkeld in opdracht van en met steun van het Vlaamse ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

(10)

Dankwoord

De leidraad is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de werkgroep ‘Gents Netwerk voor Perinatale Mentale Gezondheid’ onder leiding van de Vrouwenkliniek van het UZ Gent, de dienst psychiatrie van het UZ Gent en de moeder-baby-eenheid van Karus, campus Gent. Het netwerk is multidisciplinair samengesteld en brengt mensen samen van generalistische basiszorg (huisartsen van wijkgezondheidscentra, Kind en Gezin, de Kraamkaravaan, enz.) en ervaringsdeskundigen tot meer gespecialiseerde zorgverleners. De auteurs danken dan ook de leden van de werkgroep: K. Bauters, M. Buyle, H. Devos, C. Ghyselen, K. Ginckels, A.

Huygevelt, E. Lootens, E. Mortier, Y. Roelens, L. Rogghe, K. Smets, W. Schrauwen, K. Steenackers, I. Stuyver, F.

Teirlinck, T. Timmermans, M. Trog, B. Van den Berghe, A. Van Malderen, C. Van Zandweghe, I. Vermeir en E.

Vos.

Auteursverwijzing

R. Van Damme1, 4, A.-S. Van Parys1, C. Vogels2, K. Roelens3, G. Lemmens1

1 Centrum voor Perinatale Mentale Gezondheid, dienst psychiatrie, Universitair Ziekenhuis Gent.

2 Centrum Moeder en Baby, Karus - campus Gent.

3 Vrouwenkliniek, Universitair Ziekenhuis Gent.

4 Correspondentieadres: R. Van Damme, Centrum voor Perinatale Mentale Gezondheid, dienst psychiatrie, Universitair Ziekenhuis Gent, Corneel Heymanslaan 10, 9000 Gent.

Abstract

A protocol for the screening, detection and treatment of perinatal anxiety and depressive disorders

Importance. With a prevalence of 20%, mental health problems are considered as one of the most frequent complications during pregnancy and the postnatal period. Despite their high prevalence, these mental health problems often remain underdiagnosed and undertreated.

Objective. The protocol aims to offer perinatal health care workers (health care and mental health care workers) a framework helping them to detect and discuss depressive and anxiety complaints of women during the perinatal period (up to 1 year after childbirth) and to refer them for treatment.

Evidence acquisition. The protocol, which was based on international guidelines and recent

(11)

scientific evidence, was developed by an interdisciplinary task force taking into account concerns about its daily practicability and current perinatal health care.

Results. The protocol guides staff through a psychosocial assessment, a stepped screening, a clinical assessment and treatment steps. It is currently being implemented throughout Flanders (Belgium) with support of the Flemish Ministry of Welfare, Public Health and Family.

Conclusion. Integrating mental health screening and treatment in standard perinatal care will improve the mental health care for women, their partners and their offspring.

Samenvatting

Met een frequentie van 20% vormen mentale stoornissen een van de belangrijkste complicaties tijdens de zwangerschap en de postpartumperiode. Ondanks hun hoge prevalentie blijven ze vaak

ondergediagnosticeerd en onderbehandeld. De leidraad wil perinatale hulpverleners (somatische

hulpverleners en hulpverleners uit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)) een kader aanreiken dat hen kan helpen bij de opsporing, het bespreekbaar stellen en de doorverwijzing voor behandeling van depressieve en angstklachten in de perinatale periode (zwangerschap tot 1 jaar na de bevalling). De leidraad omvat een psychosociaal assessment, een getrapt screeningsprotocol, een klinische diagnosestelling en een behandeling.

De detectie van mentale problemen verankerd in de obstetrische routinezorg die samengaat met

geïntegreerde, laagdrempelige psychische zorg werkt preventief, niet alleen voor de vrouw, maar ook voor haar kinderen.

De leidraad is gebaseerd op internationale richtlijnen en wetenschappelijke literatuur en werd ontwikkeld door een multidisciplinaire werkgroep die rekening hield met de organisatie van de dagelijkse obstetrische praktijk en de haalbaarheid binnen deze context. Momenteel wordt ze met steun van de Vlaamse overheid geïmplementeerd in Vlaanderen.

Literatuur

1. National Institute for Health and Care Excellence (NICE). Antenatal and postnatal mental health, 2014 (https://www.nice.org.uk/guidance/cg192).

2. Austin MP, Highet N, Group EW. Mental health care in the perinatal period: Australian clinical practice guideline.

Melbourne: Centre of Perinatal Excellence, 2017.

3. Howard LM, Molyneaux E, Dennis CL, Rochat T, Stein A, Milgrom J. Non-psychotic mental disorders in the perinatal period. Lancet 2014; 384: 1775-1788.

4. O'Hara MW, Wisner KL. Perinatal mental illness: definition, description and aetiology. Best Pract Res Clin Obstet Gynaecol 2014; 28: 3-12.

5. Shorey S, Chee CYI, Ng ED, Chan YH, Tam WWS, Chong YS. Prevalence and incidence of postpartum depression

(12)

among healthy mothers: a systematic review and meta-analysis. J Psychiatr Res 2018; 104: 235-248.

6. Meltzer-Brody S, Howard LM, Bergink V, et al. Postpartum psychiatric disorders. Nat Rev Dis Primers 2018; 4: 18022.

7. Vesga-López O, Blanco C, Keyes K, Olfson M, Grant BF, Hasin DS. Psychiatric disorders in pregnant and postpartum women in the United States. Arch Gen Psychiatry 2008; 65: 805-815.

8. Woody CA, Ferrari AJ, Siskind DJ, Whiteford HA, Harris MG. A systematic review and meta-regression of the prevalence and incidence of perinatal depression. J Affect Disord 2017; 219: 86-92.

9. Dennis CL, Falah-Hassani K, Shiri R. Prevalence of antenatal and postnatal anxiety: systematic review and meta- analysis. Br J Psychiatry 2017; 210: 315-323.

10. Gavin NI, Meltzer-Brody S, Glover J, Gaynes BN. Is population-based identification of perinatal depression and anxiety desirable? In: Milgrom J, Gemmill AW. Identifying perinatal depression and anxiety evidence-based practice in screening, psychosocial assessment, and management. West Sussex: Wiley Blackwell, 2015.

11. Munk-Olsen T, Laursen TM, Pedersen CB, Mors O, Mortensen PB. New parents and mental disorders: a population- based register study. JAMA 2006; 296: 2582-2589.

12. Biaggi A, Conroy S, Pawlby S, Pariante CM. Identifying the women at risk of antenatal anxiety and depression: a systematic review. J Affect Disord 2016; 191: 62-77.

13. Wisner KL, Sit DKY, McShea MC, et al. Onset timing, thoughts of self-harm, and diagnoses in postpartum women with screen-positive depression findings. JAMA Psychiatry 2013; 70: 490-498.

14. Khalifeh H, Hunt IM, Appleby L, Howard LM. Suicide in perinatal and non-perinatal women in contact with psychiatric services: 15 year findings from a UK national inquiry. Lancet Psychiatry 2016; 3: 233-242.

15. Rose MS, Pana G, Premji S. Prenatal maternal anxiety as a risk factor for preterm birth and the effects of heterogeneity on this relationship: a systematic review and meta-analysis. Biomed Res Int 2016; 2016: 8312158.

16. Muzik M, Bocknek EL, Broderick A, et al. Mother-infant bonding impairment across the first 6 months postpartum:

the primacy of psychopathology in women with childhood abuse and neglect histories. Arch Womens Ment Health 2013;

16: 29-38.

17. Van den Bergh BRH, van den Heuvel MI, Lahti M, et al. Prenatal developmental origins of behavior and mental health: the influence of maternal stress in pregnancy. Neurosci Biobehav Rev 2020; 117: 26-64.

18. Cameron EE, Sedov ID, Tomfohr-Madsen LM. Prevalence of paternal depression in pregnancy and the postpartum:

an updated meta-analysis. J Affect Disord 2016; 206: 189-203.

19. Bauer A, Knapp M, Parsonage M. Lifetime costs of perinatal anxiety and depression. J Affect Disord 2016; 192:

83-90.

20. Kingston D, Austin MP, Heaman M, et al. Barriers and facilitators of mental health screening in pregnancy. J Affect Disord 2015; 186: 350-357.

21. Milgrom J, Gemmill AW. Screening for perinatal depression. Best Pract Res Clin Obstet Gynaecol 2014; 28: 13-23.

22. APA. Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th edition. Arlington: American Psychiatric Association, 2014.

23. World Health Organization. The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: clinical descriptions and diagnostic guidelines. Geneva: World Health Organization, 1992.

24. The Lancet editioral. Screening for perinatal depression: a missed opportunity. Lancet 2016; 387: 505.

25. Kingston D, Austin MP, Hegadoren K, et al. Study protocol for a randomized, controlled, superiority trial comparing the clinical and cost-effectiveness of integrated online mental health assessment-referral-care in pregnancy to usual prenatal care on prenatal and postnatal mental health and infant health and development: the Integrated Maternal

(13)

Psychosocial Assessment to Care Trial (IMPACT). Trials 2014; 15: 72.

26. Naylor C, Das P, Ross S, Honeyman M, Thompson J, Gilburt H. Bringing together physical and mental health. A new frontier for integrated care. London: The King's Fund, 2016.

27. Van Damme R, Van Parys AS, Vogels C, Roelens K, Lemmens GMD. A mental health care protocol for the screening, detection and treatment of perinatal anxiety and depressive disorders in Flanders. J Psychosom Res 2020; 128: 109865.

28. Aeyels D, Van der Veken L, Vanhaecht K. Zevenfasenmodel voor de ontwikkeling, implementatie, evaluatie en opvolging van zorgpaden. Uitdieping voor transmurale zorg. Leuven: Netwerk Klinische Paden, 2016.

29. Cao-Lei L, de Rooij SR, King S, et al. Prenatal stress and epigenetics. Neurosci Biobehav Rev 2020; 117: 198-210.

30. Vigod SN, Stewart DE. Emergent research in the cause of mental illness in women across the lifespan. Curr Opin Psychiatry 2009; 22: 396-400.

31. Robertson E, Grace S, Wallington T, Stewart DE. Antenatal risk factors for postpartum depression: a synthesis of recent literature. Gen Hosp Psychiatry 2004; 26: 289-295.

32. Truijens SEM, Spek V, van Son MJM, Oei SG, Pop VJM. Different patterns of depressive symptoms during pregnancy. Arch Women Ment Health 2017; 20: 539-546.

33. Oram S, Khalifeh H, Howard LM. Violence against women and mental health. Lancet Psychiatry 2017; 4: 159-170.

34. Miller S, Abalos E, Chamillard M, et al. Beyond too little, too late and too much, too soon: a pathway towards evidence-based, respectful maternity care worldwide. Lancet 2016; 388: 2176-2192.

35. Arroll B, Goodyear-Smith F, Kerse N, Fishman T, Gunn J. Effect of the addition of a 'help' question to two screening questions on specificity for diagnosis of depression in general practice: diagnostic validity study. BMJ 2005; 331: 884.

36. Cox JL, Holden JM, Sagovsky R. Detection of postnatal depression. Development of the 10-item Edinburgh Postnatal Depression Scale. Br J Psychiatry 1987; 150: 782-786.

37. Spitzer RL, Kroenke K, Williams JBW, Löwe B. A brief measure for assessing generalized anxiety disorder: the GAD-7.

Arch Intern Med 2006; 166: 1092-1097.

38. Howard LM, Ryan EG, Trevillion K, et al. Accuracy of the Whooley questions and the Edinburgh Postnatal Depression Scale in identifying depression and other mental disorders in early pregnancy. Br J Psychiatry 2018; 212:

50-56.

39. Nath S, Ryan EG, Trevillion K, et al. Prevalence and identification of anxiety disorders in pregnancy: the diagnostic accuracy of the two-item Generalised Anxiety Disorder scale (GAD-2). BMJ Open 2018; 8: e023766.

40. O'Connor E, Rossom RC, Henninger M, Groom HC, Burda BU. Primary care screening for and treatment of

depression in pregnant and postpartum women: evidence report and systematic review for the US preventive services task force. JAMA 2016; 315: 388-406.

41. Owora AH, Carabin H, Reese J, Garwe T. Diagnostic performance of major depression disorder case-finding instruments used among mothers of young children in the United States: a systematic review. J Affect Disord 2016; 201:

185-193.

42. Matthey S, Fisher J, Rowe H. Using the Edinburgh Postnatal Depression Scale to screen for anxiety disorders:

conceptual and methodological considerations. J Affect Disord 2013; 146: 224-230.

43. Phillips J, Charles M, Sharpe L, Matthey S. Validation of the subscales of the Edinburgh Postnatal Depression Scale in a sample of women with unsettled infants. J Affect Disord 2009; 118: 101-112.

44. Ayers S, Coates R, Matthey S. Identifying perinatal anxiety. In: Milgrom J, Gemmill AW. Identifying perinatal depression and anxiety evidence-based practice in screening, psychosocial assessment, and management. West Sussex:

Wiley Blackwell, 2015.

(14)

45. Yim IS, Tanner Stapleton LRT, Guardino CM, Hahn-Holbrook J, Dunkel Schetter C. Biological and psychosocial predictors of postpartum depression: systematic review and call for integration. Annu Rev Clin Psychol 2015; 11: 99-137.

46. Gavin NI, Gaynes BN, Lohr KN, Meltzer-Brody S, Gartlehner G, Swinson T. Perinatal depression: a systematic review of prevalence and incidence. Obstet Gynecol 2005; 106: 1071-1083.

47. Holt C, Milgrom J, Gemmill AW. Improving help-seeking for postnatal depression and anxiety: a cluster randomised controlled trial of motivational interviewing. Arch Womens Ment Health 2017; 20: 791-801.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het doel van dit onderzoek was om de effectiviteit van de behandeling van Mindfit te onderzoeken voor cliënten die lijden aan een depressieve stoornis, evenals de eventuele invloed

Ruim 80% van de respondenten geeft aan voor de genoemde groeiprognoses uit te gaan van de gemeente- lijke plannen, terwijl 5% aangeeft zich (tevens) te baseren op

Met de tweede strategie ontvangt 18 procent van alle barenden profylaxe en wordt 69 procent reductie van de vroege vorm van neonatale sepsis verkregen.. Qua kosteneffectiviteit

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Indien de betrokkene niet meer behoort tot de cate- gorie van werknemers, waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de vakorganisatie die de kandidatuur heeft

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie