• No results found

r£ZF ^iw*rB¥

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "r£ZF ^iw*rB¥"

Copied!
472
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

^iw*rB¥

r NJ

V **#U

'K.JT

r t u

% • J:

•*** h r£ZF

(2)

0093 0931

-, 7 < " \

38

(3)
(4)
(5)

HET STRAFRECHT

IN

NEDERLÂNDSCH-INDSE,

DOOR

MR. W. DE GELDER,

Vice-President van het Hoog Gerechtshof van N. I.

Iste DEEL.

BATAVIA, H. M. VAN DORP & Co.,

1886.

(6)
(7)

§ 1 -

Misdrijven on Overtredingen.

Begrippen van den Inlander omtrent hot strafrecht. Diefstal. Verzwaren- de omstandigheden bij den diefstal. — Maatstaf, waarnaar de zwaarte van den diefstal door den Inlander wordt beoordeeld. Waterrecht. Zaken, die aan niemand toebehooren. Medeplichtigheid aan diefstal volgens den In- lander. Bewijs.

§2.

Beweegredenen, welke don Inlander tot misdrijf voeren. Wraakzucht, verstoring der geestvermogens. Bijgeloof. Hebzucht.

§3.

Personen aan de strafwet onderworpen. Nederlandsche en Duitscho wetten.

§4.

Misdrijf en overtreding volgens het Strafwetboek voor Inlanders.

§5.

Poging volgens de Duitsche, Nederlandsche, Fransche en Indische wet.

§6.

Strafstelsel.

§7-

Van de straffen in hot bijzonder.

§8.

Herhaling van misdrijf. (Recidive).

§ 9-

Dader, mededader, medeplichtige.

§ 10.

Straf der medeplichtigen.

§ 1 1 .

Het begunstigen der misdadigers door hun schuilplaats te verleenen of door het helen van gestolen goederen.

(8)

§ -12.

Tóerekenbaarheid, verschoonende on verzachtende omstandigheden, stelsel der nieuwe Ncderlandsche wet.

§ 13

Oorzaken van ontoerekenbaarheid. Storing of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Overmacht. Leeftijd. Verzachtende omstandigheden.

§ 44.

Zamenloop van misdrijven, volgens de nieuwe Ncderlandsche strafwet, de Duitsche en Indische wetten. Jurisprudentie.

§ 45.

Verdceling der strafbare daden in groepen.

§ 46-

Do misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat. (Landverraad).

a. Het treden in vreemde krijgsdienst.

b. Verstandhouding met buitenlandsche mogendheden of met den vijand.

c. Verleiding tot desertie.

d. Openbaring van geheimen aan den vijand of aan vreemde natiën.

Overlevering van kaarten.

e. Het verbergen van verspieders en vijandelijke soldaten en het bloot- stellen van den Staat aan eene oorlogsverklaring.

f. Over hot blootstellen van Nederland en Nederlandsch-Indie aan vijan- delijkheden of maatregelen van wedervergelding.

g. Bedriegelijke handelingen bij leverancien.

§ 47.

Misdrijven tegen de inwendige veiligheid van den Staat. Duitsche Ne- dorlandsche en Indische wetten.

a. Zamenspanning en aanslag tegen den Staat.

b. . Het onbevoegd zich aanmatigen van het bevel over eone legeraf- deeling, vloot enz., het verbranden van landseigendommen, plundering van domeinen, steden, het vormen van benden.

c. Opruiing tot misdrijven tegen do inwendige veiligheid van den Staat.

d. Van het openbaren der misdrvijven tegen de uitwendige of inwen- dige veiligheid van Ned. Indie.

§ 18.

Misdrijven met betrekking tot de uitoefening van het kiesrecht.

§ 49.

Daden die de vrijheid aanranden door ambtenaren gepleegd.

a. Onwettige vrijheidsberooving.

6. Weigering of verzuim van den ambtenaar om van eene wederrechte- lijke vrijheidsberooving te doen blijken.

(9)

ff. Onwettige opname van oenen gevangene in eene gevangenis.

d. Gevangenhouding van personen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Bevoegdheid der politie, om op den openbaren weg aangehouden per- sonen tijdelijk in arrest te stellen in wachthuizen.

§ 20.

Zamcnspauning van openbare ambtenaren.

§ 21.

Aanmatiging van gezag door de uitvoerende en de rechterlijke macht.

§ 22

Yalschheid.

a. Muntmisdrijvon volgens latere wetten. Indische wet.

b. Namaken van zegels, bankbilletten, openbare schuldbrieven, van keur of papierstemmpels, van den ijk, van poststempels, handels on soort- gelijke merken.

c. Yalschheid in authentieke geschriften volgens Nederlandsohe en Duitschc wetten.

d. Stelsel van den Code Pénal.

e. Valschheid in geschriften volgens de Indische wetten.

ƒ. Valschheid in bankgeschriftcn en geschriften van koophandel.

IJ. Gebruikmaken van valscho geschriften.

h. Yalschheid in onderhandsche geschriften.

,;. Yan valschheid in reispassen, reisorders en getuigschriften.

§ 2 3 Ambtsmisdrijven.

a. Van verduisteringen begaan door openbare ambtenaren mot ontvang- sten of bowaringon belast.

b. Knevclarij.

1. Aard van het misdrijf.

2. Onderscheid tusschon knovelanj en omkooping.

c. Van hou, die zich mengen in zaken of handelsvcrrichtingcn, die onvoreenigbaar zijn met hunne bediening.

il. Omkooping.

e. Omkooping van den rechter.

f. Misbruik van gezag.

g. Schennis van den huisyrede.

h. Rechtsweigering.

*'. Mishandelingen door ambtenaren geploegd in of ter gelegenheid van de uitoefening hunner function.

j . Misdrijven betreffende het post- en telegraafwozen.

1c. Tegenwerking van do uitvoering van wettelijke voorschriften.

L Van do uitoefening van het openbaar gezag vóór hot verkrijgen ot na het verliezen van de bevoegdheid daartoe.

(10)

m. Van eenige misdrijven en overtredingen betrekkelijk liet houden der acten van den burgerlijken stand.

n. Ambtsdwang.

o. Verstoring dor openbare orde door godsdienstleraars in de uitoe- fening hunner bediening.

§ 24.

Wederstand, ongehoorzaamheid en andere tekortkomingen tegen het openbaar gezag.

§ 25.

Bolcodigingen en goweldadigheden tegen het openbaar gezag on tegen de openbare macht.

a. lielecdiging.

/;. Stelsel der Indische wetten aangaande goweldadigheden tegen amb- tenaren.

§ 20.

Weigering van wettig verschuldigde dienst door ambtenaren of bevel- hebbers dor openbare macht.

§ 27.

Het aanvoeren van valscho verontschuldigingen door getuigen.

§ 28.

Ontvluchting van gevangenen en verberging van misdadigers.

§ 29.

Zegel verbreking.

§ 30

Opzettelijke en wederrechtelijke vernieling, beschadiging of verduistering van registers, acten, stukken van overtuiging, die zich in archieven bevinden.

§ 31.

Beschadiging van gedenkstukken.

§ 32.

Aanmatiging van titels of bedieningen.

§ 33.

Inbreuken op de vrije godsdienstoefening.

§ 34.

Vereenigingen van boosdoeners.

S 35.

Landlooperjj en bedelarij.

§ 30.

Opruiing tot misdrijven in openbare vergaderingen.

(11)

Misdrijven tegen het leven gericht.

a. Doodslag.

b. Moord.

c. Vadermoord.

d. Kindermoord.

e. Vergiftiging.

ƒ. Straffen gesteld op moord, vadermoord of vergiftiging. Doodslag ge- pleegd om een ander misdrijf gemakkelijk to maken, voor te bereiden

of de ontdekking daarvan te voorkomen.

g. Tweegevecht.

h. Zelfmoord.

§ 38.

Bedreigingen.

(12)
(13)

Misdrijven en Overtredingen.

B e g r i p p e n v a n d e n I n l a n d e r o m t r e n t h e t s t r a f r e c h t .

Het is niet gemakkelijk de grenslijn te trekken tusselien misdrijven en overtredingen, of de kenmerken aantegeven, waardoor beide soorten van strafbare handelingen zich onderscheiden.

Ieder, die in strijd handelt met de bestaande strafwetten, of nalaat te doen, hetgeen die wetten bevelen, is zonder twijfel strafschuldig, doch hieruit volgt geenszins, dat elke schending der strafwet hetzelfde misdadig karakter draagt en in het belang der maatschappij met dezelfde straf zoude moeten bedreigd worden.

Er bestaat een groot verschil in strafbaarheid tusschen diefstal en bedelarij.

Beide feiten behooren in de strafwet te worden opge- nomen, doch de volksovertuiging van alle beschaafde natiën heeft »diefstal" tot eene misdaad gestempeld, terwijl het bedelen in het oog van velen een natuurlijk recht is van den ongelukkige, die buiten staat is om in zijne be- hoeften te voorzien.

Op grond van deze in het volksbewustzijn gegronde onderscheidingen hebben vele schrijvers over het strafrecht

i

(14)

het kenmerkend verschil tusschen »misdrijven" en »over- tredingen" gezocht in de algemeene zedeleer en noemen zij »misdrijf" elke handeling, die in strijd is met het recht en »overtreding" elk feit of verzuim, dat in strijd is met de wet en alleen strafbaar is, omdat eene wet het als zoodanig stempelt.

Van deze beginselen gaat de nieuwe Nederlandsche straf- wet uit, welke in 1881 door de beide Kamers der Staten Generaal werd aangenomen.

Zij geeft geene bepaling van misdrijf of overtreding, doch in de memorie van toelichting wordt die leer van rechts- en wetsschennis duidelijk ontwikkeld.

»Er zijn — zegt de memorie van toelichting,-—feiten,

»die het recht, er zijn andere, die de wet eerst als straf-

»baar stempelt.

»Het onderscheid tusschen »misdrijf" en »overtreding"

»ligt in het wezen van het vergrijp zelf en zal altijd en

»overal bestaan".

In het derde boek behandelt de nieuwe Nederlandsche strafwet daarop de feiten, welke zij als overtredingen be- schouwt , zonder medetedeelen, waarom zij juist die hande- lingen overtredingen noemt.

Wat volgens de wet misdrijf, wat overtreding is, behoeft — zegt de memorie van toelichting — alleen te blijken uit de algemeene rubriek, waaronder zij het strafbare feit behandelt.

Het stelsel der Nederlandsche wet, gegrond op het volks- bewustzijn, dat is, de zedelijke ontwikkeling van de natie, waarvoor het wetboek bestemd is, gaat dus van de ver- onderstelling uit, dat in den boezem van elk mensch zich een toetssteen bevindt, welke hem in staat stelt te onder- scheiden tusschen »recht" en »wet", tusschen handelingen, die strafbaar zijn uit haren aard en handelingen, die dit slechts worden door eene uitdrukkelijke wetsbepaling.

Hoe juist dit stelsel ook in een beschaafd land moge zijn, waarin de bevolking een hoogen trap van rechtsontwikke- ling heeft bereikt, — in Nederlandsch-Indie leidt de leer der volksovertuiging of tot machteloosheid of tot willekeur.

(15)

Die willekeur bestaat zoodra de wetgever eene volks- overtuiging schept, die niet aanwezig is of wier bestaan althans niet kan worden aangetoond en uit dit oogpunt gezien komt het Nederlandsche stelsel voor Ned. Indie op hetzelfde neer als dat van den Code Pénal, de Duitsche en Belgische wetten, welke de straf en niet het innerlijk karakter der strafbare daad als het kenmerkend onder- scheid tusschen »misdrijven" en »overtredingen" aannemen.

Het strafwetboek voor Pruisen van 18G7 neemt, evenals de Gode Pénal, eene drieledige verdeeling der strafbare daden aan en noemt feiten, die met den dood, tuchthuis- straf of vestingstraf van meer dan vijf jaren zijn bedreigd,

»Verbrechen."

Onder »Vergehen" verstaat die wet alle strafbare han- delingen, waarop vestingstraf beneden de vijf jaren of gevangenisstraf van meer dan zes weken dan wel geld- boete is gesteld en onder »Uebertretung" elk feit met eene lichtere straf bedreigd.

Het strafwetboek voor den Noord-Duitschen Bond van 1870 kent eveneens de drieledige verdeeling der strafbare handelingen in »Verbrechen," »Vergehen" en »Uebertre- tung" en maakt geen bezwaar, om die onderscheidingen kortweg te gronden op willekeurig aangenomen straftijden

en strafsoorten.

Gelijk boven werd opgemerkt is het onderscheid tusschen het stelsel der Nederlandsche wet en dat der zooeven aan- gehaalde Duitsche wetten niet zoo groot, als men opper- vlakkig zoude meenen en komen in werkelijkheid beide stelsels op hetzelfde neder.

De Nederlandsche wetgever zegt ons: Alle feiten, die

!k in het derde boek van mijn strafwetboek heb opgenomen,

Zult gij als »overtredingen" beschouwen.

De Duitsche strafwetgever beslist: Alle feiten, die ik tttet eene zekere lichte straf bedreig, behoort gij als »over- treding" te behandelen.

In beide stelsels spreekt de wetgevende almacht en daar beide rekening houden met het volksbewustzijn, voor zoo*

(16)

verre dit bestaat of als bestaande wordt aangenomen, berusten zij in het wezen der zaak op dezelfde beginselen en onderscheiden zij zich alleen door de meer of minder doelmatige keuze der feiten, welke zij onder de »misdrijven"

of »overtredingen" rangschikken.

Het strafwetboek voor Europeanen in N. I. van 4866 en het later wetboek van strafrecht voor Inlanders van 1872 doen dan ook geene poging, om het kenmerkend ver- schil tusschen »misdrijven" en »overtredingen" te zoeken in het bewustzijn of de overtuiging der bevolking hier te lande.

De Inlandsche bevolking bezit wel eenige begrippen aangaande het strafwaardige van zekere feiten, maar dit bewustzijn is dikwijls weinig ontwikkeld en bestaat in andere gevallen in het geheel niet.

Ook vat ze de strafbaarheid van een aantal handelingen anders op, dan de Europeaan, zoodat bij slot van rekening- de volksovertuiging der Indische bevolkingen een weinig betrouwbare maatstaf is ter onderscheiding van de »mis- drijven" en »overtredingen".

De feiten, die tegen het »recht" en de feiten, die tegen de wet strijden, waarvan de memorie VP n toelichting op de Nederlandsche strafwet spreekt, kan de Inlander, behoudens zeer weinige uitzonderingen, niet van elkander onder- scheiden en uit zijne wetten blijkt, dat in zijn oog de misdaad geenszins een vergrijp is tegen de zedelijkheid en de op de zedeleer gevestigde maatschappij, doch veeleer eene benadeeling der vermogensrechten van het individu, welke den dader jegens den beschadigde of zijne bloed- verwanten tot schadevergoeding verplicht.

Terecht zegt clan ook.de Heer JONKER in zijne belang- rijke dissertatie over het Javaansche strafrecht, dat de schadevergoeding bij den Javaan op den voorgrond staat en dat met uitzondering van eenige gevallen, waarin het staatsbelang de bestraffing van den misdadiger vordert, de

(17)

misdrijven slechts vervolgd worden op klachie van den benadeelde of diens geslacht.

Hoezeer het begrip van misdaad bij den Javaan zamen- hangt met het denkbeeld van beschadiging, kan uit de Javaansche wetten blijken.

Zoo moeten volgens art. 25 van den Kitab Toepah bij dood- slag op meerdere personen gepleegd, de erfgenamen door het lot laten beslissen, wie hunner den bloedprijs kan vorderen.

Daar niet de maatschappij, maar de beschadigde oi zijne familie belang hebben bij de bestraffing van den schuldige, vervalt alle vervolging, indien de bloedverwanten van de aanklacht afzien.

Alwie —zegt art. 8 van de Nawolo Pradoto — eenig verlies lijdt door straatroof, is verplicht binnen veertig dagen daarvan aan de Pradoto mededeeling te doen en heeft hij dit nagelaten, dan wordt zijne aanklacht niet aangenomen.

Volgens dezelfde wet wordt moord vervolgd, indien de bloedverwanten dit vorderen, doch zoo deze hunne belangen niet benadeeld achten en van schadevergoeding afzien, vordert de wet ook niet, dat de misdadiger gestraft worde.

Art. 12 van den Kitab Toepah straft alleen dengene, die den doodelijken stoot heeft toegebracht en niet zijne hel- pers, indien deze het slachtoffer niet hebben beschadigd, omdat de bloedprijs uit den aard der zaak moet betaald

worden door den beschadiger.

Geheel in overeenstemming hiermede spraken de leden eener rechtbank van omgang eenen misdadiger vrij, die op iemand had geschoten, doch hem had gemist.

Daarentegen veroordeelden zij diens medebeklaagde, welke evenzeer op den verslagene, een schot had gelost en hem had getroffen.

Toen hun het zonderlinge dezer beslissing onder het oog werd gebracht en er op gewezen werd, dat beide beklaagden, na vooraf beraamd plan op den verslagene hunne geweren hadden afgeschoten, deden de Inlandsche leden de vraag, aan wien de vogel behoorde, wanneer twee jagers zamen op jacht gingen, doch het schot van een hunner miste.

(18)

De doodslag gepleegd op een stervende wordt volgens den Kitab Toepah lichter gestraft, dan de doodslag op een gezond persoon en zeker dorpshoofd verklaarde in een proces, dat men van den moord eener manke vrouw maar niet moest spreken, omdat ze toch weinig waarde had.

Het eerste artikel van den Kitab Toepah straft alleen den moord, als de bloedverwanten het eischen.

Doen zij dit niet, dan vervalt de strafactie, want de misdaad is geene door de zedeleer veroordeelde handeling op zich zelve, zij is slechts de beschadiging van eenen persoon en benadeeling van zijne familie.

In lijnrechten strijd met de Europeesche begrippen omtrent misdaad, acht de Inlander het strafbare feit niet op zich zelf onteerend, maar beschouwt hij elke misdadige hande- ling uit het oogpunt der benadeeling.

De strafbare wil, de dolus, treedt bij hem op den achter- grond en hij neemt dien slechts in zeer zeldzame gevallen in aanmerking. Indien hij de misdaad zelve strafbaar oor- deelde dan zoude hij de bestraffing van den schuldige niet laten afhangen van den wil der bloedverwanten of van den meer of minder lichamelijken welstand — dus van de waarde — van den gekwetste of verslagene.

De bloedprijs is ook afhankelijk van den rang of stand van den gedooden persoon en de vergoeding voor het door de familie geleden verlies, evenredig aan de persoonlijke waarde van den verslagene (WILKEN. Het strafrecht bij de volken van het Maleische ras).

Inderdaad past het boete-stelsel, gelijk dit in alle Javaan- sche wetten wordt aangetroffen, volkomen — naar wij mee- nen — bij het begrip, dat de Javaan aan de misdaad hecht.

Zoodra toch het misdadige feit slechts als eene bena- deeling der belangen van anderen wordt aangemerkt, lag het voor de hand de toegebrachte schade door boete te doen vergoeden.

De Anger Sepoeloeh, een Javaansch wetboek, hetwelk op den 4 October 1808 voor de rechtbank Balemangoe werd vastgesteld, bevat voor alle misdrijven dan ook een boete-tarief.

(19)

Eerst bij wanbetaling der opgelegde boete legt art. 51 dier wet de straf van vijfhonderd rietslagen bij doodslag op.

De prijs van een mensehenleven verschilt naar rang of waarde en is in alle landstreken ook niet even hoog.

Het Gheribonsch wetboek stelt de waarde van een mensch op acht en dertig realen.

Elders is de prijs hooger.

Behoudens zeldzame uitzonderingen wordt elk misdrijf met geld geboet, zoowel moord als doodslag, zoowel diefstal, als onwettige gevangenneming. (Tijdschrift van het Recht in N. I. Dl. III p. 365).

Evenwel treedt in eenige zeer weinige gevallen het staats- belang op den voorgrond en wijkt daarvoor het bijzonder belang van den benadeelde.

De Gheribonsche wet bedreigt wreede straffen tegen per- sonen, die zich beleedigend over den vorst uitlaten, diens handelingen afkeuren of de door hem uitgevaardigde en aangeplakte bevelen afscheuren.

Evenzoo wordt roof op het grondgebied van eenen anderen vorst gepleegd, ook buiten bemoeienis der benadeelde partij gestraft. (Anger ageng art. 3).

In de derde plaats treedt de staat handelend op, wanneer het een algemeen bekend boosdoener geldt.

Zulk een gevaarlijk persoon is in den waren zin des woord een vogelvrijverklaarde.

Niemand mag hem huisvesten, voeden of zelfs toespreken.

De reeds aangehaalde Gheribonsche wetten bedreigen straf tegen elkeen, die den boosdoener den weg wijst of te drinken geeft.

Zelfs wordt men beboet, als men met een dergelijken schelm langs den weg gaat.

In eene onlangs uitgegeven oude Javaansche wet leest men in art. I.

»Wij zullen nu mededeelen wie de acht moordenaars

»zijn: 1. hij die een onschuldige doodt; 2. hij die een ander

»aanzet tot moord; 3. hij die een onschuldige verwondt;

»4. hij, die den moordenaar vergezelt; 5. hij die bevriend

(20)

8

»is met een moordenaar 6. hij die hem een verblijf ver-

»schaft enz".

De tot de drie eerste soort behoorende personen moeten worden gedood. De overigen worden beboet.

In een ander artikel dier wet wordt van de acht dieven gesproken en daaronder ook vermeld de persoon, die aan een dief te eten geeft. (JONKER. Een oude Javaansehe wet).

Wanneer er dus sprake was vaneenen bekenden scburk, die land en desa onveilig maakte, week de Javaan van het beginsel af, dat het staatsgezag niet tusschen beide behoefde te treden, waar alleen bijzondere belangen waren gekrenkt, doch behoudens dit en eenige weinige reeds aangegeven gevallen, bleef in het Javaansche straf- recht de regel gelden, dat de misdaad een vergrijp is tegen persoonlijke belangen, geenszins een daad, welke indruischt teçen de wetten der zedeleer en dus ook zonder strafbe- dreiging den schuldige onteert of verlaagt.

Het is aan deze opvatting der misdaad, dat wij de niet te loochenen onverschilligheid zouden toeschrijven, waar- mede de Inlander den misdadiger beschouwt.

De dwangarbeider of de kettingarbeider verwekken bij hunnen landgenoot niet dien inwendigen afschuw, waarmede de Europeaan den tuchthuisboef aanziet en het is zeker kenschetsend voor het karakter van den Inlander, dat gelij k de memorie van toelichting op het strafwetboek voor In- landers ons leert, bij de vervulling van desabetrekkingen,

de bevolking menigmaal eenen veroordeelde tot hoofd kiest.

(Mem. p. 135).

Dit gemis aan strafrechterlijk gevoel bij de massa der be- volking zouden wij echter, indien het geoorloofd is daaromtrent eene meening uittespreken, geenszins willen toeschrijven aan verstomping van zedelijke beginselen, aan het ont- breken van een onderscheidingsvermogen tusschen goed en kwaad.

De Javaan koestert omtrent het strafrecht geheel andere begrippen, dan de Europeaan.

(21)

De misdaad is in zijn oog eene benadeeling van lijf en goed, geene schennis eener hem onbekende zedeleer.

De misdadiger heeft misdreven tegen een en persoon, niet tegen eene maatschappij, wier bestaan in Europeschen zin den Inlander slechts nevelachtig voor den geest zweeft: hij kent stammen, familien, huisgezinnen, geen vaderland, geene natie, gelijk de Europeaan en de prang desa, de oorlogen tusschen verschillende nabijgelegen dorpen, waartegen alle Javaansche wetten trachten te waken, toonen genoegzaam aan dat de Staat, als eene vereeniging van personen, die dezelfde belangen hebben, geen helder beeld voor hem is.

Met het begrip van misdaad als benadeeling van persoon- lijke of familiebelangen, met het boete-stelsel en de begroo- ting der schade naar rang en lichamelijke waarde, staat voorzeker in nauw verband het solidariteits-stelsel.

De Anger ageng houdt volgens de vertaling daarvan in 1868 uitgegeven, vele bepalingen in omtrent de verant- woordelijkheid der desa voor binnen haar grondgebied begane misdrijven.

Eveneens de Nawolo Pradoto, die algemeen de desa aan- sprakelijk stelt voor diefstal jegens reizigers gepleegd.

Bij moord of verwonding worden de buren van den moordenaar beboet binnen den kring van twaalf roeden (Tijdschrift v. N. I. VIde Jaarg Dl. I).

In art. 4 dierzelfde wet worden de dorpelingen gestraft als zij geen hulp verleen en bij straatroof op het gebied der- desa en eene andere bepaling strekt de verantwoordelijkheid in die gevallen nog verder uit, wanneer een Europeaan is beroofd.

In hoeverre dit solidariteits-stelsel, gelijk de Heer' WILKEN

het zeer juist noemt (G. A. WILKEN. Het strafrecht bij de volken van het Maleische ras), evenals het boete-stelsel eene wijziging van het wraakrecht is, behoeft niet onderzocht te worden in eene schets, welke ten doel heeft, om de tegenwoordig heerschende volksbegrippen omtrent strafrecht nateraan en dan nog wel alleen voorzooverre de kennis

(22)

10

>

daarvan noodig kan zijn ter beoordeeling van de doelma- tigheid der thans bestaande wetgeving.

SHet schijnt ons echter zeker toe, dat de aansprakelijk- heid der desa voor in haar gebied gepleegde rooverijen berust op het reeds meermalen besproken hoofdbeginsel der Javaansche strafwetten, namenlijk de opvatting van het misdrijf als beschadiging, of benadeeling.

De schade door de roovers aan den reiziger toegebracht moet na begrooting door de desa vergoed worden, omdat het plegen van misdrijf gelijk staat met benadeeling en voor

die benadeeling de desagenooten aansprakelijk zijn, zoolang , de daders niet gevat zijn en vergoed hebben, wat zij misdeden.

Zonder twijfel beoogt de verantwoordelijkheid der desa voor een gedeelte de handhaving der orde en rust, doch dit beginsel zoude zich niet in schadevergoeding geuit hebben, in- dien deze niet de grondslag was van het Javaansche strafrecht.

Wanneer men dien grondslag in het oog houdt, kan het geene verwondering baren, dat de Javaansche wetten zoo weinig omtrent poging, medeplichtigheid enz. inhouden.

Inderdaad komt het voor, dat het Europesche en Inland- sche strafrecht, welke zulke verschillende uitgangspunten hebben, onmogelijk eenstemmig kunnen zijn ten aanzien van het leerstuk van poging of medeplichtigheid.

De poging volgens Europesche begrippen is aanwezig, zoodra de misdadige wil zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering.

Het persoonlijk karakter der misdaad, de schennis der zedeleer, staat daarbij weder op den voorgrond en dit per- soonlijk karakter, die inbreuk op veelal christelijke moraal kan niet erkend worden in een strafrecht, dat aan de misdaad den zin toekent eener stoffelijke benadeeling.

Voorzooverre uit de meest bekende Javaansche wetten, de Nawolo Pradoto, de Anger sepoeloeh, de Kitab Toepah, de Cheribonsche wetten, kan worden nagegaan, wordt op

»poging" geen straf gesteld, omdat daardoor meestal geen schade wordt toegebracht. — Zoolang geen schade geleden is, bestaat er geen beleedigde partij. (JONKER, 1.1. p. 25)

(23)

Bij het leerstuk van medeplichtigheid stuit men in de Javaansche wetboeken op dezelfde schaarschheid van be- palingen.

In het Europesche strafrecht wordt de medeplichtigheid nauwkeurig onderscheiden van de deelname aan misdrijf.

De medeplichtige neemt aan het misdrijf zelf geen deel.

Hij is den dader slechts behulpzaam, het zij door hem inlichtingen of werktuigen te verschaffen, hetzij door zijne diensten te verleenen bij het plegen van het straf bare feit.

De mededader daarentegen pleegt het feit mede. Hij is geen helper, doch speelt een rol bij het volvoeren der misdaad zelve en handelt in overeenstemming met den dader ter bereiking van een gemeenschappelijk doel.

Wanneer men echter deze door het Europesche strafrecht aangenomen onderscheidingen tusschen deelname aan mis- drijf en medeplichtigheid eenigzins nauwkeurig beschouwt, blijkt terstond, dat de grenzen tusschen beiden zeer onzeker zijn en dat zich menig geval zal voordoen, waarin het hoogst moeilijk is te beslissen of de schuldige medeplichtige, dan wel mededader is.

Indien twee personen gaan stelen en de één de wacht houdt, terwijl de ander het huis binnengaat, om den dief- stal te plegen: indien bij doodslag de één het slachtoffer vasthoudt en de ander den doodelijken slag toebrengt , zoude men spoedig geneigd zijn, om den persoon, die tijdens den diefstal de wacht hield, zoowel als dengene, die den verslagene vasthield, niet onder de mededaders, doch onder de medeplichtigen te rangschikken.

Want noch de een, noch de ander volvoerde een deel van het misdadig feit.

De wachthoudende strekte zijne hand niet uit tot het ontvreemde voorwerp: de persoon, die den vermoorde omarmde en hem weerloos maakte tegen den aanval van den moordenaar, bracht in weerwil van dit alles, den doodelijken stoot niet toe.

Evenwel is men gewoon dergelijke daden niet onder mede- plichtigheid, doch onder deelname aan misdrijf te brengen.

(24)

De Europesche denkbeelden aangaande »medeplichtigheid"

en »deelname" zijn dus zelve niet scherp begrensd, waar- schijnlijk omdat — gelijk later zal besproken worden — het begrip van misdrijf evenmin nauwkeurig is bepaald.

Waar begint — zoo vraagt een Duitsch geleerde — waar begint en waar eindigt de diefstal, de doodslag?

Is het begin van den diefstal te zoeken in de beweging van den dief, wanneer hij den arm uitstrekt, om het be- geerde wegtenemen en neemt de doodslag en de moord eerst een aanvang op het oogenblik, dat de dader de hand opheft, om het slachtoffer te treffen'?

Zoo ja — dan vervalt grootendeels het geheele leerstuk van poging, omdat deze niet bestaat zonder begin van uitvoering der misdaad en dit begin der uitvoering zamen- smelt met de voltooiing.

Zoo neen — dan neemt men in het lichaam der misdaad handelingen op, die daarin niet belmoren, dan is het over- reiken van een wapen een deel van het begrip doodslag en het openen eener deur het begin der wegname van eens anders goed, de aanvang van den diefstal.

Nu zelfs de Europesche strafrechter nog niet geslaagd is eenen vasten scheidsmuur optetrekken tusschen mede- plichtigheid en deelname, tusschen den mededader enden medeplichtige, zal men den Javaanschen wetgever niet euvel kunnen duiden, dat hij zelden van medeplichtigheid melding maakt.

Hij doet dit evenwel somwijlen, o. a. in art. 21 en 22 der Anger A geng luidende: De straf door dé overheid opgelegd zal dezelfde zijn voor hen, die geholpen hebben, als voor hen die geholpen zijn.

Het ware echter gewaagd uit dezen tekst de gevolg- trekking te maken, dat de Javaansche wet de fijne onder- scheidingen der Europesche criminalisten tusschen deelname en medeplichtigheid kende of zelfs vermoedde.

Ook hier, evenals bij poging, zal aangenomen moeten worden, dat medeplichtigheid in het oog van den Javaan slechts dan kan bestaan, zoodra de verleende hulp of

(25)

bijstand -tot het veroorzaken der schade heeft, medege- werkt.

Indien dit het geval is, acht de Javaan den medeplichtige even schuldig, als den dader, zonder zich in het minst te bekommeren over het aandeel, dat elk hunner in het vol- voeren der misdaad of in de voorbereiding daartoe nam.

De Inlandsche Officieren van Justitie kennen dan ook geen afzonderlijk, duidelijk en juist woord voor mede- plichtigheid, doch vergenoegen zich allen, die rechtsstreeks of zijdelings in het feit betrokken zijn, onder den term:

toeroet of tjampoer boenoeh, mentjoeri enz. aanteduiden.

Wanneer men Java verlaat en den blik wendt naar de overige bezittingen in onzen archipel, treft men het boete- stelsel, de solidariteit der familie, het begrip van misdaad als beschadiging evenzeer aan.

In de residentie Palembang worden bijna 'altijd boeten opgelegd.

Lichte vergrijpen met de handen gepleegd, zooals klappen, beschadiging van aanplantingen enz, worden gestraft met eene boete- van een gantang rijst of een paar dollars.

Zoodra echter bij het toebrengen van slagen een wapen is gebruikt, stijgt de boete.

Bij verminking betaalt men den halven bloedprijs.

Hoon, laster, beleediging van eens anders vrouw is straf- baar met de boete van een gantang rijst, een kip ofeenige dollars.

De bloedprijs voor moord is van 40 tot 400 dollars.

De Palembanger onderscheidt »moedwilligen doodslag"

van »doodslag door onvoorzichtigheid" en acht zelfs, even- als in de Europesche wetten geschiedt, den ingezetene ver- plicht kennis te geven van de misdaden, welke hij heeft zien plegen. (Tijdschrift van N. I. Nieuwe Serie. Jaarg. V Dl. I).

Het »wraakrecht" is toegelaten in Palembang bij over- spel, mits de overspeler worde betrapt binnen de woning of op het erf van den bedrogen echtgenoot.

(26)

In de Battaksche wetten treedt het solidariteits-stelsel op den voorgrond.

Bij moord wordt niet alleen de misdadiger gedood, maar worden zijne naaste bloedverwanten eveneens van het leven beroofd of als slaven verkocht. De doodstraf wordt ten uitvoer gelegd door den schuldige aan eenen paal te binden en met dolksteken af te maken.

Evenzoo is bij de Battaks de gemeente of desa aan- sprakelijk voor de misdaden door de gemeenteleden gepleegd.

(Verzameling van Battaksche wetten door MILLER).

" Geheel onbekend is de Batakker echter niet met het in- wendig karakter der misdrijven,

In sommige gevallen neemt hij niet alleen het toegebracht nadeel in aanmerking, maar doet ook onderzoek naar den

strafbaren wil des daders. . Zoo onderscheidt de Battaksche wet tasschen doodslag m

drift en door onvoorzichtigheid begaan en tusschen ver- wonding met opzet om te dooden en verwonding, waarbij die bedoeling niet bestaat.

De verwonding, die binnen vier dagen den dood ten ere vol-e heeft, wordt in de Battaksche wet afzonderlijk genoemd, uit al hetwelk de gevolgtrekking mag gemaakt wor- den dat het geenszins met de rechtsbegrippen der Battaksche bevolking zoude strijden in een voor haar bestemd strafwet- boek onze leer aangaande »doodslag", de »opzettelijke" be- rooving van iemands leven, op te nemen, noch daarin afzon- derlijke voorschriften te geven omtrent doodslag door onvoor- zichtigheid en aangaande verwonding, welke als ongewild crevolg den dood binnen zeker tijdsverloop na zich sleept.

" Niet zonder belang is het nategaan, welke feiten de Batakker verder als misdadig beschouwt.

De Batakker kent verstandhouding met den vijand als een misdrijf, dat met den dood of boete wordt gestraft.

J Bij vergiftiging onderscheidt hij de zelfstandigheden, die door insmering of door opname in den mond den dood ten gevolge hebben, dan wel het uitvallen der tanden ol van het hoofdhaar veroorzaken.

(27)

De doodstraf, slavernij en boete zijn de daarop gestelde straffen.

De roof van een vrij mensch en verkrachting straft hij met boete, doch verkrachting eener gehuwde vrouw met den dood.

Die zonder vergunning het huis eener vrouw, tijdens de afwezigheid van haren man, betreedt, is strafbaar, even- als hij, die zijne hand steekt in de slaapplaats voor jonge meisjes bestemd, of laster aangaande eene vrouw verspreidt.

Bij brandstichting past de Batakker de doodstraf toe en bij dieverij, boete. — Soms wordt de dief of brandstichter tot eene vergoeding van twee buffels, zeven kippen enz., veroordeeld, of wordt zijne vrouw als slavin verkocht.

(Tijdschr. v. N. I. VlIIste Jaarg. Dl. II.)

Misdrijven door hoofden gepleegd worden zelden met den dood gestraft.

Tooverij is eene misdaad. Een man, die met een rooden haan, een ei, een garnaal en een weinig rijst eene woning ingaat, den haan slacht en het ei kookt, nahet beschilderd te hebben met een menschelijk figuur, wordt, als verdacht van tooverij, met boete of dood gestraft.

(Tijdschr. als boven). (Verzameling van Baüaksche wetten door MILLER.)

Bij de Maleiers op Sumatra treedt vooral de verant- woordelijkheid van de familie en van het dorp voor de misdaden der stamverwanten en bloedverwanten op den voorgrond.

De familie moet in de eerste plaats de schade door den misdadiger toegebracht vergoeden en daarna de marga.

(WlLKENS 1. 1.)

Hetzelfde vindt men bij de Bedjangs, eveneens op Lcttij, Wahaai en in andere streken van den archipel.

Op het eiland Madura is de familie van den vermoorde verplicht den moord op een harer leden gepleegd te wreken en zoo treft men in den Indischen archipel overal schending van het belang van den stam, het geslacht, als het voor- naamste bestanddeel der misdaad aan. Toen in Novem-

(28)

ber 1884 de Dajak Toeroeng voor den landraad te Kwala Kapoeas wegens moord terecht stond, vorderde een der leden van de rechtbank, dat hem eene boete zoude opgelegd worden van f 2000 voor eiken gedooden man, te betalen aan de familie, door welke de schade geleden was. Zekere

KARMINJO geeft KAMMAN een klap. Eenige dagen daarna wordt KARMINJO aangevallen door KASIDIN, een neef van den geslagene en ernstig verwond.

Gij hebt —zeide de beklaagde tot KARMINJO — mijnen neef geslagen. Dit is hetzelfde, alsof ge mij hadt geslagen.

(Vonnis Rechtb. v. Omg. te Toeban drl. 13 November 1884).

D i e f s t a l

De begrippen van den Inlander omtrent »diefstal" ver- dienen eene afzonderlijke beschouwing, omdat dit misdrijf zonder twijfel eene volksondeugd in de Nederlandsche Oost-Indische Koloniën kan genoemd worden.

Hoe belangrijk het aantal diefstallen hier te lande is, zal later blijken, wanneer daaromtrent de statistieke op- gaven worden medegedeeld.

Eene strafwet voor den Inlander behoort dus dit onder- werp met de meeste zorg te behandelen, zij moet zooveel mogelijk rekenschap houden met de denkbeelden der be- volking aangaande het karakter van den diefstal, aangaande de omstandigheden, welke volgens Inlandsche zienswijze den diefstal verzwaren, omtrent het onderscheid hetwelk tusschen dit misdrijf en andere verwante misdrijven bestaat.

Wanneer men de Javaansche wetboeken naslaat, die nog niet te zeer door de voorschriften van het Mahome- daansche recht zijn gewijzigd, en dus de volksovertuiging zuiverder uitdrukken, bemerkt men terstond, dat de Javaan onder diefstal, evenals de Europeaan, gewoonlijk het on- rechtmatig wegnemen van eens anders goed verslaat, met den wil om daarover als eigenaar te beschikken.

De wegname of wegvoering is meestal een hoofdvereischte van den diefstal.

(29)

Het Cheribonsche wetboek spreekt van het vervoeren of rooven van vrouwen, beesten of goederen (Tijdschrift van het Recht in N. I. Dl. III p. 143) en kent als de boekti, dat is, het gestolen of geroofde goed, alleen ver- plaatsbare voorwerpen.

Deze gestolen voorwerpen moeten bijjh&t gerecht worden overgelegd en zijn, benevens de kleederen van den dief en de zoogenaamde dievengereedschappen de krachtigste be- wijzen van schuld (Idem p. 78, 79).

Ook de Nawolo Pradoto, het bij eenige Javaansche Recht- banken in de residentie Soerakarta in gebruik zijnde wetboek, spreekt altijd van diefstal in den zin van wegname van tilbare voorwerpen. (Art. 3, 4,22, enz der Nawolo Pradoto).

(MONNIER. Het boek der Nawolo Pradoto).

De namen der verschillende soorten van diefstallen duiden eveneens aan, dat de Inlandsche bevolking bij diefstal meer in het bijzonder aan »apprehensie" denkt.

In Midden-Java kent men volgens de opgave van den regent van Koedoes ongeveer zeventien namen voor de verschillende soorten van diefstallen, en alle die soorten stellen op den voorgrond, dat er »wegname" van het goed hebbe plaats gehad.

Men onderscheidt diefstal van pluimvee en diefstal van vee uit de weide, geeft verschillende namen aan den diefstal, al naarmate deze met geweld, in het voorbijgaan, des nachts, door binnensluipen enz. is gepleegd en duidt zelfs diefstal met den naam »ngojod" aan, hetwelk ontwortelen of uit den grond halen beteekent. {Ind. Weekbl. van het Recht No. 803).

Ter Sumatra's Westkust wordt onder »maling" verstaan de heimelijke wegname van goederen uit de bewaarplaats en onder »tjoeri" de wegname van goederen, die zich niet in eene bewaarplaats bevinden.

Gelijk boven is opgemerkt wordt door den Inlander gewoon- lijk onder diefstal de wegname van eenig voorwerp verstaan.

Dit neemt niet weg, dat hij het zuivere onderscheid tusschen diefstal en misbruik van vertrouwen of verduis- tering niet altijd in het oog houdt.

2

(30)

Zoo neemt de Cheribonsche wet onder »maling" op den persoon, die eenig geleend goed niet teruggeeft en zelfs den goudsmid, die zilver of goud vervalscht. (Ind.

Tijdschrift van het Recht III p. 137).

Valschheid in schuldbekentenissen begaan wordt in een gedeelte van Sumatra met diefstal gelijk gesteld. (Ind.

Weekbl. van het Recht No. 386).

Op dergelijk gemis aan nauwkeurige onderscheiding stuit men in de Inlandsche wetten menigmaal en dit is bij weinig beschaafde volken niet meer dan natuurlijk

De goederen, die kunnen gestolen worden, zijn niet alleen roerende goederen, doch ook goederen, die niet roerend zijn, maar dit eerst worden door de handeling van den dief.

Te veld staand gewas, vruchten en boomen kunnen ge- stolen worden. (Papakkum Radja Nistjaja. bid. Tijdschrift v. h. R. III p. 172, 174).

Ook hij, die iemands leven wegneemt, is een maling (idem III. p. 173), aan welk woord blijkbaar eene uitge- breide beteekenis wordt gegeven, zoodat er niet alleen de dief onder begrepen moet worden, maar elk, die zich ten koste van eenen ander bevoordeelt of iemand zijne eer, dan wel het leven ontrooft.

De vernieling van eenig goed wordt echter afzonderlijk strafbaar gesteld, waaruit men de gevolgtrekking mag maken, dat de Inlander zeer goed het verschil inziet tus- schen hem, die wegneemt, om zich te bevoordeelen en hem, die alleen uit baldadigheid of wraakz&ht zich eenig voorwerp toeeigent ten einde het te vernielen. (Papakkum- djaja lankara, art. 4. Ind. Tijdschrift v, h. Recht III p. 219).

De denkbeelden van den Inlander zijn niet genoeg ont- wikkeld, om hem in staat te stellen zich een juist begrip te vormen van den dolus, welke bij diefstal gevorderd wordt.

Blijkbaar kan hij zich den eigenlijken diefstal niet voor- stellen zonder de bedoeling om voordeel te behalen.

Gelijk bekend is, vorderen de nieuwere Europesche wet- ten bij den dief den wil niet meer om zich te verrijken, doch zijn ze tevreden, indien deze het oogmerk heeft gehad

(31)

zich wederrechtelijk eens anders goed toeteeigenen. Naar zijn meer verwijderd voornemen vragen de Europesche wetten niet. — Niet alzoo de Inlander.

In zijn oog is winstbejag het motief van den diefstalen zijne wetten houden lange lijsten in van de vergoeding, welke de dief naar gelang van de waarde der ontvreemde voorwerpen moet betalen.

Voor een koebeest of buffel, die gestolen werd, moest eene vergoeding van zestien realen in de Gheribonsche landen worden betaald.

Bokken, schapen, vogels, boomen, alles was begroot, met verhooging der som, zoo de gestolen goederen aan een hoofd toebehoorden. (Tijdschrift van het Recht in N. I. dl. III p. 173.) In Benkoelen moest de dief de dubbele waarde van het gestolene vergoeden (wetten en gewoonten in het landschap Benkoelen. (Tijdschrift III p. 256) en de bekende Javaan- sche wetten houden een aantal artikelen in, waarbij de vergoeding is geregeld, die de desa bij diefstal aan den bestolene behoorde te voldoen.

Men zoude dus bij eene definitie van diefstal volgens Inlandsche begrippen den animus lucri niet moeten verge- ten, daar blijkbaar van hun standpunt gezien de diefstallen alleen geschieden, om zich zelven of anderen te verrijken.

Eigenrichting wordt dan ook, gelijk reeds boven is op- gemerkt, niet door de Inlandsche wetten onder diefstal gebracht en de »anger ageng" in de vorige eeuw vervaar- digd, en thans nog in Solo in gebruik, legt den schuld- eischer, welke de goederen van zijne debiteur eigenmachtig aanhoudt, niet de straf van diefstal op, noch rangschikt hem onder de dieven. (Anger ageng art. 7. Pradoto art. 14.)

De Gheribonsche wetten bevatten een aantal artikelen over »eigen richting; over hen, die hun eigen rechter zijn ; over hen, die eenig goed wegnemen vóór de rechter eene beslissing heeft genomen; over hen, die iemands goede- ren verzegelt zoudei' vergunning van den rechter; over eigendunkelijke vrijheids-berooving enz. (Tijdschr. van het Recht Dl. III p. 220).

(32)

Handelingen, welke geene bedoeling, om wederrechtelijk zich te verrijken ten grondslag hebben, beschouwt de In- lander derhalve niet als diefstal.

Hij, die iets wegneemt, om zich betaling te verschallen van eene schuld, is geen dief in het oog van den Javaan-

Voor diefstal is in zijn oog onrechtmatige wegname niet voldoende, doch wordt ook onrechtmatige bevoordeeling

gevorderd.

' Gevonden goed kan daarentegen het voorwerp van dief- stal zijn.

De Anger Pradoto beveelt, evenals een aantal andere Javaansche wetten, de teruggave van gevonden goed aan den eigenaar en noemt hem, die het goed behoudt, eenen dief.

(Anger Pradoto art. 26).

Volgens de Inlandsche begrippen op Java en ook ten deele op Sumatra geldende, is diefstal derhalve »de wegname van

»tilbare zaken met het oogmerk, om zich wederrechtelijk

»te bevoordeelen", terwijl enkele gevallen van oneerlijkheid, die wij onder misbruik van vertrouwen of verduistering zouden brengen, door sommige wetten met den algemeenen naam van »maling" worden aangeduid.

De straf van diefstal door de Mahomedaansche wet later ingevoerd, namenlijk het afkappen der nand, vindt men echter niet op »verduistering" toegepast in het »Compen- dium der voornaamste Javaansche wetten", hetwelk in de vorige eeuw bij den Landraad te Samarang gebruikt werd en waarop door RAFFLES in zijn bekend werk herhaaldelijk gedoeld wordt.

Het blijft dus twijfelachtig of de misdrijven van »ver- duistering" en »valschheid in geschriften" door den Inlander als eigenlijke diefstallen worden beschouwd, ofschoon moet erkend worden, dat hij in sommige gewesten van den archipel ze met den algemeenen naam van »maling" be- stempelt.

(33)

V e r z w a r e n d e o m s t a n d i g h e d e n bij d e n diefstal.

M a a t s t a f , w a a r n a a r d e z w a a r t e v a n d e n diefstal d o o r d e n I n l a n d e r w o r d t

b e o o r d e e l d . W a t e r r e c h t .

Vrij algemeen vindt men in de Inlandsche wetten de waarde van het gestolene als de maatstaf aangenomen, waarnaar de meer of mindere strafbaarheid van den dief- stal wordt beoordeeld.

Volgens MARSDEN »History of Sumatra" pag. 118, werd op Sumatra in de Maleische landen onderscheid gemaakt tusschen diefstallen boven en beneden de vijf dollars en de Anger ageng, welke vrij zuiver de Javaansche denkbeelden teruggeeft, "spreekt van kleine dieverijen, die met rottan- slagen werden gestraft. (Art. 3).

Hoezeer de latere Europesche wetten het stelsel afkeuren, om de diefstallen te schatten naar de waarde van het gestolene, kan niet ontkend worden, dat zulk een stelsel geheel met de zeden der Inlandsche bevolking strookt.

' De vergoeding door den dief te betalen regelt zich dan ook, gelijk boven reeds opgemerkt is, naar de waarde van het gestolene.

De diefstallen worden voor het overige onderscheiden naar de wijze, waarop ze gepleegd worden.

In de eerste plaats kent de Inlander den diefstal bij nacht en den diefstal bij dag.

De omstandigheid, dat de diefstal bij nacht is gepleegd, beschouwt hij gewoonlijk als verzwarende.

Bij vele diefstallen wordt echter geen melding gemaakt van den tijd, waarop ze gepleegd zijn.

Zoo blijft de vergoeding bij diefstal van boomen, huis- dieren en te veld staand gewas even hoog, onver- schillig of de wegname bij dag, dan wel bij nacht plaats had.

{Tijdschrift van hel Recht in N. I. Dl. 3 p. 172 en volg).

(34)

De diefstal op afgezonderde wegen of in bosschen bij dag wordt in eenige wetten afzonderlijk genoemd.

Evenzoo de diefstal bij dag uit de huizen der kampongs, de diefstal op de markt, de diefstallen van buffels en paarden uit de velden bij dag.

Alle deze worden zwaarder gestraft, dan diefstallen van veldgewassen of vruchten, van rijst, die nog te veld staat en kleine diefstallen van pluimgedierte. (Gheribonscbe wetten).

Zeer zwaar wordt in de Cheribonsche landen gestraft de diefslal van gesneden en aan bossen gebonden padie.

Zoo de diet levendig gevat wordt, straft men hem met strenge geeseling.

De Anger ageng rekent onder de zwaarste diefstallen, die welke van moord vergezeld gaan en straft eveneens diefstal van vee vrij zwaar. (Art. 3).

Evenals de Javaan, die een aantal soorten van diefstal kent en voor elk daarvan verschillende benamingen bezit {Ind. Weekbl. No. 803), kent ook de Palembanger diefstal bij dag van voorwerpen, die zich buiten de woning bevin- den; diefstal bij nacht uit de huizen; diefstallen in een onbewoond huis; diefstallen op den openbaren weg, met of zonder geweld en diefstal van te veld staand gewas.

{Tijdschrift van N. I. Nieuwe Serie Jaarg. V Dl. I).

Op Bali, waar de Balinesche wetten Soeria Alam, Darma Oepapati, Agama, Adigama enz. nog toegepast wordenen de Hindoeleer bewaard is gebleven, kent men geene ge- lijkheid voor de wet en hangt de straf grootendeels af van de kaste, waartoe de schuldige of de bestolene behoort.

{Tijdschrift van N. I Nieuwe Serie Jaarg. VIII Dl. II).

Voor zooveel Sumatra betreft vindt men in het werk van den Heer MILLER » Verzameling van Batlaksche wetten"

eene vrij duidelijke schets van de begrippen der Battakkers aangaande de zwaarte der diefstallen.

Daar de bevolking verschillende standen kent, namelijk, den adel, den burgerstand, den stand der tijdelijk vrijge- laten slaven en den stand der dienstbaren (slaven en

(35)

pandelingen), worden de diefstallen onderscheiden naarmate van den persoon, bij wien de diefstal is gepleegd.

Diefstal bij een adelijke wordt zwaarder gestraft, dan diefstal bij een man van lagere geboorte en de boeten, waar- van meer dan elf soorten bekend zijn, dalen naarmate van den maatschappelijken rang van den bestolene.

Deze verzwarende omstandigheid is thans voor geene Europesche wet meer aannemelijk, en kan dus niet op- genomen worden in eene voor Inlanders bestemde strafwet, ofschoon men er op staat kan maken, dat de Inlander vrij algemeen het zal afkeuren, althans onbegrijpelijk vinden dat de strafwet misdaden tegen hoog geplaatste personen begaan, niet zwaarder straft, dan vergrijpen ten nadeele van lieden uit den geringen stand gepleegd.

Wanneer men verder de op diefstallen gestelde straffen nagaat, blijkt het, dat de Battakker als verzwarende om- standigheid kent het nachtelijke uur, waarop de misdaad

gepleegd wordt.

Zelfs wordt hij, die des nachts inbreekt bij een hoofd, door zijne maagschap verstooten en overgeleverd aan den bestolene, die hem naar goedvinden mag dooden of tot slaaf maken.

De vrouw en kinderen van den dief vervallen eveneens in slavernij.

Steeds acht de Batakker diefstal in een bewoond kam- ponghuis zwaarder dan diefstal in een buiten de kampong gelegen ladanghuis of een wachthuisje.

Dit is licht verklaarbaar, daar de veiligheid binnen de grenzen van het dorp of kampong in de eerste plaats moet gehandhaafd worden.

Is het huis gelegen buiten den versterkten of afgeba- kenden kring der kampong, alsdan moet de straf bij dief- stal dalen, omdat de bescherming van dergelijke woon- plaatsen moeilijk is en bovendien elk het aan zich zelven te wijten heeft, indien hij in zulk een ladanghuis voor- werpen van waarde opbergt.

Niet alleen worden onder de zware diefstallen opgenomen die, welke bij hoofden, des nachts of in bewoonde kam-

(36)

ponghuizen gepleegd worden, doch ook kan de soort, waartoe het gestolen voorwerp behoort, als eene verzwarende omstandigheid gelden.

Evenals de Javaan, Soendanees en meerdere inheem- sche volkstammen, achten de Battakkers den diefstal van een buffel uit de weide veel zwaarder, dan een diefstal van ander vee, zooals varkens, schapen, geiten of pluimvee.

De boete op diefstal van rundvee is in de schaal door den Heer MILLER geleverd, n = 6: de diefstal van ander vee valt in de 9de boetesoort.

Belangrijk is het verschijnsel, dat ook bij de Battakkers onder de geringere diefstallen worden gerangschikt de diefstallen van vruchten, zooals gember, uien, kurkema, djagong, klappers, sirih en pisang en in het algemeen van' alle veldvruchten van geringe waarde.

Hij, die afgevallen vruchten opraapt, is niet strafbaar en evenmin ziet men er eenig kwaad in, om tot versna- pering eenig suikerriet, of een doerian, manga, dan wel een klapper uit den tuin van den buurman wegtenemen.

Het begrip van strooperij, namelijk diefstal van veld- vruchten enz., gelijk dit in de Ned. Strafwet is op- genomen, zoude dus in eene strafwet voor Inlanders wei- nig op zijn plaats zijn, of liever strijden met hunne denk- beelden.

Ongelukkiger wijze straft de thans in Indie van kracht zijnde strafwet dergelijke feiten, welke de Inlander niet strafbaar acht, zeer zwaar, indien ze van eene verzwarende omstandigheid vergezeld gaan, zoodat de diefstal van een klapper dan eens met een politiestraf, dan weder met kettingarbeid moet geboet worden.

Diefstal aan bijzonder beschermde voorwerpen, zooals

»heilige buffels" straft de Battaksche wet zwaarder, dan andere diefstallen.

Zijn strafstelsel is, gelijk te verwachten was, volkomen passend voor zijne maatschappelijke toestanden -en de weerklank zijner behoeften.

(37)

Hoe weinig bekend de Inlandsche strafwetten en bepalingen ook zijn, mag men echter uit het bovenstaande opmaken, dat diefstallen bij dag, zoo ze niet van andere verzwarende omstandigheden vergezeld gaan, lichter worden gestraft, dan diefstallen bij nacht.

Diefstallen uit bewoonde huizen zijn in het oog van den Inlander ernstiger, dan diefstallen van voorwerpen, die zich buiten het huis of de kampong bevinden.

Roof of diefstal met geweld, kwetsing en doodslag be- hoort tot de zwaarste soort, evenals diefstal van vee uit de weide, diefstallen van reeds geoogste padie, diefstal met geweld in bosschen of op eenzame plaatsen.

Men kan dus aannemen, dat de Inlandes als verzwarende omstandigheden van den diefstal beschouwt:

a. de omstandigheid, dat de diefstal bij nacht wordt gepleegd;

6. de omstandigheid, dat de diefstal wordt gepleegd met geweld, of doodslag;

c. de omstandigheid, dat de diefstal wordt gepleegd aan bijzonder beschermde voorwerpen, zooals vee in de weide, in bossen gebonden padie of goederen aan hoofden toebehooren.de ;

cl de omstandigheid, dat de diefstal wordt gepleegd in de kampong ;

e. de omstandigheid, dat gestolen is een voorwerp, dat zich binnen een bewoond huis bevond;

Tot de lichtere diefstallen behooren : a. diefstallen van geringe waarde;

b. van voorwerpen, die buiten de woning zich bevinden, bijv. op het voorerf;

c. diefstallen in onbewoonde huizen;

cl, diefstallen van te velde slaand gewas.

De braak, waaraan de Europesche wetten zooveel ge- wicht hechten, wordt zelden in de Inlandsche wetten als eene verzwarende omstandigheid genoemd, waarschijnlijk omdat de braak aan bamboezen omwandingen of deuren met een touwtje vastgemaakt, niet zooveel verschil maakt bij diefstal in een bewoond huis.

(38)

Een algemeene regel is, dat de dief mag afgemaakt worden, zoo hij op de daad wordt betrapt, doch dit recht schijnt voornamelijk bij nachtelijken diefstal of plundering

en roof te mogen uitgeoefend worden.

De Gheribonsche wetten geven de bevoegdheid om den dief te dooden uitsluitend bij nachtelijken diefstal en vor- deren uitdrukkelijk, dat men alsdan op het blok (titir) sla, ten einde de buren bijeen te roepen en het bewijs te leveren, dat geen sluipmoord heeft plaats gehad, (Tijd- schrift van hel Recht III p. 164).

Ook de Nawolo Pradoto legt den bewoner, welke eenen dief heeft gedood, de verplichting op, om alarm te slaan en het lijk of de ooren bij het gerecht te brengen. (Art. 11).

De plunderaar mag gedood worden (art. 6 Anger Ageng), doch bij kleine onbeduidende diefstallen bij dag, zonder geweld gepleegd, is het dooden van den dief ongeoorloofd, tenzij hij zich verzet.

Diefstal van stroomend water, door afleiding van water- leidingen, wordt niet onder de eigenlijk gezegde diefstallen

gerekend.

De Anger Sepoeloeh bepaalt in art. 43, dat hij, die den loop Van het water afleidt, om zijn erf of rijstveld te bewateren, zonder daartoe het recht te hebben, dan wel hij, die dijken maakt zonder daartoe bevoegd te zijn, met eene boete van twaalf realen zal gestraft worden.

Tot afscheidingsteekenen der velden moet men bezigen levende boomen, metselwerk of steenen, maar geene rivieren.

(Anger Sepoeloeh art. 41).

De reden, waarom de wederrechtelijke beschikking over levend water niet als diefstal wordt beschouwd, schijnt hierin gelegen te zijn, dat de Inlander vrij algemeen het

water niet als particulier eigendom kent.

Dit is vooral op Sumatra het geval. In de Maleische gewesten van dat eiland kan elk gebruik maken van het bronwater en daar in de meeste negri's de waterleidingen

(39)

met vereenigde krachten worden gegraven, zoo heeft ieder, die daartoe heeft medegewerkt, het recht, om van het water gebruik te maken. (Résumé van het onderzoek van de rechten op gronden in Sumatra uitgeoefend p. 31).

De negri, op wier grond het water ontspringt, heeft het meeste recht daarop, doch schijnt de bevoegdheid te missen, om het water in zijnen verderen loop te stuiten.

Althans bij een geschil over het water van eene bron tusschen twee desa's werd beslist, dat eerst de hooger gelegen desa het water mocht gebruiken en daarna de lager gelegene. (Zie Résumé als boven p. 31).

In de Battaklanden werd blijkens de door de bevolking gegeven antwoorden eveneens het recht van ieder kampong- bewoner erkend, om het water van rivieren en beken ten eigen nutte aantewenden, terwijl verboden was den natuurlijken loop van de rivieren zonder toestemming der hoofden te wijzigen.

De zorg voor de waterleidingen en het behoorlijk gebruik van het water was algemeen opgedragen aan de hoofden, die uitsluitend de belangen van den landbouw op het oog hebben en een politietoezicht over den aanleg en het onderhoud dier leidingen uitoefenen.

Men vindt echter nergens vermeld, dat hij die water- uit eens anders leiding aftapt, als een dief zal worden ge- straft.

Dit is dan ook natuurlijk, daar het water in de groote Europesche steden eerst na den aanleg van duinwater- leidingen of van fabrieken meer in het bijzonder als par- ticulier eigendom en voorwerp van diefstal werd beschouwd.

In Benkoelen en de Lampongsche districten was het even- eens geoorloofd vrij over het water te beschikken, mits men geen nadeel toebracht aan lager gelegen gronden en hetzelfde was, volgens de opgaven der bevolking, in Palem- bang, Amboina, Celebes, Borneo en Banka het geval.

In Celebes meende men dat het water door gegraven lei- dingen aangevoerd meer uitsluitend behoorde aan dengene, die de leiding had aangelegd en dat voorrecht wordt uit

(40)

28

den aard der zaak in den geheelen archipel aan den aan- legger der leidingen toegekend.

Algemeen is ook op Java het gebruik van het water een onderwerp van politiezorg, doch in geen gewest werd door de bevolking het denkbeeld geopperd, dat hij, die water uit eene particuliere leiding tapte, een dief zoude zijn. (Résumé voor Java).

Z a k e n , d i e a a n n i e m a n d t o e b e h o o r e n . Volgens bet in de Maleische landen op Sumatra heer- schend gewoonterecht mag ieder op woeste gronden bosch- producten inzamelen en zelfs boomen vellen, mits daartoe vergunning wordt gevraagd aan het hoofd der negri, waartoe de bosschen behooren.

Deze natuurlijke producten zijn dus in zekeren zin res nullius.

In andere gewesten erkent men eveneens het recht om boschproducten in te zamelen, heizij met of zonder ver- gunning. Een bijenzwerm behoort hem, die den zwerm het eerst ontdekt.

Evenzoo handelt men met hars en gomsoorten. (Résumé der Battaklanden p. 60.)

Hierbij zijn in vele kampongs echter eenige beperkingen aangenomen.

Zoo kan in de Battaklanden ieder voor eigen gebruik zoovele boschproducten inzamelen, als hij verkiest, doch indien men daarin handel wilde drijven, is eene vergunning tot inzameling op groote schaal noodig.

In Mandheling betaalt men aan de hoofden eene schatting- van een vijfde van de waarde van het ingezamelde.

Ook in de Lampongsche districten kan elk kampong- bewoner tot eigen gebruik zoovele boschproducten inzamelen, als hij verkiest, doch in Kauer wordt een gedeelte der waarde van de ingezamelde damar, honig, was of karet aan de hoofden betaald.

(41)

Het schijnt echter, dat de boschproducten niet overal ter beschikking zijn van allen, welke deze verkiezen in te zamelen, doch meer in het bijzonder van de inwoners der kampong of marga, waartoe de woeste gronden behooren en in dat opzicht kan men dus niet ontkennen, dat de boschproducten slechts ten deele als aan niemand toebe- hoorende zaken kunnen beschouwd worden.

Ook wordt somtijds het vellen van bepaalde boom- soorten verboden, zooals in eenige streken van Palembang het omkappen van ijzerhoutboomen of bamboe aan zekere voorwaarden is verbonden.

In de meeste gewesten van Nederlandsch Indie, zoowel op Java, als op Sumatra en in de Molukken, treedt de gemeente, hetzij die onder den naam van »kampong", »desa"

of »negri" bekend staat, zeer op den voorgrond.

De gemeente vormt met hare bebouwde en onbebouwde gronden, rivieren, beken, meeren en aanslibbingen één geheel, zoodat zelfs de visschen, die zich in de rivieren, meeren of poelen bevinden, aan de gemeenteleden behooren.

De rivieren of beken, welke de grensscheiding tusschen twee gemeenten uitmaken, behooren voor de helft aan elk dier aanliggende gemeenten.

(Resume's uitgegeven ter landsdrukkerij. Java, Sumatra, Borneo enz).

De Inlandsche bevolking erkent echter, dat ieder het recht heeft in zee te visschen. (Résumé Sumatra, Battak- landen, Lampongsche districten enz).

Op het strand behoorende tot de gemeente, hebben echter alleen de gemeenteleden recht, zoodat de voorwerpen of dieren, die aldaar aanspoelen, niet tot de zaken kunnen gerekend worden, die geen eigenaar hebben.

De algemeene regel is, dat goud of andere mineralen, behooren aan den persoon, die eigenaar van den grond is, hetgeen mede niet overeenkomt met de Europesche begrippen omtrent mijnbouw.

(42)

M e d e p l i c h t i g h e i d a a n diefstal v o l g e n s d e n I n l a n d e r . Bewijs-

Zooals reeds boven met eenige voorbeelden is aangetoond, heeft de Inlander een onduidelijk denkbeeld van de me- deplichtigheid.

Hierbij moet niet uit het oog worden verloren, dat de leer der medeplichtigheid, gelijk zich deze sedert de laatste jaren in Europa heeft ontwikkeld, niet tot zijn recht kan komen in eene maatschappij, gelijk de Inlandsche, welke de misdaad hoofdzakelijk beschouwt als eene schending van familiebelangen, grootendeels waardeerbaar in geld of vee en waarvoor de vergoeding zoowel verschuldigd is door den dader als door zijne verwanten of desagenooten.

Wanneer de Nawolo Pradoto de desa aansprakelijk stelt voor diefstallen binnen haar gebied gepleegd, wanneer de Kitab Toepah de erfgenamen van den vermoorde gelijke- lijk gerechtigd verklaart, om den dood van den moorde- naar te vorderen en bijna alle Inlandsche strafwetten in de eerste plaats de vrouw en kinderen van den schuldige laten boeten voor de misdaden van echtgenoot en vader, alsdan kan men voorzeker niet verwachten, dat de leer der medeplichtigheid, gegrond op het beginsel van per- soonlijke schuldplichtigheid diepe wortelen heeft geschoten in het hart eener bevolking, welke het solidariteitsstelsel huldigt en dus juist die persoonlijke schuldplichtigheid miskent.

In het oudere Europesche recht was dit evenwel niet anders.

Ook daar treedt de familie van den verslagene op, om vergoeding van den schuldige of zijn geslacht te vorderen.

Elke misdaad — vooral manslag of verwonding — is eene familie kwestie, waarbij de schuld van den dader op den achtergrond treedt.

»De schuld van weder-evening" — zegt HUGO DE GROOT

»komt uit het aangeboren recht."

(43)

Hij beschrijft de procedure bij doodslag in vroegere tij- den gebruikelijk, aldus:

»Iemand moedwillig zijnde doodgeslagen, zoo werd het

»doode lichaam gebracht voor den rechter, endedenaeste

»magen doende de klachte van wegen het doode lichaam,

»zoo wierd de levende geleid bij den doode ende daarmede

»waren de magen tegens den anderen verzoent."

Men ziet hieruit, dat de doodslag ook bij de Europesche bevolkingen in de middeleeuwen hoofdzakelijk een familie-

geschil was tusschen de bloedverwanten van den verslagene en die van den dader.

Men legde den dader naast het lijk van zijn slachtoffer en de zoen was gesloten, behoudens betaling van de geld- som als »weder-evening" verschuldigd.

Het was dan ook de familie van den vermoorde, die de klacht indiende.

a^Dft klager is de nagelnaaste van den overledene en ver- scheen met vier andere bloedverwanten voor den Rechter, ten wiens overstaan hij vier malen bij eede beloofde, dat hij^iemand valsch zoude beschuldigen.

m a r n a deed hij zijn wapenroep openlijk over het graf, dat voor den overledene was gereed gemaakt, richtte zijne klacht tot God in den hemel, tot den Graaf van Holland en den Bailluw der plaats, waar de manslag was gepleegd en verklaarde, dat door dien manslag was gebroken Godes vrede, des Graven vrede en de vrede van den Bailluw.

Zoozeer was —evenals bij vele Inlandsche stammen — het familiebelang bij de oude Duitschers overheerschend, dat alle »weeën en warren" gemeen waren voor het gan- sche geslacht en het geenszins voldoende werd geacht, dat de beleedigde of beschadigde de misdaad vergaf, doch de zoen moest geschieden tusschen de magen of bloed- verwanten van weerszijde »te weten binnen agter-zusters

»kinderen, ende tot deze zoen wierd bij de magen des

»handdadigen zeker geld opgebracht, hetwelk genoemt

»wierd »maeg-geld ende 'twelve geld wierd voor de erf-

»zoene genoten bij de kinderen des overledene."

(44)

(HUGO DE GROOT. Inleijd. tot deHoll. Rechtsgel. p. 407).

De volken in hunne eerste tijdperken van ontwikkeling kennen, zoowel in Indie, als in Europa, aan de misdaad geen zuiver persoonlijk karakter toe.

Zij beschouwden den schuldige meer als een man, die de familie heeft benadeeld, dan als een misdadiger en waren nog geheel onbekend met de latere begrippen om- trent strafrecht, welke geen familie-belang meer in aan- merking nemen, doch de persoonlijkheid van den misda- diger op den voorgrond, stellen.

De kloof, welke het strafrecht der middeleeuwen scheidt van de beginselen, waarop thans deze wetenschap berust, is wijd en het kan dus geene bevreemding verwekken, dat eerst in tateren tijd de leer der medeplichtigheid zich heeft gevormd en dat zelfs in het bekende werk van MATTHEUS DE CRIMINIBUS onder medeplichtigen gerangschikt werden personen, die in werkelijkheid mededaders zijn of die na de volvoering der misdaad aan de schuldigen schuilplaats verleenen of hun in de vlucht behulpzaam zijn,

(Opem tulisse intelligitur non solum is, qui caesum at- tinuit, quo minus fugeret, sed et is, qui post commissum crimen fugam rei juverit, quive latitantem receperit. MAT-

THEUS p . 11.)

Het beginsel van solidariteit en familiebelang, hetwelk in de wetten der Javanen, Maleiers en Battaks overheer- schend is, verzette zich ook bij die volken tegen eene ge- leidelijke ontwikkeling van de leer der medeplichtigheid.

De akten van beschuldiging door de Inlandsche Officieren van Justitie opgemaakt toonen dan ook aan, dat het begrip van medeplichtigheid hun slechts duister voor den geest staat.

Een der vroegere dj aksa's'op Madura was gewoon ieder als medeplichtige te beschouwen, die, op welke wijze dan ook, tot den moordenaar in betrekking had gestaan.

Hij gaf hiervan een merkwaardig bewijs bij gelegenheid van eenen doodslag.

Gelijk bekend is, zijn de Madurezen gewoon om stieren of koeien tegen elkander te laten harddraven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De EVV’er is gedurende de opname voor u het vaste aanspreekpunt voor vragen en het bespreken van eventuele problemen die betrekking hebben op de zorg voor uw kind en het

De cijfers die in het voorafgaande zijn gepresenteerd, tonen aan dat het centraal stellen van taal- en rekenopbrengsten, in de periode 1994 – 2012, niet heeft geleid tot

Medewerker en coördinator informatiecentrum zwangere meiden en jonge moeders: “In het algemeen zie je dat er niet genoeg begeleid woonprojecten zijn voor jonge LVG-moeders. Ze

samen deel uitmaken van een kabinet. Het i&lt;, nog maar wcinig ja- ren gcleden dat de fractievoorzitter van de l'vdA de wctwoorstellen gericht op het rerugdringen

Ie. dat de sociale politiek zich niet alleen bemoeit met het vinden van het antwoord op de vraag, welke de verhouding moet zijn tusschen Overheid en Maatschappij

43 be- treffende het nieuwe minimumloon van 273,69 frank per uur, heeft de directie van de Beschermde Werkplaatsen Leuven VZW er niets beters op ge- vonden dan met ingang van 1

5°. op hen, die uithoofde van hunnen stand, hun beroep of hunne wettige betrekking tot geheimhouding ver- pligt zijn, doch alleen en bij uitsluiting in zooverre de wetenschap

Vrijwel alle partners gaven aan het vanwege de visuele beperking van hun vrouw extra belangrijk te vinden om als team samen te werken in het uitvoeren van de dagelijkse