• No results found

| | REGISTERS EN KAARTENVERZAMELINGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "| | REGISTERS EN KAARTENVERZAMELINGEN "

Copied!
176
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

y Lr VOORSTEL

TOT

I N V O E R I N G IN 1 9 1 7

VAN

| | REGISTERS EN KAARTENVERZAMELINGEN

i BEVOLI

'

I m ^ , — - ^ • — „

<INQ 1 y AN NEDERLÀNDSCH4NDIË.

DEEL I.

BATAVIA — LANDSDRUKKERIJ '•"•'•

1916. .,

) The Tiffen Company, 2007

M

14 15 B 17 18 1!

m

m m

m m m m

m m

(2)

I

0200 0 0 H

liliillilll | T O ) W?~ ^ 5 " S

I A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 14

(3)
(4)
(5)

VOORSTEL 'Z

TOT

I N V O E R I N G IN 1 9 1 7

VAN

REGISTERS EN KAARTENVERZAMEUNGEN

BETREFFENDE DE

BEVOLKING VAN NEDERLANDSCH-INDIË.

DEEL I.

> voor [TAAL-LÄH0-4VOLKEMKUM0E

BATAVIA — LANDSDRUKKERIJ

1916.

(6)
(7)

INHOUD.

Bladz.

Missive van den Ambtenaar voor de Volkstelling c. a. van 3 December 1915 n« 2 1 Bijlagen:

2. Nota van toelichting betreffende de ordonnantie op het bevolkingsregister 19

4. Toelichting op het Europeesch bevolkingsreglement 35

6. Toelichting op het Inlandsen bevolkingsreglement 59.

(8)

BU

]

(9)

BUREAU VOOR DE VOLKSTELLING C. A.

No. 2. BANDOENG, den 3d e" December 1915.

Bijlagen: 25.

VOORSTEL TOT INVOERING IN 1917 VAN REGISTERS EN KAARTENVERZAMELINGEN BETREFFENDE DE BEVOLKING VAN NEDERLANDSCHINDIË.

§ 1. I N L E I D I N G .

1. Zooals UHoogEdelGrestrenge bekend, is in verband met de in Staatsblad No. 575 van 1909 vervatte regelen betreffende de in 1915 te houden tienjaarlijksche telling van de bevolking hier te lande, bij het Gouvernements-besluit van 10 Decem- ber 1909 No. 44 (Staatsblad No. 574) overgegaan tot de intrekking van de voorschrif- ten in Staatsblad 1904 No. 334, welke de volkstelling van 1905 beheerscht hebben, met uitzondering nochtans van de bepaling in § I I I , betreffende de aanteekening van de sedert de laatste opneming voorgevallen mutatiën onder de Inlandsche bevolking op Java en Madoera, volgens het register Lr. C.

2. De groote bezwaren, welke in de practijk worden ondervonden bij de invulling van dit ingewikkelde register, alsmede de omstandigheid dat voor de Inlandsche bevolking in de bezittingen buiten J a v a en Madoera geen zoodanig register is voorgeschreven, terwijl van de mutatiën onder de Europeesche en de met deze en de Inlandsche gelijkgestelde bevolking in het geheel geen aanteekening in afzonderlijke registers wordt gehouden (*), hebben in de laatste jaren de noodzake- lijkheid aan het licht gesteld om de vraag in beschouwing te nemen of niet op eene andere meer doeltreffende wijze, in aansluiting aan de periodieke tellingen van de bevolking, een behoorlijk inzicht zou zijn te erlangen in den loop der geheele be- volking hier te lande op elk gewenscht tijdstip.

3. De ampele overweging dezer vraag heeft de oplossing doen zoeken in de richting van registers betreffende de bevolking, in den trant van de in Nederland bestaande.

4. Een bij Uw departement ter zake samengesteld voorontwerp is bij de missive van Uwen ambtsvoorganger, wijlen den Heer Einthoven, dd. 24 April 1913 No. 2600 ter kennis gebracht van eenige residenten op Java, met verzoek om daar- omtrent van hun gevoelen te doen blijken, inzonderheid nopens de vraag of en in hoever de toestanden in hun gewest in het algemeen en in het bijzonder de ontwik- keling en het gehalte van het Inlandsch gemeentebestuur, eene behoorlijke toepassing van de voor de Inlandsche bevolking ontworpen voorschriften zouden kunnen doen verwachten, zonder dat nochtans te veel beslag zou worden gelegd op den tijd van het Inlandsch en het Europeesch bestuur sper son eel.

5. Ten overvloede zijn doel en strekking van het ontwerp nog nader monde- ling door den ondergeteekende toegelicht, terwijl de uitvoerbaarheid van den gedach- ten maatregel ampel met een drietal der geraadpleegde gewestelijke bestuurders is besproken.

(!) Weliswaar worden op hoofdplaatsen, waar wijkmeesters voor de Europeanen zu'n aangesteld, alsmede fein de wijken voor vreemde Oosterlingen, registers voor die landaarden aangehouden, doch deze registers zijn niet aangelegd op de basis van de uitkomsten van de volkstellingen en worden bovendien onvoldoende bijgehouden, met het gevolg dat ze, op erkele uitzonderingen na, in de hoogste mate on- betrouwbaar zijn.

Aan den Heer Directeur van Binnenlandsch Bestuur.

BEVOLKIXGSHEGISTEBS.

(10)

• • • • • i

6. Intusschen was ook van gemeentelijke zijde het vraagstuk van de aanleg- ging van bevolkingsregisters in overweging genomen; door den Semarangschen gemeenteraad was n.1. op 30 Mei 1913 eene „Verordening regelende het houden van

„registers van de Europeesche en met deze gelijkgestelde bevolking der gemeente ,',Semarang", vastgesteld, terwijl door den voorzitter van den Bataviaschen gemeen- teraad op 27 October d. a. v. aan dien Raad eene „concept-verordening op het Euro-

„peesche bevolkingsregister" was ingezonden (referte aan de bijlagen van het Gouver- nements-renvooi van 7 Januari 1914 No. 91).

7. Blijkens Uwe missives van 29 October en 8 November 1913 Nos. 7026 en 7347, de eerste gericht tot Uwen ambtgenoot van Justitie, de tweede tot Zijne Excel- lentie den Gouverneur-Generaal, meende U bezwaar te moeten maken tegen de door genoemde gemeenteraden beoogde locale regeling van het vraagstuk der bevolkings- boekhouding.

8. „Hoewel de bepalingen van (de bij Uwe Excellentie voor te brengen) ont- w e r p e n (betreffende diUvraagstuk) nog niet geheel vaststaan" — zoo schreef U in Uwen brief van 8 November — „meen ik thans wel reeds te kunnen zeggen dat zij,

„op het voetspoor van de ter zake in Nederland bestaande voorschriften, zullen

^'uitgaan van eene a l g e m e e n e regeling dezer materie voor J a v a en Madoera (met ',uitzondering zoo noodig en voorloopig van de Vorstenlanden),, daar het om voor de

^'hand liggende redenen gewenscht is, dat dit onderwerp op eene uniforme wijze ''geregeld wordt. Incidenteele regelingen van locale raden, waarbij het noodige ver- b a n d met de algemeene voorschriften wordt gemist, meen ik dan ook ten sterkste

„te moeten ontraden". . 9. Bij Uw schrijven van 14 Juli 1914 No. 5276 werd aan de Kegeenng het

ontwerp aangeboden eener algemeene regeling van het instituut der bevolkings- registers, welke evenwel van wijdere strekking was dan in de evenbedoelde aanhaling in uitzicht was gesteld, in zoover n.1. dat die regeling niet speciaal voor Java en Madoera, doch voor geheel Nederlandsch-Indië was bestemd.

lu! Ook deze regeling moest, zooals in Uw aangehaalden brief werd aange- teekend, noodgedrongen een voorloopig karakter dragen.

11. Bij Uw Departement waren toch niet de noodige gegevens voorhanden betreffende de p r a k t i s c h e zijde van eene regeling als voor de Europeanen en vreemde Oosterlingen werd beoogd. Het was naar Uwe overtuiging dan ook een beslist vereischte, dat voor het tot stand komen van eene doelmatige organisatie van het nieuwe instituut voor die beide bevolkingsgroepen, bij Uw Departement - - ook in het belang van de voorlichting der gemeenteraden, aan wie het houden van het bevolkingsregister voor de Europeanen en vreemde Oosterlingen in hunne ressorten zou worden opgedragen — behoorde te worden beschikt over voldoende kennis m zake de praktische hanteering van een bevolkingsregister op den grondslag van het kaartenstelsel.

19 U vertrouwde echter dat U, na de terugkomst hier te lande van den on- dergeteekende, aan wien inmiddels bij het Gouvernements-besluit van 8 Juli 1914

No 5 in het belang van de eerstvolgende volkstelling, eene studiereis naar Europa was opgedragen en die van zijn verblijf aldaar ook partij zou trekken om zich m eenio-e groote steden op de hoogte te stellen van de organisatie en de werking van bevolkingsregisters op den evenbedoelden grondslag, in staat zou zijn een d e f i n i - t i e f ontwerp te doen samenstellen voor het Europeesch bevolkingsregister.

13 Ten einde misvatting omtrent de beteekenis, welke aan het ingezonden voorloopig ontwerp moest worden toegekend, te voorkomen vestigde U er nadrukkelijk de aandacht op, dat de ontworpen organisatie van genoemd register, naar L w inzien, als gevolg van de in Europa te verzamelen gegevens, geene prmcipieele wijzigingen zou behoeven te ondergaan; evenbedoelde gegevens zouden slechts strekken om de regeling zoo praktisch mogelijk in te richten, hetgeen ongetwijfeld van zeer groot belang moest worden geacht. Vandaar dat U de ontwerp-orgamsatie voldoende rijp achtte om al dadelijk in behandeling te worden genomen, waartoe dringende aanlei- ding bestond, daar destijds gedacht werd aan de invoering van het nieuwe instituut op den dag der in 1915 te houden volkstelling. Het was Uwe bedoeling dat de om- trent de voorgestelde organisatie te raadplegen autoriteiten aanstonds m de gelegen- heid zouden worden gesteld om daaromtrent van hun gevoelen te doen blijken, ten einde, wanneer het zou blijken dat tegen de verwezenlijking van het nieuwe insti- tuut in beginsel geen bezwaar bestond, t. g. t. met gebruikmaking van de inmiddels m Europa bijeen te brengen gegevens, het eindontwerp te kunnen doen ^ s t e l l e n -

14 De kort daarop — in September 1914 — gevallen beslissing dat wegens den nood der tijden, de volkstelling in 1915 niet zou doorgaan, deed uiteraard de

(11)

3

urgentie vervallen eener spoedige beslissing in beginsel nopens de ingediende voor- stellen.

15. Daar aanvankelijk het voornemen bestond om die telling in 1916 te houden

— een voornemen dat echter sedert weder is losgelaten (ik memoreer in dit verband dat nader beslist is dat de volkstelling in 1917 zal plaats vinden) — bestond er, ook met het oog op de zeer tij droovende voorbereiding van een omvangrijk instituut als het onderwerpelijke, alleszins aanleiding om Uw hoogerbedoeld voorstel opnieuw in

behandeling te doen nemen.

16. De Adviseur voor de decentralisatie en de Directeur van Justitie, ter zake om advies verzocht, hebben bij hunne missives onderscheidenlijk van 3 en 10 J u l i jl.

Nos. 658/Z en 11209 nopens de principieele zijde van Uw voorloopig voorstel van hun gevoelen doen blijken. Naar aanleiding daarvan en van de door U ter zake uit- gebrachte adviezen van 19 Juli en 3 Augustus d. a. v. Nos. 5260 en 5629 werd bij het schrijven van den Gouvernements-Secretaris van den 26sten van laatstgenoemde maand No. 2143 van de Regeering de mededeeling ontvangen dat Zij Zich, evenals de Raad van Nederlandsch-Indië, in beginsel zeer wel met dat voorstel heeft kunnen ver- eenigen.

17. In voldoening aan de mij door U verstrekte opdracht om het voorloopig voorstel, met gebruikmaking van de door mij in Nederland verzamelde inlichtingen en gegevens te herzien en aan te vullen, heb ik de eer UHoogEdelGestrenge dat voorstel in zijne nieuwe gedaante hierbij aan te bieden.

18. Het is vervat in eene ontwerp-ordonnantie (*) en een tweetal concept- reglementen, waarvan het eene het bevolkingsregister voor de Europeanen en de vreemde Oosterlingen regelt (het zgn. Europeesch bevolkingsreglement, hierna kort- heidshalve aan te duiden als E. B. R. (2) het andere dat voor de Inlanders (het zgn.

Inlandsen bevolkingsreglement — hierna aan te duiden als I. B. R.) (3).

19. Doel en strekking der nieuwe organisatie zijn uitvoerig uiteengezet in de evenbedoelde ontwerpen vergezellende drie nota's van toelichting (*).

20. De vrijheid nemend voor meer bijzonderheden daarnaar te verwijzen ver- oorloof ik mij de hoofdpunten der ontworpen organisatie naar voren te brengen en daaromtrent de volgende beschouwingen aan Uwe aandacht te onderwerpen.

$ 2. A L G E M E E N E B E S C H O U W I N G E N N O P E N S H E T K A R A K T E R VAN H E T N I E U W E I N S T I T U U T .

1. Daar met het oog op het zeer uiteenloopend peil van ontwikkeling van de onderscheiden bevolkingsgroepen hier te lande, in verband mede met de bestaande, beperkte middelen waarover de administratie de beschikking heeft, er bezwaarlijk de rede van kan zijn — althans binnen afzienbaren tijd — om voor alle ingezetenen een zelfde organisatie van het bevolkingsregister in het leven te roepen, zijn voor de Europeanen en de dezen in beschaving en maatschappelijke stelling het meest nabij komende bevolkingsgroep, gevormd door de vreemde Oosterlingen eenerzijds en voor

de Inlandsche bevolking anderzijds, afzonderlijke, zeer uiteenloopende regelingen ontworpen.

2. Als leidraad heeft voor het z. g. Europeesch bevolkingsregister gediend de in Nederland bestaande wetgeving op dit stuk en de ter vervanging daarvan strek- kende, doch nog niet ingevoerde voorschriften, welke in opdracht van den vorigen Minister van Binnenlanclsche Zaken zijn ontworpen door eene daartoe in 1909 in het bijzonder ingestelde commissie van deskundigen (zie bijlage I van het Verslag der Centrale Commissie voor de Statistiek over het jaar 1911).

3. Op het voetspoor van de in sommige Nederlandsche gemeenten reeds be- staande en door evengenoemde commissie voor andere daarvoor in aanmerking ko- mende gemeenten voorgestelde organisatie van het bevolkingsregister, is voor de Europeanen en de vreemde Oosterlingen een bevolkingsregister ontworpen in den vorm van eene kaartenverzameling (gezins-, persoons- en woningkaarten).

4. Dienen de gezinskaarten voornamelijk locale belangen, de persoonskaarten strekken ter bevordering van algemeene (Lands) belangen, in het bijzonder van eene

(!) Bijlage 1.

(2) Bijlage 3.

(3) Bijlage 5.

(4) Bijlagen 2, 4 en 6.

Het verdient aanbeveling om t. z. t. de bepalingen betreffende het Europeesch en het Inlandsen bevolkingsregister, alsmede de toelichtingen daarop, in een tweetal handige overzichten te doen samen- voegen als handleidingen voor de met de bijhouding van die registers belaste personen.

(12)

4

betrouwbare statistiek omtrent de bestanddeelen, waaruit de niet-Inlandsche bevol- king dezer gewesten, is samengesteld.

5. Laatstgenoemde kaarten vormen het eigenlijk fundament van het nieuwe instituut. Voor ieder ingezetene, behoorende tot genoemde landaarden, zal zoodanige kaart worden aangelegd waarop zijn naam, afstamming enz. wordt vermeld en verder alle demographisch belangrijke voorvallen uit zijn leven geregeld worden bijgeschreven. Die kaart zal hem van zijn geboorte of zijne vestiging hier te lande tot zijn graf of zijn definitief vertrek uit deze gewesten volgen en na zijn dood of vertrek veelzijdig en betrouwbaar materiaal opleveren voor de bevolkingsstatistiek.

6. Zij is de grondslag voor de inschrijving van den betrokkene in het gezins- register zijner woonplaats; aldus zullen de groote bezwaren worden ondervangen, welke in Nederland voortdurend worden ondervonden als gevolg van de omstandig- heid dat de inschrijvingen in het bevolkingsregister aldaar geschieden op grond van de zgn. verhuisbiljetten (getuigschriften van verandering van werkelijke woonplaats).

7. Behalve de voordeelen, welke het kaartenstelsel in het algemeen boven het systeem van opteekeningin registers aanbiedt, heeft het eerste in dit geval nog het bijzonder, niet genoeg te waardeeren voordeel, dat het alle voor de administratie en de statistieke wetenschap van belang zijnde voorvallen in het leven van den beschre- vene bijeenhoudt, hetgeen bij gebruik van registers, zooals die in Nederland worden aangehouden, niet mogelijk is, vermits bij elke verhuizing die gegevens worden afgesneden.

8. De hiervoren aangeduide overwegingen van practischen aard helmen er toe genoopt om, in aansluiting aan de in de Inlandsehe- ambtelijke wereld gebruike- lijke vormen van administratie, voor de Inlanders een stelsel van bevolkingsboekhou- ding te ontwerpen, dat tot grondslag heeft het registersysteem in zijn zuiveren vorm.

9. Is het Europeesch bevolkingsregister gebaseerd op den individueelen per- soon, ook in zijne betrekking tot het gezin, waarvan hij deel uitmaakt, het Inlandsch register kent, wegens het ontbreken van een burgerlijken stand voor en van geslachts- namen bij het gros der Inlanders, slechts het individu als lid van de voor elk huis beschreven samenwoning van personen. Het heeft derhalve meer het karakter van een woning- of huizenregister.

10. Hierin ligt het principieele verschil tusschen de inrichting van het E u r o:

peesch en het Inlandsch bevolkingsregister, waarmede de verschillende wijzen van registratie van de Europeanen en vreemde Oosterlingen eenerzij ds en van de Inlan- ders anderzijds ten nauwste samenhangen.

11. De regeling voor de Europeanen en vreemde Oosterlingen is, op het voet- spoor der Nederlandsche, tamelijk uitvoerig; vooral bij een materie als de onderwer-j pelijke is een uniforme toepassing van de bepalingen hoogst gewenscht en deze wordt ongetwijfeld bevorderd door ook de details der regeling vast te leggen, opdat, in overeenstemming met den aard van het onderwerp, zoo weinig mogelijk ruimte wor- de gelaten voor eene afwijkende hanteering van het nieuwe instituut.

12. Bij het ontwerpen van deze regeling is uiteraard ook de noodige aandacht geschonken aan de voor de gemeente Semarang vastgestelde en voor Batavia ont- worpen verordening op het gemeentelijk Europeesch bevolkingsregister. Voor zoo- ver aan sommige voorschriften dier gemeentelijke verordeningen geen plaats kon worden ingeruimd in de algemeene regeling, bestaat er uiteraard geen bezwaar tegen dat de locale raden voor hun gebied aanvullende voorschriften ten behoeve van het bevolkingsregister uitvaardigen 0), mits daardoor geen strijd ontsta met de bepa- lingen van de ordonnantie en het reglement.

13. Wat de regeling voor de Inlanders betreft is gestreefd naar beknoptheid, zonder nochtans aan de volledigheid en duidelijkheid afbreuk te doen.

14. Bij die regeling is voorts gebruik gemaakt van de opmerkingen, welke door de in de inleidende paragraaf bedoelde hoofden van gewestelijk bestuur zijn geopperd nopens het aan hun oordeel onderworpen voorontwerp.

15. Ten einde te voorkomen dat, mede als gevolg van de in het hoofd van dezen brief gegeven omschrijving van het daarin vervat voorstel, de onjuiste mee- ning zou kunnen postvatten dat dit voorstel zou beoogen om ook voor de Inlandsehe bevolking een geheel nieuw instituut in het leven te roepen, vestig ik er ten over- vloede de aandacht op, dat de voor die bevolking ontworpen regeling de strekking heeft om den blijkens de inleidende paragraaf, in sommige streken reeds bestaanden toestand op het stuk der bevolkingsregistratie, te verbeteren en te consolideeren eö over andere streken uit te breiden. Zij schept dus inderdaad voor het grootste deel

H Vgl. de artt, 12 (2 en 3), 15 (2) en 23 (3 sub 5«) E. B. R.

(13)

5

dier bevolking geen nieuw instituut, doch beoogt enkel en alleen om de registratie van de Inlanders, welke van ouden datum is (x) en inzonderheid in de laatste jaren over vele streken der Buitenbezittingen is uitgebreid, met wegneming van de aan de huidige wijze van registratie klevende gebreken, praetischer en daardoor overzichte- lijker in te richten.

§ 3. VOORWAARDEN VOOR EENE BETROUWBARE BEVOLKINGS- BOEKHOUDING.

1. Zal het nieuwe instituut voldoen aan zijne bestemming t. w. de administra- tie de beschikking te geven over eene betrouwbare bevolkingsboekhouding, dan zal het noodig zijn dat van stonde af aan de klip worde omzeild, waarop het vigeerend Inlandseh mutatie-register schipbreuk heeft geleden en waarop zoo vele andere sta- tistieke gegevens betreffende de Inlandsche bevolking verongelukken, n.1. de groote mate van onbetrouwbaarheid van dergelijke registers en opgaven.

2. Waar de betrouwbaarheid van het register een zeer belangrijke factor is, zullen hieronder eenige beschouwingen gewijd worden aan de middelen, welke in aanmerking komen om die betrouwbaarheid te waarborgen.

3. Die middelen zijn in substantie:

Ie. Eene doelmatige inrichting van het register, gepaard gaande aan duidelijke en practische voorschriften ;

2e. geschikt personeel, belast met de aanlegging en de bijhouding van het register;

3e. een daadwerkelijk toezicht op die bijhouding, samengaande met eene periodieke verificatie van het bevolkingsregister;

4e. eene nauwgezette nakoming door de ingezetenen van de hun op te leggen verplich- ting tot het doen van de vereischte aangiften voor het register;

5e. eene behoorlijke toepassing door den rechter van de strafbepaling gesteld op over- tredingen ten aanzien van het bevolkingsregister begaan.

Ad lum. 4. Uit § 1 van de nota van toelichting betreffende de ontwerp-ordormantie op het bevolkingsregister (2) blijkt afdoende — indien zulks nog bewijs behoeft — dat de invloed van eene doelmatige inrichting van het register op eene goede bij- houding daarvan, zeer groot is.

5. Bij de onderwerpelijke regeling is dan ook gestreefd, inzonderheid voor de Inlandsche bevolking, naar een register, dat, aansluitende aan de in de desa- administratie gebruikelijke modellen, eenvoudigheid van inrichting aan voldoende duidelijkheid paart. Om die reden is afgezien van het doen aanteekenen in het register (vide het model I bedoeld in artikel 6 I. B. R.) (•'') van meerdere gegevens z. a. de geboorteplaats, de burgerlijke staat, het beroep en de data der mutaties onder de leden der samenwoning; volstaan is met de allernoodzakelijkste opgaven betref- fende den ingeschreven persoon (naam, betrekking tot het hoofd der samenwoning, geslacht en leeftijd) en met de veranderingen in de samenwoning als gevolg van geboorte, overlijden, vestiging en vertrek.

6. Meer te verlangen, althans voorshands, zou het geheele instituut in gevaar brengen, omdat het gehalte van het met de bijhouding van het Inlandseh register belast personeel in den regel niet van dien aard is, dat aan dat personeel eischen van meer dan elementaire bekwaamheid en inzicht kunnen worden gesteld.

7. Ook de voor het register ontworpen voorschriften zijn zeer eenvoudig en n. h. v. voldoende volledig om kwesties bij de toepassing te voorkomen of op te lossen; eene al te beknopte en daardoor onvolledige regeling zou slechts ten gevolge hebben dat de moeilijkheden op de uitvoerende organen zouden worden afgewenteld en de aan het register te stellen eisch van gelijkwaardigheid der daarin opgeteeken- de gegevens in gevaar zou worden gebracht (*).

8. De beperking, welke om de aangevoerde redenen moest worden inachtge- nomen bij de regeling van het nieuwe instituut voor de evengeuoemde bevolking, geldt uiteraard niet of in elk geval in veel mindere mate ten aanzien van de rege- ling van het bevolkingsregister voor de Europeanen en de vreemde Oosterlingen.

9. Op grond van de in § 3 alinea 4 der vorengemelde nota van toelichting betreffende de ordonnantie op het bevolkingsregister medegedeelde redenen kan de

(') Zie § 1 van bijlage 2.

(2) Bijlage 2.

(3) Bijlage 5.

(4) Zooals reeds in de noot 4 op blz. 3 is a a n g e t e e k e n d v e r d i e n t h e t a a n b e v e l i n g om de daarvoor in a a n m e r k i n g k o m e n d e voorschriften, m e t de v o o r n a a m s t e t o e l i c h t i n g e n daarop, t e doen v e r e e n i g e n

in eene m e t voorbeelden verduidelijkte p r a c t i s c h e h a n d l e i d i n g en aan de m e t de bijhouding v a n h e t r e g i s t e r b e l a s t e p e r s o n e n e e n e duidelijke v e r t a l i n g d a a r v a n in de l a n d s t a a l t e v e r s t r e k k e n .

BEVOLKINGSREGISTERS 2

(14)

6

voor beide laatstgenoemde bevolkingsgroepen in het leven te roepen regeling aan veel hooger eisehen voldoen dan die welke voor de Inlandsche bevolking zal gelden.

10. Wanneer er in den loop der jaren hier te lande herhaaldelijk tegen één belangrijk beginsel gezondigd is, dan is het wel tegen dat van eene juiste waardee- ring van de bekwaamheid, het inzicht en den ijver van de lagere Inlandsche bestuurs- en desa-organen, die geroepen worden tot de verstrekking van statistieke gegevens of de bijhouding van registerverzamelingen.

11. Overschatting van de evengemelde eigenschappen, alsmede de omstandig- heid dat aan die personen het nut van de gevraagde gegevens veelal ten eenemale ontgaat en niet minder hun eigenaardige manier van werken, zijn oorzaak dat in den regel gegevens worden verstrekt, die den toets eener redelijke critiek niet kunnen doorstaan.

12. Komt het voor sommige doeleinden er niet zoo heel veel op aan of de verkregen gegevens in alle opzichten betrouwbaar zijn, anders staat het met eene bevolkingsstatistiek, welke haar doel slechts in zich zelve vindt en zonder nauwkeu- righeid veel van haar waarde inboet.

13. Wordt de bijhouding van deze statistiek toevertrouwd aan onontwikkelde lieden zonder eenige leiding en controle dan kan bezwaarlijk verwacht worden, dat zij met de noodige nauwkeurigheid zal plaats vinden. Het welslagen van de in te voeren regeling, inzonderheid voor de Inlandsche bevolking, hangt dan ook m. i. in belangrijke mate af van de personen, die met de bijhouding der registratie zullen worden belast, van hunne instrueering en van het op hun arbeid uit te oefenen toezicht.

14. Daar UHoogEdelGestrenge van oordeel is, dat wegens de aanzienlijke uit- gaven, welke daarvan het gevolg zouden zijn, voorshands niet gedacht kan worden aan de door de residenten van Batavia en Semarang bepleite bijhouding van het Inlandsch bevolkingsregister, door daarvoor afzonderlijk aan te stellen en behoorlijk te bezoldigen personeel, zal uiteraard gebruik moeten worden gemaakt van de in de ressorten, waarvoor de registers zullen gelden, aanwezige geschikte krachten onder de gemeentebestuurders of de gemeentelijke bevolking.

15. Evenals het in de inleiding bedoeld bestaand mutatieregister voor de Inlandsche bevolking, zal het nieuwe bevolkingsregister in elk dorp of Inlandsche gemeente, zoo eenigszins mogelijk, dienen te worden gehouden door het dorps- of gemeentebestuur, (d. w. z. den dorps- of gemeentesehrijver). Nochtans zal in onder- scheiden streken, niet alleen in de Baitenbezittingen, doch ook op J a v a en Madoera

— men denke o. a. aan de particuliere landerijen en de Yorstenlanden — het gehalte van het dorpsbestuur, dat dikwijls analphabeet is, eene behoorlijke bijhouding van het register, hoe eenvoudig dit ook zal zijn ingericht, niet gedoogen. Ten einde toch zooveel mogelijk ook voor dergelijke streken eene behoorlijke bevolkingsboekhouding te erlangen — want hoe algemeener het register wordt gehouden hoe grooter het nut daarvan is — zal aldaar de bijhouding van het register, onder controle van het Europeesch en het Inlandsch Bestuur, door anderen behooren te geschieden, hetzij door speciaal daarvoor aan te wijzen personen onder de gemeentenaren, dan wel, bij gebreke ook van zoodanige personen, door de schrijvers van de onderdistricts- of de daarmede in rang overeenkomende hoofden of eindelijk door andere zooveel mogelijk reeds in 's Lands dienst zijnde personen, die daarvoor in aanmerking komen.

16. Waar de invloed van het onderwijs zich in de desa's meer en meer doet gevoelen zijn voor de bijhouding van het register allicht onder de dorpsbewoners de geschikte krachten te vinden.

17. Tot de aanwijzing van dergelijke personen zal echter alleen behooren te worden overgegaan, bijaldien het dorpsbestuur voor de bijhouding volstrekt onge- schikt moet worden geacht en die werkzaamheden niet zonder overwegend bezwaar voor hun anderen arbeid kunnen worden opgedragen aan de hiervoren bedoelde ambtelijke personen.

18. Deze gedragslijn verdient ook daarom aanbeveling wijl, zonder aanzien- lijke opdrijving van de uitgaven voor het bevolkingsregister, aan de personen, van wie hier de rede is, van Landswege geen vergoeding voor die bijhouding zal kunnen worden toegelegd, zoodat zij als belooning voor hunne — zij het ook niet omvangrijke — werkzaamheden aangewezen zullen zijn op de uit de afgifte van geboortebewijzen à f 0,10 per stuk, te erlangen inkomsten f) en de hun eventueel van gemeentewege toe te kennen bijzondere voordeelen op het stuk van gemeentelijke diensten als anderszins.

C) Rekenende op een geboorte-aantal van 2 millioen zal derhalve een bedrag van ongeveer 2 ton gouds jaarlijks ten voordeele van de personen komen, die belast zijn met het houden van het register.

(15)

7

19. In verband met het in doorsnee inferieure gehalte van het Inlandsch gemeentebestuur is door de beide hiervorengenoemde hoofden van gewestelijk be- stuur het denkbeeld aan de hand gedaan van eene g e l e i d e l ij k e invoering van het nieuwe instituut, hierop neerkomend dat, hetzij in eene proefresidentie, hetzij in streken, waar redelijkerwijs dat instituut de meeste kansen van slagen heeft, het bevolkingsregister wordt ingevoerd en gehouden door daarvoor in het bijzonder aan te stellen en vooral niet te laag te bezoldigen beambten, om het vervolgens, rekening houdend met de daarbij opgedane ondervinding en de uitbreiding van bedoeld corps beambten, geleidelijk over andere streken uit te breiden.

20. Voorzoover aan dat voorstel de gedachte ten grondslag ligt dat het ont- worpen Inlandsch bevolkingsregister, alvorens voor eene algemeene invoering in aanmerking te komen, vooraf door eene proefneming op hare practische bruikbaar- heid moet worden getoetst, wijs ik er hier op dat te dier zake de ervaring reeds uitspraak heeft gedaan, aangezien het in een tweetal, in gewone omstandigheden verkeerende, desa's als proef ingevoerde register tot geene bezwaren of moeilijkheden aanleiding heeft gegeven.

21. Waar overigens bedoeld voorstel uitgaat van de instelling van een op den duur talrijk en kostbaar personeel voor de bevolkingsregistratie vermeen ik, op grond van Uwe hiervoren weergegeven zienswijze, dat U aan eene zoodanige kostbare in- stelling stellig niet Uwe instemming zal kunnen schenken.

22. Indachtig aan het gezegde, dat „le mieux est souvent l'ennemi du bien", meen ik dan ook in overweging te moeten geven om vast te houden aan eene be- volkingsadministratie door de hiervoren aangeduide organen, waardoor een bevol- kingsboekhouding zal worden erlangd, welke, hoezeer niet aan de door de genoemde gewestelijke bestuurders gestelde hooge eisenen voldoende, nochtans aan r e d e l i j k e eischen van betrouwbaarheid zal beantwoorden, zonder dat daardoor de schatkist al te zeer wordt bezwaard.

23. In eene, naar verwacht mag worden, niet te zeer verwijderde toekomst zal het denkbeeld van de aanstelling, bijv. voor elk onderdistrict, van een afzonder- lijken „ambtenaar van het bevolkingsregister" voor de Inlandsche bevolking, wellicht tot uitvoering kunnen komen, wanneer de bevolkingsboekhouding voor die bevol- king gecombineerd zal kunnen worden met de ook voor Inlanders op den duur niet te missen registers van den burgerlijken stand.

24. Wat het Europeesch bevolkingsregister aangaat zal dit, mede op grond van het hierna in § 6 sub letter / te vermelden verband, dat tusschen dit register en de registers van den burgerlijken stand zal worden gelegd, gehouden worden voor elke afdeeling van een gewest en waar deze, gelijk in de Buitenbezittingen veelal het geval is, in onderafdeelingen is verdeeld, voor elke onderafdeeling, door den betrokken afdeelings- of onderafdeelingschef en waar gemeenteraden bestaan door die raden voor hun ressort, zoodat op eene behoorlijke bijhouding mag ge- rekend worden. Het behoeft geen betoog dat aan de Europeesche bestuursambte- naren, die als „ambtenaar van het bevolkingsregister" de registratie van eene tal- rijke bevolking zullen hebben te verzorgen, de noodige personeele hulpkrachten ter beschikking zullen moeten worden gesteld (1).

25. In de ressorten der gemeenteraden zullen die raden voor het noodige personeel voor de bijhouding hebben te zorgen; op de grootere plaatsen zullen dien- tengevolge behoorlijk ingerichte bevolkingsbureau's in het leven dienen te worden geroepen. Als tegemoetkoming in de kosten, welke aan het gemeentelijk bevolkings- register zijn verbonden, is gerekend (zie art. 48 van het E. B. E.) op eene subsidie aan de gemeenteraden onderscheidenlijk van f 0,025 voor eiken bij de eerste aan- legging van het gemeentelijk register daarin ingeschreven persoon en van f 0,10 'sjaars voor eiken in het daaraan voorafgaande jaar in dat register ingeschreven ingezetene, zoomede op de verstrekking van sommige materialen (persoonskaarten en banden voor die kaarten).

26. De eerste aanlegging van het bevolkingsregister zal dienen te geschieden op den grondslag van de bij de algemeene volkstelling van 1917 te erlangen gegevens.

Het bij die gelegenheid verzameld en geverifieerd materiaal toch levert een betrouw- baren grondslag op voor de aanlegging van het bevolkingsregister en zal derhalve ter beschikking behooren te worden gesteld van de besturen en de personen, die met het houden van dat register belast zijn (vgl. art, 49 E. B. R. en art. 21 al. 1 in fine I. B. E.).

27. Mag verwacht worden dat voor de Europeanen en de vreemde Ooster- lingen in geheel Nederlandsch-Indië en voor de Inlandsche bevolking van J a v a en

O Vgl. Bijlage 12 (sub B, II, a).

(16)

8

Madoera de eerste aanlegging van de registers geene overwegende bezwaren zal ont- moeten, dit zal echter wel het geval blijken te zijn voor de Inlandsche bevolking in vele streken der Buitenbezittingen, hetzij doordat die bevolking, wegens haar laag sociaal peil, nog niet in aanmerking komt voor eene nauwkeurige registratie, dan wel omdat de daarvoor vereischte personeele krachten ten eenemale ontbreken. Ge- leidelijk zal echter in de toekomst het bevolkingsregister ook in de — in 1917 — voor-j loopig nog uit te zonderen gebieden kunnen worden ingevoerd, na voorafgaande nauwkeurige opneming van de woonbevolking (vgl. letter & van artikel 19 der ont- werp-ordonnantie I) C).

Ad 3um. 28. Bij de in de inleiding bedoelde besprekingen, welke in 1913 met eenige hoofden van gewestelijk bestuur op J a v a zijn gehouden over de vraag in hoever het gehalte van de met de bijhouding van het Inlandsen bevolkingsregister te belas- ten personen, alsmede de aanwezige bestuursmiddelen, eene invoering van het insti- tuut der bevolkingsregisters zouden gedoogen, werd door die bestuurshoofden — on- der verwijzing door sommigen hunner naar de ervaring met de landrenteregisters in de Preanger-Begentschappen opgedaan — er nadruk op gelegd, dat alleen wanneer de werkzaamheden voor het bevolkingsregister v o o r t d u r e n d gecontroleerd worden, eene behoorlijke bijhouding, en mitsdien de betrouwbaarheid, van het re- gister verzekerd kan worden geacht.

Inderdaad kan aan een doorloopend uitgeoefend toezicht bezwaarlijk te groote waarde worden toegekend.

29. Ware het niet dat mij bekend is dat er nog zoovele behoeften, welke in Uwe oogen belangrijker zijn dan het Inlandsen bevolkingsregister, op vervulling wachten, ik zou niet aarzelen, overtuigd als ik ben van het groote nut van eene dergelijke controle, IJ het voorstel te doen om zoodanig toezicht in het leven te roe- pen. In de bestaande omstandigheden meen ik mij daarvan echter te moeten ont- houden, omdat een afdoende controle op het bevolkingsregister zeer hooge eischen aan de schatkist zoude stellen.

30. Blijkens de overgelegde financiële raming (2) (zie B, I, a) zou toch de instelling van een beperkt afzonderlijk corps toezicht houdende beambten eene jaar- lijksche uitgaaf vergen van minstens f 138.240.— en hoogstens f 184.320.—, derhal- ve gemiddeld van ƒ 161.280.—.

31. Al mag daarvan dan ook niet eenzelfde invloed ten goede uitgaan als vaa eene dergelijk intensief toezicht, voor het erlangen van eene aan r e d e 1 ij k e eischen voldoende bevolkingsboekhouding kan naar mijne meening zonder bezwaar genoegen worden genomen met het, evenals tot dusver, op de registratie der Inlandsche be- volking, door het Binnenlandsch Bestuur, zoowel Europeesch als Inlandsch Bestuur, uitgeoefend toezicht (vgl. art. 22 I. B. B,), mits dit toezicht slechts zijne noodzakelijke aanvulling vinde in eene j a a r 1 ij k s c h e verificatie van het bevolkingsregister.

32. Die verificatie acht ik een allernoodzakelijkst correctief van het uit des aard der zaak niet zeer effectief toezicht, dat van bestuurswege op het Inlandsen bevolkingsregister zal worden uitgeoefend. Zal de verificatie beantwoorden aan hei daarvan verwachte nut dan is het noodzakelijk, dat zij geschiedt in den vorm van de bij artikel 17 van het I. B. B. bedoelde jaarlijksche opname van den feitelijkeD staat der bevolking in loco, daar alleen op die wijze het register telken jare eene reëele basis krijgt.

33. Ook op het Europeesch bevolkingsregister zal het noodige toezicht niet mogen ontbreken. Met het oog echter op de besturen en personen, die belast zullen worden met de bijhouding van dat register, t. w. de chefs der bestuursafdeelingeD en onderafdeelingen en, waar gemeenten bestaan, de gemeenteraden (art. 1 E. B. R.j alsmede in verband met de duidelijke en uitvoerige voorschriften nopens het Euro peesch bevolkingsregister en de omstandigheid dat minstens elk jaar ook van dl register een algemeene verificatie moet plaats hebben (art. 46 E. B. R.), zal tel aanzien van het Europeesch bevolkingsregister m. i. kunnen worden volstaan mê het algemeen toezicht daarop op te dragen aan het hierna in § 5 te bespreken Ceii traal Bureau voor de Bevolkingsstatistiek (art. 47 E. B. R.).

Ad 4um. 34. Dat het welslagen van het nieuwe instituut in zeer belangrijke mate ai hangt van de getrouwe nakoming door de ingezetenen van de hun op te leggen ver plichting tot het doen van de vereischte aangiften voor het bevolkingsregister (zl hoofdstuk I I van de ontwerp-ordonnantie I ) , (3) zal zeker wel geen bewijs behoeven

35. De ergerlijke wijze waarop, inzonderheid door de Europeanen, de bep»

O Bijlage 1.

(2) Bijlage 12.

(3) Bijlage 1.

(17)

9

lirigen van de eerste twee nummers van artikel 3 van liet voor hen geldend Algemeen Politie-strafreglement zijn en nog voortdurend worden overtreden, doen niet veel goeds voor de toekomst van de getrouwe nakoming van de hoogerbedoelde verplich- ting verwachten. De omstandigheid echter dat de straf op de overtreding van die verplichting' (zie artikel 16 van die ontwerp-ordonnantie), aanzienlijk-verzwaard zal worden, zoodat in de toekomst ook gevangenisstraf zal kunnen worden opgelegd dan wel eene boete van f 100.— (tegen f 15.— thans), zal niet nalaten, naast de hierna te bespreken nauwgezette toepassing van die straf in voorkomende gevallen en het van Overheidswege te houden toezicht op de nakoming der hoogerbedoelde verplich- ting, de betrokkenen tot eene betere naleving der voorschriften op dit punt te dwingen.

36. Bedoeld toezicht zal, vooral in de groote plaatsen, zeer daadwerkelijk dienen te worden uitgeoefend; bijgevolg zullen de gemeenteraden aldaar hebben 'te rekenen op de indienststelling — vooral in den eersten tijd wordt verwacht dat vele processen-verbaal, inzonderheid tegen Europeanen en vreemde Oosterlingen zullen moeten worden opgemaakt — van afzonderlijke beambten (Controleurs bij het bevol- kingsregister). Of op die plaatsen ook voor de Inlandsche bevolking, naast het door het Inlandsch gemeentebestuur en de politie uit te oefenen toezicht, nog bijzonder plaatselijk toezicht noodig zal zijn, zal het best door de betrokken hoofden .van ge- westelijk bestuur beoordeeld kunnen worden. Niet uit het oog mag worden verloren dat, gelijk reeds hiervoren is opgemerkt, de jaarlijksche plaatselijke verificatie van het Inlandsch bevolkingsregister van zelf een deugdelijk controlemiddel en eene hoogst noodzakelijke aanvulling is op het uiteraard niet steeds effectief toezicht op dat register.

37. Buiten de grootere plaatsen zijn de toestanden in dit opzicht gunstiger.

In de binnenlanden zijn de Europeanen en vreemde Oosterlingen in den regel niet zóó talrijk, dat de Inlandsche en Europeesche bestuursambtenaren, die, voorzoover ze geen ambtenaren van het bevolkingsregister zijn, als tusschenpersonen van dat register zullen fungeeren (artt. 2 en 3 E. B. E.), van de mutaties onder hen niet op de hoogte .zouden kunnen zijn. Bovendien kan, waar dat noodzakelijk wordt geacht, voor plaatsen, waar een aanzienlijk getal niet-Inlanders (vreemde Oosterlingen) gevestigd is, een speciaal bevolkingsregister worden in het leven ge- roepen (art. 1 al. 2 E. B. B.) waardoor van zelf bet toezicht meer daadwerkelijk zal zijn.

38. De wetenschap, dat voortaan overtredingen als hierbedoeld behoorlijk gestraft zullen worden (zie al. 42), zal voor het bestuur een prikkel zijn om in de toekomst, anders dan tot dusver, een nauwlettend toezicht op de mutaties onder de hier bedoelde personen uit te oefenen.

39. Wat de Inlandsche bevolking in de binnenlanden aangaat is het dorps- bestuur over het algemeen goed op de hoogte van de mutaties onder de bevolking van zijn ressort. Bovendien zal het door het Europeesch en Inlandsch bestuur te houden toezicht op het register, voornamelijk bestaande in eene — zij het ook op ongezette tijden uitgeoefende — controle (zie art. 22 I. B. B.), en de wetenschap, dat bij de hiervoren bedoelde jaarlijksche verificatie van het register, de plaats gevonden overtredingen van de bepalingen op het doen van aangifte, aan het licht zullen komen, voor het dorpsbestuur een aansporing zijn om behoorlijk de hand aan die bepalingen te houden.

Ad. 5um. 40. Een belangrijke factor voor een betrouwbaar bevolkingsregister is onte- genzeggelijk de medewerking van den rechter in zaken van overtreding van de bepalingen op de verplichting tot aangifte. Worden dergelijke overtredingen, vooral in den eersten tijd, met eene zeer geringe boete bestraft, gelijk thans gewoonlijk het geval is, dan is het te verwachten dat, met name van de Europeanen, geene meerdere medewerking voor het bevolkingsregister is te verwachten dan thans door hen ver- leend wordt ten behoeve van de wijkregisters.

41. Bestaat voor die houding van den rechter, in verband met het karakter van de thans aangehouden, gewoonlijk hoogst onbetrouwbare wijkregisters, eenip-en grond, het spreekt van zelf dat, nu van Lands- en gemeentewege het noodige zal worden gedaan, ten koste van niet geringe geldelijke offers, om hier te lande eene betrouwbare bevolkingsboekhouding in het leven te roepen, ook van den rechter zal mogen verwacht worden, dat hij van zijn kant er toe zal medewerken, door eene nauwgezette toepassing van het straf middel, — en niet minder door eene vlugge en summiere behandeling van de overtredingen — de bereiking van dat doeleinde moge- lijk te maken. Wordt de strafbepaling, vooral in den eersten tijd, op eene slappe wijze toegepast dan vrees ik, dat het bevolkingsregister spoedig zal verworden tot een instituut zonder ruggegraat.

BEVOLKINGSREGISTERS.

3

(18)

^^H^H^^H

10

42, Aan den anderen kant worde er echter tegen gewaakt dat door een te straf optreden tegen de overtreders, vooral wanneer bij hen van geen kwaad opzet sprake is, bij het groote publiek tegenzin tegen de nieuwe instelling wordt gekweekt.

Niet uit het oog mag worden verloren, dat de medewerking van dat publiek een allereerst vereischte is voor eene goede functionneering van het bevolkingsinstituut, zoodat een matig gebruik zal zijn te maken van de strafbepaling. Doch waar op- getreden moet worden — en ik voorzie dat dit in den eersten tijd nog al eens zal geschieden — zal dit met kracht dienen plaats te hebben, opdat allerwegen de indruk worde gevestigd dat de tijd, dat men straffeloos de aangifte voor het bevolkings- register kan verzuimen, voor goed tot het verleden behoort (vgl. art. 29, al. 1, E. B. E.).

§ 4. K O S T E N VAN H E T B E V O L K I N G S B E G I S T E B .

1. Een bevolkingsregister als in dit voorstel bedoeld, draagt onmiskenbaar den stempel van een bestuursinstituut, daar het beoogt aan het bestuur en de admi- nistratie de gegevens te verschaffen noodig voor eene behoorlijke uitoefening van hunne taak.

2. Het behoeft dan ook geen betoog dat de kosten van dat instituut, voor zoover het aan het algemeen Landsbestuur ten goede komt, door het Land behooren te worden gedragen.

3. Het register in de ressorten van de gemeenteraden en in zelfbestuur bezit- tende landstreken dient echter in de eerste plaats locale en pas in de tweede plaats algemeene belangen, en om die reden zullen die gebiedsdeelen billijkheidshalve voor een deel de kosten van de bevolkingsregistratie dienen te dragen.

4. Wat de zelfbesturende landschappen aangaat, kunnen er evenwel redenen . zijn, welke het wenschelijk doen voorkomen om cle kosten van het Inlandsen bevol- kingsregister in die gebiedsdeelen algeheel voor rekening van den Lande te nemen.

5. Aan de gemeenteraden zal van Landswege eene tegemoetkoming behooren te worden verleend voor de verzorging van de registratie der niet-Inlandsche bevol- king in hunne ressorten, voorzoover die registratie strekt tot behartiging van alge- meene belangen, gelijk inzonderheid het geval is met de in het interlocaal verkeer te bezigen „persoonskaarten".

6. In tegenstelling met Nederland, waar aan de gemeenten geen s p e c i a l e tegemoetkoming voor dit doel wordt verleend, zou hier te lande zijn te rekenen, behalve op de kostelooze verstrekking aan de gemeenteraden van de blanco-persoons- kaarten en de daarbij behoorende omslagen (art. 22 E. B. E.), op eene subsidie aan die raden, welke, om de gedachten voorloopig te bepalen, ware te stellen op f 0,02"

voor eiken bij de eerste aanlegging van het gemeentelijk bevolkingsregister daarin ingeschreven persoon en op f 0,10 's jaars voor iederen ingescheven persoon, ten behoeve van de geregelde bijhouding van dat register (art. 48 E. B. E.)

7. Uit de bijgevoegde, met inachtneming van een en ander opgemaakte gespe- cificeerde raming van de aan de invoering van het onderwerpelijk instituut verbon- den kosten (1), zal UHoogEdelGestrenge blijken dat, ongerekend de kosten van het in de volgende paragraaf te bespreken Centraal Bureau voor de Bevolkingsstatistiek, de uitgaven verbonden aan de invoering van het nieuwe instituut, worden geraamd op f 135.318.— en de jaarlijksche kosten op gemiddeld f 327.699.—.

8. In laatstgenoemd bedrag zijn echter begrepen de hoogerbedoelde kosten, welke verbonden zijn aan de aanstelling van afzonderlijk toezicht houdend personeel voor het Inlandsen bevolkingsregister, tot eene som van gemiddeld f 161.280.—.

9. Daar naar Uw inzien op deze uitgaaf niet gerekend mag worden behooren de geraamde jaarlijksche kosten van het nieuwe instituut op f 166.419.— gesteld te worden. , . , A

10. Voor eene goede rekening dienen echter in mindering van laatstgenoemd bedrag te worden gebracht de inkomsten, welke voortspruiten:

Ie. uit den verkoop van de blanco-geboortekaarten aan de Inlandsche gemeentebestu- ren ad f 5375.— 's jaars (zie Earning A, 1, 2e, 1. in fine),

2e uit de afgifte van geboortekaarten aan vreemde Oosterlingen (art, 44 E. B. E.) tot een geraamd aantal van 8000 's jaars à f 0,25 per stuk, gevende een totaal bedrag van f 2000.— en

3e. uit de verstrekking aan derden van inlichtingen uit de landsregisters (art, 43, al.

2 E. B. E.), waarvan het bedrag bezwaarlijk te ramen is.

Dientengevolge kunnen de jaarlijksche uitgaven op een bedrag van rond f 159.000 becijferd worden.

H Bijlage 12.

(19)

• • • • • • • • • ^ • • • • • • • • I

11

11. Mocht blijken, dat de in de Earning sub A, I, Ie, c in fine gestelde en aan de gewestelijke bestuurshoofden voor te leggen vraag nopens de wensehelijkheid om de uitgaaf voor het inbinden en kartonneeren der inlandsche bevolkingsregisters, ten laste van de inlandsche gemeenten te brengen, in bevestigenden zin kan worden beantwoord, dan zal het bedrag voor eersten aanleg met de niet onaanzienlijke som van f 20.000 verminderd en derhalve op rond f 115.000.— gesteld behooren te worden.

12. Aan den anderen kant is echter de mogelijkheid geenszins uitgesloten, dat de uitgaven eenige vermeerdering zullen moeten ondergaan, als gevolg daarvan, dat wellicht op eene grootere geldelijke uitkeering aan de gemeenteraden zal moeten worden gerekend dan hiervoren in de 6° alinea is vermeld.

13. Van die raden ware eene nauwkeurige raming te vragen van de uitgaven, welke door hen van de invoering van het register in hun ressort worden verwacht (tegenover die uitgaven staan echter ook inkomsten ter zake van de verstrekking van informatiën uit het bevolkingsregister en de afgifte van geboortebewijzen aan vreemde Oosterlingen — zie de 2e en 3e alinea's van art. 43 en het 2de lid van art.

44 E. B. R.), opdat een behoorlijke grondslag zal worden verkregen voor de bepaling van de aan hen i n b i 11 ij k h e i d uit te keeren subsidie-bedragen.

14. Uit de hoogerbedoelde raming blijkt voorts, dat de uitgaven voor 1917 0)

— het jaar van invoering der nieuwe organisatie — worden geraamd op ruim f 195.000.— of, na aftrek van de daarin begrepen uitgaven voor het hoogerbedoeld toezichthoudend corps Inlandsche beambten, op f 160.488.—.

15. Voor het jaar 1918 laten de uitgaven zich becijferen op f 119.000.— d. i.

f 40.000.— minder dan de vorenbedoelde jaarlijksche uitgaven, hetgeen het gevolg is van de omstandigheid, dat in dat jaar nog niet gerekend behoeft te worden op de jaarlijksche verificatie van het Inlandsen bevolkingsregister (art. 18 I. B. R.).

16. Te beginnen met het jaar 1919 zullen de vorengemelde jaarlijksche uit- gaven tot hun volle bedrag in rekening moeten worden geleden.

17. Van de hoogervermelde uitgaven voor eersten aanleg ad f 135.318.— is een bedrag van f 60.350.— en van de gemiddelde jaarlijksche bruto-uitgaven ad f 166,419, eene som van f 115.918.— bestemd voor het Europeesch bevolkingsregis- ter; voor het Inlandsch register bepalen die uitgaven, onderscheidenlijk f 74.968.—

en f 50.501.— beloopend, zich uitsluitend tot de kosten der registers en eenige andere materieele uitgaven.

18. Waar de toestand van 's Lands schatkist niet gedoogt — althans voor- shands niet — om op onbekrompen wijze de verzorging van de geheele bevolkings- boekhouding hier te lande ter hand te nemen, doch integendeel tot groote beperking der uitgaven voor dat doel dwingt, heb ik gemeend eene regeling te moeten voor- stellen, welke blijft binnen de grenzen van het t h a n s b e r e i k b a r e . Zoodra voor de Inlandsche bevolking zich de behoefte zal doen gevoelen aan eene bevolkings- boekhouding, waaraan dezelfde hooge eischen van betrouwbaarheid zullen behooren te worden gesteld als het geval is met de thans voor de Europeesche bevolking en de vreemde Oosterlingen ontworpen organisatie, zal nader overwogen kunnen worden of de toestand van 's Lands schatkist alsdan gedoogt om op even vrijgevige wijze aan die behoefte tegemoet te komen.

19. Niet uit het oog mag worden verloren dat door de voorgestelde organisa- tie van het Inlandsch bevolkingsregister reeds een b e l a n g r i j k e stap zal worden gedaan in de richting naar eene aan r e d e 1 ij k e eischen beantwoordende bevol- kingsboekhouding.

20. Zooals UHoogEdelGrestrenge zal blijken uit de meerbedoelde raming ligt het in de bedoeling om, evenzeer als voor de volkstelling, ook voor het nieuwe insti- tuut, de vereischte enorme hoeveelheid papier, welke geen geringer gewicht dan circa 145.000 K.G. heeft, in Nederland aan te schaffen en te doen bedrukken.

21. Noch de Landsdrukkerij noch de particuliere papierhandel hier te lande

— het ontbreken eener Indische papierindustrie wordt thans op nijpende wijze ge- voeld — is in staat om die papiermassa op even voordeelige voorwaarden te leveren als zijn te bedingen bij directe afname van de papierfabrikanten in Nederland.

22. Dit belet echter niet, dat ook de Indische papierhandel t. g. t. niet zijn aandeel in de levering van het vereischt papier voor het register zal erlangen, hetzij doordat hem tegen redelijke prijzen de levering zal kunnen worden gegund van de voor de landsregisters jaarlijks betioodigde hoeveelheden karton en papier, hetzij

(a) In de raming der middelen voor dat jaar zal een, voorloopig „pro memorie" te ramen, post dienen te worden opgenomen wegens „Ontvangsten, ter zake van de bevolkingsregisters"; ten voor- deele van dien post zullen komen de ontvangsten ter zake van de verstrekking van inlichtingen aan derden uit de landsregisters. alsmede uit den verkoop van de blanco-geboortekaarten aan de Inlandsche gemeentebesturen en van de geboortebewijzen aan de vreemde Oosterlingen.

(20)

12

doordat de gemeenteraden, die uiteraard in vergelijking met het Gouvernement slecht geringe hoeveelheden behoeven, deze bij dien handel aanschaffen.

23. Dezelfde redenen, welke voor eene aanschaffing van het papiermateriaa in Nederland pleiten, gelden — nog afgezien van met die aanschaffing verban houdende bijzondere overwegingen — ook voor de levering van het vereischt druis werk daar te lande.

24. Nog een enkel woord over de hiervorenbedoelde geboortekaarten, welk aan Inlanders en sommige vreemde Oosterlingen zullen worden uitgereikt (zie he Dt e lid van art. 19 I. B. R. en van art. 44 E . B . E . ) .

25. Met het oog op het groote belang dat er in gelegen is, ook voor de!

belanghebbende zelven, om zijn juisten ouderdom te weten, moet, bij gebreke hié te lande van een burgerlijken stand voor het gros der Inlandsche bevolking (d aanhangige plannen tot invoering van zoodanig instituut voor een waarschijnlijk ze«

gering aantal personen van dien landaard memoreer ik hier slechts in het voorbij gaan), de verplichte uitreiking van geboortebewijzen aan Inlanders en die vreemd Oosterlingen, wier geboorte niet zal worden ingeschreven in de voor hen in te stelle!

registers van den burgerlijken stand, van groote waarde worden geacht, vermits daal door de geboorte en de afstamming van den betrokken persoon worden vastgelegd

26. Wegens dat belang behoort m.i. voor die bewijzen betaling gevorderd 1 worden, A\raardoor zij in de oogen van de betrokkenen eene hoogere waarde zulle hebben dan wanneer ze kosteloos uitgereikt worden (1).

27. Ten slotte moge het mij vergund zijn er op te wijzen, dat in de vaal genoemde Raming (zie B, II, &.) ook gerekend is op de kosten, tot een bedrag val f 6000.—, verbonden aan de verificatie van sommige persoonskaarten bij eerstö aanleg.

28. Blijkens de slotwoorden van het ls t e lid van art. 18 E. B. R. zullen dj persoonskaarten, welke worden aangelegd voor alle personen, die geboren zijn vój de inwerkingtreding van het reglement, worden ingevuld naar de o. m. bij de volks telling nopens hen te erlangen gegevens en, voorzoover van hunne geboorte in d registers van den burgerlijken stand hier te lande 'aanteekening is gehouden, n r a a d p l e g i n g v a n d i e r e g i s t e r s . De bedoeling van de gespatieerdi woorden is om van stonde af b e t r o u w b a r e gegevens te verkrijgen omtrent d geboorte en de afstamming van die personen, zoodat de bevolkingsboekhouding voc het huidige geslacht, voor zoover hier te lande geboren, dadelijk op een betrouwbalj basis zal komen te rusten (2). Aangezien raadpleging van de registers van de burgerlijken stand voor het beoogde doel alleen voor de hier te lande geboren Eurj peanen, en de na de invoering van den burgerlijken stand voor Chineezen, gebore personen van dien landaard mogelijk is, zal naar mijne meening aan zoodanige raaf pleging, niet zoo heel veel arbeid zijn verbonden. In elk geval zijn die arbeid e de daaraan verbonden kosten m. i. niet van dien omvang om op grond daarvan va dien hoogst wenschelijken maatregel af te zien. Behalve betaling voor dien arbei zullen de ambtenaren van den burgerlijken stand, die, bij opvolging van het na \ noemen voorstel (zie § 6. sub f), vrijwel overal dezelfde personen zullen zijn, die oo met het bijhouden van het bevolkingsregister zullen zijn belast, voor hunne overig in het belang van dat register te verrichten werkzaamheden geene vergoeding oo1

vangen, waar echter tegenover staat dat zij de door hen uit het bevolkingsregiste gevraagde inlichtingen kosteloos zullen verkrijgen (vgl. het 2de lid van artik*

43 E. B. R.).

§ 5. I N S T E L L I N G VAN E E N C E N T R A A L BUREAU VOOR DE BEVOL- K I N G S S T A T I S T I E K E N S A M E N S T E L L I N G VAN E E N S T A T I S T I E K

VAN DEN LOOP DER B E V O L K I N G I N N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë . 1. Blijkens het Europeesch bevolkingsreglement (3) is aan het hiervoren (i

§ 3 ad 3 urn in fine) genoemd Centraal Bureau voor de Bevolkingsstatistiek eeD belangrijke plaats in de organisatie van het nieuwe instituut ingeruimd.

t1) N. h. v. kan die betaling, welke het karakter eener retributie heeft, zonder bezwaar in I bij Gouvernements-besluit vast te stellen bevolkingsreglementen worden opgelegd en is daarvoor geel ordonnantie vereischt.

(2) Door h e t 2" lid van a r t i k e l 18 ibid zal, in v e r b a n d m e t de v o o r g e n o m e n i n v o e r i n g v a n registe' v a n den burgerlijken s t a n d voor de Chineezen, ook voor de t o e k o m s t i g e g e s l a c h t e n v a n European«

en Chineezen hier te lande, een b e t r o u w b a r e grondslag voor de b e v o l k i n g s b o e k h o u d i n g w o r d e n v e r k r e g * (3) Zie de a r t i k e l e n 19, 21 2). 28 (3), 30 (7 en 11), 31, 32 (5) en 33 (2; E. B. R.

(21)

13

2. Bij vertrek naar Nederland, de Nederlandsche koloniën of den vreemde of bij ambtshalve afschrijving worden de persoonskaarten voor statistische doeleinden opgezonden naar het Centraal Bureau voor de Bevolkingsstatistiek, waar zij later, bij nieuwe inschrijving, kunnen worden opgevraagd. Dit bureau, dat gelijk reeds hiervoren is medegedeeld, ook met het algemeen toezicht op de behoorlijke bijhouding van dat register zal worden belast (art. 47 E. B. R.), vormt dus een centraal punt in de geheele bevolkingsboekhouding. Met het oog hierop zal bedoeld bureau als permanente instelling in het leven dienen te worden geroepen.

3. Weliswaar had de Regeering, blijkens het schrijven van den Grouverne- ments-Secretaris van 20 Mei 19.14 No. 1287, aanvankelijk bezwaar tegen de opvol- ging van het bij Uwe missive van 26 Februari t. v. No. 1591 gedaan voorstel om in het belang van eene behoorlijke behartiging van de bevolkingsstatistiek in het algemeen en van de verwerking der bij de volkstelling te erlangen gegevens in het bijzonder, een permanent statistiekbureau in het leven te roepen, daar Zij van oordeel was, dat voorloopig met een tijdelijk bureau zou kunnen worden volstaan, doch toen in Uw hiervoren genoemd schrijven van 14 Juli d. a. v. No. 5276 (§ 7) nadrukkelijk er op was gewezen, dat de oprichting hier te lande van eene permanente statistieke instelling als een logisch gevolg moest worden aangemerkt van de invoering van het als duurzaam gedacht instituut der bevolkingsregisters, vereenigde de Regeering zich met Uwe zienswijze (missive van den Gouvernements-Seeretaris van 26 Augustus

jl. No. 2143).

4. Daar bedoeld bureau, hoewel eene centrale plaats in het nieuwe instituut innemend, nochtans zijne voornaamste taak zal vinden, vooral in de eerstvolgende jaren, in de afwikkeling van de gegevens der algemeene volkstelling van 1917 en in de bewerking van de hierna te behandelen statistiek van den loop der bevolking hier te lande, is bij de in de vorige paragraaf besproken kosten van het bevolkingsinsti- tuut, met de uitgaven voor dat bureau uiteraard geen rekening gehouden.

5. Het schijnt hier de geschikte plaats om enkele opmerkingen te maken nopens en eenige beschouwingen te wijden aan het vraagstuk der demographische statistiek hier te lande.

6. Het is duidelijk, dat een bevolkingsregister eerst dan geheel tot zijn recht zal komen wanneer de daarin vervatte gegevens ten behoeve van bestuur, wetgeving en wetenschap, behoorlijk bewerkt en openbaar gemaakt worden.

7. In Uw vorenaangehaald schrijven van 26 Februari 1914 No. 1591 is uit- voerig uiteengezet het groote belang, dat verbonden is met eene goed geregelde en behoorlijk ingerichte bevolkingsstatistiek voor Nederlandsch-Indië. U deed daarin uitkomen dat niet de wetenschap van het absoluut bevolkingscijfer het doel dier statistiek is, doch veeleer de kennis van de structuur, den bouw der bevolking en van hare samenstellende elementen.

Dat aan die kennis hier te lande nog vrijwel alles ontbreekt, liet U niet na tevens in het licht te stellen.

8. Omtrent belangrijke verschijnselen z. a. de geslachtsverhouding, de opbouw der bevolking naar leeftijd en burgerlijken staat, naar geboorteplaats en nationaliteit of landaard, de physieke eigenschappen der bevolking, de nataliteit, de mortinatali- teit, de nuptialiteit, de mortaliteit, de concentratie, de verplaatsing (emigratie en immigratie) der bevolking, om van andere niet te spreken, ontbreken betrouwbare cijfers hier te lande nog zoo goed als geheel.

9. Zal de volkstelling omtrent een en ander waardevolle gegevens opleveren, het behoeft geen betoog dat die gegevens, welke slechts den toestand weergeven op een bepaald tijdstip, hunne noodzakelijke aanvulling moeten vinden in eene doorloo- pend bijgehouden bevolkingsboekhouding, gelijk met het onderwerpelijk instituut wordt beoogd.

10. Aan die boekhouding zullen de noodige gegevens dienen te worden ont- leend — aangevuld met andere — voor eene periodiek uit te geven statistiek van den loop der bevolking hier te lande, op de wijze als o. a. in Nederland geschiedt.

11. Reeds thans worden — zij het op zeer bescheiden schaal — dergelijke statistieke gegevens betreffende de bevolking verzameld en openbaar gemaakt door het Departement van Justitie, ontleend aan de door de ambtenaren van den burger- lijken stand ingediende opgaven betreffende de in hunne registers ingeschreven ge- boorten, huwelijken (ook de gemengde), echtscheidingen en sterfgevallen (vgl. Bij- blad Nos. 3852 en 4128, alsmede de dezerzijdsche circulaire van 23 April 1897 No. 1807), terwijl door den burgerlijken geneeskundigen dienst eene sterfte-statistiek bewerkt wordt voor de Europeanen, met behulp van de door bovengenoemde ambte- naren wekelijks ingezonden, van de betrokken geneeskundigen ontvangen, doodsoor- zaakverklaringen als bedoeld bij art. 46 van het reglement op den burgerlijken

4

(22)

14

geneeskundigen dienst (Stbl. 1907 No. 236 jto. 1914 No. 606) en voorzooveel de In- landsche bevolking aangaat — ingevolge eene ondershands getroffen regeling — met gebruikmaking van de door de onderdistrictshoofden op Java periodiek verstrekte opgaven betreffende de onder de bevolking van hun ressort voorgekomen sterfgeval- len. Eindelijk wordt uit de door den militair geneeskundigen dienst bier te lande verstrekte gegevens eene sterftestatistiek van het Nederlandseh-Indisehe leger be- werkt door het N e d e r 1 a n d s c h Centraal Bureau voor de Statistiek!

12. Het behoeft geen betoog dat statistieken als de evenbedoelde voortaan hiei te lande door het daarvoor geëigend en ingericht Centraal Bureau voor de Bevol- kingsstatistiek behooren te worden bewerkt en gepubliceerd. Daarvoor zullen de noodige voorschriften moeten worden vastgesteld, welke uiteraard alleen betrekking zullen hebben op de bevolking van de gebieden, waarvoor de bevolkingsregisters zullen werken.

13. T. g. t. zullen de daarvoor vereischte geformuleerde voorstellen wordel aangeboden, nadat vooraf ter zake overleg zal zijn gepleegd met de in alinea ij genoemde autoriteiten.

Wegens het verband met de in § 6 onder ƒ bedoelde wijzigingen van het regle- ment op den burgerlijken stand voor Europeanen, in casu artikel 69, wordt hier a dadelijk eene ontwerp-ordonnantie, gemerkt IV (r) overgelegd, waarin eene nieuw*

lezing is vervat van het hoogergenoemd artikel 46 van het reglement op den burger- lijken geneeskundigen dienst.

14. Overigens moge worden volstaan met het aangeven in groote trekken vaJJ de wijze, waarop mijn inziens de gegevens betreffende evenbedoelde statistieken iï het bezit zullen moeten komen van genoemd bureau.

15. De statistieken, waarop ik hier in het bijzonder het oog heb, zijn:

d e g e b o o r t e - s t a t i s t i e k (voor de Europeanen en de aan de Europeesch*

burgerlijke wetgeving onderworpen personen van anderen landaard, meer in hei bijzonder: wettige, onwettige, levenlooze en meerlingengeboorten);

d e s t e r f t e - s t a t i s t i e k (naar geslacht, leeftijd, burgerlijken staat e'

— waar dit mogelijk is — doodsoorzaak);

d e h u w e 1 ij k s-s t a t i s t i e k (voor Europeanen en de hoogergenoemde pel sonen: huwelijkssluitingen, Imwelijksontbindingen, aantal kinderen der gescheidei echtgenooten, erkenningen en wettigingen van natuurlijke kinderen);

d e m i g r a t i e - s t a t i s t i e k (aantal vestigingen en verhuizingen naar ge slacht, woonplaats, leeftijd enz.).

16. Voorzooveel de Inlandsche bevolking is beschreven in het Inlandsch be volkingsregister, zullen door de onderdistrictshoofden of, bij gebreke van hoofden va) dezen of daarmede overeenkomenden rang, door daartoe door de hoofden van geweS telijk bestuur aan te wijzen inlandsche ambtenaren, jaarlijks de vereischte opgave) voor bedoelde statistieken (met uitzondering van de huwelijksstatistiek) moeten wol den verstrekt voor de verschillende gemeenten van hun ressort.

17. Wat de in het Europeesch bevolkingsregister beschreven personen aanga»

(Europeanen en vreemde Oosterlingen) zullen door de ambtenaren van het bevolking' register en de gemeenteraden periodiek (driemaandelijks en jaarlijks) de noodig gegevens moeten worden verstrekt, voorzoover die niet rechtstreeks door het sa tistiek bureau te putten zijn uit de aan dat bureau toe te zenden persoonskaarte betreffende overledenen (sterfte-statistiek) of uit Nederlandsch-Indië vertrokken peJ sonen (migratie-statistiek) dan wel uit de mede aan genoemd bureau in te zende verhuiskaarten (migratie-statistiek).

18. De gegevens voor de geboorte- en huwelijksstatistiek betreffende perst nen, die in de registers van den burgerlijken stand bier te lande zijn ingesehreve!

behooren te worden geleverd door de betrokken ambtenaren van den burgerlijke stand door invulling van voor de bewerking bij het centraal statistiek bureau dad' lijk gereed zijnde, zoogenaamde telkaarten.

19. De verplichting tot invulling en opzending van die kaarten, evenals à aan de ambtenaren van het bevolkingsregister en de onderdistrictshoofden voor ' schrijven verstrekking van de hoogerbedoeide statistieke gegevens kan m. i., zond*

bezwaar bij Gouvernements-besluit aan die personen worden opgelegd. Wordt â zienswijze niet gedeeld en met name eene aanvulling van de reglementen van dl burgerlijken stand voor Europeanen en Chineezen ter zake bepaald noodig geacl dan zal daarvoor eene ordonnantie vereischt worden, waarin tevens de in de volgen^

paragraaf onder letter f bedoelde wijzigingen en aanvullingen van die reglement«

zullen kunnen worden belichaamd (vgl. de ontwerp-ordonnantie V) (2).

P) Bijlage 9.

(2) Bijlage 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dit onvermijdelijk schijnt, voor hen toepasselijk te verklaren. Misschien zou iets dergelijks mogelijk zijn in sommige koloniën met eene talrijke inlandsche bevolking, en

daartoe kunnen voorstellen dat het den Europeaan en vooral der Europeesche vrouw in Indië zoo goed als onmogelijk is zonder Inlandsche bedienden te leven, en dat niet uit trots

Mij kwamen althans geene gevallen ter oore van misbruiken, hetzij door ouders, hetzij door verzorgers van de hun toever- trouwde macht over het kind of diens ver- mogen gemaakt,

Wanneer ingevolge het bepaalde in arti- kel f&gt; van het in het vorig artikel genoemd Reglement, een tot de gemelde bevolking behoorende man het kind, door hem ver- wekt bij

Zoodanige beperkingen zijn hier niet opgenomen. I n de Minahassa zal wel altijd van getuigenbewijs gebruik moeten worden gemaakt daar andere bewijsmiddelen nagenoeg steeds

„dat wanneer deze voorwaarden door hem Resident zijn in acht genomen, het ook niet gewraakt wordt, dat hij getracht heeft, de inlandsche hoofden en bevolking te doen terugkomen

Van welke verklaring door my deze aanteekening is ge- houden in opvolging van art. De president voornoemd, Aant. Van het ingestelde hooger beroep moet de presi- dent van den

tot de toeziende voogdij behooren, voor zoover althans daarvan volgens dit reglement sprake kan zijn ( x ). Waar het stelsel der familie-voogdij ten grondslag ligt aan dit ontwerp