• No results found

INLANDSCHE BEVOLKING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INLANDSCHE BEVOLKING"

Copied!
196
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

REGELING VAN HET PRIVAATRECHT

VOOR DE

INLANDSCHE BEVOLKING

MINAHASSA-DISTRICTEN DER RESIDENTIE MENADO.

TENGEVOLGE OPDRACHT DER REGEERING SAMENGESTELD DOOR Mr. J. H. CARPENT1ER ALTING.

TWEEDE GEDEELTE.

VOOGDIJ ; INLANDSCH NOTARIAAT.

UITGEGEVEN I E T MACHTIGING DER REGEERING.

BATAVIA LANDSDRUKKERIJ

1903.

(2)

0093 6904

L 8isr ^^o

(3)

\? Zgz+

(4)
(5)

REGELING VAN HET PRIVAATRECHT

VOOB DE

INLANDSCHE BEVOLKING

IN DE

MINAHASSA-DISTRÏCTEN DER RESIDENTIE MENADO.

TENGEVOLGE OPDRACHT DER REGEERING SAMENGESTELD DOOR Mr. J. H. CARPENTIER ALTING.

TWEEDE GEDEELTE.

VOOGDIJ; INLANDSCH NOTARIAAT.

UITGEGEVEN MET MACHTIGING DER REGEERING.

BATAVIA LANDSDRUKKERIJ

1903.

ÎJMI KENKUNOEJ

(6)
(7)

Werd in het voorwoord van het eerste gedeelte van dit werk aangekon- digd dat het tweede gedeelte daarvan ontwerpen, met toelichting zou be- vatten omtrent d e ' v o o g d ij, h e t e r f r e c h t en h e t I n l a n d s c h n o t a r i a a t , nadere overweging leidde tot de conclussie dat het ge- wenscht is het in 't licht geven der, omtrent de in de eerste en laatste plaats gemelde onderwerpen same'hgestelde, bescheiden niet te doen wachten op de voltooiing van de ontwerp-wetgeving omtrent het erfrecht. Dienten- gevolge hevat dit gedeelte alleen de ontwerpen voor reglementen tot rege- ling van de voogdij en van het Inlandsch notariaat in de Minahassa en van twee met het laatste in verband staande onderwerpen.

De voltooide eerste en tweede gedeelten houden thans regelingen in om- trent die onderwerpen van het familierecht, welke geoordeeld worden zoo- danige regeling thans het meest te behoeven, hovendien van den burger- lijken stand en van het notariaat. Hiermede is een op zich zelf afgerond geheel verkregen, hetwelk gevoegelijk afzonderlijk zou kunnen worden ge- arresteerd en in de Minahassa in werking gebracht.

Hierbij wordt nog aangeteekend dat de ontworpen regeling van het I n- l a n d s c h n o t a r i a a t , hoezeer, in overeenstemming met den inhoud der mij gegeven opdracht, alleen voor de Minahassa samengesteld, niette- min, naar vertrouwd wordt, geschikt zal zijn om — natuurlijk met eenige wijziging op grond van locale omstandigheden — ook in andere deelen van ISTederlandsch-Indië te worden ingevoerd.

Bij Gouvernements hesluit van den 16den Februari 1903 II' 5 werd mach- tiging tot het drukken van dit gedeelte verleend.

C. A.

(8)
(9)

IX.

REGELING DER VOOGDIJ ONDER DE INLANDSCHE BEVOLKING DER MINAHASSA-DISTRICTEN VAN DE RESIDENTIE MENADO.

I N L E I D I N G .

I .

Bij het ontwerpen cencr wettelijke regeling o m t r e n t de zorg voor en de behartiging van de belangen van minderjarige weezen onder de Inlandsche bevolking der Minahassa, doet zieh de moeilijkheid voor dat daarbij geen rekening kan worden gehouden m e t bestaande, door het gewoonterecht beheerschte regelen, daar de adat o m t r e n t dit p u n t geen regeling bevat.

D a t aan zulk een regeling oorspronkelijk, zoolang het familieleven nog sterk ontwikkeld was, geen behoefte bestond, is te begrijpen.

De leden van de groote gemeenschap der familie behartigden toen onder- ling de gemeenschappelijke belangen, voorzagen in de gemeenschappelijke behoeften en t e n slotte kwam het er weinig op aan of voor een dier leden al dan niet van n a t u r e bijzondere verzorgers waren aangewezen.

Persoonlijk vermogen bestond niet, het bezit van eenige roerende zaken van b i t t e r weinig waarde uitgezonderd, alle vermogen was vermogen van de familie, waarvoor de familie als geheel onder de leiding van den oudste of de oudsten zorgde.

Vertegenwoordiging naar buiten van het individu was niet noodig: alle persoonlijke belangen en rechtsbetrekkingen losten zich op in belangen en rechtsbetrekkingen der familie welke naar buiten, zoo noodig, worden behartigd door het familiehoofd.

I n dezen staat van zaken was er voor bijzondere behartiging der belan- gen van den minderjarige weinig plaats en ook weinig reden. Zoolang hij ouders of ook slechts een h u n n e r had sprak het van zelf dat dezen meer in het bijzonder zich met zijn voeding, kleeding en opvoeding (voor zoover van beide laatste althans sprake kon zijn) b e l a s t t e n ; waren zij er

1

(10)

n i e t meer, de familie n a m die bemoeiing over zonder dat een ige. opdracht, eenige regeling daartoe noodig was; eigen vermogen, eigen rechtsbelangen had het kind niet en persoonlijke rechtsbetrekkingen met de buitenwereld evenmin.

Langzamerhand echter wijzigden zich die oorspronkelijke toestanden en vooral is dat geschied in de laatste kwart eeuw. Overal is de band die vroeger de familie samenbond losser geworden, het familievermogen wordt meer en meer verdeeld, de oude inrichting der Inlandsehe maatschappij m a a k t plaats voor cene op de leest der Europeesche geschoeide en te ont- k e n n e n valt het niet dat h e t minderjarige ouderlooze kind daarvan vooral de slechte gevolgen ondervindt.

Wel is in theorie alles gebleven als het was en,belast ook nu nog de fami- lie zich m e t de zorg voor het kind, m a a r in de wijze waarop dit geschiedt is veel veranderd. Van werkelijke behartiging van de belangen der min- derjarigen is weinig sprake meer en het gemis eener vaste regeling daar- o m t r e n t doet zich meer en meer gevoelen.

I n hooge mate ergerlijk is de wijze waarop in den tegenwoordigen tijd vaak de belangen der weezen worden verwaarloosd. U i t de practijk bij .den L a n d r a a d te Menado zouden meerdere voorbeelden zijn aan te halen van physieken en moreelen ondergang van kinderen, voor wier verzorging- en opvoeding zich niemand verantwoordelijk acht.

H e t g e w o o n t e r e c h t is niet in staat in deze verandering te bren- g e n : het mist de levenskracht die noodig zou zijn om aan een nieuw rechts- i n s t i t u u t plaats te verschaffen in het verkeer; van daar ;dat de w e t - g e v e r moet optreden om zulk een instituut in het leven te roepen.

I n v o e r i n g v a n e e n w e 11 e 1 ij k e r e g e l i n g o m t r e n t d e v e r z o r g i n g v a n n i e t o n d e r o u d e r 1 i j k e m a c h t s t a a n - d e m i n d e r j a r i g e n , d. i. i n v o e r i n g v a n v o o g d i j , i s d u s

v o o r d e I n l a n d s c h e b e v o l k i n g d e r M i n a h a s s a n o o - d i g g e w o r d e n .

K a n nu, gelijk boven is aangetoond, bij die invoering niet gedacht wor- den aan handhaving van bestaande regelingen, wel kan en moet zelfs wor- den gestreefd naar aansluiting aan bestaande t o e s t a n d e n ; dat zal de beste wijze zijn om het nieuwe i n s t i t u u t al dadelijk een plaats te verschaffen in de maatschappij.

W o r d t dit denkbeeld op den voorgrond gesteld, dan is het betrekkelijk gemakkelijk aan te wijzen van welke beginselen bij de regeling van dat i n s t i t u u t behoort te worden uitgegaan, en wordt het niet moeilijk een

(11)

5

keuze te doen tusschen de verschillende beginselen die in onderscheidene wetgevingen dit instituut beheersehen.

Zonder dat het noodig is alle redenen te overwegen welke hier voor dit, daar voor dat andere beginsel worden aangevoerd, behoort eenvoudig t e worden gevraagd welke ' regeling zich het best bij den in de Minahassa bestaanden toestand aansluit en liet meest voldoet aan de bijzondere be- hoeften der Inlandsche bevolking van die streek.

De eerste en meest belangrijke vraag is wel deze:

I. W e l k e g r e n s b e h o o r t t e w o r d e n a a n g e n o m e n t u s s c li e n o u d e r 1 ij k e m a c h t e n v o o g d ij ?

Ons geldend burgerlijk recht voor Europeanen in Indie kent zoodanige scherpe grensbepaling nog niet, in zooverre (lat volgens dat

recht de voogdij tegelijk met de vaderlijke macht door den vader of de moeder kan worden uitgeoefend en, geschiedt dit, nooit m e t zekerheid aan te geven is of en in hoeverre zij als ouders, dan wel als voogd optreden.

Dit gemis aan scherpe afscheiding is echter een der voornaamste gebre- ken die aan ons geldend recht verweten zijn en gelijk bekend heeft de wetgevende macht in Nederland dat dan ook reeds weggenomen door de nieuwe regeling van dat onderwerp in de, liet Burgerlijk Wetboek wijzi- gende, wet op de ouderlijke m a c h t en de voogdij (Ned. Staatsblad 1901

W 62).

In deze wet is het beginsel aangenomen dat ouderlijke macht en voogdij n i m m e r naast elkander kunnen bestaan en voorts „dat de ouderlijke

m a c h t bestaat, zoolang het huwelijk bestaat, tenzij beide ouders van die macht zijn ontheven of ontzet, zoodat dus, in geval van zoodanige ont-

heffing of ontzetting en voorts in alle gevallen waar geen huwelijk is, het kind staat onder voogdij''.

Dat stelsel berust op het door de Eegeering daarvoor aangevoerde mo- tief dat „gedurende het huwelijk het gezag, ook waar volgens de wet een der echtgenooten m e t de uitoefening is belast, feitelijk wordt gedeeld.

Beide ouders doen, ieder op zijne wijze, hun invloed gelden, plegen onder- ling overleg en contrôleeren elkaar. Is er geen huwelijk, dan verandert liet gezag van k a r a k t e r ; hij die het uitoefent, staat alleen en hij behoeft raad en toezicht van anderen".

H e t stelsel dezer wet is in Nederland 'in en buiten de Staten-Generaal aan ernstige kritiek onderworpen. H e t beginsel dier wet, welke het moge- lijk m a a k t dat een moeder of vader als voogd optreedt, vond t e r e c h t veel t e g e n k a n t i n g .

(12)

Groot ook schijnt mij het bezwaar d a t . d e wet geen rekening h o u d t m e t dat geval, waarin reeds volgens het geldend recht het voor het kind in den grond der zaak volkomen hetzelfde is of het nog in het bezit van beide ouders, dan wel slechts van een h u n n e r is, nl. wanneer die ouders tenge- volge van scheiding van tafel en bed afgezonderd leven. T e n aanzien van liet kind toch is het van bijzondere geringe beteekenis of intusschon zijne ouders echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed is uitgesproken.

H e t komt mij dan ook voor dat het juister ware geweest, in het stelsel der wet, de'ouderlijke m a c h t tijdens den duur der scheiding van tafel en bed in voogdij te veranderen.

Intusschon kan niet ontkend worden dat het stelsel der nieuwe wet de voorkeur verdient boven het geldende, maar de vraag blijft nog altijd van gewicht of h e t niet beter ware geweest een geheel andere richting in te slaan en aan te nemen dat tusschon ouderlijke m a c h t en voogdij zoodanig verschil is dat, kan de eerste alleen door ouders worden uitgeoefend, de laatste dan ook alleen kan worden uitgeoefend door niet-ouders.

De nieuwe Nederlandsehc wet is blijven staan op het s t a n d p u n t dat voogdij door ouders kan uitgeoefend worden, zelfs d a t ' d e ouderlijke m a c h t gedeeltelijk van k a r a k t e r kan veranderen en kan overgaan in voogdij, en het schijnt mij toe dat do t e g e n k a n t i n g welke dat stelsel heeft gevonden, in en buiten de Staten-Gencraal, zeer gerechtvaardigd was.

H e t ontwerp voor het 1° boek B. W. opgesteld door de Staatscommissie van 1880 had dan ook een gansch ander stelsel aangenomen. D a t ontwerp berust op het beginsel dat het „ouderlijk gezag als van n a t u r e verbonden is m e t de hoedanigheid van vader of moeder en dat het (behalve buiten- gewone gevallen, dat de rechter het h u n in het belang van h e t kind ont- nomen heeft) bij hen blijft berusten, zoolang er in het geheel van

een verzorging van h e t kind sprake kan zijn. Voogdij komt eerst te pas, wanneer beide ouders o n t b r e k e n " .

D a t zelfde stelsel heeft welsprekende verdedigers in Nederland gevon- den, vooreerst in den hoogleeraar V A N B O N E V A L F A D E E (1) en voorts in wijlen M1'. I I . L. ASSEK (2), alsmede in de Eerste K a m e r der Staten-

Generaal (3). U i t n e m e n d wordt n. m. m. het stelsel der nieuwe wet door

(') Cf. „Rechtsgeleerd Magazijn" 1898 p. 389 e. v.

O „Enkele Kantteekeningen" 1898.

O Zie o. a. de rede van het Kamerlid DE VISSEE in de „Geschiedenis der

"Wet op de ouderlijke macht en de voogdij" van Mrs. DE VBIES en VAN TBICHT p. 31.

(13)

t;

eerstgenoemde bestreden in de volgende woorden: „ h e t eigenaardig karak- t e r van het ouderlijk gezag komt, in tegenstelling van de voogdij, daarin uit dat aan d e o u d e r s de bescherming h u n n e r kinderen is toever- trouwd, omdat het h u n n e k i n d e r e n zijn en zij wegens de n a t u u r - lijke betrekking zelve waarin zij t o t die kinderen geplaatst zijn, geroepen zijn ze te verzorgen en groot te b r e n g e n ' e n die n a t u u r l i j k e b e t r e k k i n g mede b r e n g t dat niemand beter dan die ouders moet geacht worden het belang van die kinderen, dat ook h u n belang is, in te zien en te zullen b e h a r t i g e n " „Neen, al staat de vader of de moeder alleen, zij blijven vader en moeder en men moet hun dien titel ook niet legaal ont- nemen door hen te maken tot voogden, als hoedanig alleen z ij moeten optreden die geen vader, noch moeder zijn".

N u is het waar dat het verschil i n b e g i n s e l , na de wijzigingen die het oorspronkelijk ontwerp COKT VAN DEK L I N D E N heeft ondergaan, geen aanleiding meer geeft t o t groote verschillen i n d e p r a k t ij k, daar immers op menig p u n t de voogdij, door ouders uitgeoefend verschilt van de voogdij van niet-ouders (*), m a a r men vraagt terecht waarom dan het beginsel ook niet tevens verlaten is.

I n t u s s c h e n : het is m e t het oog op de voor de Minahassa te ontwerpen regeling niet noodig het voor en tegen van beide boven geschetste stelsels in het algemeen ampel te bespreken.

De vraag, door mij te beantwoorden, mag alleen deze zijn welk stelsel v o o r d e M i n a h a s s a op grond van overwegingen, welke v o o r d i e s t r e e k e n h a r e b e v o l k i n g s p e c i a a l gelden, moet worden aangenomen.

Ware het mogelijk hetzelfde stelsel aan te nemen als de Nederlandsche wet reeds heeft gehuldigd en dus de Indische wetgeving voor de E u r o - peanen welhaast ook aannemen moet, dan zou dat zeker aanbeveling ver- dienen, ook al achtte men een ander stelsel in het algemeen meer ge- wenscht.

C) De Minister COKT VAN DEE LINDEN verklaarde zelfs uitdrukkelijk in de Eerste Kamer „dat het verschil tusschen de ouderlijke macht en den vadervoogd (bedoeld werd natuurlijk de voogdij door den vader uitgeoefend) in het gewijzigd wetsartikel geheel is weggenomen". Volkomen juist was dat niet want er bestaat nog altijd verschil in zooverre dat de ouder-voogd toch ook nog zekerheid moet stellen, de aan zijn kind behoorende effecten aan toonder in consignatie moet geven, beperkt is ten aanzien der belegging van het kapitaal van zyn kind en uit de voogdij (niet ook uit de ouderlijke macht) kan worden ontzet op grond van faillissement of omdat hij tegen zijn kind een geding voert.

(14)

Maar dat is zeer bepaald niet mogelijk, daar het te zeer zou strijden met de opvatting die de Inlandsehe maatschappij koestert over de verhou- ding tussehen het kind en zijne ouders.

Die opvatting toch is deze: dat elk kind, zoolang ook m a a r een zijner ouders in leven is, alleen onder diens macht staat en de aard van die macht of de uitoefening daarvan hoegenaamd geen verandering ondergaat en ondergaan k a n ; voorts dat die macht is volkomen ongecontroleerd en zeker niet beperkt.

I n het ontworpen reglement op de afstamming en de gevolgen van af- stamming voor de Minahassa wordt niettemin eenig toezicht op de uitoefe- n i n g der ouderlijke macht en de mogelijkheid van geheele of gedeeltelijke ontzetting daaruit voorgesteld, m a a r in de toelichting op dat reglement be- toogde ik reeds dat de wetgever moeilijk verder kan gaan.

Ik ben dan ook overtuigd dat elke poging om de ouders bij de uitoefening h u n n e r macht over de kinderen te beperken en aan banden te leggen met grooten tegenzin zou worden ontvangen, dat een verandering vau de moeder of den vader in voogdes of voogd sterk zou worden afge- keurd.

Zoolang er dus een ouder in leven is, behoort de macht van dien ouder over het kind steeds dezelfde te blijven; aan voogdij van ouders kan mits- dien niet worden gedacht en aldus gaat ook dit ontwerp uit van dit hoofdbeginsel :

d a t v o o g d ij i s d e m a c h t o v e r m i n d e r j a r i g e n u i t - g e o e f e n d d o o r n i e t - o u d e r s, m. a. w. er zal van voogdij eerst sprake kunnen zijn als uitoefening der ouderlijke macht, om welke reden dan ook, is onmogelijk geworden.

De bepalingen van dit ontwerp behooren zich uit den aard der zaak aan te sluiten bij hetgeen in het ontwerp Eeglement op de afstamming en de gevolgen van afstamming o m t r e n t de ouderlijke macht is geregeld.

Die regeling bevat het volgende:

Na gezegd te hebben dat het minderjarig kind staat of onder ouderlijke m a c h t óf onder voogdij, bepaalt artikel 23 dat de u i t o e f e n i n g der ouderlijke m a c h t in den regel toekomt aan den meerderjarigen vader nl.

wanneer deze is de echtgenoot der moeder (i. e. als het kind uit een wettig huwelijk is gesproten) dan wel het (door hem buiten echt verwekte) kind heeft erkend.

Is de vader van het buiten-echtelijk- kind minderjarig — in welk geval

(15)

7

hij trouwens het niet heeft kunnen erkennen, — dan oefent de moeder, althans als die meerderjarig is, die m a c h t uit.

Sterft de vader, is hij buiten de mogelijkheid de ouderlijke m a c h t uit te oefenen of is hij in dien zin afwezig, dat zijn verblijf of bestaan .onbe- kend is, zoo wordt de ouderlijke m a c h t mede door de meerderjarige moe- der uitgeoefend.

Datzelfde is het geval indien, de vader uit de ouderlijke m a c h t is ontzet, eveneens wanneer bij een vonnis van echtscheiding of scheiding van tafel en bed de kinderen aan de moeder zijn toevertrouwd.

Vervalt in al die gevallen de uitoefening der ouderlijke macht aan de moeder, uit den aard der zaak is deze daartoe onbevoegd, als ook zij op hare beurt uit de ouderlijke macht is ontzet, terwijl zij daartoe onbekwaam is als zij minderjarig is.

Elk kind staat, zoolang ook maar één zijner ouders in leven is en be- voegd en bekwaam is de ouderlijke m a c h t uit te oefenen, onder die macht, welke dus in den regel wordt uitgeoefend door den vader, bij uitzondering door de moeder.

Eerst als beide ouders overleden zijn, dan wel uit de ouderlijk^ m a c h t zijn ontzet, dan wel eindelijk afwezig zijn of niet in staat h u n wil uit te drukken, komt het kind onder voogdij te staan.

Ten aanzien van het buitenechtelijk kind moet hierbij worden vermeld :

a. dat, indien het niet door den vader is erkend, deze geen ouderlijke macht kan uitoefenen en de voogdij dus reeds openvalt als de moeder is overleden, uit de ouderlijke macht is ontzet, dan wel door afwezig- heid of andere redenen onbekwaam is die macht uit te oefenen.

b. dat de ouderlijke macht alleen door een m e e r d e r j a r i g e n vader of moeder kan worden uitgeoefend en dus, indien beiden minderjarig zijn, het kind eveneens staat onder voogdij.

E r zal mitsdien grond zijn een voogd te benoemen:

A. t e n a a n z i e n v a n e c h t e .1 ij k e z o o w e l a l s v a n b u i- t e n e c h t e l i j k e k i n d e r e n :

a. na het overlijden van beide o u d e r s ;

o. na het overlijden van een der ouders, indien de andere uit de ouderlijke macht is ontzet, zijn woon- of verblijfplaats onbekend is, dan wel hij niet in staat is zijn wil uit te d r u k k e n ;

c. als beide ouders uit de ouderlijke macht zijn o n t z e t ;

d. als een der ouders is ontzet en de andere, hetzij afwezig is, hetzij niet in staat is zijn wil uit te d r u k k e n ;

(16)

e. als beide ouders afwezig of niet in staat zijn h u n wil uit te drukken.

B. t e n a a n z i e n v a n b u i t e n e c h t e l i j k e k i n d e r e n b o - v e n d i e n :

a. indien een der ouders overleden, uit de ouderlijke m a c h t ontzet, afwe- zig dan wel niet in etaat is zijn wil uit te drukken en de overblijvende minderjarig is;

b. indien beide ouders minderjarig zijn;

c. indien de vader het kind niet heeft erkend en de moeder overleden, minderjarig, uit de ouderlijke m a c h t ontzet, afwezig dan wel t o t het u i t d r u k k e n van h a a r wil niet in staat is.

Onder „niet in staat is zijn wil uit te d r u k k e n " heeft men hoofdzakelijk te denken aan krankzinnigheid en wel is het daarbij onverschillig of de krankzinnige al dan niet staat onder curateele.

I I . E e n t w e e d e g e w i c h t i g e v r a a g is thans wel deze, hoe in het algemeen gekozen moet worden tusseben de beide belangrijke stel- sels van voogdij, in verschillende landen bestaande, tusschen v o o g d i j d e r f a m i l i e o f v o o g d ij v a n h e t g e z a g , welke onderschei- ding nog onlangs E. LE>HB (]) er toe gebracht heeft ten aanzien van dit i n s t i t u u t de verschillende landen van E u r o p a te verdeelen in drie groote categoriën, die waar bet eerste, die waar het tweede en die waar een ge- mengd stelsel heerscht.

Voor de Minahassa beveelt zich als van zelf een stelsel aan, dat h e t meest onder de eerste groep ware te classificecren, volgens hetwelk aan de familie in de eerste plaats bekoort niet enkel de uitoefening der voogdij, m a a r ook de aanwijzing van een voogd en het toezicht en oppergezag over diens bewind en beheer.

Geheel kan alles echter niet aan de familie worden overgelaten, om de hoven reeds gebleken reden dat de familieband in vele gevallen reeds in zoo hoogc mate los is geworden. Belangrijke invloed moet dus wel wor- den toegekend aan het Gezag (bestuur en rechter).

De volgende redenen pleiten voor het behoud van den invloed der familie in deze : v o o r e e r s t deze, dat actueel de minderjarigen u i t s l u i - t e n d opgedragen zijn aan de zorg der familieleden, zoodat elke andere regeling der familie iets zou ontnemen, wat t h a n s - a l s 't ware van n a t u r e h a a r geacht wordt toe te k o m e n ;

O EBNEST LEHK. „De la tutelle des mineurs d'après les principales législations de l'Europe" in de „Revue de droit international et de legislation comparée" 2d= serie, tome IV (1902) p. 315 e. v.

(17)

i)

v o o r t s deze, dat nog altijd de meeste kans bestaat dat bij de leden zijner familie het kind de noodige toewijding voor zijn persoon zal vinden, de meeste zorg voor zijne opvoeding en liet in elk geval de vraag zou zijn of hij die in even hooge mate bij anderen zou v i n d e n ;

t e n d e r d e deze, dat in den regel ieder minderjarige een voldoend aantal familieleden hebben zal, zoodat aan ruime keuze van voogden en aan voldoend toezicht geen gebrek zal zijn;

t e n v i e r d e deze, dat in menig opzicht, op het tegenwoordig stand- p u n t van ontwikkeling der bevolking, het belang van het minderjarige kind niet zal zijn af te scbeiden van het belang der familie, voornamelijk voor zooveel betreft de uitoefening van rechten op en het t r e k k e n van genot uit het, althans zeer dikwijls, nog onverdeelde familiegoed.

Voor het toekennen é d i t e r aan het Gezag niet enkel van t o e z i c h t maar ook van i n v l o e d o p d e b e n o e m i n g van voogden, pleit daarentegen de ervaring dat niet steeds het belang van bet kind door de familie op volkomen onbaatzuchtige wijze wordt behartigd en eenige d r a n g v a n ' b o v e n , eenige opgelegde verplichting behoort te bestaan, om daarin verbetering aan te brengen.

Zijn m e t het hiergezegde aldus de hoofdbeginselen aangewezen, waarop de regeling der voogdij moet berusten, t h a n s t o t de uitvoering dier begin- selen komende, moeten de vragen worden beantwoord:

a. van wien moet de voogdbenoeming uitgaan?

i. wie k u n n e n t o t voogd worden benoemd?

e. hoe moet het toezicht op de voogdij worden geregeld? - d. op welke wijze moet de z. g. oppervoogdij worden geregeld?

c. welke waarborgen moeten tegen wanbeheer worden gegeven?

A d. a, b, c, d.

De beantwoording van de eerstgemelde vier vragen kan in verband m e t hetgeen boven o m t r e n t het tweede in acht te nemen hoofdbeginsel werd gezegd, niet moeilijk zijn.

Aan de familie alleen kan het recht t o t benoeming van een voogd wor- den toegekend, wanneer bijeenroeping dier familie mogelijk is, dus in h e t algemeen wanneer de minderjarige familieleden heeft en dezen, op daartoe gedane bijcenrocping, opkomen willen.

Zijn er geen familieleden welk geval zich, hoezeer zelden, wel eens zal k u n n e n voordoen, of komen zij niet op, dan behoort de benoeming te wor- den opgedragen aan het districtshoofd.

Men zal hiertegen twee bedenkingen k u n n e n maken.

(18)

I n de eerste plants zal men vragen of niet aan de o u d e r s in de eerste plaats het recht van voogdbenoeming moet worden verleend? Van E n r o - peeseh-rechtelijk s t a n d p u n t beschouwd spreekt een bevestigende beant- woording dezer vraag bijna vanzelf.

Toch moet h i e r m. i. het antwoord anders luiden.

Actueel is volgens de adat de geheele zorg voor minderjarigen aan de familie overgelaten, gelijk wij zagen. Alleen dan zal dus een voogdijrege- l m g zich bij bestaande toestanden goed aansluiten wanneer dat recht blij- vend, uitdrukkelijk aan de familie wordt toegekend, terwijl bovendien vermoedelijk m e t tegenzin een voorschrift zou worden ontvangen dat de verplichting uitsprak een voogdij aan te nemen enkel tengevolge van een door ouders gedane benoeming.

D a t neemt niet weg dat aan de ouders i n v l o e d op die benoemino- mag worden toegekend, i n dit ontwerp wordt hun recht uitdrukkelijk erkend, hun wenseh o m t r e n t dengene, die tot voogd benoemd zal worden, kenbaar te maken en der familie ten plicht gesteld met zoodanige wen- schen rekening te houden. H e t districtshoofd is daar om voor de nako- ming dier verplichting te zorgen.

Wordt dat denkbeeld juist geacht en deze regeling gearresteerd, dan zal langzamerhand vermoedelijk meer en meer eene groote beteekenis aan deze aanbeveling der ouders worden toegekend en over eenigen tijd het geen te groote stap meer zijn hun uitdrukkelijk het r e c h t van b e n o e - m i n g te g e v e n .

In de t w e e d e plaats zal men wellicht vragen of niet bij gebreke van familie het recht tot benoeming van een. voogd aan den r e c h t e r moet worden gegeven instede van aan het h o o f d ?

Zou in het algemeen dat inderdaad het meest gewenscht schijnen, om redenen van practijk mag intusschen die vraag niet bevestigend worden beantwoord.

De eenige r e c h t e r die dan hiervoor in a a n m e r k i n g zou komen zou de L a n d r a a d zijn, daar toekenning dezer bevoegdheid aan het d i s- t r i c t s g e r e c h t, alleen in naam een r e c h t e r 1 i j k e benoeming zou tengevolge hebben, maar in het wezen der zaak toch alleen het d i s- t r i c t s h o o f d tot benoemende autoriteit zou maken.

Maar de werkzaamheden der Inlandsche rechtbank zouden in veel te sterke mate toenemen, indien haar de benoeming van a l l e voogden in haar g e h e e l e r e s s o r t werd opgedragen. Bovendien zou toch in verreweg de meeste gevallen het advies van het betrokken districtshoofd den doorslag geven. De L a n d r a a d kan moeilijk bekend zijn met alle per-

(19)

11

soiien die voor een dergelijke benoeming' in aanmerking komen en zou in deze op het advies van het hoofd wel m o e t e n afgaan.

Beter is liet dus onmiddellijk aan het bedoelde hoofd de hier genoemde bevoegdheid toe te kennen, waardoor hij ook de verantwoordelijkheid voor die benoeming zal dragen.

Ook de z. g. o p p e r v o o g d ij, volgens het privaatrecht voor E u r o - peanen aan de Baden van J u s t i t i e toekomende, behoort hier in den eersten tijd althans bij de familie te blijven berusten.

Ook dit wordt gerechtvaardigd door de overweging, dat actueel dit de geldende regeling is, maar hierbij komt nog dat t h a n s nog de belangen van den minderjarige in zoo menig opzicht zijn de belangen der familie, in veel hoogere mate — vooral in verband met het nog bijna overal bestaan van familiegoederen — dan dit bij Europeanen het geval is.

• H e t is bovendien t h a n s moeilijk deze macht toe te kennen aan een rech- terlijke of administratieve autoriteit.

Die toe Ie kennen aan den Landraad moet worden afgekeurd opgrond van dezelfde redenen die er toe leidden die rechtbank niet de benoeming van voogden op te dragen.

Overigens is tiissehen opdracht dezer macht aan de familie, op de wijze waarop dat in dit ontwerp geschiedt en opdracht daarvan aan het districts- hoofd, het verschil slechts gering.

Waar, indien dat laatste geschiedde, aan het hoofd de verplichting zou moeten worden opgelegd de familie te hooren, en het hoofd zeker nimmer tegen een bepaald advies dier familie zou handelen, zou bij die familie ten slotte de beslissing feitelijk berusten, gelijk het actueel het geval is bij de voogdij onder Europeanen.

In dit ontwerp nu wordt de beslissing gelaten aan de familie maar aan het districtshoofd in de vergadering der familie steeds een adviseerende, bij staking een beslissende stem toegekend.

I n het wezen der zaak is het verschil dus niet aanwezig en ik geloof dan ook dat de in dit ontwerp voorgeslagen regeling ook t e n aanzien van dit onderwerp als een geschikte overgangsvorm t o t het Europeesche voogdij- recht kan worden beschouwd.

Ingeval geen familie bestaat, is dan ook al dadelijk de hier besproken macht aan het districtshoofd toegekend.

De t h a n s te beantwoorden vraag is nu hoe de f a m i l i e als uitoefe- nende het oppergezag in de voogdij, behoort te worden geconstitueerd t o t een, t o t het nemen van besluiten bekwaam, lichaam.

(20)

H e t spreekt bijna vanzelf dat bij de beslissing dezer quaestie gedacht werd.aan de instelling van den C o n s e i l d e f a m i l i e in het F r a n - sche burgerlijk recht en aanvankelijk gemeend werd ook den naam van f a m i 1 i e r a a d in dit ontwerp op te nemen.

Toch js dit laatste niet gedaan, omdat die benaming aanleiding zou geven tot de beschouwing alsof er in casu ooit sprake k u n n e n zijn van een vast lichaam, als ' t ware als rechter, voluntaire jurisdictie uitoefenende.

Die beschouwing immers zou onjuist zijn. Ook volgens de voorschriften van den C o d e C i v i l is „conseil de familie" niets anders dan de n a a m gegeven wordende aan de telkens door den juge de paix samengeroepen wordende v e r g a d e r i n g v a n f a m i l i e l e d e n ; van een vast col- lége is ook daar geen sprake.

Behalve ten aanzien van den naam is overigens het stelsel van den C. C.

in dit ontwerp gevolgd en aan de v e r g a d e r i n g d e r f a m i l i e - l e d e n de hoogste m a c h t in de voogdij toegekend en, evenals dââr, de oproeping en de leiding dier vergadering aan eene autoriteit opgedragen.

Bij de desbetreffende artikelen worden de détails dezer regeling nader gemotiveerd.

Eén voornaam bezwaar zou terecht tegen dit stelsel k u n n e n worden aan- gevoerd: de moeilijkheid der samenstelling van zulk eene vergadering, de last aan de oproeping daaraan verbonden. D a t bezwaar is niet te ont- kennen, m a a r ik meen het in dit ontwerp te hebben o n d e r v a n g e n ' d o o r te bepalen dat de f a m i l i e ten aanzien van alle onderwerpen, behalve enkel de benoeming van ecu voogd en van den toezienden voogd, zal kun- nen worden vervangen door een gedelegeerde.

D a t aan dien gedelegeerde daarmede te groote macht zou worden toege- kend, geloof ik'niet. Men bedenke dat nagenoeg altijd het weinig belang- rijke quacsties zijn, die aan het oordeel der familie zullen worden onder- worpen, het persoonlijk vermogen van den minderjarige 'bijna altijd zeer gering zal zijn, zoodat inderdaad bijeenroeping van vele bloedverwanten i n d e n r e g e l onnoodig zal wezen.

Dien gedelegeerde der familie is in dit ontwerp de naam „ t o e z i e n d e v o o g d " gegeven, vooreerst omdat die benaming bij den Minahasser —

C) Het komt mij dan ook voor, dat de Nederl. Staatscommissie minder juist handelde door in haar ontwerp van het l"c boek van het B. W., hoezeer van het stelsel van het B. W., dat enkel een verplicht verhoor van bloedverwanten kent, niet afwijkende, den naam f a m i l i e r a a d uit den C. C. overnam. Dat in het spraakgebruik die term gebezigd wordt, rechtvaardigt den wetgever niet dien op te nemen, als bij op zich zelf onjuist is.

(21)

n

reeds eenigermate ingewijd in de instellingen van het Europeesch privaat- recht, — niet geheel onbekend is, maar bovendien omdat dien gedelegeerde, behalve de uitoefening der z. g. oppervoogdij, ook die werkzaamheden wor- den opgedragen, welke volgens het B. W. tot de toeziende voogdij behooren, voor zoover althans daarvan volgens dit reglement sprake kan zijn (x).

Waar het stelsel der familie-voogdij ten grondslag ligt aan dit ontwerp spreekt het wel vanzelf dat ook in den regel alleen familieleden voor eene benoeming tot voogd in aanmerking mogen komen.

Bovendien pleit daarvoor de overweging dat wil men, gelijk behoort, aan d.e benoeming van een voogd d o o r d e f a m i l i e een d w i n g e n d karakter toekennen, ze dit karakter uit den aard der zaak alleen kan bezitten ten aanzien van f a m i l i e l e d e n , niet ten aanzien van vreemden.

Eerst als de benoeming moet geschieden door het districtshoofd is deze in zijne keuze geheel onbeperkt, wat trouwens reeds volgt uit de omstandig- heid dat het districtshoofd eerst optreedt als vervangende de familie, wan- neer er of gcene familieleden van den minderjarige zijn, of dezen niet ter voor de voogdbenoeming bepaalde vergadering opkomen.

Bepalingen omtrent de voogdij van bestuurders van liefdadige stichtin- gen etc. behoeven niet in dit ontwerp te worden opgenomen, daar zoodanige

stichtingen niet bestaan in de Minahassa.

Dat de eigenlijke t o e z i e n d e v o o g d ij in dit ontwerp wordt opge- dragen aan een, voor elke voogdij te benoemen, persoon (nl. den cvenbe- doelden gedelegeerde) en niet aan eene instelling als :de Weeskamer, dan wel de Boedelkamer, zal vertrouw ik, als juist worden erkend.

Ware het mogelijk dit laatste te doen, zoo zou'daaraan door mij zeker de voorkeur zijn gegeven. Naar het mij voorkomt zijn de Weeskamers,.

ook in haar optreden als toeziende voogden inderdaad nuttige lichamen, welker handhaving zeer zeker aanbeveling verdient.

Intusschen, te ontkennen valt het niet, dat het optreden der Weeskamers den belanghebbenden slechts zelden aangenaam is en zij niet zelden be- schouwd worden als lastige inmengsters in particuliere aangelegenheden.

Zou deze overweging reeds wellicht den wetgever ervan moeten terug- houden Wees- (Boedel-) kamers voor de Inlandsche bevolking in te stellen,

(') Gehjk beneden zal blijken wordt het onnoodig geacht den voogd zekerheid te doen stellen voor de richtigheid van zijn beheer. Voorts blijkt uit het ontwerp dat evenmin aan den voogd de verplichting wordt opgelegd tot het afleggen van summiere rekening en verantwoording.

(22)

(aan opdracht der toeziende voogdij aan de bestaande Wees- en boedel- kamers kan niet gedacht worden, daar dit de werkzaamheden dier kamers te zeer zou doen uitbreiden en bovendien de aanstelling van zeer vele agenten noodzakelijk zou maken) niet minder afdoend is deze andere over- weging dat zoodanige instelling oen te groot offer van 's Lands schatkist zou vragen.

Wanneer hierbij nog gevoegd wordt dat een voorname grond voor het behoud der Weeskamers bij de Europeesche bevolking, der Boedelkamers ten aanzien der Vreemde Oosterlingen, gelegen is in de omstandigheid dat zij in vele gevallen het gemis aan toezicht van — buiten Indië thuis behoo- rende — familie moeten vergoeden, hetwelk ten aanzien van I n l a n d e r s wel nagenoeg nimmer noodjg zal zijn, dan blijkt overtuigend dat voor de Minahassa aan oprichting eener Weeskamer niet kan — maar ook niet behoeft — te worden gedacht.

Te beantwoorden blijft nog de boven in de vijfde plaats gestelde v r a a g :

A d. e. W e l k e w a a r b o r g e n m o e t e n t e g e n w a n b e h e e r v a n d e n v o o g d w o r d e n g e g e v e n ?

N a a r ik meen wordt daartegen voldoende gewaakt door het aan ieder familielid toegekend recht van controle en de aan de familie wettelijk toegekende oppermacht in de voogdij en het toez1 Cht bovendien van het districtshoofd.

Bovendien zal afzetting van den ontrouwen of nalatigen voogd k u n n e n worden gevraagd.

Meerdere waarborgen te eischen komt voor niet noodig te zijn.

Met name wordt g e e n z e k e r h e i d s t e l l i n g voor het beheer gevorderd.

Mogelijk is dat later dit wel noodzakelijk zal blijken, maar voorloopig althans zal het voorgeschreven toezicht voldoende wezen om tegen wanbe- heer te doen waken.

Men staat hier voor de noodzakelijkheid der invoering van een nieuw r e c h t s i n s t i t u u t en het is dus zaak geene voorschriften te geven, die dat i n s t i t u u t in de oogen der bevolking onaangenaam zouden maken.

Praktisch verzet zich ook tegen het eischen van zoodanige zekerheidstel- ling de moeilijkheid, ja bijna onmogelijkheid, om z a k e 1 ij k e zekerheid op goederen van I n l a n d e r s te vestigen. Men zou dus op p e r s o o n 1 ij k e zekerheid aangewezen zijn en daarmede zeker slechts zeer onvoldoende geholpen wezen.

(23)

is

Eindelijk: bijna steeds is het vermogen der Inlanders geheel gestoken in onroerende eigendommen, voor het beheer waarvan zekerheidstelling zeker het minst noodig is.

Het roerend vermogen is verder gering, te gering dan dat zekerheidstel- ling te eisenen daarvoor dringend noodzakelijk moet worden geaeht.

In het vorenstaande besprak ik de regeling der voogdij voor de Inland- sehe bevolking der Minahassa, zonder dat ik daarbij onderscheid maakte tussehen de Christenen, de Mohammedanen en de heidenen onder hen.

Daarvoor bestaan goede gronden.

Immers zeker is v o o r e e r s t , dat actueel tussehen de drie genoemde categorièn der bevolking geen verschil hoegenaamd te bespeuren valt ten aanzien van de verzorging en de behartiging der vermogensrechtelijke be- langen van de minderjarigen, v o o r t s dat dan ook eenzelfde regeling voor allen gelijkelijk in de toekomst deze onderwerpen zal mogen be- heerschen.

Dat dit alles ten aanzien van de Christenen en heidenen waar is, zal wel zonder uitvoerig betoog worden aangenomen. Uit de reeds opgestelde mededeelingen over actueel geldend gewoonterecht is toch telkens geble- ken dat de overgang van het overgroote deel der Alfoersehe bevolking van de Minahassa tot het Christendom geen a f s c h e i d i n g heeft ten ge- volge gehad tussehen dat deel en hen die aan ,de heidensche goden getrouw bleven, hoogstens een o n d e r s c h e i d i n g, maar dan nog alleen in de zaken die den godsdienst betreffen en daarmee in verband staan, wat het privaatrecht betreft, alleen ten aanzien van het formeele huwelijksrecht.

Ten aanzien van al het andere bleef de geheele Alfoersehe bevolking één in zeden en gewoonten, 'één in rechtsopvattingen, en, deden op menig gebied nieuwere invloeden zich gelden, die werkten nauwelijks in eenig- zins mindere mate in op de heidenen dan op de Christenen; nieuwe behoef- ten, waar ze ontstonden, ontstonden bij beideu in gelijke mate; waar die behoeften nog niet gevoeld werden, is dat niet van geloofsverschil maar enkel van locale omstandigheden het gevolg.

De wijze waarop de minderjarigen worden verzorgd, hunne belangen be- hartigd, is bij Christenen en heidenen overal dezelfde; waar de gebreken van den geldenden toestand nog niet in zoo hooge mate aan het licht komen, is dit het gevolg van het nog bestaan van sterke familiebanden, van krachtiger familiezin, welke beide men nog aantreft, bij Christenen en heidenen beide, in de meer binnenwaarts gelegen districten.

Langzamerhand echter doen zich dezelfde behoeften overal meer en meer

(24)

gevoelen en een regeling der voogdij gegrond naar ik meen, op actueel geldende toestanden en rekening houdende met de algemecne opvattingen

der Alfoersehe bevolking, zal dus voor allen gelijkelijk kunnen gelden.

Meer bezwaar zou men kunnen koesteren tegen toepassclijk-verklaring derzelfdc regeling op de Moliammedaansche Inlanders in de Minahassa, voor het grootste deel niet tot de oorspronkelijke bevolking behoorende en dus, zou men wellicht mcencn, ook andere gewoonten huldigend, andere opvattingen koesterend.

Vooral zou men zoodanig bezwaar kunnen maken als men uitgaat van do meening dat ten aanzien dier Mohommcdanen rekening moot worden gehouden met de voorschriften van het Mohammedaansch recht.

Echter zouden ook die bezwaren zonder grond zijn.

Er is gelijk reeds duidelijk bleek, (') m. i. geen sprake van dat het Mo- hammedaansch recht immer als zoodanig gerecipieerd is onder de Moham- mcdaansche Inlanders in die landstreek.

Ten aanzien van het huwelijk alleen volgt men de vormen op, door het Mohammedaansch recht voorgeschreven, maar ten aanzien van alle andere onderwerpen hebben de Mohammedanen zich aangesloten bij de gewoonten der Inlanders in wier midden zij leven.

Al zijn er dus tusschen de regeling van dit ontwerp ,en die van het Mohammedaansch recht groote verschillen op te merken, (2) dat behoeft niet tot eenige bedenking tegen de invoering van de eerste op die Moham- medanen aanleiding te geven.

Het grootste verschil tusschen beide is zeker wel gelegen in de grens- bepaling tusschen ouderlijke macht en voogdij bij beide rechten.

Gaat de voor de Minahassa ontworpen wetgeving uit van de opvattint dat o u d e r 1 ij k e m a c h t bestaat, zoolang v a d e r e n m o e d e r no«- niet beiden ontbreken en dat de uitoefening dier macht kan toekomen zoo- wel aan den een als aan den ander der ouders, zoodat dan ook van v o o g d ij eerst sprake kan zijn als beide ouders ontbreken, het Mohamme- daansch recht kent alleen v a d e r 1 ij k g e z a g, waarvan alleen den vader, niet ook der moeder, de uitoefening kan toevallen, zoodat van voogdij reeds sprake is bij het o n t b r e k e n alleen van den v a d e r .

Intussehen : de Mohammedanen in de Minahassa hebben nooit die bcpa- (') Zie mijne inleiding over het Gewoonterecht onder de Mohammedanen in de Minahassa in het Eerste Gedeelte, Eerste Stuk p. 132 v.

C) In één opzicht, nl. ten aanzien van de samenstelling der familievergadering, werd intussehen een bijzondere bepaling ten behoeve der Mohammedanen gemaakt.

(25)

17

lingen van hun godsdienstig recht gevolgd, zelfs niet te Tondano, en do kinderen steeds gelaten onder macht en gezag van de ouders of den over- levende daarvan, onverschillig of dat nu de vader was of de moeder, niet anders dan het geval was en is bij de Christenen en heidenen.

Waar voorts ook bij hen steeds d e f a m i l i e a l s z o o d a n i g zich de minderjarige weezen heeft aangetrokken en hunne belangen behartigd, en van b e n o e m i n g van een voogd door den vader of door den rechter nimmer sprake is geweest, zal de onderwerpelijke regeling niets bevatten hetwelk met de onder de Mohammedanen bestaande toestanden strijdt.

I I .

Behalve de eigenlijke voogdij moet in dit reglement nog een plaats wor- den ingeruimd aan de regeling van de positie en den werkkring van dege- nen die tot verzorgers van minderjarigen worden aangesteld, in geval die verzorging aan de ouders ontnomen is, dan wel tot beheerders van het ver- mogen van zoodanige minderjarigen, aan wier ouders dat beheer is ont- nomen.

Enkele eenvoudige bepalingen waren daarvoor voldoende.

I I I .

Vooralsnog is het niet noodig voorgekomen ook eene regeling omtrent de curateelc te ontwerpen.

Een zeer summiere regeling omtrent dit onderwerp bevat het reglement op het rechtswezen in de residentie Menaclo (Staatsblad 1882 II9 27) in de artikelen 157—Kil voor het geval van krankzinnigheid.

Die regeling, hoe onvolledig en summier ook, is niettemin voorloopig voldoende, daarin de Minahassa het n. f. nog nimmer voorgekomen is dat voor onder-curateelestelling eenigc noodzakelijkheid bestond.

Het moet dus volkomen onnoodig worden geaebt thans een uitvoerige regeling voor dit onderwerp uit te vaardigen. Zoo die nader noodig mocht blijken, zal het niet moeilijk zijn op den grondslag van de regeling der voogdij eenigc bepalingen voor cnrateele samen te stellen.

3

(26)

REGLEMENT TOT REGELING DER VOOGDIJ ONDER DE INLAND- SCHE BEVOLKING DER MINAHASSA-DISTRICTEN VAN

DE RESIDENTIE MENADO.

IN NAAM DER KONINGIN!

DB GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË,

Den Raad van Nederland sch- Indië gehoord;

Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut!

doet te weten:

Dat Hij, het wenschelijk achtende regelen vast te stellen omtrent de uit- oefening der voogdij onder de In- landsche bevolking der Minahassa- districten van de residentie Menado, alsmede omtrent de verzorging en het beheer der goederen van kinderen, in geval die verzorging dan wel dat be- heer aan dengene, die de ouderlijke macht over hen uitoefent, is ont- nomen ;

Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33, 75 en 109 van het Reglement op het beleid der Regeering van Ne- derlandsch-Inclië ;

(27)

19

Heeft goedgevonden en verstaan:

Vast te stellen het volgende:

REGLEMENT t o t r e g e l i n g d e r v o o g d ij o n d e r d e I n l a n d s c h e b e - v o l k i n g i n d e M i n a h a s s a-d i s- t r i c t e n v a n d e r e s i d e n t i e M e- n a d o.

HOOFDSTUK I.

AFDEELING 1.

V a n v o o r l o o p i g e v o o r - z i e n i n g e n .

AHTIKEL 1.

(1) Indien in eeno negorij een minderjarige onverzorgd achterblijft, is ieder meerderjarig bloedverwant, bij gebreke van bloedverwant ieder meerderjarige aangehuwdc verplicht tijdelijk den minderjarige tot zich te nemen on zich'voorloopig met de zorg voor zijn persoon en goed te belasten.

(2) Indien meerdere personen aan- wezig zijn die verplicht zijn zich met de voorloopige zorg voor den minder- jarige te belasten, wijst het hoofd der negorij, waar de minderjarige woon- plaats heeft een hunner daartoe aan en wel — tenzij daartegen naar zijne meening overwegende bewaren bc-

(28)

Al zal het zeker niet vaak voor- komen dat voorziening in de voor- loopige verzorging van een minder- jarige noodig is, toch mag een voor- schrift als van dit artikel niet geheel ontbreken.

In den regel zullen wel familie- leden of goede vrienden van de ou- ders van een wees hem tot zich ne- men en voorloopig zorg voor hem dragen, maar het geval dat dit niet zoo zal zijn is natuurlijk niet vol- komen ondenkbaar.

Ten aanzien van Europeanen wordt in dit onderwerp voorzien door de bepaling van artikel 374 B. W. Daar echter, gelijk boven is uiteengezet, instelling eener Wees- kamer voor de Inlanders in de Mi- nahassa onmogelijk is en aan op- dracht van werkzaamheden ten be- hoeve van Inlanders aan de bestaan- de Weeskamer te Makassar niet kan worden gedacht, moet hier naar een andere oplossing gezocht worden.

Bovendien is het aangehaalde voor- schrift feitelijk onvolledig, daar het niet voorziet in wat toch het be- langrijkste is, de zorg v o o r d e p e r s o o n van den minderjarige.

Dit ontwerp kent overigens wel de instelling van toeziende voogdij

staan — dengene die den minderjari- ge het naast in den bloede of door aanhuwelijking bestaat.

(3) Bij gebreke van bloedverwan- ten en aangehuwden wordt door het negorijhoofd in de zorg voor den minderjarige voorzien.

(29)

21 en regelt de voorziening in de zorg voor minderjarigen voor het geval de voogdij i n d e p e r s o o n v a n d e n v o o g d openvalt, maar in het in d i t artikel bedoeld geval wordt daardoor nog niet voldoende voorzien, zoodat daarvoor een speci- aal voorschrift noodig is.

„ O n v e r z o r g d a c h t e r - b l i j f t". Deze algemeene term maakt het artikel voor uitgebreide toepassing vatbaar. Daaronder kan gebracht worden zoowel het geval dat er grond bestaat een voogd te benoemen, als ook het geval dat een kind door dengene, die wettelijk met zijne verzorging is belast, verlaten is.

Eene sanctie op het in het eerste lid uitgesproken gebod ontbreekt.

Dwangmiddelen kunnen niet be- paald worden, straf op het niet na- komen dezer verplichting kan, voorshands althans, niet worden op- gelegd. Daarmede wachte men tot de noodzakelijkheid daarvoor geble- ken is, wat in den eersten tijd wel niet het geval zal zijn. Er heerscht in de Inlandsche maatschappij over- al in Indië, ook in de Minahassa, een groote gemeenschapszin, een streven tot onderling hulpbetoon en de wetgever mag met die eigen- schappen gerust rekening houden.

Invoering eener poenale sanctie zou bovendien, wat men thans als mo- reele verplichting gaarne op zich neemt, maken tot een drukkende wettelijke last.

(30)

Bij gebreke van familieleden zal het negorijhoofd den minderjarige kunnen toevertrouwen aan dengene die bereid is hem tijdelijk tot zich te nemen en desnoods zelf zich tijde- lijk het lot van den minderjarige moeten aantrekken.

Dat eventueel gemaakte kosten aan den optredenden voogd kunnen worden in rekening gebracht, spreekt wel van zelf.

ARTIKEL 2.

(1) In het geval in het eerste lid van het vorig artikel vermeld, neemt het negorijhoofd tevens de noodige maatregelen om te voorkomen dat de roerende goederen van den minder- jarige zouden kunnen weggemaakt of in waarde verminderd worden.

(2) Hij is bevoegd van die goede- ren eene beschrijving op te maken of te doen maken.

(3) Indien een voorloopige verzor- ger is aangesteld, worden deze goede- ren aan hem ter bewaring toever- trouwd onder verplichting om ze aan dengene, die over den minderjarige tot voogd zal worden aangesteld, af te geven.

De bepaling van dit artikel zal al- licht eerder voor toepassing in aan- merking komen dan die van het vo- rige. Mag, gelijk boven gezegd werd, door den wetgever rekening worden gehouden met de goede karakter- trekken der Inlandsche bevolking, onjuist zou hij handelen door ook tegen slechte niet te waken.

(31)

25 En hoezeer misschien zeldzaam, het komt toch voor — gelijk mij herhaaldelijk is medegedeeld — dat na den dood van ouders, die minder- jarige kinderen achterlaten, familie- leden of goede kennissen der fami- lie, niet zelden de geadopteerden,

zich meester maken van de in het sterfhuis aanwezige goederen.

Daartegen kan door inventarisa- tie en in bewaringgeving worden ge- waakt. Het negorijhoofd is echter hiertoe niet beperkt, zoodat niets hem zou verhinderen, dit noodig achtende, door enkele aanstelling van wakers den inhoud van het sterfhuis te beschermen dan wel het huis te verzegelen.

Een belooning is niet bepaald voor dengene, die de in dit of het vorig artikel bedoelde zorg op zich neemt. Dit is ook niet noodig. Dat de kosten vergoed moeten worden spreekt wel vanzelf. Men zal die aan den optredenden voogd in reke- ning moeten brengen.

ARTIKEL 3.

Van hetgeen het negorijhoofd uit kracht der bepalingen van de twee voorgaande artikelen heeft verricht, geeft hij onmiddellijk schriftelijk kennis aan het districtshoofd, onder w i en hij ressorteert, onder opgave van de omstandigheden, welke tot het nemen der voorloopige maatregelen aanleiding gaven.

De voorloopige maatregelen, in artikelen 1 en 2 bedoeld, dragen een

(32)

exceptioneel karakter en mogen dus niet langer duren dan strikt noodig- is. Zoo spoedig mogelijk moet daar- aan — meestal wel door aanstelling van een voogd — een eind worden gemaakt. Vandaar de voorgeschre-

ven medcdeeling aan het districts- hoofd, die met de zorg voor de aan- stelling van voogden belast is en die — gesteld het kind ware door zijne ouders verlaten — maatregelen

kan nemen ter ontzetting uit de ouderlijke macht.

ARTIKEL 4.

Ten aanzien van de Inlandsehe burgers worden, de werkzaamheden, in de voorgaande artikelen aan het negorijhoofd opgedragen, uitgeoefend door den wijkmeester, die de in het vorig artikel bedoelde mededeeling indient bij hot Hoofd van plaatselijk bestuur, onder wien hij ressorteert.

De Inlandsche burgers staan niet onder het gezag van districts- en negorijhoofden. In plaats van hen moeten het Hoofd van plaatselijk bestuur en de wijkmeester optre- den.

AFHEB LING 2.

V a n d e v o o g d ij i n h e t a l g e m e e n .

ARTIKEL 5.

In elke voogdij is slechts één voogd.

In welke gevallen in de voogdij

(33)

25 moet worden voorzien, leert artikel 23 der afstammingsordonnantie, en werd in vorenstaande inleiding uit- eengezet.

Bovendien zal een voogd moeten worden benoemd, indien de voogd overleden is, uit de voogdij is ontsla- gen of daarvan ontheven (zie bene- den artikel 52 en volg).

Het beginsel dat in elke voogdij slechts één voogd is, schijnt ook voor de Minahassa het eenig aan- nemelijke.

ARTIKEL 6.

(1) Behoudens de bepaling van het volgend lid, maakt de voogdij over kinderen uit een gezin, één voogdij uit.

(2) Echter kan over een of meer der, tot één gezin behoorende, kinde- ren afzonderlijk een voogd worden aangesteld.

(3) In dit geval kan bij de benoe- ming bepaald worden of tusschen de voogden worden overeengekomen, dat een hunner met het beheer van het, aan de minderjarigen gemeenschappe- lijk toebehoorend, vermogen zal wor- den belast.

In den regel zal het voldoende zijn over alle kinderen gezamenlijk uit één gezin afkomstig, onverschillig of

ze al dan niet ook uit één huwelijk gesproten zijn, één voogd te benoe- men.

Het is echter natuurlijk denkbaar dat, als het aantal kinderen te groot is, dit vóór dien eenen voogd te be-

(34)

zwarend zou zijn. V a n d a a r dat de bevoegdheid moet worden verleend om de voogdij over die kinderen te splitsen.

H e t derde lid h o u d t rekening m e t de mogelijkheid dat twee of meer kinderen uit één gezin, die verschil- lende voogden hebhen, rechthebben- den op één onverdeelden boedel zijn. H e t zal clan meestal wensche- lijk zijn dat slechts een der voogden als beheerder daarvan optreedt en slechts de zorg voor de persoon der minderjarigen wordt gedeeld.

A R T I K E L 7.

H e t toezicht over en het opperge- zag in de voogdij worden — volgens de desbetreffende bepalingen van dit reglement — uitgeoefend door:

a. het districtshoofd;

b. de familie, al dan niet vertegen- woordigd door den toezienden voogd.

Over de opdracht van toezicht en het toekennen van oppergezag aan de familie en aan het distrietshoofd, werd reeds in de algemeene toelich- t i n g gesproken.

A E T I K E L 8.

(1) Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt in dit reglement onder de uitdrukking „distrietshoofd" ver- staan het hoofd van het district waar degene, onder wiens m a c h t de min- derjarige stond vóór de voogdij open- viel, woonplaats had.

(2) I n d i e n echter de familie, van

(35)

27

welke de minderjarige deel uitmaakt, van oorsprong behoort, de aan die fa- milie toebehoorende onroerende goe- deren voornamelijk gelegen zijn, of de meerderheid der den minderjarige het naast bestaande familieleden ge- vestigd zijn in een ander district, geeft het in het eerste lid bedoelde hoofd, alvorens eenigen maatregel te nemen, van het openvallen der voog- dij dadelijk, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van familieleden van den minderjarige, kennis aan het hoofd van laatstbedoeld district, onder me- dcdeeling van de getroffen voorloo- pige voorzieningen, alsmede van de door de ouders van den minderjarige gedane 'aanwijzing, zoo die heeft plaats gehad, een en ander onder toe- zending der daarop betrekking heb- bende bescheiden.

(3) Ingeval van verschil omtrent de beantwoording der vraag, welk hoofd het toezicht over en het gezag in de voogdij behoort uit te oefenen, beslist de Voorzitter van den Land- raad op het schriftelijk verzoek van een der gemelde hoofden, na den an- der te hebben gehoord.

(4) Het districtshoofd, dat een- maal het toezicht over en het gezag in eene voogdij heeft aanvaard, dan wel bij verschil daartoe is aangewe- zen, is gehouden ook verder zich daar-

mede te belasten.

(5) Het tweede districtshoofd ver- tegenwoordigt het districtshoofd ten aanzien van alle hem in dit reglement opgedragen werkzaamheden voor zoo-

(36)

Het is van groot belang dat het toezicht over de verzorging van den minderjarige en het beheer van diens vermogen worden opgedragen aan het hoofd van het district waar in het algemeen de belangen van den minderjarige hoofdzakelijk lig- gen. Waar de meeste bloedverwan- ten wonen, waar de familiegoederen liggen, kortom waar de familie van den minderjarige thuis behoort, daar zal waarschijnlijk de gekozen voogd wonen en daar moet dan ook het toezicht over de voogdij kunnen worden uitgeoefend.

In den regel nu zal dit zijn dat district waar de voogdij is openge- vallen. Verreweg de meeste Inlan- ders in de Minahassa blijven tot hnn dood wonen en sterven in liet district waar de familie van ouder tot ouder gevestigd was. Het stam-

ver die in zijn onderdistriet moeten worden verricht, behoudens de be- voegdheid van den laatste om zelf daartoe op te treden.

(6) Ten aanzien van Inlandsche burgers oefent het Hoofd van plaat- selijk bestuur de function uit in dit reglement aan het districtshoofd op- gedragen. De bepaling van het eerste tot en met het vierde lid van dit arti- kel zijn ten aanzien van het Hoofd van plaatselijk bestuur van toepas- sing. Het Hoofd van plaatselijk be- stuur kan zich ten aanzien van alle handelingen doen vertegenwoordigen door een aan hem ondergeschikt amb- tenaar of hoofd.

(37)

29 verband — al is het losser geworden dan het eertijds was — werkt nog altijd.

Maar het geval zal zich niettemin niet zelden voordoen dat dat anders is. Sommigen vestigen zich als han- delaren op een voorname plaats bui- ten hun eigenlijk district; anderen (ambtenaren) kunnen worden ge- plaatst in een ander district dan waar zij thuis behooren; weer ande- ren (particulieren) krijgen betrek- kingen in andere deelen der Mina- hassa.

Sterven zij of worden zij uit de ouderlijke macht ontzet, dan zal dus de voogdij over hunne minderjarige kinderen openvallen in een ander district dan dat waar de familie is gevestigd, waar de familiegoederen liggen, en uit welks bevolking dus de voogd het liefst zal worden ge- kozen.

Nu is het zeker in het belang eener goede behandeling der voogdij dat niet het hoofd van het district waar de voogdij openviel met de lei- ding der zaken belast blijft en is het verre verkieselijk dat hij deze func- tie overdraagt aan zijn ambtgenoot in het distriet in hetwelk de minder- jarige, zij het niet door geboorte, dan toch door afstamming en door zijn vermogensrechtelijke belangen, thuis behoort.

Dat moet echter dadelijk geschie- den vóór nog de familie is bijeenge- roepen, wil men niet dat er verwar- ring zal ontstaan voor de toekomst.

(38)

Kan de regeling van dit artikel eenig tijdverlies veroorzaken, de ge- troffen voorloopige voorzieningen maken dat het door dat tijdverlies ontstaande nadeel niet groot zal zijn.

De bepaling van het laatste lid be- rust op dezelfde overweging als die van artikel 4.

ARTIKEL 9.

(1) De vergaderingen der familie worden door het districtshoofd bij- eengeroepen, dat bij die oproeping de plaats, den dag en het uur van samen- komst bepaalt.

(3) Die oproeping geschiedt het- zij schriftelijk, hetzij mondeling door middel der betrokken ncgorijhoofden.

(3) Voor zoover de op te roepen familieleden in een ander district wonen, geschiedt hunne oproeping door tusschenkomst van het hoofd van dat district.

(4) De door het districtshoofd op- geroepen vergadering is bevoegd be- sluiten te nemen omtrent alle onder- werpen waarvan volgens dit regle- ment de beslissing staat aan de familie.

(5) Vergaderingen der familie worden behalve in het geval, bedoeld in artikel 24, bijeengeroepen wanneer daartoe door den voogd of den toe- zienden voogd het verzoek wordt ge- daan, of het districtshoofd zelf daar- toe termen aanwezig oordeelt.

Golden de oude adat-instellingen nog onverzwakt, ambtelijke tus-

(39)

Ol

schenkomst voor de bijeenroeping van de familie zou onnoodig zijn.

Volgens die instellingen had iedere familie een hoofd dat allo familie- belangen regelde. Nog is dat niet geheel verdwenen. Voor zoover er nog onverdeelde familiegronden zijn, wordt nog wel de macht van een pengatoer als voortzetter der traditie van den toea'n taranak van vroeger erkend, maar zijn gezag is niet meer zoo groot als vroe- ger. Vaak zijn de familiegronden reeds ten voortdurenden gebruike tusschen staken, soms tusschen ge- zinnen verdeeld en, waar in het alge- meen het individu meer op den voor- grond trad, verdween het familie- hoofd naar den achtergrond.

De bijeenroeping van de familie kan dus niet meer aan het familie- hoofd worden opgedragen.

Volgens de C. C. treedt de juge de paix op tot bijeenroeping van den conseil de Familie. Hier is het dis- trictshoofd als van zelf de aangewe- zene. Hij, die in zijn ambt nog de traditie van het stamhoofd uit vroe- gere tijden bewaart, is daardoor als van zelf de aangewezen man om de bijeenroeping van de familie te doen.

Slechts éénmaal is bijeenroeping der familie bepaald noodig n.1. bij het openvallen der voogdij, wanneer dus oen voogd en een toeziende voogd moeten worden benoemd en bepaalde andere maatregelen moeten worden genomen.

(40)

Latere bijeenkomsten kunnen al- leen door bijzondere omstandighe- den noodig zijn, daar in den regel de familie ten aanzien van alle hande- lingen wordt vertegenwoordigd door den toezienden voogd.

Zijn voogd en toeziende voogd in functie en heeft noch het districts- hoofd, noch eenig familielid aanmer- king op hunne gestie, dan is het dus niet noodig het oordeel der familie in te roepen wat alleen dan noodig zal zijn als de beide eersten van zienswijze verschillen of belangrijke aanmerkingen op bun beheer ge- maakt worden.

De voogd zoowel als de toeziende voogd kunnen het verzoek tot bij- eenroeping doen en het hoofd zal aan dat verzoek moeten gehoor ge- ven. Ook kan hij ambtshalve de bijeenroeping bevelen, bijv. wan- neer hij zelf bezwaren tegen den voogd heeft of wel wanneer familie- leden hem daarop de aandacht ves- tigen. Den laatsten zelf het recht te geven de familie te doen bijeen- komen is naar het mij voorkomt niet noodig.

ARTIKEL 10.

(1) Tot deelneming aan die ver- gadering roept het districtshoofd be- halve den voogd en den toezienden voogd, zoo die er zijn, op:

a. de bloedverwanten in de rechte opgaande linie der ouders van den minderjarige ;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

samenvatting Comparant verklaart verkocht te hebben aan Christoffel Lok een huis in de Geerstraat, gekocht van Gerrit Jan van der Veen, voor een bedrag van ƒ1400. Koper heeft

Voor bedrijven die op Europese schaal kunnen opereren zal ook de medezeggenschap van de werknemers op Europees niveau vorm moeten krijgen.. D66 bepleit de introductie van een

Doorontwikkeling 1: aansluiting bij actiepunten beleidskader.. Doorontwikkeling 2: waar ligt uw

Mij kwamen althans geene gevallen ter oore van misbruiken, hetzij door ouders, hetzij door verzorgers van de hun toever- trouwde macht over het kind of diens ver- mogen gemaakt,

Het gaat er in elk geval om duidelijkheid te krijgen of vanaf het moment fatale brand Welkoop in juni 2017 verwachtingen zijn gewekt en/of toezeggingen zijn gedaan dat Welkoop op

architectenbureau De Zwarte Hond en dat u vertrouwen heeft in de kwaliteiten van dit bureau om te komen tot een bijzonder ontwerp voor deze belangrijke plek in het centrum.. U

UNIZO wil in dit kader onder meer de af- schaffing van de registratierechten voor het oprich- ten van een vennootschap, de snelle introductie van de ‘vriendenlening’ waarbij

Voor jeugdigen met een voogdijmaatregel of van 18 jaar en ouder wordt het budget niet op basis van een objectief verdeelmodel verdeeld, maar op basis van het zorggebruik in