• No results found

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel · dbnl"

Copied!
757
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling

bron

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel.

Philippus Losel, Rotterdam 1735

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/alke003nede03_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Opdragt aan den wel-edelen Heer, Mr Adriaan Paats,

Bewindhebber der bevoorregte Oost-Indische maatschappye der Vereenigde Nederlanden, ter kamere van Rotterdam. enz.

Quid prius dicam solitis Parentum Laudibus? H

OR

.

L

. 1. O

D

.

XII

.

Weled'le PAATS, die uit den Stam, Een eer, en roem voor Rotterdam,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(3)

Gesprooten, steeds zoekt naar te streeven Den lof1uw's Vaders, die blyft zweeven, Met uw' Groot-vaders2grooten naam, Op dankb're tongen van de Faam,3 Een lof, en naam, door deugd4verworven, Die leefd na dat zy zyn gestorven;

Geleerde PAATS, neem wel van my, Dat ik, die, als een nyv're by, Ging aazen op den thym der boeken Om lekkernyen op te zoeken Die kenners watertanden doen, Verkwikken, koesteren, en voên, U naderende in Poëzye,

Een Deel dier honingraaten wye;

1 Incenditque animum samae venientis amore. VIRG. AEN.L.VI. 880.

2 Quis te, mague Cato, tacitum, ant te, Cosse, relinquat? VIRG.L.VI. 841.

3 Illum aget penna metuente solvi Fama superstes. HOR. OD. 2. l. 2.

4 Ardens e[ve]xit ad aetbera virtus. VIRG. . 130.

(4)

Een Deel van Neêrlands Plegtighêen, De Dis-gebruiken, en met-een De Mis-gebruiken, met behaagen Aan U eerbiedig op koom' draagen.

Al schoon die Plegt' van Nederland Vereischte een afgeregter hand, En meer ervaaren dan de myne, Nogtans gebrek van magt verdwyne Voor goeden wil! Het zy hoe 't zy:

Gun dat ik Dit ten proeve wy', Genoopt door meer dan eene reden, Van Maagschap, en genegenheden, Aan U, die toonde uw' lust, en smaak In Wetenschappen, en vermaak In diergelyke Boekbanketten.

Hier spreken vremde, en Nêerlands Wetten, Om 't Misbruik, dat tot ergernis,

Of schaadelyk, of schandig is,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(5)

Door boete en straffe te verleeren, En kragtig uit een Land te weeren:

De Godgeleerdheid toond hier aan Wat met den Godsdienst kan bestaan:

De Zedekunde zal hier wyzen Beleefdheids regels, aan te pryzen:

Zy beide leeren wat hier stryd:

Staatkunde raamd het nut, haar' tyd, En keurd, ten beste van den Lande, Het Misbruik af, met schaê of schande.

Gy, dien de Boekery behaagd, Die twee drie jaaren Rome zaagt, Zult hier zyn' oude Plegtigheden Zien toetsen, pryzen, of met reden Verwerpen; die veel Volken meer5 Bezogt, en vond 's Lands wys 's Lands eer,

5 Qui mores hominum multorum vidit, & Urbeis. HORAT. de art. P. V. 142.

(6)

Vind ligt dat leeren kan, vermaaken, Of loven doen, of billyk laaken De zeden van uw Vaderland,

Naar dat zyn Deugd de kroone spand, Of zyn' Manier, en erger wyzen,

's Lands eer genaamd, met regt mispryzen Verdienen. En, voldoet Dit niet;

Zie op het hert van die 't U bied.

Zoo moet Ge ter Vergaderinge, (Waar, in die Puik-verzaamelinge Der Leden, uw Grootvader praald, En Vader6, na ze zyn gedaald Ten grave, elk in zyn Schilderye) Ten nut der Ooster-maatschappye Lang schynen, en hun loflyk spoor Betreden waar zy gingen voor;

6 ...Tusque, expectata Parenti, Vincet iter durum Pietas. Datur ora tueri, Nate, tua. VIRG. AEN. l. VI. 687.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(7)

En, naa 't vervullen uwer jaaren, Hun' Deugd, en Glori evenaaren!

Dus strekk' deez' Opdragt, en dit Digt, Een agtings blyk, en vrindschaps pligt.

P. VAN DER SCHELLING.

(8)

Voorreden.

I. Gelyk het nut, en noodig is, kennis te hebben van de manieren, gebruiken, en plegtige gewoontens van ons Land, en zelfs van die van onze Voorzaaten; eens deels, om ons daar na te gedraagen; en anders deels, om daar door het regte begrip der oude Geschiedenissen en Wetten te erlangen

1

:

Zoo is het niet minder nut, en noodig, de goede van de kwaade manieren, gebruiken, gewoontens, en plegtigheden te leeren onderscheiden.

Iaa deze pligt is zoo veel nutter, en noodiger, als hy gemeener is, dan de eerste;

dewyl die zelfde pligt yder re-

1 Zie de Voorreden voor 't I. Deel, § 1.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(9)

delyk mensch

2

, en vooral yder Kristen, onvermydelyk betreft.

II. Al maakt iemand geen werk van Geschiedenissen, nog gewoontens der Volken na te spooren: en al kon hy buiten dat een goed burger zyn, en Kristen; zoo kan hy geen van beide zyn, ten zy hy de wetten, gewoontens, en gebruiken zyner

medeburgeren, en het vereisch van de pligten der Redelyke, en Kristelyke Zedekunde onderzoeke.

Een redelyk mensch moet zyn gedrag rigten naar den eisch der gezonde reden, een goed burger naar de wetten, een beleefd, en wellevend burger naar 't aangenoome gebruik van goede manieren;

2 Cicero de oratore: Quid dicam de vita, de officiis, de virtute,DE MORIBUS, sive quarum rerum disciplina nihil aut dici, aut intelligi potest.

Item. Nihil sine hac scientia graviter, ample, copiose dici & explicari potest.

(10)

en een Christen daar en boven naar den eisch der Evangelische Deugden, en Zeden.

De Burgerweten, Koustumen, plegtige Gebruiken, en Manieren zyn veranderlyk;

maar de regels van de gezonde Reden, van de Wet der natuur, en die van den Kristelyken Godsdienst zyn onveranderlyk.

3

Derhalven moet het veranderlyke in dit geval aan het onveranderlyke getoetst, en beproefd worden.

Men kan geen goed Kristen zyn, zonder een goed burger te zyn: maar men kan een goed burger, en ervaaren in goede manieren, en regels van de Mode, en daar na geschikt zyn, zonder een goed Kristen te zyn.

3 III. Deel der Displegtigheden, Kap. XXI. § XV, enz. en § XX.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(11)

Goede Zeden, en goede Manieren, onder de Kristenen, verschillen dikwils, als ligt, en duisternis. Van de eerste oordeeld men, by de Kristenen, naar den onveranderlyken rigtsnoer der Rede, en geopenbaarde Wet; en dan verstaat men 'er door Kristelyke Zeden, en Deugden. Van de tweede oordeeld men meest naar het oordeel van 't Gemeen, en het aangenomen Gebruik, volgens het spreekwoord Lex Regio, 's Lands wys, 's Lands eer.

De reden, waarom men dus oordeeld van de goede manieren, is wel gegeven by

Erasmus. Want, hoewel hy daar eigenlyk spreekt van de Mode, en het decorum, of

welvoegelyke, en betaamelyke der kleedinge; zoo is het ook op het decorum, of het

gevoegchelyke, en betaamelyke van alle zoogenaamde goede manieren

(12)

toepasselyk. Quanquam hic certus praescribi modus non potest, eo quod non omnium par est, vel fortuna, vel dignitas; nec apud omnes nationes eadem decora sunt, aut indecora: postremo nec omnibus seculis eadem placent, displicentque. Unde

quemadmodum in aliis multis, ita hic quoque non nihil tribuendum, juxta proverbium, νόμ κα χώρ , atque etiam καιρ

4

, cui servire jubent sapientes. Est tamen in hisce varietatibus, quod per se sit honestum aut secus: veluti illa, quae nullum habent usum, cui paratur vestis. Prolixas trahere caudas in foeminis ridetur, viris improbatur;

an Cardinales & Episcopos deceat, aliis

4 Id est, mori, & regioni, nec non opportune tempori.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(13)

aestimandum relinquo. Multitia nunquam non probro data sunt tum viris, tum foeminis

&c. de civil. mor. puer.

Goede Zeden oder Kristenen zyn dan manieren van leven, die overeenkomen met den eisch der Kristelyke Wetten en Deugden, en kwaade Zeden, die daar mede niet zyn overeen te brengen.

Manieren zyn gebruiken in den burgerlyken ommegang in zwang gaande; en dat

wel middelmaatig, dat is, nog goed, nog kwaad in zig zelve; of goed, of kwaad, naar

dat ze met den eis der Kristelyke Wetten, en Zeden overeen komen, of daar mede

stryden; en dus goed, of kwaad inderdaad, schoon de goede Manieren kwaad, en de

kwaade goed mogten genaamd worden by de meeste menschen; zoodanig dat somtyds

zoogenaam-

(14)

de goede manieren, of in zig zelve, of om het misbruik, met de goede Zeden, en Kristelyke Wetten komen te stryden.

Dit te onderzoeken, en wel te leeren kennen, onderscheiden, en betragten, is dan de volstrekt noodzaakelyke, en algemeene pligt van yder mensch, die naar de Reden, dien onveranderlyken rigtsnoer, tragt te leven, en vooral van yder Kristen.

III. Voornaamelyk is dit yders pligt, om dat men van der jeugd, of door opvoeding, of het volgen van den grootsten hóóp, al aan manieren gewend is, eer men over derzelver betaamelykheid, of onbetaamelykheid, en eerelykheid, of oneerelykheid kan oordeelen. Gelyk zelfs Heidenen erkend hebben.

En daar onder Cicero: ‘In primis autem constituendum est quos nos & qualeis esse velimus, & in quo genere vitae: quae

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(15)

deliberatio est omnium difficillima: ineunte enim adolescentia, cum inest maxima imbecillitas consilii, tunc id sibi quisque genus aetatis degendae constituit quod maxime adamavit: itaque ante implicatur aliquo certo genere cursuque vivendi, quam potuit, quod optimum esset, judicare. &c. Hoc Herculi, Iovis satu edito, potuit fortasse contingere: nobis non item, qui imitamur quos cuique visum est, atque ad eorum studia institutaque impellimur. Plerumque autem, parentum praeceptis imbuti,’

AD EORUM CONSUETUDINEM, MOREMQUE DEDUCIMUR: ALII MULTITUDINIS JUDICIO FERUNTUR, QUAEQUE MAJORI PARTI PULCHERRIMA VIDENTUR, EA MAXIME EXOPTANT. de Off. l. I. c. 32.

En dus beweerden zy vorder, hoe men, daar voor geen zorg draagende,

(16)

eer men 't wist tot de ondeugd vervallen was. Seneca toond dit, en in 't byzonder, hoe men dus uit de natuurelyke eenvoudigheid allengskens tot pragt, brassery, en dronkenschap verviel: ‘Sufficit ad id natura, quod poscit. A natura luxuria descivit:

quae quotidie se ipsam incitat, & tot saeculis crescit, & ingenio adjuvat vitia. Primo supervacua coepit concupiscere, inde contraria; novissime corpori animum addixit,

& illius deservire libidini fussit. Omnes istae artes, quibus aut excitatur

5

civitas, aut strepit, corporis negotium gerunt: cui omnia olim tanquam servo praestabantur, nunc tanquam domino parantur. Itaque hinc textorum, hinc fabrorum officinae sunt, hinc odores coquentium, hinc molles coporis motus do-

5 In aliis, exercitatur: quod praesert Lipsius.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(17)

centium, mollesque cantus & infractos.’ RECESSIT ENIM ILLE NATURALIS MODUS, DESIDERIA OPE NECESSARIA FINIENS: JAM RUSTICITATIS ET MISERIAE EST VELLE QUANTUM SAT EST. ETC. Epist. 90. Vide & 122.

IV. En is dat yders pligt wel des te meer, hoe dat de Mode, gemeenelyk als een tiran aangemerkt, de menschen somtyds genoegzaam dwingt, of haar na te volgen, of den naam van een welgemanierd, welleevend, beleefd, en fatzoenelyk mensch te verliezen

6

. Voor welk gevaar ook Heidensche Zedekundigen de menschen

gewaarschuwd, en waarom zy daar op aangedrongen hebben, dat men naar de reden, en niet naar voorbeelden, en den gemeenen sleur te leeven; en niet het geen

gebruikelyk, maar betaamelyk

6 III. Deel dezer Plegtigh. Kap. XX. § III.

(18)

was, te volgen had. Dit deed Seneca:

Nihil ergo magis praestandum est, quam ne pecorum ritu sequamur antecedentium gregem, pergentes non qua eundum est, sed qua itur. Atque nulla res nos majoribus malis implicat, quam quod ad rumorem componimur, optima rati ea, quae magno assensu recepta sunt, quorumque exempla nobis multa sunt: nec ad rationem, sed ad similitudinem vivimus.

Primi exitio sequentibus sunt: hoc in omni vita accidere videas licet; nemo sibi tantummodo errat, sed alieni erroris & causa, & author est. V

ERSATQUE NOS ET PRAECIPITAT TRADITUS PER MANUS ERROR

,

ALIENISQUE PERIMUS EXEMPLIS

.

SANABIMUR SI MODO SEPAREMUR A TURBA

.

7

Non tam bene cum rebus Humanis agitur ut meliora pluribus placeant:

ARGUMENTUM PESSUMI TURBA EST: QUAERAMUS QUID OPTIMUM FACTUM SIT. NON QUID USITA TISSIMUM, ET QUID NOS IN POSSESSIONE FELICITATIS AE-

7 Alii: [Coeta.]

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(19)

TERNAE CONSTITUAT. Sen. de vit. beat.

Et Epist. 123. Inter causas malorum nostrorum est, quod vivimus ad exempla: nec ratione componimur, sed consuetudine abducimur. Quod si pauci facerent nollemus imitari: cum plures facere coeperunt, quasi honestius sit, quia frequentius, sequimur,

& RECTI APUD NOS LOCUM TENET ERROR, UBI PUBLICUS FACTUS EST.

Zoo sprak ook Epicteet

8

en and'ren.

Een man van fatzoen te zyn, zyn weereld te verstaan, welgemanierd, beleeft te zyn, is een lof, die den meesten bekoord: Maar wat word 'er somtyds niet al onder begreepen, dat met den onveranderlyken rigtsnoer der gezonde Reden, en Kristelyke Zeden, en Deugden, niet overeen te brengen zy, ja daar mede volkomen stryd?

V. En wat is'er dog zoo hard, en ongevoegchelyk schynende in den beginne, dat

8 Vid. & Epict. ench. c. 40. 45, 46. 57. nec non Arrian. Epict. l. 3. c. 16. & l. 4. c. 2.

(20)

niet allengskens aangenaam, en welstaande word, wanneer het door toestemming en gewoonte van het Volk, of de Mode, bevestigd is, en ingeworteld?

De Geleerde Arthurus Duck, dit aangetoond hebbende van eenige Wetten, en Gewoontens der Britten, ten tyde van Willem, the Conquerour, of de Overwinnaar, maakt'er een aanmerking op, hier ter bevestiging konnende strekken:

Leges vero Conquestoris Anglis primo durae videbantur, easdemque excutere saepe tentarunt; sed per aliquot saecula insequentia Consuetudine, & consensu Gentis nostrae confirmatae deinceps iisdem gratae fuerunt, & in Mores nostros abierunt.

‘Nam Consuetudinis apud omnes Gentes mira vis est, postquam uniuscujusque populi consensu recepta fuerit. Atque ideo Lex Tyranno, Consuetudo Regi comparari solet;’ Legesque ex prae-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(21)

scripto datae speciem servitutis habent, consuetudines vero, consensu receptae, ut Liberis imperant. De us. & auth. jur. civ. Rom. l. II. c. VIII. part. 2. § 20.

VI. 't Zou ligt, dog hier mogelyk te lang vallen, dit met veel byzondere voorbeelden en bewyzen te bevestigen. Ik zal dan hier niet spreeken van de ligtgeraaktheid, nog de wraakzugt over ingebeelde belediging van het punt van eer, nog de twee-gevegten, nog de verkeerde oordeelen over kloekmoedigheid, en lafhertigheid; nog de

valshartige Complimenten, nog de agterklap, en kwaadspreekendheid, en diergelyke zaaken, die door de Mode, en het voorbeeld van aanzienelyke luiden, zoo in zwang zyn geraakt by sommige, zelfs Kristen-volken, dat men wat vreemds of

ongevoegchelyks scheen te willen, als men

(22)

poogde te onderzoeken, of die zoogenaamde goede Manieren niet streeden met de Rede, en den Kristelyken Godsdienst.

Om dan, van alle deeze, en diergelyke voorbeelden niet te spreeken, zal ik'er maar een, ter zaake dienende, voor oogen stellen.

De zelfde rol, die de zoogenaamde goede Manieren, en de Mode, elders speelden, speelde de Mode in de Dis-Plegtigheden, in het aanregten van Maaltyden, Gast- en Feest-maalen, en het drinken der Gezondheden, in't byzonder; en dat wel onder het axioma, of den bekenden grondregel, 's Lands wys, 's Lands eer. Indiervoegen, dat veele zoogenaamde welgemanierde, wellevende en beleefde Kristenen, uit gewoonte onbeschroomd Misbruiken opvolgden, hoewel ze regelregt streeden met dien Godsdienst, waar van ze openbaare belydenis deeden,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(23)

van daar na vooral, en in weerwil van lief, en leet, altoos te zullen leven.

De zoogenaamde eis der Mode, en Goede Manieren, en de pligten van fatsoen, beleefdheid, en wellevendheid, stryden dus dikwils vlak tegen de pligten van de gezonde Reden, en den Kristelyken Godsdienst.

De Dienstwilligheid, Toegevendheid, en Complaisance

9

, of behaaglust in

gezelschappen, mag, nog kan een redelyk mensch, en Kristen, zoo ver niet uitstrekken, als de Mode, en zoogenaamde welleevendheid, en goede Manieren, veeltyds schynen te vereischen, naar het verdorven oordeel der menschen. Dewyl de Reden,

Godgeleerdheid, en Zedekunde, dezelve, volgens hare regels, dikwils veroordeeld, of de Staatkunde door goede wetten verbied, en de

9 III. Deel dezer Dis-Plegtigheden, Kap. XX. § IV. 3. enz. Kap. XXI. § XI. enz. en § XXII. 7.

(24)

Regtsgeleerdheid dienvolgens afkeurd.

Dit dan wel te onderzoeken, te leeren onderscheiden, en betragten, is het noodig werk van yder redelyk mensch, en Kristen.

VII. Dit is ook de reden, waarom wy, beschreven hebbende N

EDERLANDS

D

IS

-P

LEGTIGHEDEN

, door my in II. Deelen verdeeld (vertoonende het Eerste Deel de plegtige Gebruiken aan den Dis, in het houden van maaltyden; en het Tweede Deel de plegtige Gebruiken, in het drinken der Gezondheden, onder de Oude Batavieren, en Vorsten, Graaven, Edelen, en andere ingezetenen der Nederlanden, wel eer gebruikelyk, nevens den oorsprongk dezer gewoontens, en derzelver

overeenkomst met die der andere Volken) ook teffens noodig geagt, en voorgenoomen hebben te onderzoeken, en aan

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(25)

te toonen, het Gebruik, en Misbruik der zelver Dis-Plegtigheden, volgens de Historien;

en het Misbruik van het Gebruik te onderscheiden, volgens de regels van den Kristelyken Godsdienst, de gezonde Reden, de Burger-wetten, en Zede-, en Staat-kunde; en dus ook volgens de Aanmerkingen, die Godsgeleerden,

Regtsgeleerden, en Zede- en Staat-kundigen, van tyd tot tyd, hier en elders, daar over hebben gemaakt.

Hoe dit hier verrigt zy, zal blyken, vooral ten opzigt van het Misbruik der

Gastmaalen, en Drink-plegtigheden, het Misbruik der Drink-voorwaardens, en

Drink-betuigingen; en voornaamelyk ten opzigte van Brassery, en Dronkenschap,

Drink dwang, en diergelyke buitenspoorigheden, enz. by de Godgeleerdheid, en

Zedekunde, volgens haare regels, ver-

(26)

oordeeld, en zelfs by de Staatkunde somtyds door goede wetten geweerd, en by de Regts-geleerdheid dienvolgens afgekeurd.

VI. Om dan eenig netter denkbeeld te geven van den inhoud van dit derde Deel, en hoe ik het zelve hebbe op- en toe-gesteld, van de aaneenschakeling der stoffen, en wat orde ik daar in hebbe gehouden, zal ik daar van een ruwe schets maaken. Al schynt dit Deel, volgens den Titel, vermengd met eenige stoffen, en aanmerkingen van verscheiden aart, met eenige Moralia, en 't geen de Zedekunde, en

Godgeleerdheid, als ook de Regtsgeleerdheid en Staatkvnde betreft, we wyken egter niet af van ons eerste opzet, en bestek. Het word voornaamelyk historischer wyze vertoond. De geschiedenissen leeren ons de feiten der Gebruiken, en Misbruiken:

en uit dat gene, 't welk geschied, en geschreven is,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(27)

word hier vertoond wat Godgeleerden, Zedekundigen, Regtsgeleerden, en Staatkundigen, by deze en gene Volken, en byzonder in de Nederlanden, over het Gebruik, en Misbruik dier Plegtigheden hebben aangemerkt.

Na dat, volgens de Historien, verhaal van de Misbruiken der Dis-Plegtigheden,

onder vele Volken, en die van Nederland, is gedaan; en na dat, volgens de gronden

van het Regt der Natuur, der Godgeleerdheid, en Zedekunde, het kwaad van brasserye,

drink-dwang, en dronkenschap, met derzelver gevolgen, is onderzogt, en vertoond,

word, volgens de gronden der Regtsgeleerdheid, vorder nagespoord; of, en hoedanige

dronkenschap (die onder de misbruiken der Dis- en Drink-plegtigheden wel de

voornaamste rol speeld) naar de Burger-regten, eenige misdaad verschoond,

(28)

en de straf belet, of verligt, en wat desaangaande in praktyk zy in de Nederlanden.

De drink-dwang, en dronkenschap, met deszelfs gevolgen, by de Staatkunde aangemerkt zynde, als schaadelyk aan de Burgermaatschappye, zo zy daar tegen gemaakt en gesteld verscheide Burgerwetten, en straffen, die hier worden aangewezen.

En, gelyk ik het Eerste en Tweede Deel zoo geschikt heb, dat we de Gebruiken, of Eet- en Drink-plegtigheden der Nederlanden, ook vergeleeken by die van andere Volken; ten dien einde daar van gewag maakende: zoo heb ik ook hier gedaan, ten opzigte van 'tGebruik, en Misbruik der Dis-plegtigheden, en byzonder ten opzigte van de wetten, en straffen van verscheide Volken, tegens de Dronkenschap van allerlei Stands persoonen, Vor-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(29)

sten, en Overheden, Geestelyken, en Wereldlyken.

Volgens de Historien ondersteld, en aangewezen zynde de overdaad, pragt, en kostelykheden van den Dis, word vervolgens hier vertoond, hoe de Staatkunde overwoog, of overdaad, pragt, en verkwisting voor- of na-deelig waar aan de Burgermaatschappye: en hoe dezelve by veele Volken, in't byzonder ten opzigte van de overdaad, pragt, en kostelykheid der Feest- en Tafel-houdinge, door Wetten en Keuren zy besnoeid.

In dit opzigte zoude ik meer verscheide Oude Keuren, van Nederland, hebben konnen voortbrengen. Dog dewyl ik'er reeds verscheide heb bygebragt, zoo in myne Aanteekeningen

10

, als tusschen-gevoegde

10 I. Deel. Kap. XIV. Van Bruiloften § VIII. A. (13) bl. 101, enz. tot 202. Kap. XVII. Kap.

XXIII. § XII. A. (5) bl. 316, enz.

(30)

Hoofdstukken,

11

of andere Byvoegselen van het Eerste en Tweede Deel, zoo wyz ik den Lezer, die'er meer mogte begeren, dan hier worden gemeld, om geen herhaaling te doen, derwaarts.

Wyders word, volgens de Regtsgeleerdheid, onderzogt, of, en hoedanige handelingen, en verbintenissen, in Dronkenschap aangegaan, kragteloos zyn: als mede; of, en redenen waarom de Nederlandsche, en byzonder Hollandsche

Burgerwetten, als ook de Beschreve en Pauselyke Regten, een koop, in dronkenschap aangegaan, kragteloos houden. Of uiterste willen, Huwelyks contracten, 't kennen of ontkennen van handschrift, schelden, eeden, enz. in dronkenschap gemaakt, geschied, en gedaan, verbinden, en van

11 I. Deel, Kap. XV. § VIII. X. XIII. XXIII. en Kap. XVI. § IV. Kap. XVII. § II. Kap. XVIII.

Kap. XX. § XIX. Kap. XXIV. en Kap. XXXII, enz.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(31)

kragt zyn, of niet. Of, en hoe de Burgerwetten, de verbintenissen uit koop, enz.

kragteloos stellende; en in tegendeel de verbintenis uit misdaaden van kragt houdende, overeenkomen met het Regt der natuur.

Gelyk als 'er naauwelyks een misbruik is, of het zogt zyn verschooning onder eenige voorwendsels, zoo is'er geen misbruik, waar voor men meer voorwendsels bedagt vind, dan voor het misbruik van den drank, en de Dronkenschap. Dit leeren de Historien, en de dagelyksche ondervinding. Deze voorwendsels dienvolgens voorgesteld zynde, word teffens wat ter wederlegging diende gemeld:

Wyders de aanleidingen, oorzaaken, en redenen van de gewoonte van dronkenschap

der Heidensche, en Kristen-volken, onderzogt:

(32)

In 't byzonder het voorwendsel, dat zonder den wyn geen vreugde, en in de dronkenschap het grootste vermaak zouw te vinden zyn, wederlegd:

En de waare aanleidingen, en oorzaaken van de gewoonte van dronkenschap aangetoond: als kwaad Gezelschap, de Mode, Complaisance, of Behaagzugt, en meer diergelyke.

Waar uit met een zal zyn te bespeuren de kragt der zoogenaamde Goede Manieren, waar van ik zoo even heb gesprooken. Want, dewyl het bekend is, dat zig niet te voegen naar de manieren, zeden, en gebruiken van het gezelschap, waar by men verkeerd, in 't gemeen afkeer, en spotterny, of haat, verwekt; en, dewyl de Behaagzugt dit tragt te ontgaan, met zig naar 't gezelschap te voegen, en deszelfs vrindschap te behouden

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(33)

door gelykheid van levenswyze, kan elk daar uit het gevolg ligt afnemen, ten opzigte van de gewoonte van sterk te drinken, en zig te verloopen in dronkenschap

12

. Wat afkeer de ongelykheid van aart, en gewoontens van ouds verwekte; en hoe dronkerts zulken haatten, die de toegebragte bokaalen Falerne-wyn weigerden, al zwoerenze, dat ze het alleen lieten uit vrees voor de nagt-dampen, walginge, en wynhoofdpyn, die ze daar uit te wagten hadden, toond Horatius levendig:

Oderunt hilarem tristes, tristemque jocosi, Sedatum celeres: agilem nauvumque remissi:

P

OTORES BIBULI MEDIA DE NOCTE FALERNI

O

DERUNT PORRECTA NEGANTEM POCULA

: quamvis:

Nocturnos jures te formidare vapores.

H

OR

. E

PIST

.

L

. I. ep. XVIII.

12 Vid. Arrian. Epict. l. IV. c. 2. p. m. ex edit. Cantabr. 379. & P. du Moulin de la paix de l'ame.

l. II. cb. VII. VIII.

(34)

Daar na worden ook de middelen tegens de dronkenschap, volgens de Godgeleerdheid, en Zedekunde, nagespeurd, en aangeweezen.

En, tegen de voors. Misbruiken, word het nut, en de lof der Maatigheid, volgens het Regt der Natuur, en den eisch der Kristelyke Zedekunde, voor oogen gesteld.

Nevens het voorbeeld van Esaias Du Pré, om zyne zeldzaame standvastigheid door den Marquis Spinola met een bokaal vereerd, wiens afbeelding hier in prent vertoond is: als ook andere voorbeelden.

Daar na word het verzuim van Gebeden, en Dankzeggingen voor- en na de Gastmaalen, inzonderheid der Vorsten, en Grooten, als een misbruik aangemerkt:

en, of Gebeden, en Dankzeggingen juist aan de maaltyden zyn gebonden, en tot geen beter tyd mogen verschoven worden, onderzogt.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(35)

En dewyl eenige Kristenen, in Engeland, en elders, in't byzonder in de Nederlanden,

uit aanmerkingen van het groot Misbruik der Dis-Plegtigheden, en Gastmaalen, en

Drink-gewoontens, en byzonder het drinken der meenigvuldige Gezondheden, en de

gevolgen van dien, om het Misbruik, het Gebruik, als te gevaarelyk, afkeurden; en

zoo ver gingen, dat ze in hunne Schriften beweerden, dat het een Kristen niet geoorlofd

zoude zyn Gastmaalen aan te regten, nog te houden; nog Gezondheden te drinken,

enz. zoo word, daar van verhaal gedaan zynde, hier onderzogt, of het den Kristenen

geoorlofd zy Gastmaalen te houden, aan te regten, of by te woonen: als ook, of het

onder de Kristenen den Protestanten geoorlofd zy, eenige Feest- en Gastmaalen der

Pausgezinden, als Doop-maa-

(36)

len

13

, en Monnik- of Klop-maalen

14

enz. by te woonen.

Vervolgens: of het den Kristenen geoorlofd zy gezondheden in te stellen, en te drinken, en in't byzonder der tegenwoordigen.

En of het den Kristenen geoorlofd zy, ter eere, en ter gedagtenisse, of op het heil van iemand, het zy overleden, het zy afwezende, het zy tegenwoordig zynde, te drinken.

En dus, de redenen voor en tegen onderzogt zynde, word daar mede dit Derde Deel besloten.

VII. Dit is wat aangaat de stof, die in dit Derde Deel verhandeld, en de orde, op welke die by my geschikt is.

Het tweede punt, daar ik den Lezer nog iet van te verwittigen heb, raakt de

13 Van hoedanige gesproken is, in't Eerste Deel, Kap. XVI. bl. 229, enz.

14 Eerste Deel, Kap. XIV. § IX. en § XIV.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(37)

manier van behandeling, die ik, in het uitbreiden, en te zaamen stellen dezer Stoffen, gehouden heb.

Wat de eerste aanleiding gegeven hebbe, dat ik de hand aan dit Werk geslagen hebbe, heb ik reeds in de Voorreden van het Eerste Deel, § IX. te kennen gegeven:

naamelyk, zeker ontwerp van myn Schoonvader Kornelis van Alkemade, onder den titel van het Ceremonieel van het drinken der Gezondheden, onder de Princen, en Edelen dezer Landen gebruikelyk; voor zyn byzonder vermaak, en gebruik ontworpen:

waar in egter door elkanderen zoodanige stoffen te saamen vloeiden, die, volgens

myne gedagten, bekwaamelyk van elkanderen konden gescheiden, en yder in een

byzondere Verhandeling, of byzonder Deeltje, afzonderlyk beschreeven worden; mits

dat

(38)

aan dit zelve Ontwerp, (als in't geheel nog geen zesde van de Drie Deelen, zoo als dezelve nu te voorschyn komen, beslagen hebbende) al het gene dat daar vorder, volgens myn bestek, toe behoorde, en vereist wierd, vervuld wierde.

Dus heb ik hier uit reeds Twee Deelen opgemaakt; in het Eerste gebragt zaaken alleen de Eet-plegtigheden, Maaltyden, en Gast-maalen betreffende:

In het Tweede 't geen tot de Drink-plegtigheden behoorde.

En dus bleeven'er uit het voors. Ontwerp nog eenige stukken, en brokken over, die aanleiding gaven tot het beraamen van een Derde Deel, mits vervult wierde 't geen daar toe scheen te behooren.

Dog tot dit by my beraamde laatste Deel, kon het voors. Ontwerp, (onverminderd deszelfs waarde, en nutheid)

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(39)

minst toebrengen, als hebbende, zoo niet eeniglyk en voornaamelyk op het oog gehad het Ceremoniëel van het drinken der Gezondheden, als vore; en zynde, 't geen daar van het Gebruik, en Misbruik dezer Plegtigheden is gemeld, dat zelve eer in't voorbygaan, en ter loops, dan opzettelyk in byzondere Hoofdstukken geschied.

Zulks dat het voors. Ontwerp, in dit opzigt, allerminst bekwaam was om hier van een welgeschikte Verhandeling op te konnen maaken.

En zou het derhalven ligter gevallen hebben deze Stof, naar myn bestek, op nieuw te verhandelen; dan het verstrooide te verzaamelen, en my daar aan, in het geen er moest bygevoegd worden, eenigzins te vinden.

En zou ik, aan wien de schikking van dit Werkje was aanbevolen, dit zekerlyk

(40)

gedaan hebben, indien ik in de twee voorige Deelen reeds geenen anderen voet gehouden hadde: waar van ik den Lezer in die Voorreden rekenschap gegeven heb.

Dog, jacta erat alia, ik had dus begonnen, en

15

eenige hoop gegeeven van Dit te volbrengen; en vond derhalven best, zoo veel doenelyk was, op dien zelfden voet voort te gaan, als begonnen was, op dat het laatste het eerste niet geheel ongelyken mogte.

De genegenheid, en graagte, met welke de Boekverkooper berigte, dat de II. Eerste Deelen waren ontfangen, en aangenomen, noopten hem, om gestadig aan te houden tot het voltoojen van het genoegzaam beraamde, en byna toegezegde Derde Deel, hoopende, dat, het Eerste en Tweede veelen wel gesmaakt hebbende, dit Derde Geregt niet

15 Zie de Voorreden voor het I. Deel, § X. enz.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(41)

minder smaakelyk zyn zoude: de moeite egter, die'er aan vast was, weêrhiel my om uit het overige van het voors. Ontwerp een welgeschikte Verhandeling te beraamen, en, door het byvoegen van 't geen'er aan ontbrak, dezelve, zoo veel doenelyk waar, te vervullen, en op te maaken.

Eindelyk, een wyl in twyfel gestaan hebbende, of ik (die de vryheid had, om met

het voors. eerste ontwerp, en des te meer met deszelfs nog overige uitgezonderde

stukken en brokken, te handelen naar myn goedvinden, en genootzaakt was, na vereis

der stoffen, 't zelve overal verre over 't grootste deel te vervullen) dit geheel en al

als myn Werk zou opmaaken, en in de Voorreden gewagen wat tot dit 3. Deel uit het

voors. Ontwerp van myn welgemelden Schoonvader was te pas gebragt: dan of ik,

het zyne zoo veel doenelyk in wezen laatende, zou vervullen 't

(42)

geen daar aan ontbrak, zoo met het opstellen van veele Hoofdstukken, als het invullen van het grootste deeld er overige Hoofdstukken, en elders met het byvoegen van de Aanteekeningen; zoo is dit laatste, hoewel verre het moeyelykste, by my verkozen om reeds gemelde reden: egter zoo, dat'er, zoo om de saamenhang, als gelykheid van styl, door my in't gene van myn gemelden Schoonvaders voors. Ontwerp overig was, hier en daar doorgaans noodzaakelyk eenige verandering heeft moeten gemaakt worden; schoon daar juist overal geen aanwyzing van gedaan zy.

Dus heb ik ook noodig geagt den Lezer daar van te verwittigen, op dat het gene mynes Schoonvaders is niet aan my, nog het geen van my is den zelven worde toegeschreven; ten minste dat den Lezer eenigzins kennelyk zy, wiens werk hy leeze.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(43)

En op dat het gene nog gebrekkelyk mogte zyn aan dit Werkje, des te ligter verschooning vinden mogte.

Ik heb dan dit gantsche Derde Deel, gelyk de Twee vorige, naar myn bestek ontworpen, in Hoofddeelen, en verdere smaldeelen, verdeeld, en het overige van het voors. Ontwerp van myn Schoonvader, zoo veel doenelyk waar, hier en daar op zyn plaats gebragt. De meeste Hoofddeelen, waar van niets in dat Ontwerp was te vinden, heb ik geheel en al opgemaakt, als het geheele IV. V. VI. IX. X. XII. XIII. XIV. XV.

XVI. XVIII. XIX. XX. XXI. XXIII. XXIV. XXV en XXVIIste Kapittel; het VIII. XI. XVII.

XXII. byna geheel; de overige van de XXVII. Kapittels van dit Derde Deel heb ik als

voren, volgens myne beraamde orde, verdeeld, geschikt, en ontworpen, en daar

(44)

in het overige van het gemelde Ontwerp te pas gebragt, en dezelve door myne Byvoegselen, en Aanteekeningen vervuld.

Deze Aanteekeningen zyn door een kleiner letter van den text, en de Byvoegsels door haakskens, in't egin en het einde derzelve, hoewel somtyds veele bladzyden van elkanderen af staande, te onderscheiden.

Vorder heb ik den Korten Inhoud voor yder Kapittel ontworpen, en voor dit Derde Deel, gelyk voor de voorgaande, zoo gesteld, dat men uit de haakskens [ ], in dien Korten Inhoud te zien, kan merken wat van myn Schoonvaders Ontwerp hier in is te pas gebragt; en wat voor het myne [als 't welke in dien Korten Inhoud, hoewel zelf geheel van myn opstel zynde, egter onderscheidshalven tusschen twee haakskens ingesloten is] zy te neemen.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(45)

Dus dan het beraamen der Verdeelingen, de schikking, en orde van het gantsche Werk, de Korte Inhoud voor alle de Hoofddeelen, de Aanteekeningen met een kleinder letter in het Werk zelve onderscheiden, en alle de Hoofddeelen, welker begin en einde zoodanig [met haakjes in't begin, en met zoodanig een haakje] op het einde gemerkt is: als ook alle de Byvoegselen, die in de overige Hoofddeelen tussen diergelyke haakjes, hoewel somtyds veele bladzyden van elkanderen staande, zyn besloten, van het myne zynde, heb ik het overige van het voors. Ontwerp van myn welgemelden Schoonvader, met weinig verandering van taal, en styl, zoo veel in zyn geheel gelaaten, als de zaak eenigzins konde lyden.

VIII. Wat het Werk zelf, of de Aanmerkingen over het Gebruik en Mis-

(46)

bruik van Nederlands Dis-Plegtigheden belangt; we geven ze niet alle op voor de onze, veel minder als geheel nieuw. We hebben, als onzydige Historischryvers, wel willen vertoonen, wat we by anderen, het zy Historischryveren, het zy Godgeleerden, Zedekundigen, Regtsgeleerden, en Staatkundigen, in en buiten Nederland, daar over reeds aangemerkt, of zelfs aanmerkelyk vonden.

En in het twyfelagtige, of het onderzoeken der Waarheid, heb ik my aan niemand verslaafd, maar zoo in God- als Regtsgeleerdheid, en zoo in Zede- als Staatkunde, myn oordeel of die Schryvers gevolgd, die ik in gemoede oordeelde, dat ontrent ons onderwerp, en de leden van dien, der waarheid of waarschynelykheid allernaast by kwamen. Waar ontrent ik met Plinius, en de Waarheid zeggen mag: Neminem unum

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(47)

sequar: sed quemcumque veriorem perspexero.

Vorder heb ik doorgaans bewyzen aangehaald van ons zeggen, of kortheidshalven aangewezen by welke Schryvers die stoffen, alhier somtyds maar kortelyk aangeroerd, breeder verhandeld zyn.

Die tot de bronnen niet konnen naderen zullen zekerlyk, en zy, dien dit gebeuren mag, mogelyk ook hier iet vinden dat ze elders vergeefs mogten zoeken: en hun zelfs, die daar al toegang toe hebben, kan het niet onaangenaam zyn verzaameld te zien, dat anders verstrooid te zoeken is.

X. Maar, zal ligt iemant denken, is de Mode

16

zulk een tiran, de kragt der zelve zoo onwederstaanelyk, dat nog

16 Zie dit Derde Deel, Kap. XX. § III. 2. bladz. 388, enz.

(48)

de Godgeleerdheid, nog de Zedekunde, nog de Regtsgeleerdheid, nog de Staatkunde, in staat geweest zyn van alle de Misbruiken te verhoeden, en af te schaffen; wat zal dan dat Geschrift, en onderzoek, en de vertooning van 'tGebruik, en Misbruik der Dis-Plegtigheden, en aanwyzing van die middelen, om die Misbruiken, en daar onder vooral de Brassery, en Dronkenschap te weeren, toch veel uitregten? Zekerlyk in dit opzigt niet meer dan andere diergelyke schriften: die, zoo ze de misbruiken niet geheel weeren, egter dezelve keeren, eenige menschen op het spoor van nadenken, en den regten weg brengen, en anderen van den verkeerden wederhouden. Want dit is niet minder zeeker, dat zonder diergelyke Schriften, en Vertoogen, de Misbruiken nog meer veld zouden gewonnen hebben, en nog dagelyks winnen zouden.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(49)

Zeker Engelsch Ridder, een der grootste Zedekundigen, zullende beschryven de

pligten van eenige menschen in't byzonder, met betrekking tot hunne byzondere

staaten, als van Dogter, Huisvrouw, Moeder, Weduw, en Jufrouw, en de deugden

haar respective betreffende, en in't byzonder zullende beschryven de Zedigheid der

Jufferen, doet een inleiding, die my hier met een voor antwoord strekken kan op de

voors. Tegenwerping: Zullen de Juffers, zegt hy, niet wel denken, dat zy beledigd

zyn, wanneer wy alleenlyk twyffelen, of zy geen lessen van nooden hebben ontrent

deeze Deugd? Zullen de Mans ons niet veragten, indien wy denken, dat die hen

betaamd? Is niet de schaamagtige Man in den Ridderlyken Spreekstyl een bloodaart?

(50)

Mogen wy'er niet wel byvoegen; is niet een wel geschikt, maatig, sober, en nugter man hedendaags, in den Ridderlyken Spreekstyl, een bekrompe, armhartig, of een onnoozel man, die zyn weereld niet verstaat?

En is een man, die zig naar het gezelschap weet te voegen, dat is, zelfs in brassery, en dronkenschap; is een man die zig gewend sterk, jaa veel meer dan anderen, te konnen drinken, hedendaags (ik behoef niet te zeggen, in den Ridderlyken) is hy thans in den gemeenen Spreekstyl geen man, die complaisant, wel gemanierd, wel leevend, en plaizierig in gezelschap, ja zyn gezelschap waardig is? Is zoodaanig een, naar dien zelven styl, geen man van fatsoen? Of leefd hy niet als een man van aanzien?

En, dit gevraagd zynde, mogen we

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(51)

dan niet wel met hem vervolgen?

Is het niet een smaadnaam? 't Is zeer hard, dat de meeste van deeze Deugden zoo buiten 't Gebruik zyn in een Land, waar in de Christelykheid, en Hervorming word beleden, dat het een gantsch onhoflyk werk is, wanneer men ze tragt aan te pryzen.

Die zulks doen, zyn gedwongen een spotagtigen draai te maaken; en het te verrigten door schimp, in plaats van onderwyzing. Menschen, die de verdoemenis niet vreezen, zyn bevreesd om te worden belacht

17

; en die, welke met deftigheid, en aandoening bestraffen, mogen hunne eigene Gewetens voldoen, maar zullen weinig vrugt doen op hunnen naasten.

17 Vid. & Plut. de dysopia. Ethic. P. II.

(52)

Laat ons (dus besluit hy, en wy met hem) des niet tegenstaande, onzen pligt doen;

laat ons tragten om de paaden der Waarheid, en Zaligheid te vinden; en die geenen, welke dwaalen, op den regten weg te brengen, waar in zy moeten wandelen. Geen Deugd zal meer aangenaamheid geven aan alle hunne daaden, dan deze Zedigheid;

't zy wy ze aanmerken als overstaande tegen de vrypostigheid, en onbetaamelykheid, of tegen listvaardigheid, en dertelheid. Zeno heeft haar niet kwalyk beschreven, als de wetenschap van eene behoorelyke beweeging, als zynde dat gene, 't welk het gantsche gedrag rigt, alle de ruwe spooreloosheden inhoud, en en de groote Beschaaver is van de

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(53)

Verkeering. enz. 't Zyn de woorden van den Ridder Steele, in zyn Boekz. der Juff. I.

Deel, bl. 239.

Waar uit men teffens kan besluiten, dat'er niets meer met de Zedigheid stryd, dan de dronkenschap, en al haare uitwerkselen. Displ. III. D. K. XX. § V. en VII.

Eindelyk, aangetoond hebbende het gevaar der Misbruiken, en de noodzaakelykheid der schriften, die dezelve ten toon stellen, besluit hy deeze Verhandeling aldus:

Sirach zegt: Hy, die de kleine dingen veragt, zal door de kleine vergaan. De

waarheid is, dat niets gering is, 't geen de zonde, of de middelen om die voor te

komen, met zig brengt. Daar is een overvloed van zulke misdaadige beuzelingen,

welker straf de eeuwige dood is: en laat ze niet langer voor beuzelin-

(54)

gen geschat worden, wanneer het welvaaren van onze onsterfelyke ziel daar van afhangt. enz. Zie 't vervolg. bl. 320.

XI. En, dat op zyn allerergste eens genoomen zynde, het waar' by de uitkomst vergeefsche moeite, ten opzigte van anderen; zou daarom een Schryver, goede gelegenheid hebbende, om de Waarheid, en de onredelykheid en schaadelykheid der Misbruiken voor oogen te stellen, dezelve verwaareloozen?

De voorn. geestige Ridder Steele oordeelde daar van geheel anders; elders van iemand gesprooken hebbende, die anderen zeker gebrek poogde af te leeren, dog te vergeefs, laat hy'er dit op volgen; waar van ik egter niet verder, dan in quantum pro, gebruik wil maaken: Wat kan een man, (zegt hy) in zulk een geval doen? Dan alleen voortvaaren

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(55)

met zyn begonnen werk, ZIG ZELVEN IN ZYNE EIGE DEUGD BEWINDEN

18

, en zig vergenoegen met deeze spytige waarheid, DAT DE DEUGD HAAR EIGE LOON IS

19

, en dat, schoon iemand met zyne vermaaningen geen vrugt kan doen, hy evenwel deugdzaamer is, om dat hy dezelve heeft gedaan. The Tatler, of de Snapper, Vert. L. bladz. 528, 529.

XII. Dog, in alle gevallen, zyn genoegzaam alle Heidensche, en andere Schryvers, daar in overeengekomen, dat zoo-

18 Een spreekwys, ontleend van het zeggen van een Heidensch Filozoof, virtute mea me involvo, waar op anders sommige Zedekundigen veel te zeggen hadden. Voyez P. du Moulin de la paix de l'ame. l. II. chap. XIX. p. m. 208.

19 Volgens den grondregel sommiger Heidensche Zedenmeesteren, van den Digter Claudianus dus uitgedrukt: Ipsa quidem virtus pretium sibi. &c. de Cons. Mall. Theodor.

(56)

daanige schriften ten minste eenig nut doen. En, hoe weinig dit zyn mogte, dat het zelve egter, van het uiterste gewigt zynde, grooten dienst doet aan het Gemeenebest.

Goed is de taal van Athenodorus by Seneca:

Sed quia in hac tam insana hominum ambitione, tot calumniatoribus in deterius recta torquentibus parum tuta simplicitas est, & plus futurum semper est quod obster, quam quod succedat, A FORO QUIDEM, ET PUBLICO RECEDENDUM EST:

SED HABET, UBI SE ETIAM IN PRIVATO LARE EXPLICET MAGNUS ANIMUS …..

Ita tamen delituerit, ut ubicunque otium suum absconderit, prodesse velit, & singulis

& universis, ingenio, voce, consilio. Nec enim is solus Reip. prodest, qui candidatos extrahit & tuetur reos, & de pace belloque censet: sed qui juventutem exhortatur, qui in tanta bonorum praeceptorum inopia virtute instruit animos, qui ad pecuniam luxuriamque cursu ruentes prensat ac retrahit, &, si

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(57)

nihil aliud, certe moratur, IN PRIVATO PUBLICUM NEGOTIUM AGIT. AN ILLE PLUS PRAESTAT, QUI INTER PEREGRINOS ET CIVES, AUT URBANUS PRAETOR ADEUNTIBUS ASSESSORIS VERBA PRONUNCIAT; QUAM QUI DOCET QUID SIT JUSTITIA, QUID PIETAS, QUID FORTITUDO, QUID MORTIS CONTEMPTUS, QUID DEORUM INTELLECTUS, QUANTUM BONUM SIT BONA CONSCIENTIA. &c.

De tranquill. anim. cap. III. Het nut van zoodanige poogingen, schriften, en boeken, verheft ook de welspreekende Grieksche Redenaar Isokrates, in zyne redenvoering tot Koning Nikocles

20

.

Niet min aanmerkelyk is, in dit opzigt, de taal van den gemelden Ridder,

20 Orat. ad Nicoclem in princ. Sed tamen conatus ipse praeclarus est …. Nam qui privatos homines instituunt, hi solis illis prosunt: si quis vero populi, Dominos ad virtutem excitavit, αμφοτέροις φελήσειε, is utrisque commodaverit, tum iis qui imperant, tum iis qui parent impario. το ς μ ν γ ρ ν τ ς ρχ ς σφαλεστέρας˙ το ς δ τ ς πολιτε πραότερας ποιήσειεν, id est, quod & illis principatus tutiotes, & his respublicas leniores effecerit. pag.

m. 28.

(58)

die ik hier de myne maake:

21

: Wat myne Schriften belangt, als zy maar eene ongerymdheid uit het menschelyk leven konnen wegneemen, een eenig gebrek uitroejen, eene vlek uit het gedrag myner Landgenooten wisschen, of eenig vermaak aan een eerlyk gemoed geven; met een woord, zoo de weereld maar eene deugd meer, of een gebrek minder, of eenige vermeerdering van haare schuldelooze

vermaakelykheden, daar door kan hebben, zal ik niet denken, dat ik vergeefsche moeite gedaan, of myn leven vrugteloos doorgebragt hebbe.

XIII. Voor 't overige gedraag ik my, kortheids halve, aan 't geene in de Voorreden voor 't I. Deel reeds is gezegd en opgelost,

21 In zyn Snapper II. Deel, X. Vert. bl. 82.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(59)

en 't welk tot dit zoo wel als de voorige Deelen mogte betrekkelyk zyn.

XIV. En, ten opzigte der feilen, of gebreken, die iemant mogte ontmoeten, zal ik eer genegen zyn ter verbeteringe en vervullinge, dan ter verwonderinge, dat ze'er mogten te vinden wezen: weshalven ik gebruik maak van 't geen Sannazaar, anders zoo naauwkeurig zynde, by andere gelegenheid zeide:

Occurrent si qua in nostris male firma libellis, Deleat errores aeqna litura meos.

Dat is:

Indien de Schryvers hier of daar in mogten missen, Laat uw bescheidenheid hun feilen billyk wissen.

Waar mede ik besluitende niet anders begeer, en wensch, dan dat men eerst leeze, weege, en overweege, eer men oordeele: en vooral, dat men door vooroordeel, of drift, niet onbescheiden veroordeele, voor dat men in staat zy van te konnen, en te mogen oordeelen.

P. VAN DER SCHELLING.

(60)

Gebruik en misbruik van Nederlands dis-plegtigheden.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(61)

Seneca. Cons. ad Helv. c. IX.

Undique convehunt omnia nota fastidienti gulac. Quod dissolutus deliciis stomachus vix admittat, ab ultimo portatur Oceano. Vomunt ut edant, edunt ut vomant: & epulas, quas toto orbe conquirunt, nec concoquere dignantur. &c. Vid. & ep. 47. & 78.

Idem. op. 84.

Dic … nihil aliud esse ebrietatem, quam voluntariam insaniam. &c. Omne vitium ebrietas & incendit, & detegit. &c.

Cogita quas clades ediderit publica ebrietas. &c.

Alexandrum …. intemperantia bibendi, & ille Herculeanus, ac fatalis scyphus condidit. Quae gloria est capere multum? Cum penes te palma fuerit & propinationes tuas strati sommo ac vomitantes recusaverint, cum superstes toti convivio fueris, cum omnes viceris virtute magnifica, & nemo tam vini capax fuerit; vinceris a dolio.

&c.

Proba istas, quae voluptates vocantur, ubi transcenderint modum, poenas esse.

(62)

Nederlands dis-plegtigheden.

Het derde deel.

Kapittel I.

Misbruik der Gastmaalen.

[Misbruik der Gastmaalen, en plegtige Drinkmanieren, in vroeger en later tyden.

Oorsprong dier misbruiken. Bestraffingen der Oude Kerkeleeraaren des aangaande.

Misbruiken der Romeinen, Duitschen, Engelsen, enz. Eet- en Zuip-stryden in Pontus, en elders. Zeldzaame lekkernyen, onmatige kosten, en pragt der gastmaalen.

Ongevoegchelykheid der pragt, vooral in maaltyden. Schadelyke tydkwisting. Aartig geval, en overtuigend voorbeeld van den schranderen Locke. Gruwelen op, of

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(63)

ter gelegenheid van gastmaalen uitgevoerd.]

[I. Het gebruik van de Displegtigheden der Gastmaalen, en Drinkgewoontens, en derzelver overeenkomst met die van andere volken en tyden, in het eerste en tweede Deel, vertoond zynde, zal het niet geheel onnut, ten minste niet buiten ons bestek zyn, ook gewag te maken van eenige misbruiken ontrent die Dis- en Drink-gewoontens der Nederlanden, en derzelver verschil of overeenkomst met die van andere volken, en vroeger tyden; en dat wel zoo als die misbruiken zyn aangemerkt by in- en uitlandse Schryveren. Want wy, als volgende in deze de gewoonte van onpartydige

Historischryveren, zyn voornemens in veele opzigten, zoo veel doenelyk is, liever het verhaal, de getuigenissen, de eige woorden, en aanmerkingen van anderen, dan onze eige, des aangaande by te brengen.

II. Gelyk veele zaaken uit een goeden

(64)

grond, en moet een goed oogmerk opgekomen, en ingesteld, en gebruikt zynde, allenskens tot misbruik zyn vervallen; zoo ging het met het houden van gastmaalen.

Want gelyk de zelve strekten tot opwekking en onderhouding van onderlinge vrindschap; zoo wierd die gene daar toe meest genegen gehouden, die daar in uitmuntte, dat hy zyne gasten de meeste teekens van hoogagting, gulhartige genegenheid, en vrindschap betoonde: tot dat men eindelyk tot pragt, overdaad, en dertelheid verviel: en door een bedorven oordeel en verkeerde eerzugt beleefdheid noemde, dat een anderen naam verdiende, en een deel der slaverny werd. Gelyk het Tacitus weleer begreep

1

ten opzigte van de Romeinen: ‘Alzoo strekte de naaryver in eere voor noodzaakelykheid. En allenskens kwamp men wyder tot het streelsel der ondeugden, de galeryen, en badstoven, en kostelykheid der maaltyden. En dat werd by d'onervarenen beleefdheid genoemd, daar't een deel der slavernye was.’ Tot dat

1 In vita Agric. c. 21.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(65)

men dus eindelyk verviel tot kostelyke en lastige maaltyden, op welke men in twyfel stond, wat men te kiezen had. τα πολυτελη δειπνα και φορτικα, ubi tu dubites quid sumas potissimum. Ael. II. 18. Vide Reizii Belg. Graciss. p. 535. in φορτικ ς.

III. Hoe zeer het misbruik der gastmaalen was doorgedrongen, zelfs ten tyde der Christenen, kan uit verscheide getuigenissen blyken.] De Oude Kerkeleeraar Ambrosius beschryft zeer natuurelyk, en bestraft de Gastmaalen en Maaltyden zyner tydgenooten, en het misbruik der dertele en wellustige menschen daar omtrent; dog deze misbruiken, vergeleken by de hedensdaagse gewoontens, zullen bevonden worden zoo veel gemeenschap en overeenkomst met die van onze tyden te hebben, dat, alwaare die Oudvader ook onze tydgenoot geweest, deze zyne beschryving ook daar op in verscheide opzigten zou toepasselyk zyn. Dus luiden zyne vertaalde woorden:

Men ziet op de Maaltyden van sommige groote Heeren, dat geheele troupen en

reyen van glazen beekers, romers, fleui-

(66)

ten, en alderhande drinktuigen in slagorde gesteld worden; zilvere en goude koppen worden voor den dag gehaald, en daar schynt een groote statie, of zeker gevegt voor handen te wezen: Een hoorn, meer 't gereedschap van den Oorlog, dan van een gastmaal, staat in't midden vol wyns geschonken, om de gasten aan te lokken tot het drinkgevegt. Eerst en vooral begint men met een kleine schermutseling; en men drinkt eerst met kleine glaazen: niet om de matigheid, maar om het drinkgebruik te onderhouden; niet om den dorst te lessen, maar om die te ontsteeken; niet om verzadigd te worden, maar om altyd dorstig te blyven, en magtig om te konnen drinken: Daar na drinkt men om stryd met grooter romeren, de lust tot drinken ontsteekt meer en meer: de spys verwekt den dorst; de romers of glazen volgen op glazen, op ydere schootel past een dronk, en somtyds meer: het drinken aldus aangevangen, begint men om stryd te drinken, en ider zoekt in 't stouwen en laden meester te wezen: wil iemand nugteren, en matig zyn, en weigerd hy hun

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(67)

bescheid te doen, dat is schande boven schande; en dit drinken duurt zoo lang, tot dat de tafel opgenomen, en andermaal opgedist is. Maar als nu het banket op, de maaltyd ten einde, en het tyd van opstaan en van gaan geworden is, als dan begint de drinkstryd van nieuws aan, en nog heviger dan te vooren: Schalen, glazen, groote romers en fleuiten komen voor den dag: En om in die onordentelyke onmatigheid quansuis orde en maat te houden, bedingt men, hoe veel men schenken, en op wat voorwaarden men drinken zal. De aanleider tot den stryd is dolligheid, de belooning krankheid, de prys zonde, dewelke strafbaar is. Onzeker, en twyffelagtig staat de overwinning, aangezien de stryd heet, hevig, en dul is: enz. want zoo wel de

overwinnaars, als de overwonnen, leggen dronken ter aarde geslagen, en in den wyn

en slaap begraven. En wanneer het zoo gaat, dan rekent men eer te hebben van zyne

maaltyd. Dan gaat het wel, wanneer alle de gasten gekwetst en gewond uit de Maaltyd

komen, als uit een veldslag.

(68)

Kloeke jongelingen werden gedragen uit de maaltyd, en daar na weder aan tafel gebragt. Men laad om te lossen, en men lost om te laden, en zoo iemant, uit schaamte niet en durft opstaan, en den ingenomen wyn niet kan inhouden, hy begint te zwoegen, te zweeten, te steenen, en geeft met eenig teeken te kennen dat hy zig nog schaamt te zeggen. Daar na begint een yder in't byzonder te vertellen, hoe hy zig geweerd hebbe, te roemen over zyn brave feiten, en op te snoeven van zyn overwinning; en, zynde vol wyn, en slaapdronken, zoo weet, nog verstaat hy niet wat te tong klapt.

Ieder zuipt, en slaapt, en suizebold; en wil om stryd drinken; en, wanneer de tyd, om te vertrekken gekomen is, konnen deze kelkestryders, drinkebroeders, en wynhelden, niet staan op hunne kooten, maar waggelen en stootvoeten. De knegten helpen hunne meesters, ondersteunenze met de handen, helpenze te paard, of in de koets, en voerenze om ten toon. Kloeke krygshelden, welke des morgens dapper in het geweer kwamen, ziet men des avonds

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(69)

vol, en overwonnen van den wyn, ja zelfs van veel jongens en bengels bespot, gekwetst zynde zonder geweer, verslagen zonder stryd, verstrooit zonder vyand, bevende zonder oud te zyn; en uitteerende in't beste van hun leven.

Dus verre Ambrosius.

2

Dezelve Vader is elders ook ernstig in het bestraffen van brassers en dronkaarts, welke geenen anderen God schynen te hebben, dan hunnen buik, en hunne wellusten; en in het ten toon stellen van de Dronkenschap, en de uiterste brooddronkenheid, die tot ondergang der huisgezinnen gedydde, en geenszins, als men toen al voorgaf, ter bevestiging van waare vrindschap; betuigende, dat zyn oogmerk was niet te verbieden het houden van vrolyke maaltyden met goede vrinden, maar voornamelyk de uitsporigheden van onmatigheid, gulzigheid, en dronkenschap;

anders toelatende zoodanige bruiloften, gasteryen, en maaltyden, op welke de matigheid, zedigheid, liefde, en eene geregelde verheuging, uitblonken: gelyk in de eerste

2 Ambros. lib. de Noë & Arca, cap. 13.

(70)

Kristen-Kerken, en zekere Kristelyke maaltyden. Zie vorder Kap. II. §. IV.

[IV. Galenus, de gewoonte der Romeinen beschryvende, voerd een taal, ligt toe te passen op onze hedendaagse gewoontens: 's Avonds zynze weder allen ter gasteryen en samen-drinkingen vergaderd; (ε ς τ συμπόσια) alwaar, na dat ze zig wynvol gemaakt hebben, niet alleen geen lier, nog cither, nog ander Musyktuig word omgebragt, ('t welk gelyk het eertyds in zoodanige byeenkomst eerlyk was te gebruiken, zoo niet te gebruiken schandelyk) maar zelfs geen reden gevoerd nog gewisseld; 't welk de Ouden in hunne maaltyden gewoon waren, die dat het voornaamste eerlyk vermaak hielden. Zy brengen elkanderen, en stryden om de grootste bokalen; als onder welken voor den besten gehouden word, niet die de meeste Musykinstrumenten kunstigst weet te behandelen, of als een Filosoof, of liefhebber van wysheid te redeneren; maar die veele, en dat de grootste bekers kan uitdrinken. λλ' παμπόλλας κα μεγίστας κπι ν κύλικας. Lib. de meth.

Therapeut.]

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(71)

V. Dog om van zoo vroege tot onze tyden, en zeden, en buurvolken, wat nader te komen, men beschouwe eens zekere feesten der nabuurige Duitsen, zwemende naar de aloude berugte Bacchusfeesten; deze, heeft een ooggetuige, de zeer geleerde Heer August. de Thou,

3

in zyn verhaal van Duitsland beschreven aldus:

‘Men vind, even voor de Stad Mulhausen, een groot plein, alwaar, in de Kermis dagen, een ongeloofelyke meenigte volks van allerlei soorten, zoo oude, als jonge, mannen, en vrouwen, te samen komen. Hier onderschraagen de vrouwen haare mannen; de dogters haare vaders, die vast heen en weer waggelende, sommige te paard, andere op hunne ezelen, langzaam voort treden. Dit geeft ons een schilderagtige vertooning der aloude Bacchusfeesten. De herbergen zyn allerwegen gepropt van dronkebroêrs: de jonge meisjes, die hun dienen, schen-

3 Memoire de Thou livr. 2, pag. 63.

(72)

ken den wyn in lange fleuiten van een gantsche boutelje, zonder een droppel te storten, over, dat het schuimd; en maanen de gasten geduurig met de aardigste boerteryen tot lustig drinken aan; drinken zelfs onvermoeid mede; en komen telkens weder, na somtyds haare magen een weinig ontlast te hebben, aan den bak.’

[De vernuftige Engelse Spektator, ontveinst niet de misbruiken van de maaltyden der Engelsen, zyne tyd- en Land-genooten, nog in't byzonder die der Land-edelen.

Na dat deze Schryver een zoo genaamd man van verstand, die op zyn plazier leefd, of veel van't vermaak houd, van naby beschoud, en, tegen het verkeerde denkbeeld, de elende van zyn staat vertoond had, verklaard hy, dat zoodanig een zig van het voornaamste, dat hy gesproken, of bedreven heeft, niet meer dan een reeks van misdaaden kan te binnen brengen. Waar na hy, eenige der zelve vertoond hebbende, aldus besluit:

In een woord, na dat hy alle zyne le-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(73)

vensgevallen, en vermakelykheden, zal over en over gedagt hebben, zal hy'er niet een vinden, waar van de geheugenis het allerminst genoegen aan zyn gemoed zou konnen geven. Die gene zelfs, die zig allerbest gesteld bevinden, om die te smaken, zullen er nooit eenige andere vrugt van rapen. Maar hoe zullen die varen, die zig zonder verstand, en zonder onderscheiding, maar zoo blindelings daar in wentelen?

De vertooning, die deze laatste maken, is van de alleruiterste belagchelykheid, en

het lykt als dan, als of een, die in zyne hersenen geraakt is, op het toneel trad, om

voor gek te spelen. Zulk soort van vermakelykheden vind men in de sporelooze

maaltyden, en aangeregte vrolykheden van het gros van onze Land-edelluiden,

dewelke zig verlustigen, om dat vonkje van rede, dat zy nog overig hebben, als zy

nugteren zyn, met'er haast uit te blussen. Deze vrolyke en aangenaame Drinkebroers

doen hun best, om hunne vyf zinnen uit te dooven; zy drinken, tot dat zy de smaak

van den wyn geheel kwyt zyn, zy rooken, tot

(74)

hunne oogen aan stukken bersten, en zy schreeuwen; tot dat zy elkander niet langer verstaan konnen. I. D. 43 Vertoog, bl. 312; 313.]

[VI. Caelius Rhodiginus verhaald, volgens Griekse Schryvers, dat Mithridates, Koning in Pontus, onder andere Schouwspelen, ook ingesteld had zekere vreet- en zuip-stryden, en zekere stryd-pryzen voor den genen, die het meeste zou gevreten of gezopen hebben. Dat de Koning, die dien fraayen lof had, dat hem niemand in't zuipen gelyk was, dat is, dat hy de grootste en onmatigste van alle zuiperen was, in deze stryden zelfs den prys behaalde. lib. 26. cap. 17. & Plutarchus lib. I. qu. 6.

quaest. convival. Dog hoe velen maken nog hedendaags, en hoe verre buiten Pontus, en Mulhausen, van gunne gastmaalen, Schouwspelen van Mithridates, dat is, vreet- of wel inzonderheid zuip-stryden!]

[VII. Wat wierd by vele volken in 't byzonder de maat te buiten gegaan in uitgezogte, en zeldzaame lekkernyen. Over-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Derde deel

(75)

vloedig genot maakt walging: die enkel vermaak schept in het voldoen zyner lust, tragt dezelve niet alleen te voldoen, maar op te wekken; en, den walg stekende van gemeene, door ongemeene, en zeldzaame lekkernyen.

De inwoonders van Sicilie waren eertyds zoo lekker in hunne maaltyden, dat ze ten spreekwoord zyn geworden: Σικελικ τράπεζα. Sicula mensa. Zoo dat een Sicilische Tafel te kennen gaf, een tafel vol uitgezogte lekkernyen. Vide Proverb.

Diogeniani, Cent. VIII. pag. mihi 249. ex edit. A. Schotti.

Zulk soort van lekkertanden was al ten tyde van Juvenaal in een ander Gewest bekend, en beschreven: Sat. XI. l. IV.

Gustus elementa per omnia quaerunt: &c.

Dat poogt in alles aan de tonge te behaagen, Zyn' smaak te vieren; enz.

Gelyk ook ten tyde van den Ridder Steele in Groot Brittanje: Welke de schadelyke

gevolgen, en zeer onredelyke ongeregeldheid van zulke levenswyze leven-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

komen geesten honderd duizend gij denkt zeker ook dat den duivel groot is lijk 'ne mensch op 't sop van mijnen pink kan ik er twee doen neerzitten als ik het getal 7 goed uitspreek

Dan, wij hebben gedaan wat wij konden; wij hebben u eene goede geleerdheid doen geven, opdat gij niet, gelijk uwe ouders onwetend zoudet geweest zijn; gij zijt een wel opgevoed

Maar een van uw auteurs (Andrea of De Boer, naar keuze) heeft het gebaar zien maken door een kantoormeisje dat haar paperclipsbakje omstiet maar het na enig vloerkruipen weer

Welke manier van doen in de oudste Friesche tyd-boeken word verhaald te zyn voortgekomen, niet zoo zeer van een aangenome, en ingevoerde gewoonte, of by geval, als wel van een

het eerste en tweede Deel zyner uitgegeven Gedichten, vooraen praelden met de namen van Mannen, niet alleen beroemt door hunne verdiensten, maer die te gelyk rechtschape Beschermers

Toen wij, eenige oogenblikken later, alleen met den minister-president en zijn dochter, in de huiskamer terug waren, deed Sir Sherlock Holmes zijn verslag, dat, zooals men

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen.. jong en lacherig zijn) aan elke onderneming van gewicht. Hij drong er in alle geval op aan, dat de M.G. haar voor oerwouden onpraktische jurken

terwijl ze de mooiste, wildste kerels krijgen kan die ze maar hebben wil, mijzelf bij voorbeeld. Maar enfin, dat is hooge politiek. Ze vraagt jou, en ik zou me maar niet door