• No results found

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel · dbnl"

Copied!
637
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling

bron

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel.

Philippus Losel, Rotterdam 1732

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/alke003nede01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

*1r

(3)

Opdragt aan den hoog edelen heere Johan Hendrik,

GRAAF VAN WASSENAAR, HEER VAN OBDAM, HENSBROEK,

S P I E R D Y K , Z U I D W Y K , KERNHEM, LAGE, ENZ. RIDDER VAN DE ORDER VAN St. JAN, BESCHREVEN IN DE ORDER VAN DE RIDDERSCHAP EN EDELEN VAN HOLLAND, EN WESTVRIESLAND, GEDEPUTEERDE TER VERGADERINGE VAN DE HOOG MOG. HEEREN STAATEN GENERAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, ENZ.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(4)

*3v

- - - ut fulo taurorum sanguine centum Sic capitur minimo thuris honore Deus.

O

VID

. T

R

. II.

Wien wyde ik best dit Werk van Neêrlands Plegtigheden, Die Vorst, en Adel, ook in Hollands Tuin, en Steden,

En d'oude Batavier, gebruikten aan hun' Dis?

U, GRAAF VANWASSENAAR, wiens Tak gesprooten is Zelfs uit den oudsten Tronk van Hollands eersten Adel, Gewoon voor 't Land in nood, te stygen in den zadel,

De Vryheid in 't cement te vesten van zyn bloed, En proef te houden van een regten Heldemoed.

(5)

Want wie van Neêrland kan in Oudheid evenaaren,

Als Hollands spreekwoord wyst, den Stam der WASSENAAREN? Wie waagde vroeger goed, en bloed voor 't Algemeen, Zoo laat door Helden-aart geëerd by Groot en Kleen?

Aan U, die, waardig in 's Lands Ridderschap gezeeten, En Neêrlands Breeden Raad, ook lust schept om te weeten,

Als Gy den strakken boog van Staatzorg wat ontspand, De zeden, en het oud Gebruik van Nederland.

Hier ziet Ge Klaudius, uit Konings bloed gesprooten, Zyn Volk, de Bataviers, in 't bos zyn' Disgenooten,

Ter Maaltyd moedigen, om 't knellend Rooms Geweld Te schudden van hunn' hals, daar 't woord des Veldheers geld.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(6)

*4v

Hier ziet Ge Hollands Graaf, en Adel, plegtig drinken Sint Geerte Minne, en 't Glas met eêl gesteente blinken.

Hier ziet Ge Breêroôs Nap bevestigen 't Verbond Der Eed'len, waar op sind 's Lands Vryheid veilig stond.

Hier hoord Ge Neêrlands Staat, zoo lang met regt aan 't wrokken, Duk d'Alv' uitluiden bly op 't Maal met glaze klokken.

Gun dan, ô WASSENAAR, wiens Stam de kroon dus spand In Hollands Adel, en in dien van Nederland,

Dat ik (het geen best voegd mag niet geheel mishaagen) U Neêrlands Plegtigheên eerbiedig op kom' draagen.

P. V

AN

D

ER

S

CHELLING

.

(7)

Nederland aan den dis, of tafereel van Nederlands displegtigheden, ter uitlegginge der titelprente.

Sic Batavi inter se laeti Convivia curant.

Het lust me althans in 't klein een schets Van Neêrlands Plegtigheên te maalen,

Die nieuwer hier, of ouder wets, By die der and're Volken haalen.

Ik volg de Titelprent op 't spoor, Het een' mag 't ander verligten,

Die voor het oog, dit voor 't gehoor, 't Ontwerp opmaaken in Gedigten.

Maar niemant erger' zig, nog smaal', Dat ik het Disgebruik der Ouden

Wil schryven in hun eige Taal,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(8)

*5v

En meest hun' oude woorden houden.

Al ging dit anders buiten 't perk Gezet door Letterkonstenaaren;

De nood breekt hier de Wet van 't Werk, Men moet wel Oud met Oud verklaaren.

Hoe? spreekt men dus zyn Moedertaal?

Of kan de tyd die zoo veranderen, Dat kinders van een Burgermaal Ten laatste niet verstaan elkanderen?

Dog die hier woord, nog zaak verstaan, Kan Uitleg in dit Werkje vinden,

Voorts by Plantyn, en Kiliaan, De beste Gidsen voor die blinden.

En of terstond aan elk niet bleek 't Byzondere van Neêrlands Oorden;

Wie wraakt, dat ik hier Neérduits spreek'?

En 't Oude noem' met Oude woorden?

Hier ziet men Neêrland aan den Dis, Onthaald in vroege, en laater tyden,

En drinken ter Gedagtenis,

Ter Minne, en maat' van gul verblyden, Met gastmaal vieren Doop, en Trouw, En and're Vreugd- merkwaardigheden,

(9)

Op 't Doodmaal treuren in den rouw;

Verscheidenheid van tyd, en zeden, Hier weitser, daar nog regt, en slegt, Ontleend van vreemden, of van Ouden;

Huismeijer reeg'len 't dis-geregt, Om open-dag, en- hof te houden.

Gins zit een ouder Batavier Aan zynen driestal om te spyzen;

(Elk had zyn eigen disje hier) Hoe zeer veranderen 's Lands wyzen!

Zyn eetbed is de vlakke grond, Waar op de gasten gerdebeenen,

Om drievoet, en den Haart in 't rond, Gedekt met pels, of plank, of steenen,

Of 's zomers met het kruid, of gras, Waar op hy graazend' zit te lommeren,

Met ongekogte spys, die, ras, Gereed, niet eist te veel bekommeren.

Men bied hem disdoek, nog servét, Nog spreid ten dis een ammelaken,

Hy weet van taak, nog gobelet, Nog spys met specery te maaken.

Geen drakenspog, nog Akonyt, Bedekt in taart, en goude Schaalen,

Genaakt zyn nap, nog Lekkefryt, Geen pook hert-steekt hem in 't onthaalen.

Al 't Disgeschieren is daar slegt, Eenvoudigst al het huis alaame,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(10)

*6v

Meest elk ten dis zyn eigen knegt;

De pulle vliegt nog niet ten aame.

Men weet daar nog van eergestoelt, Nog 't zitten op elkanders hakken,

Zelfs aan een dis, hoe zeer 't 'er kroelt;

Van Natertong, nog Schavernakken, Van tagger-, twist-, nog vlei-geluid, Van schuiffelen, nog van smaarotsen;

Men spreekt 'er gulle 't hert regt uit, Maar zonder iemands naam te smotsen,

En dus ten dis goed zeeuws, goed rond, Men houd nog van geen mooyaardije,

Nog van verschil van hert, en mond, Men dist daar zonder hoovaardije,

En hoe men minder wist van ho, Hoe minder ook van 't knollen, buizen,

Van schrussen, smetsen, fy en bo, En over-eetigheid, en duizen.

Kiez-eetigheid werd nog gelaakt, De Koedronk daar nog niet gebooren,

Buis, ghelte, nog butseel gemaakt, Den Weigeraar geen vloek beschooren.

Men hield nog niet van een Lauweit, Nog Morgenspel, nog Matinaden,

Den Haan te maaken, nog bescheid Met glas te doen, nog van Aubaden.

|Die Batavier wist 's morgens niet Van uit een engster dik te klokken,

(11)

Van tuig, dat Barneveltjes hiet, Kapot, nog Walvisbaarderokken.

Hy had geen kennis van 't Kalaans, Galantery, uitheemse zwieren,

Van nieuwe modes, Frans, nog Spaans, Schot-miederen, nog Perssemieren,

Men speelde toen geen Korenman, Nog wist van trompend korenbyten,

Nog eigenbaatig listgespan, Nog heimlyk truffend tegenwryten.

Men haald geen geld ten kwaaden kost, Om den Kredens-dis weêr te lossen,

Of, uit eens anders goed gedost, Te lorenfaazen in Karossen.

De Dis-geregten kostten toen Zoo veel niet, dat de litsaart-lieden

Daar na zelfs pratter op hun doen, Den Schuldbeer dorsten slippen bieden.

Men trok niet met de nevelker, Om van de hoofdschat min te geven,

En, als hersteld gekomen her, Nog overdaadiger te leven.

Stad-kind, nog Kwist-goed was bekend, Men hoefde niemant ligt te bellen;

Daar elk, aan noodkost slegs gewend, Zig om kleinodie niet wouw kwellen.

men schaft patiel, en bak vol op, De Friese hoorn word niet vergeten,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(12)

*7v

De Drinkdwang stygt nog niet ten top, Men houd zig vry in drank, en eten.

Men eist daar nog geen marsenier Van overzeese kruidenreyen,

Nog zilver dis-tuig, kredenssier, Nog vogelnesjes in pasteijen.

De nap, en beukebeker laafd, (Men weet nog niet van warmeiauten)

Met meuseler, die, wel begaafd, Gedronken word uit Friese jauten.

Ik rep van dagmoes, ogten-maal, Van stuite, brugg', nog boter-vlaaijen,

Die Kater1't gastdom ten onthaal Voorzet, eer 't tyd is van labbaaijen.

Wat regt men sinds geregten aan?

Hier ziet men kinder-maane-stikken,

Daar Potbarst, Baake, en Wildbraad staan, Gins misteluin, en krikke-mikken.

Wie kend thans alles by zyn naam?

Den Kolenherst, nu Karbonade,

De Spargewortel, paardsklaauw, braam, Ast, krombrood, wegge, Gropenbrade,

Lekfrite, plukkevinden, pof2 Poelsneppen, nierbraad, spek tas-eije?

(Toen regte klokspys zelfs voor 't Hof, Toen 't Maal om zunst gold geen Labbeije)

1 Spyzbezorger, Hofmeester.

2 Poffenbrood, hol-brood, lugtig witbrood.

(13)

Het lemmerstuk, of d'ossenhaas, Kiest die vooral voor 't kolleféren,

De hulzenvrugt is deezes aas, En 't toekruid dat de spys doet teeren.

De gryzaard valt op Kalmafrey' Met kimp, op liefkoek, of een kassaard,

Of kips opmargen, of roostey'

Dien mond een zwalp-ey, geenen klackaard.

Men vind 'er dien de mette smaakt, Men gaat te kust, en keur in taarten

Op 't keuzel-beetigst' toegemaakt, Door Koken-meester, -mol, of -maarte.

Wie noemd, een teld thans al 't verschot Van freuiten, kruiden, en van wortelen,

Daar raauw, dog ryp, gins in een pot Aan pikkels gaar gemaakt door 't bortelen?

Zie afterling in gley' gezet, Hier fletsen, dighenvlees, daar vissen,

Gouwier, gaffreide, huiderbret, Gins pletse, en Duise-geerken dissen;

Hier rammeke, daar een rastoen, (De teilen schuiven schiere wiere,

Of kruissen naar een schampeljoen) Deez' zal een schoudeling verschieren.

Men laat geen Duivenkaters staan, Boonbaauwen, vleiskruid, konkerpypen,

Wie kan dog al de Toespys raên?

De Keur steld nog een Maat in 't gypen.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(14)

*8v

Den Nadis çierd de guldeling De pipping, vuisting, kansuweelen,

De boter, kaas, en krantseling, En vrugten die 't Saisoen komt deelen.

Daar komt misschien de noele by, Een klobber-saan, en botervlaaijen;

En diergelyke lekkerny

Kon mooglyk 't Agternaertje paaijen.

Wat hoord 'er eind'lyk al ten dis?

Wat kruiken zyn 'er te bestellen, Eer alles regt in order is

Op d'aankomst van de Sech-gezellen!

De kroes en beker raakt in zwang, De nappenhoeder vuld den romer,

De berkemeijer gaat zyn gang,

Hier laakt, en gins verschoond men schromer.

De kelken groeijen meer en meer, Hier zie ik vluggen Wynschenk passen

Op wenk van Huiswald, Tafel-Heer, En 't vullen van de Koppetassen.

De Graaf steld Geerte Minne3voor, Die Drinkbetuiging gaat in 't ronde,

Het geen den Vorst behaagd gaat door:

Gezondheên schaaden ligt gezonden, Ten zy men Maatigheid in 't oog, Aan uurwerk, Elefant, en toome

3 Zie het II. Deel van Nederlands Displegtigheden Kap. XIII. enz.

(15)

Te kennen in 't Taf'reel om hoog, Behoude, en geen wan-schande schroome.

Zoo laat de beker elk gezond!

De Zêward4steld de wet in 't drinken, De Gastmaalkoning heerst in 't rond, In rang, en wyze, en tal van 't klinken.

Zoo lang men orde hield, en maat, Zoo bleef 'er vryheid in het kuiten,

En sloot men Lekspit, Overdaad, En Fonk-dronk-aard, en Kuithaan buiten,

En wynvlieg, met zyn Kamerraad, Ries, Golp', en Pylik, tuk op traazen,

En Zwelgtiran, en Puistgelaat, Den baas van 't zuipdoldriftig baazen,

En Tier'bus met zyn tuit-rumoer, En Daaz-aard met zyn narren-fratsen,

Met Lamkout, Wildvangk, Poffer-broer, En Kril, en Krygel, tuk op tratsen,

En Eenrans, Monkaard, Buitentier, Een-sidler, Looper op de gaarden,

En Tortelmoed, en Dweepe-zwier, En Hannewuiten, en Roetaarden.

't Krimpneuzen band men van den dis, 't Zuilooren, 't schamper tonge-steeken;

En, waar een gulle vrindschap is, Daar banken schyn, nog slingse streeken.

4 Eigenlyk Zeden-waard, op zyn Friesch, Siward, of Sjuurd. Zie het I. Deel. bl. 510.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(16)

(*1v)

De Drossaat past op zynen stond:

Huissier laat in de disgenooten, Die alle tyd verscheiden vond, Draalgasten5, Schaduwen, en Booten6

Al schynt het gastendom eerst stom, Het raakt aan 't fluisteren, en 't drevelen,

Eer handdwaal, en lampet gaat om, Aan 't kouten, boerten, of aan 't prevelen.

Nog volgd de beste luim, en tyd, Tot alven, faat'ren, en klappeijen,

Als 't Waardschap zig ten disse vlyd, Op Noenmaal, of op Vespereijen.

Wat poos valt niet op 't Gastbot kort, Met avezagen, en met dillen?

De tyd, alwaar gekoppert wordt, Vliegt meest ten dis met kokerillen.

De Gastwaard plaatst elk naar zyn' rang:

Waar vond men punt in 't slissen teerder?

Waar meerder bly om waan, of bang?

Hoe wikt een diamantschaal 't meerder!

Hier staat de Vrindschap ook ten toon In eene Maagd, ten Trans verheven,

Ten disse niet alleen gewoon, Maar zelfs ten uiterste aan te kleven

Getrouwe vrinden in hun nood;

Ze omarmd een dooden olm met ranken,

5 I. Deel, bl. 527.

6 I. Deel, bl. 529.

(17)

En trapt een doodshoofd, trouw ter dood, Nooit slof in 't weldoen, nooit in 't danken.

Het Drietal Vrouwen in een ry, Voorzien met roozen, mirten, keer-kring,

Verbeelden samen zy aan zy, Als flonkersteenen in een eer-ring,

Beleefdheid, en Weldaadigheid, Zoo aangenaam gelyk de bloemen,

En keer op keer ten pligt bereid, Waar op Standvastigheid komt roemen,

Te kennen aan den Mirten-tak, Die, nimmer dorrend, blyven groenen.

De Stuursheid vlugt daar van het dak, Met Veete, nimmer te verzoenen,

En Boersheid, Ongebondenheid, En Lompheid in gebaar, en reden.

Waar Tugt, en Reden kragtig pleit, Werd dit Gespuis niet lang geleden:

Daar moest de Voerendryver voort, Met al zyn Onvoer', en gremeelen,

De Lueg-aart, en die 't hoogste woord, Zelfs met zyn' meerder, niet wil deelen;

En Quesel, Slimgast, Haderman, Gereed met elk te rackerooijen,

Tulp', Sassem, Likker van de pan, En Fletser, tuk op monkefrooijen,

En Miedwys, Muiler, Net-rabauw, Gelyksenaar, Vrept, Ongestadig,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(18)

(*2v.)

Guig, Jobbe, Uurmaalig, Bytebauw, Klik-broemer, Welp, en Ongebadig.

Daar schaft men kwaade zeden af;

En schaffend' dood een Maal de Veetschap, Die voor de Wraak niet duld een graf.

Deez' pyler praald met Drinkgereedschap.

Dus toond de Prent ons 's Lands Manier;

De Zinnebeelden hoe 't behoorde;

Al waar, het, dat den Batavier Het Misbruik somtyds meest bekoorde.

Men wyst hier maar Gebruiken aan, En zal daar 't past het Misbruik laaken:

Die zedig wil ten Disse gaan, Kan dit dus stigten, en vermaaken!

(19)

Voorreden van den uitgever der Nederlandse dis-plegtigheden.

I. Gelyk het nut, en volstrekt noodig is kennis te hebben van de gewoontens, manieren, en plegtigheden, in ons Vaderland, en onder onze Tydgenooten, gebruikelyk; zoo is het zelfs nut, en noodig te kennen de Gebruiken en Zeden onzer Voorouderen.

De onkunde van de Zeden, en Manieren onzer Medeburgeren zouw zoo aanstootelyk als bespottelyk zyn by Land-, en Tyd-genooten; en wat vreemder, en ongerymder, dan een vreemdeling in zyn eige Vaderland?

En de wetenschap der gewoontens, en gebruiken der Voorouderen, is zoo nut, en noodig tot opheldering der Geschiede-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(20)

**1v

nissen, als tot het regte begrip der Oude Lands Regten, Wetten, Voorregten, Keuren, enz.

Algemeene gebruiken, en gewoontens van een Volk veranderen als in wetten

1

, die zonder schade, of schande, en boete, of opspraak, niet konnen verwaarloost worden.

De beschrevene Gedenk-, en Jaar-boeken melden de feiten, en onderstellen gemeenelyk, zoo wel als de Vaderlandse Wetten en Keuren, de kennis van de

gewoontens, zeden, en gebruiken dier betrekkelyke tyden, waar in de verhaalde feiten zyn gebeurd. Welke gewoontens de Lands wetten genoegzaam nooit, en de Historien zelden, en dan nog kortelyk,

1 Sine scripto Jus venit, quod usas approbavit: nam diuturni mores, consensu utentium comprobati, legem imitantur. l. 9. J. de jur. nat. gent. & civ.

(21)

beschryven, om den draad der aaneenschakelinge niet, of zoo weinig als doenlyk is, te breken; Wie zal nu de oude Historien, en Vaderlandse wetten, welke niet zelden de oude gewoontens aanroeren, in dit opzigt wel verstaan, die onkundig is van de gebruiken, en manieren der Voorouderen?

II. En hoe zal men daar nette, en behoorelyke kennis van krygen, ten zy de gewoontens der Land-, en Tyd-genooten, niet alleen ten dienste der Uitheemsen, en overkomende Vreemdelingen, maar ook vooral der Vaderlandse, en andere

Nakomelingen, omstandig beschreven zyn, of worden?

III. Dog hoe nut en noodig zoodaanige beschryvingen zyn mogen, zoo leerde de ervarenis, dat gewoontens, manieren, en plegtigheden van Land-, en Tyd-genooten in schrift te stellen, meestal by

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(22)

**2v

Land-, en Tyd-genooten versloft, en verzuimd was.

En mogelyk, om dat het zelve hen onnut, of onnoodig scheen: Terwyl de in gebruik zynde gewoontens dagelyks te zien, en bekend, of kennelyk zyn: En die in ongebruik waren geraakt, hen niet toeschenen te pas te zullen komen aan de Tydgenooten; en nog genoeg in geheugenisse, om aan de nakomelingen te worden overgeleverd.

IV. Maar deze geheugenis allengskens uitgewist, en de kennis der oude gebruiken

ongemeen, en in veele omstandigheden twyfelagtig, of duister geworden zynde, dan

wierd men doorgaans door ondervindinge de nutheid, en noodzakelykheid van

zoodanige beschryvinge en kennisse van de oude gebruiken der Voorouderen eerst

regt gewaar, en begonnen meestal de nakome-

(23)

lingen met moeite te laat, 't geen de Voorouders gemakkelyk op zyn tyd hadden konnen volbrengen.

V. Zoodaanige Beschryvingen nu, niet alleen van de gewoontens der Ouder Vaderlanderen, maar ook van andere Uitheemse, en zelfs thans verstrooide volken, werden daarom niet alleen niet gering, maar zelfs den aandagt, en moeite der Geleerden waardig gekeurd; en vond men 'er onder de Geleerden die daar van hun voornaamste werk maakten.

't Zal niet noodig zyn hier te spreken van de zeden, wetten, en plegtigheden der Volken van Afrika, Asia, en Europa, weleer door eenen Johannes Boemus Aubanus

2

2 Libro cui titulus: Mores, leges, & ritus omnium Gentium, per. Joh. Boemum Aubanum Teutonicum ex multis rerum scriptoribus collecti.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(24)

**3v

Damianus van der Goes

3

, en Josefus Scaliger

4

, nog die der Jooden, door Leo de Modene, in 't Italiaans, door Buxtorf

5

, Spencer

6

, Sigonius

7

, Cunaeus

8

, in 't Latyn, door Godwin, in 't Engels, door Goeree in 't Nederduits, enz. nog die der Germanen, en Duitsen, door Tacitus, en in later tyd, door Cluverius; nog die der Grieken, en Romeinen in vroeger, en laater tyden, door ontelbaare pennen in veelerlei taalen beschreven.

En wat behelzen de meeste reisbeschryvingen, in 't byzonder van eenen Della

3 Fides religio, & mores Aethiopum, ac deploratio Lappianae Gentis.

4 Libro VII de emendatione temporum.

5 Synagoga Judaica

6 De Legibus Hebraeorum ritualibus.

7 Sigonius de Repbl. Hebraeoram.

8 Cunaeus de Repbl. Hebr. cum notis Clariss. Nicolai.

(25)

Valla, di Barthema, Litgouw, Hennepin, de Bourges, Melton, Denys, Van Berkel, Struis, Nieuhof, Dapper, Sceffer, Burnet, Dampier, Salmon, Fiteau, Kemfer, Labat, en van ontelbaare anderen meer; wat behelzen die anders voor een groot deel dan de gewoontens, en gebruiken der Volken van de weereld?

En wat soort van schriften zag men doorgaan met meerder graagte ontfangen, en met aangenaamer smaak doorlezen?

VI. Jaa hoe veele geleerde Schryvers maakten alleen hun werk van de gewoontens van eenige Volken ontrent eene zaak in 't byzonder te onderzoeken, en, (om daar van hier alleen een voorbeeld by te brengen) van de zeden, manieren, en plegtigheden, by deze en gene Volken, in het nemen van spys en drank, en het houden van hune maaltyden, en gastmaa-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(26)

**4v

len, en het doen van eenige groetinge, heilwensen, of andere betuigingen, onder het drinken gebruikelyk, in 't byzonder naaukeurig te beschryven?

Voor den tyd van Athenaeus, of voor den tyd van Marcus Aurelius, in welken hy leefde, dat is voor, en in de II

de

eeuw na Kristus geboorte, hadden over de

Displegtigheden der Oude Volken al geschreven Timachias Rhodius elf, en mogelyk meer boeken, in gedigt; vorder Numedius Herakleotes, Matraeas Pitanaeus, Paradus, Hegemon, enz. volgens getuigenis van den gemelden Athenaeus

9

, die zelfs 15 boeken schreef over diergelyke stoffe

10

.

En mag men, zonder vergrootende manier van spreken zeggen, dat het ge-

9 Athenaei Dipnosoph l. 1. c. 2.

10 Scripsit enim Dipnosophistarum, five coenae Sapientum, libros quindecim.

(27)

tal der genen, die hier in hun spoor volgden, ontelbaar zyn.

Om alleen van weinigen in laater tyden, en dat van eene Taal, de Latynsche, te reppen; Over de gewoontens der oude Volken, en in 't byzonder der Grieken en Romeinen, en van hunne maaltyden, en gastmaalen, hebben met opzet in het Latyn geschreven Job. Wilh. Stuckius, Robertellus, Berneggerus, P. Ciacconius, F. Ursinus, Bulengerus; en kortelyk, Alexander Neapolitanus, J. Lipsius, J. Rosinus, Hieronymus Mercurialis, Henr. Knippingius, enz.

VII. En wat wonder is het (indien geleerden, zulks der moeite waardig agtende, hun werk, en de lezers hun vermaak vonden in de Beschryvingen van de gewoontens der Volken in 't algemeen) dat zy beide ook het zelve zogten, en von-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(28)

**5v

den in de verscheide gebruiken der Displegtigheden in 't byzonder.

Zoo nut, noodig, en onvermydelyk als het vermaak is, dat de alwyze Schepper

geheght heeft aan het nemen van het voedsel, op dat de levendige schepsels niet

zouden nalaten voor hun onderhoud te zorgen en zoo nut, noodig, en onvermydelyk

als zekere gezelschappen zyn voor een mens, dien onder alle de schepsels vooral de

gezelligheid eigen is: zoo nut, noodig, en onvermydelyk wierden altoos gehouden

zekere maaltyden, en gastmaalen, en het redelyk, en geoorloofd vermaak dat daar

aan geheght is, niet alleen voor byzondere huisgezinnen, en bloedverwanten, maar

ook voor de burgerlyke, en menselyke Maatschappye; en word hier het vermaak, de

vreugde, en het onderling genoege vermeerderd, naar maate van den toevloed der

andere omstandigheden.

(29)

De. H. Geest daarom, staamelende met den mens in 't beschryven van de eeuwige gelukzaligheid, ontleend daarvan spreekwyzen en gelykenissen, en verbeeld dezelve als een Gastmaal, te weten van het heiligste, gelukkigste, en heerlykste gezelschap, in de volmaaktste plaats, in den besten overvloed, zonder vreeze van verstoring, onlust, walging, of einde. Hy noemd dezelve gelukzaligheid een maaltyd, Avondmaal, de Bruiloft des Lams, een aanlegging met Abraham, Isaak en Jakob, enz.

En wie zal dan zonder eenig vermaak beschryven, of overwegen, en lezen de byzondere gewoontens, en gebruiken der Volken ontrent zaaken, waar mede zoo veel tyds doorgebragt, en waar in zoo groot en algemeen een vermaak gesteld, en genoten werd in dit leven?

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(30)

**6v

VIII. Dog, gelyk men in de Nederlanden wel vind Beschryvingen der zeden, en gewoontens van andere Volken, zoo oude als hedendaagse, zoo vind men 'er de oude gebruiken, en manieren van Nederduitsland zelfs, nog niet dan by stukken en deelen, en bynaa niets van dis-plegtigheden der oude Volken, en vooral der oude

Voorvaderen, in 't byzonder met opzet beschreven.

IX. Dit bewoog mynen Schoonvader Van Alkemade voor zeer veele jaaren, om 't

geen hem aangaande de gewoontens, en gebruiken der Oude Batavieren in 't

algemeen, en byzonder ontrent hunne maaltyden, en vooral hunne drinkplegtigheden

merkwaardig voorkwam, nu, en dan aan te teekenen, en te verzamelen. En vorders

om voor ontrent 25 jaaren geleden, iet aangaande de lestgemelde gebruiken te

ontwer-

(31)

pen, onder den titel van Het tweede deel van het Ceremonieel, handelende van het drinken der Gezondheid onder de Princen, en Edelen deezer Landen gebruikelyk.

Ziende dit ontwerp van een tweede Deel op zeker eerste Deel van het Ceremonieel, te weten het Ceremonieel der Begraafenisse der Batavieren, sedert voltooid, en reeds uitgegeven in 't jaar 1713, te Delft.

Dog strekte deze verzameling van een beraamd tweede deel van 't Ceremonieel, voornaamelyk voor zyn eigen geheugenis, vermaak, en byzonder gebruik, en geenszins om zoodaanig een ontwerp in 't ligt te geven; En heeft hy ook naderhand, hoewel des dikwils verzogt zynde, tot de voltooijing zig nooit konnen verledigen. Dog eindelyk, door aanhouding van wylen den Schoonvader van den Drukker van dit

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(32)

**7v

Werkje hem voor ontrent 10 jaaren eenige toezegging, onder voorwaarde, indien zyn tyd zulks toeliet, en dit ontwerp in staat van uitgaave konde gebragt worden, ontglipt zynde, en naa verloop van eenige jaaren het zelve ontwerp my ten dien einde ter hand gesteld zynde om te overzien, heb ik, op 't verzoek van den zelven mynen welgemelden Vader doorgaans, nevens eenige aanmerkingen, het myne daar by gevoegd: waar door het Werkje in diervoege uitdydde, dat het een nieuw bestek, orde, en verdeeling vereiste. Van welke vermeerdering, orde, en verdeeling ik den Lezer reden te geven heb.

X. Wat de verandering in orde, en verdeeling, by my in 't voors. ontwerp gemaakt,

belangt, ik bemerkte, dat het gene dus ontworpen, en door elkanderen verhandeld

was, ordeshalven in driederlei

(33)

deelen zouw konnen verdeeld worden.

I. In zaaken, die betroffen eigenlyk de Dis-plegtigheden, of de gebruiken ontrent de gastmaalen in Nederland.

II. Voorts in zaaken, die betroffen de gebruiken, en de gewoontens van drinken, het drinken der gezondheden, en van andere Drink-betuigingen.

III. En eindelyk, in eenige hier en daar, dog kortelyk, verspreide zedelyke, Regt- en Staatkundige aanmerkingen over het misbruik der maaltyden, en

gezondheids-dronken, de drinkdwang, en zuiptiranny, de schandelyke en schadelyke gevolgen der brasserye, en dronkenschap in Nederland, en den lof, en het nut der matigheit, en diergelyke zaaken meer, hier en daar in 't Ontwerp aangeroerd. En dewyl deeze stoffen, door het geen ik 'er had bygevoegd, eene verschikking noo-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(34)

**8v

dig hadden, heb ik dezelve in de voors. driederlei soorten onderscheiden, en afgezonderd, en tot drie byzondere deelen geschikt: en alleen voor als nog de twee eerste afgehandeld, gelyk ik ze althans, in twee byzondere deelen verdeeld, uitgeef.

Latende de stoffen, geschikt tot een derde deel, over tot een bekwaamer tyd, dan my tot nog toe mogte gebeuren, om dezelve, naa byvoeging van eenige andere Zedekundige, als ook Regt-, en Staat-kundige aanmerkingen, in orde te stellen, en te voltooijen, en mogelyk, zoo het de tyd van Uitspanning toelaat, uit te geven.

In de eerste hoofdstukken gesproken hebbende van de spys en drank der oudste

volken, in 't byzonder der Duitsen en Batavieren, heb ik de maaltyden verdeeld, naar

de persoonen, die dezelve aanregten, in Byzondere, en Openbaare, en de

(35)

Openbaare in Kerkelyke, en Weereldlyke. Dog dewyl ik in 't eerste Deel van dit Werkje, Kap. IX. bl. 96. breeder gewag gemaakt heb van deze Verdeeling, en aangetoond hoedaanige gastmaalen onder die Byzondere, en Openbaare werden begrepen, zoo zal ik dit hier niet herhaalen. Van de verscheide betuigingen met plegtig eten, en drinken, weleer te kennen gegeven, en bevestigd; en van de verscheide manieren van voordrinken; en de verscheide betuigingen, door, met, en onder het plegtig drinken, ter eere van goden, halve goden, helden, en anderen; en zelfs ter eere van de Godheid, den Heiland, 's Heilands Moeder, de Triniteit, Engelen, afgestorve Heiligen, overlede, en levende Vorsten, Helden, bloedverwanten, en vrinden; onder Heidenen, en Kristenen eertyds gedaan; en by-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(36)

***1v

zonder van het drinken der Gezondheden van heil, en vrindschap, St. Geerte Minne;

en andere drinkbetuigingen; en van de oudheid, en oorspronk dezer gewoontens,

word volgens myne voors. Verschikking hier in een Tweede Deel afzonderlyk

gesproken: als aldaar word te kennen gegeven K. I. zynde in het gemelde eerste

Ontwerp de plegtigheden der drinkbetuigingen onder die der Maaltyden, en dus de

Dis-, en Drink-plegtigheden der Batavieren door elkanderen verhandeld. En nademaal

de rang der Disgenooten niet alleen betrekkelyk is tot de gastmaalen, maar ook tot

het drinken der Gezondheden, heb ik de beschryving dezes Rangs, na het vertoonen

der Drinkbetuigingen, in het II

de

Deel laten volgen, Kap. XX. enz. en dat met

betrekking zoo wel tot de Publike als partikuliere Gastmaalen:

(37)

als mede de beschryving, en afbeeldingen eeniger drinkvaaten, in Nederland gebruikelyk, en vermaard.

Dog dewyl dit alles in 't breede duidelyker vertoond is in den Korten Inhoud der voors. beide Deelen, voor het Werk gesteld, zoo word de Lezer kortheidshalven derwaarts gewezen; die daar uit de stoffen derzelver schikking, en orde, en zelfs de redenen van dien, ligt zal konnen gewaar worden.

IX. En wat vorder aangaat de reden van die gemelde vermeerdering van dit Werkje by my gemaakt, deze bestond hier in: Dat de Auteur, ter zaake voors. zig geen vast bestek in zyne aanteekeningen, en zyn voors. Ontwerp, op verscheide tyden

geschreven, en vermeerderd, hebbende gemaakt, in dit stuk wel meest zig tragtte te bepaalen binnen de plegtigheden der ou-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(38)

***2v

de Batavieren, in het drinken van heil, en gezondheden gebruikelyk, maar egter hier en daar sprak van deze en gene plegtigheden, in hunne maaltyden, en gastmaalen gepleegd, als ook van zulke, die in laater tyden in Batavie zyn in gebruik gekomen, en zelfs hier en daar van die der andere Volken; en dat men oordeelde, dat men in diergelyke Verhandelingen overal, zoo veel doenelyk waar, behoorde de eenparigheid te betragten.

Ik heb dienvolgens gepoogd het bestek wat uit te breiden, en niet alleen te spreken

van de drink-, maar eet-plegtigheden der oude Batavieren, en die gene, die hen in

hunne landpaalen zyn opgevolgd, en zelfs van hunne nabuuren in de Nederlandse

Provincien, ten minste voor zoo veel ik desaangaande bescheiden heb konnen

naspooren; waarom ik my ten dien

(39)

zelven einde onder andere, bediend heb van verscheide oude Handschriften, en geschreve Keuren, en Privilegien: en het voors. Ontwerp sedert deze vermeerdering een anderen Titel, en den naam gegeven heb van Nederlands Dis-plegtigheden, als behelzende de gebruiken, en plegtigheden in Maaltyden, Gastmaalen, en

Gezelschappen, aan den dis, onder groot en klein, Vorsten, en onderdaanen, den Adel, en andere ingezetenen van Batavie, en andere Deelen van Nederland, in vroeger, en laater tyden gebruikelyk.

En, gelyk het niet alleen vermaakelyk is te weten de gebruiken der Voorouderen, maar ook den oorsprongk der zelve, zoo heb ik ook deze, ten opzigte van de

samen-etingen, maaltyden, en gastmaalen; als ook ten opzigte van de betuigingen onder, en met het drinken; en van het drin-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(40)

***3v

ken der gezondheden, onder Kristenen, en Heidenen, tragten na te spooren.

Vorder heb ik niet op een enkelde plaats, of hier en daar, maar doorgaans kortelyk getragt aan te teekenen de Gewoontens, en Dis-plegtigheden der Noordse Volken, als ook die der Oosterse, en andere oude volken, zoo Heidenen, en Joden, als Kristenen; om daar uit te konnen zien, of, en hoe onze disgebruiken daar van konnen gesprooten, of daar mede overeen komende, of daar van afwykende zyn.

Wyders poogde ik myne gemelde aanteekeningen, en vermeerderingen, en het Ontwerp van den Auteur, onder zekere hoofddeelen in orde, en veele myner

aanteekeningen, tot vermindering der zelve, in den tekst, en overal den Korten Inhoud,

zelfs der Aanteekeningen, voor de hoofd-

(41)

stukken te brengen: als ook veele hoofdstukken van het myne, om grooter

Aanteekeningen te vermyden, in het Werk tussen te voegen. Gelyk de Lezer met eenen opslag in den Korten Inhoud der Hoofdpunten van beide de Deelen van dit Werkje, voor het eerste Deel gesteld, zal konnen gewaar worden; alzoo de Korte Inhoud dier Hoofdstukken, welke door my geheel opgesteld, en in het Werk gevoegd zyn, door 2 haakjes [ ] aldus ingesloten, en daar van de andere hoofdpunten onderscheiden is.

Dus komt derhalven dit Werkje van zyn eerste Ontwerp geheel veranderd, en meer dan de helft vermeerderd te voorschyn. Egter heb ik het eerstgemelde Ontwerp van den Auteur, hoewel verplaatst, en onder hoofddeelen gebragt, zoo veel doenelyk scheen, in zyn geheel gelaaten, en ten dien einde, niet alleen

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(42)

***4v

de gemelde geheele hoofdstukken, door my opgesteld, en in 't Werk gevoegd, maar 't geen vorder van myn werk is, en in den tekst hier en-daar tussen gevoegd, met zulke haakskens [ ] ingesloten, of door kleiner letter, buiten, of onder den tekst, by manier van aanteekeningen, van het werk van myn voornoemden Schoonvader doorgaans onderscheiden. Egter is het zyne zoo niet in 't geheel gebleven, of daar in is ook wel eenige verandering van schryfstyl, en spelling, hoewel met zyne bewilliging, en overgaaf gemaakt.

Voor 't Werk heb ik den Korten Inhoud van yder Hoofdstuk der beide Deelen, voor

yder Hoofdstuk byzonder zynen korten inhoud, en agter de twee Deelen een Register,

of Bladwyzer dier beide Deelen, opgemaakt, en ter nedergesteld.

(43)

Eindelyk heb ik 'er bygevoegd de afbeelding van eenige vermaarde drinkvaaten, waar onder eenige nooit dus te voorschyn gebragt, den naauwkeurigen niet

onaangenaam zyn konnen; mitsgaders een Titelprent, verbeeldende Nederland aan den Dis, met betrekking tot verscheide tyden, voor de Graaven in den Batavier, in 't verschiet aan zynen Driestal spyzende; en onder de Graaven van den vroegen, en laatsten tyd, gelyk zulks de kleeding, en andere omstandigheden kan te kennen geven;

terwyl de voors. Drinkvaten aldaar in 't klein vertoond worden op den pyler. Dog dewyl in een Gedigt, hier voor dit Werkje geplaatst, daar van breeder Uitlegging gedaan is, wyz ik den Lezer dewaarts: vind hy in die Uitlegginge wederom de Uitlegging van verscheide oude Nederduitse woorden noodig; hy denke,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(44)

***5v

dat men de oude Gebruiken zullende beschryven de zaaken by hunne regte oude naamen diende te noemen; en dat die hier in niet bedreven, en egter weetgierig is, genoegzaam in dit Werkje, en, des nood, elders de beteekenis dezer woorden en zaaken zal ontdekken konnen.

En is dit Werkje, op dat het bekwamelyk by andere, reeds uitgegeven, konde

gevoegd worden, aangelegd op het zelve formaat als het Kampregt, in 't jaar 1702,

en eerder 1699, en Jonker Frans 'en Oorlog 1724, door mynen gemelden Schoonvader

K. van Alkemade; en inzonderheid op het zelve formaat als Holland Tiend-regt door

my 1727, in 't ligt gegeven, als wanneer ik teffens voornemens was deze zelve

Dis-plegtigheden, door my toen reeds tot den druk vervaardigd, voor den dag te

brengen, en

(45)

ook vervolgens zoude uitgegeven hebben, ten zy de Beschryving van de Stad Briel, en den Lande van Voorn, daar ik sedert de hand aan leende, my dit werk wat hadden doen uitstellen.

XII. Dog terwyl ik de Lezers op deze onze Nederlandse Dis-plegtigheden noodig, stel ik ons geen beter, dan het algemeene lot der Gastwaarden voor; wetende dat het bezwaarlyk, jaa genoegzaam onmogelyk is allen lezeren, al zoo wel als allen gasten, het van passe te maken: terwyl de gesteltenis der werktuigen en de zinnen, en smaaken zoo zeer verscheide zyn; gelyk Horatius

11

al in zynen tyd heeft

aangemerkt:

Tres mihi Convivae prope dissentire videntur, Poscentes vario multum diversa palato;

Quid dem? quid non dem ? renuis tu quod jubet alter.

11 Lib. II. Epist. II. 61 &c.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(46)

***6v

Quod petis id sane invisum, acidumque duobus.

door iemant dus gevolgd:

't Schynt dat myn gasten meest van smaak, en zin verschillen, Vermits zy alle schier byzondre spyzen willen,

d'een zuur, en d'ander zoet, die vlees, en deeze vis, Doo dat het voor een waard niet wel te raaden is Wat dat hy schaffen zal, en wat hy niet zal schaffen.

Zoo waar is ook het zeggen van Persius:

Velle suum cuique est, nec voto vivitur uno.

d.i. Elk leeft naar zynen wil, en wens, De zin is 't leven van een mens.

XIII. Egter zy 't ons geoorlofd eenig vooroordeel, of verkeerde denkbeelden, die door misduidinge uit deze stoffen, en den uitgaaf van dit Werkje mogten ontstaan, te voorkomen, of te benemen.

Men volgd veeltyds het oude zeggen:

Laudibus arguitur vini vinosus Homerus,

(47)

Want aldus besloot men eertyds uit den lof, die Homeer aan den wyn gaf, dat hy daar toe genegen waar. Maar dat nog het een, nog het ander hier kan te pas komen, weten genoeg, dien 't gedrag, en de levenswys der Schryveren regt bekend is. En zal men uit de stoffen geen vooroordeel vellen tegen de Schryvers, nog hen daarom verdenken van geneigdheid tot slempery, of dronkenschap. Want ging dit ook door, dan zouw Accius wreed, Terentius, een slampamper, en zy alle helden moeten zyn die

heldendaaden beschryven:

Accius esset atrox, conviva Terentius esset, Essent pugnaces qui fera bella canunt12.

De Schryvers konnen hier, onberoemd gesproken, met waarheid zeggen:

Vita soluta meo non facit ingenio.

Me juvat in pricis positum pallescere chartis, Et variis animum pascere ab historiis, &c.

12 Ovid. trist. l. 2. p. 339.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(48)

***7v

Dat is naar myne overzetting:

Geen onbegondenheid kan ons vernuft bekooren, 't Lust ons 't aloude Volk uit d'Oudheid naar te spooren,

En onzen geeft te voên met veelerlei Geschicht.

XIV. Niemant denke derhalven, dat we, de gebruiken van ons Land beschryvende, de misbruiken zouden toestemmen: we willen, met het eenvoudig verhaalen der gewoontens, en plegtigheden, als ook des rangs, aan den Dis gebruikelyk, geenszins zeggen hoe het behoord, nog ons, immers inzonderheid voor als nog, in een onderzoek over de redelykheid, welvoegelykheid, en betaamelykheid eeniger gebruiken inlaaten;

maar alleen hoe wy uit bescheiden, en berigten hebben konnen bespeuren, dat dezelve waargenomen zyn, of worden, onverminderd yders beter bescheid, meening, en regt;

en zonder daar in te willen zyn behaald; waar van we

(49)

uitdrukkelyk voorbetuiging doen by deezen.

Had het ons de tyd toegelaaten, we zouden in een byzondere volgende Verhandeling de voorgemelde stof, bekwaam tot een derde Deel, verhandeld, en eenige

Staat-Zede-kundige, en Regtsgeleerde aanmerkingen, over Nederlands

Dis-plegtigheden gemaakt, teffens uitgegeven, en dus het gebruik van het misbruik klaarder onderscheiden, en het eerste geloofd en geroemd, en het andere gelaakt hebben.

XV. Wil iemant ondertussen in de beschryving dezer gebruiken op de kwaadt voorbeelden der misbruiken staroogen, en blindeling in alles de mode, en gewoonte volgen; die kan dat even ligt doen zonder diergelyke beschryving; en heeft zyn eige misbruik niemant dan zig zelven te wyten; en te denken, dat zelfs de allerbeste

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(50)

***8v

zaaken, en schriften, regt tegen het oogmerk der Schryveren, tot de allerbooste eindens konnen misbruikt worden: 't welk de Romeinse Digter (of, en hoe ver hy zulks met waarheid, ten opzigte van alle zyne digten deed, staat my hier niet te onderzoeken) ten tyde van Keizer Augustus al aanmerkte:

Omnia perversas possunt corrumpere mentes

13

. Dat is:

Al wat 'er is kan ligt verkeerde zinnen ergeren, Zy nemen die, al geeft hen niemant ergernis.

En wat voorwaarts

14

.

Non tamen idcirco crimen liber omnis habebit;

Nil prodest quod non laedere possit idem.

Igne quid utilius ? Si quis tamen urere tecta Coeperit, audaces instruit igne manus Eripit interdum, mode dat medicina salutem:

Quaeque juvet, monstrat, quaeque sit herba nocens.

13 Ovid. Trist. II. 301.

14 Ibid. v. 265. & seqq.

(51)

Et latro, & catus praecingitur ense viator, Ille sed infidias, hic sibi portet opem.

Discitur innocuas ut agat facundia causas:

Protegit haec sontes, immeritosque premit.

Sic igitur carmen recta si mente legatur Constabit nulli posse nocere meum,

Et quiddam vitii quicunque hinc concipit, errat, Et nimium scriptis abrogat ille meis.

't welk, door my vertaald, hier op uitkomt :

Men moet des misbruiks schuld aan yder boek niet geven;

Elk goed heeft ook zyn kwaad; dat nut is kan ook schaên:

Wat doet meer nut dan 't vuur? wat schaad 'er meer in 't leven, Als maar een booswigt brandt te stigten durft bestaan?

Geneeskunst kort somtyds, en langt de levensdagen, En staat op 't heilzaam, en op 't schaadlyk kruid wel agt.

Men ziet den roover, en den reizer wapens dragen, Dog deez' op noodweer slegts, en geene op lift bedagt.

Welsprekendheid, geleerd om voor het Regt te spreken, Beschermd wel schuldigen, en drukt die 't niet verdiend.

Zoo kan dan ook myn schrift (het zal haast zyn gebleken)

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(52)

****1v

Zoo 't wel gelezen word, nog vyand schaên, nog vriend.

En die hier uit wil stof tot eenige ondeugd zoeken, Die wyte dit zig zelv', niet diergelyke boeken.

XVI. Zijn 'er ondertussen die deze beschryving van Nederlands Dis-plegtigheden

gaarn nog wat naauwkeuriger, en volmaakter zagen; dien wenschen we, dat zy

hunnen wens eerlang mogen genieten: Maar deze denken ondertussen, dat dit Werkje

in Nederland iets nieuws; en van beide de Schryveren niet als een ργον, of Werk,

maar als een πάρεργον, of bywerk, waar van ze zeer dikwils door noodiger bezigheden

zyn afgetrokken, behandeld is; en daar en boven, dat diergelyke ondernemingen, hoe

gering ook schynende, nooit in den eersten voltooid worden, volgens het zeggen van

Cicero: Nihil est simul, & inventum & perfectum; en eindelyk, dat het ligt is by

(53)

het uitgevondene iet by te doen, volgens het bekende spreekwoord: Facile est inventis aliquid addere.

XVII. Vind men 'er ook die hun werk maaken van de goede eigenschappen te verdonkeren, en alleen te vitten op de gebreken van de schriften van anderen, als wilden ze een schyn geven, dat zy in staat waren van niet alleen iet diergelyks of beters voort te brengen, maar zelfs van altoos die gebreken, by anderen begaan, te konnen vermyden, of vervullen; even eens als waar het zoo ligt te verbeteren als te berispen: terwyl ze met agterhouding van hunnen naam het oordeel over hunne eigen bekwaamheid, of onbekwaamheid, tragten voor te komen; of, bekend geworden, veeltyds toonen, dat ze doorgaans zelfs wezendlyks, nog goeds voortbrengen; ten waare hunne gezogte be-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(54)

****2v

dillingen, en haarklooveryen dien naam van iet dat wezendlyk goed is verdienden.

(Hoedaanig een soort de vermaarde Digter Buchananus

15

zeer levendig afschilderde:

Recteque dicta interpretationibus Vitiant malignis, omnia in pejus trahunt.

Ipsique somno dediti atque ignaviae, Vacun laboris, invident laboribus

Aliorum, & omnem collocant operam suam, Ut deprehendant quod queant reprehendere.

Si quis sit error, antevortunt Lynceo Visu, notaque perlinunt censoria :

Benedicta surdis auribus praetervolant, &c.)

Zoo mag ik hen aangaande met de woorden van den zelven Digter, daar op volgende, in zekeren zin wel zeggen :

Horum severa supercilia nibil morer, Tristemque vultus tetrici arrogantiam.

At si quis adsit aestimator candidus,

15 Bachan. Baptist. prol.

(55)

Qui puriores promoventi literis Studeat benignus, & favore sublevet, Et (quando ab omni parte sincerum nihil Humana gignit mens) levibus erroribus Ignoscat; ille fabulam afferimus novam, Aut potius historiam vetustam interpolem.

En zyn 'er al, die anderen wel berispten, en waanden te verbeteren, die waren wederom de bedillingen van anderen onderworpen. Want hy diend, volgens Cicero

16

, wel zonder gebrek en vry van misslagen te zyn, die gereed, en vaardig is om een ander het zyne te zeggen. Zoo ging het in 't byzonder met de Schryvers van de Dis-plegtigheden der Oude Volken, en byzonderlyk der Grieken, en Romeinen; waar van ik 'er reeds eenige genoemd heb, en daar onder Stuckius, Lipsius, Ciacconius, en Bulen-

16 Carere debet omni vitio, qui in alterum paratus est dicere.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(56)

****3v

gerus. Bulengerus berispte de gebreken van de schriften der anderen over deze stoffe:

Stuckius had, volgens zyn oordeel, onder zyne Oudheden der Gastmaalen al te veel bywerk gemengd; Lipsius wel net, maar veele zaaken ter loops; en Ciacconius wel fraai, maar meestal niet klaar, nog uitvoerig genoeg geschreven; gebreken, welke hy voornam, in zyne 4 boeken over de Gastmaalen, te verbeteren. Dog, gelyk hy de gebreken van anderen zogt ten toon te stellen, zoo zyn hem door anderen zyne gebreken (en, daar onder, dat hy somtyds noodelooze rediten, en herhaalingen maakt;

en verscheide zaaken onder een hoofddeel brengt, die 'er eigentlyk niet, of

gevoegelyker onder een ander zouden behooren; dat hy anderen, en voornaamelyk

Stuckius te veel nagevolgd heeft,

(57)

zonder hem daar eens te noemen; en meer diergelyke fauten en feilen) te last gelegd.

Zoo gaat het gemeenelyk: in aliorum vitiis Lyncei sumus, in nostris talpae: d.i.

‘Scherpziende zyn we in de gebreken van anderen, in de onze blinder dan mollen.’Want gelyk iemant by Terentius zegt

17

:

Ita comparatam esse hominum naturam omnium, Aliena ut melius videant, & dijudicent,

Quam sua. d.i.

‘'t Is zoo gesteld met alle menschen, dat zy de zaaken van anderen beter inzien, en beoordeelen, dan hunne eigene.’

Wat my belangt, indien 'er ons over de stoffe van Nederlands Dis-plegtigheden eenige Schryvers in eenige Taalen, en byzonder in 't Nederduits waren voorgegaan, ik zouw meer neigen, om 't geen pryselyk

17 Heaut. A. 3. sc. I vs. 97.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(58)

****4v

waar in hunne poogingen, en schriften, te verheffen; dan op het gebrekkelyke te vitten: wetende, dat het moeijelijkst is het ys te breken, ligter een goed spoor te volgen dan te maken, en gebreken aan te wyzen dan te vermyden; voornaamelyk daar de vereiste Bescheiden niet altoos, nog zoo spoedig als men wenst, te bekomen zyn: en, dat het in zekere gevallen beter is een ruwe schets, dan, quansuis onder voorwendsel van te wagten naar de voltooijing, en volmaaktheid, niets den Vaderlanderen ten nutte, en vermaak, te leveren.

XVIII. Meend iemant, dat mannen, van hoedanigheden als deze Schryvers, hunnen

tyd aan natter, en noodiger stoffen, en bezigheden zouden konnen besteden; die kan

ook weten, dat dit van hun met 'er daad geschied, en steeds hunne

(59)

gewoonte was, en is; en teffens, dat het ook waar is, dat men zig niet altyd alleen aan het volstrekt nutste, en noodigste bezig houd, of bezig houden kan; en, dat andere bezigheden, buiten de allernutste, en noodigste, om dat die minder nutte, en noodige, ja onverschilige en middelmaatige zaaken ten onderwerp hebben, daarom juist niet alle af te keuren zyn; voornaamelyk wanneer men, het zwaarste het zwaarste latende wegen, daar van niet zyn voornaamste, maar een by-werk maakt in uuren van uitspanning; die zekerlyk aan minder nutte, en noodige zaaken konnen; en dus, of veeltyds inledigheid, niet dan al te veel, 'k laat staan ten kwaade, verspild worden:

En eindelyk, dat in alle gevallen moet plaats hebben het zeggen, en de raad van Phaedrus

18

18 Lib. III. Fab. 14.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(60)

****5v

Ludus animo debet aliquando dari, Ad cogitandam melior ut redeat tibi.

Dat is:

d'Uitspanning van den geest moet niemant steeds verwerpen, Die kan 't vernuft, verstompt door blokken, weder scherpen,

En met meer lust, en kragt doen denken dan voorheen.

Of zouw men aan alle konsten, en levenswyzen zeker tydverdryf, spel, en uitspanning

gaarne vergunnen; en dezelve alleen aan de Studiën weigeren, en zelfs dan nog, als

die Uitspanning haar nut heeft? Daar tegen kantte zig weleer de zoo deftige als

geestige Erasmus. Nam quae tandem est iniquitas, cum omni vitae instituto suos

lusus concedamus, studiis nullum omnino lusum permittere; maxime si nugae seria

ducant, atque ita tractentur ludicra, ut ex his aliquanto plus fugis refe-

(61)

rat lector non omnino naris obesae, quam ex quorundam tetricis & splendidis argumentis?

‘Wat is dat voor een ongeregtigheid, zegt hy, dat, daar men aan alle levens staaten hunne spelen, kortswylen, en tydverdryven toestaat, men geene altoos aan de studiën zouw willen toelaaten; voornaamelyk zoo de beuzelingen ernstige zaaken met zig aanvoeren, en het kortswylige zoo verhandeld word, dat een lezer, die niet geheel dom is, te mets daar uit meer vrugts trekke, als uit sommiger droevige, en

hoogdravende redenvoeringen? Gelyk (dus vervolgd hy) als byvoorbeeld deze, in een door langen tyd te samengelapte Oratie, of redenvoering, de Rhetorica, of Philosofie pryst, gene den lof van een Prins beschryft,

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(62)

****6v

een ander den oorlog tegens de Turken aanraad, een ander het toekomende voorzegt, en een ander wederom nieuwe verschillen over de geitewol verzind, en op de baan brengt.’ Ut enim nihil nugacuis, quam seria nugatorie tractare, ita nihil festivius, quam ita tractare, nugas, ut nihil minus quam nugatus fuisse videaris. ‘Want (dus besluit hy) gelyk 'er niets beuzelagtiger is dan ernstige zaaken beuzelagtig; zoo is 'er niets geneuchelyker dan beuzelingen zoo te verhandelen, dat ge niet minder schynt dan gebeuzeld te hebben.’ De me quidem aliorum erit judicium. Dus verre Erasmus

19

En daar tegen kantte zig zelf in zynen tyd al de Joodse Schryver Philo

20

19 Encom. Mor. Praefat.

20 Philo p.m. 238. pr. De plantatione Noë.

(63)

toonende, dat aan de wysheid zelfs zekere uitspanning past: ‘Onwyzen (zegt hy) zyn gewoon uitspanning te nemen, om in ongebondenheit te meer te zondigen: maar de wyzen, om gerustheid, en verheuginge te genieten, enz. Waar by komt, dat de wysheid niet hard, nog somber is, overgegeven aan droevige gedagten, maar door een gedurige gerustheid vrolyk, en vervuld met vreugde, en blydschap: waar door ze veeltyds uitberst in geene ongezoute scherts, en boerterijen, nogtans gepaard met ernstige deftigheid: gelyk in een welgestelde, en gematigde lier, strydige toonen tot eene melodie, of zoetluidendheid overeenstemmen.’

XIX. En in zoodaanige Uitspanningen zag men daarom veele geleerde, en voortreffelyke mannen, die zoo uit hoofden

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(64)

****7v

van hunne Ampten, als anderszins, gewoon waren hunnen tyd aan nutter, en noodiger zaaken te kost te leggen, verscheide diergelyke, en mogelyk minder nutte werkjes schryven, en te voorschyn brengen. Waar van de voorbeelden oneindig zynde, maar weinige, hier bygebragt, tot een toonsel, of staaltje zullen strekken.

Huët, Bisschop van Avranches, door zyn demonstratio Evangelica, en andere ernstiger schriften vermaard, schreef zekere Roman, genaamd Diana de Castro, histoire nouvelle, dat is, Diana van Castro, een nieuwe Geschiedenis, enz.

En hy is de eerste Bisschop niet, van wien men iet diergelyks in 't ligt zag. De

minnarijen van Theagenes, en Chariclea zyn reeds van de IV

de

eeuwe, en

toegeschreven aan Heliodorus, Bisschop van Tricca.

(65)

Achilles Tatius, insgelyks Bisschop, was Auteur der minnaarijen van Clitophon, en Leucippe.

F. de Salignac, Abt, en naderhand Aartsbisschop, en Prins van Kamerik, schreef de Gevallen van Telemachus, met verwondering van de weereld gelezen.

Om hier niet te spreken van de Samenspraaken, nog den Lof der Zotheid,

beschreven door onzen grooten Rotterdamsen Inboorling Erasmus, nog van andere stoffen, by andere Geleerden onder de Ouden, om den geest te vermaaken, in uuren van Uitspanning opgesteld; waar van de gemelde Erasmus veele voorbeelden in zyn Voorreden van zyne Zotheid by een steld, waar mede hy zyn voorbeeld aldus tragt te ontschuldigen: Verum quos argumenti levitas & ludicrum offendit

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(66)

****8v

cogitent velim, non meum hoc exemplum esse, sed idem jam olim a magnis auctoribus factitatum, &c.

21

.

XX. Zyn 'er des niet tegenstaande sommigen zoo streng, dat ze geenerlei

uitspanningen, zelfs geene nutte, nog aan de Studiën in 't byzonder, nog aan eenige oeffeningen in 't algemeen, voor anderen, nog voor zig zelven willen toestaan; en die dit in der daad betragtten; als welke dan hunnen tyd nooit anders besteden dan aan zaaken die allernutst, en noodzaakelykst zyn, zonder zig met eenige tussenpoozen van uitspanning, of geoorlofd vermaak op te houden (Hoedaanigen zoo ze te vinden zyn, zekerlyk een zeer klein getal zullen uitmaaken, en waarschynelyk veel kleiner dan zulk soort zig

21 Vide Encom. Morie Praefat.

(67)

zelven zoude verbeelden) zoodaanigen raaden we zelfs af van hunne oogen te wenden naar, of handen te slaan aan diergelyke, en minder nutte By-werkjes, in Uitspanning ontworpen, hoewel den Lezer tot vermaak, en geene onnutte Uitspanning konnende strekken.

Maar zyn 'er onder zulk soort van mensen, die, door vooroordeel, of verkeerd begrip, zig dit alleen laten voorstaan, zonder dat ze het inderdaad betragten, of die uit dit voorgeven ydelen roem zoeken; Zoodaanigen, immers zoo ze zig maar zoo verre willen leeren kennen, geven we in bedenken, of ze zig zelfs, en anderen niet misleiden door verkeerde overleggingen? Of het wel waar is, dat zy zig nooit dan met de allerwigtigste, nutste, en noodigste zaaken bezig houden? Of ze nooit uitspanning, en zelfs geen er-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(68)

*****1v

ger dan deeze, neemen? En, zoo ze leezen, of ze altoos het nutste, en noodigste leezen;

dan of ze niet een groot deel tyds met het leezen, en overwegen van zulke, en diergelyke middelmaatige, jaa erge zaaken, doorbrengen? En, in alle gevallen, of zy niet een groot deel tyds dagelyks doorbrengen, en onvermydelyk genoodzaakt zyn door te brengen, zelfs met het plegen van diergelyke Plegtigheden, als hier maar alleen verhaald, en beschreven worden? Om niet te reppen van den tyd in het misbruik van Gastmaalen, en Gezondheids-dronken, zoo noodeloos, en onnut, als schaadelyk, en schandelyk, by veelen verkwist.

XXI. Zyn 'er, die de Dis-plegtigheden gering, en voor beuzelingen houden, wy

spreken die niet tegen, mits dat ze ook bekennen, dat we (als we zoo even aan-

(69)

merkten) genoodzaakt zyn tot het bedryven en plegen van zulke beuzelingen ons dagelyks te verledigen: en dat zoodaanige beuzelingen van het nemen van spys, en drank dus onvermydelyk, en zoo noodig zyn, dat we zonder die beuzelingen hier niet blyven konnen 't geen we zyn, dat is, levende schepsels; en dat het natuurlyk is voor een mens begering te zyn om te onderzoeken, en van eene zoete, en aangenaame overweginge, en bespiegelinge, te vernemen, en te weten, hoe zyne medemensen, en hoe verscheide volken, zyne tydgenooten, en zyne voorzaaten, in de maniere, en wyze van het nemen van spyz en drank, en het houden van maaltyden, en dus in de manieren van het onderhouden van hun leven, en in het dagelyks doorbrengen van een deel hunnes tyds met die zoogenaamde, dog zoo noodige beuze-

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(70)

*****2v

lingen, altoos zeer veel van elkanderen verschild hebben, en nog verschillen.

XXII. Wil vorder iemant het Beschryven deezer beuzelingen noemen difficiles nugae, moeijelyke Beuzelingen, of Beuzelingen der Geleerden; dien konnen we in dit opzigt der moeite ook geen ongelyk geven, als ondervonden hebbende wat werks somtyds aan beuzelingen, en veeltyds meer dan aan wat ernstigs, vast is; en dat Beuzelingen veelal, en ook hier ernstige zaaken met zig sleepen, volgens het oude zeggen, meermaalen gebruikt by Hugo de Groot: Et nugae seria ducunt; en volgens 't geen iemant, zoo ik meen by Terentius, zegt:

Fronte exile negotium, & dignum pueris putes, Aggressis labor arduus.

(71)

Dat hier op uitkomt:

Ten eersten aanzien lyk het ligt, en kinderwerk,

Maar slaat men 't aan, en krygt men 't eens regt onder handen, Dan valt het mannen zwaar al zyn ze kloek en sterk.

En mag ik derhalven in dit opzigt wel eenigszins gebruik maaken van 't geen Lipsius bekende wegens het schryven van zyne Samenspraak over de regte uitspraak der Latynse Taale: Grammaticum Sacrum ordior, & fio cum Aristophanaeo Socrate

ερεύς τ ν λεπτοτάτων λήρων

22

. Me quidem judice ista nugae: sed tamen difficiles subtilesque nugae, & nugae fortasse utiles.

Dog zoodaanig een overweege eens, of deze, en diergelyke beuzelingen, dus behandeld, dat zy de overweging van ern-

22 Sacerdos tenuissimarum nugarum.

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

(72)

*****3v

stige zaaken met zig leiden, wel t'eenemaal vreemd zyn van de Historien, die doorgaans de Gebruiken der Volken, zoo wel als het gebeurde melden; van de REgtsgeleerdheid, die ten deele in een kennis des onbeschreven Regts

*

, en der Koustumen, en Gewoontens bestaat, welke met bepaaling voor Wetten gehouden werden, volgens het Latynse spreekwoord, Lex Regio

23

; waar van ons Nederlandsch niet veel verschild, 's Lands wys, 's Lands eer; en eindelyk, van de Staat-, en

Zedekunde, die 's Lands Gebruiken, Manieren, en Gewoontens best, en gevoegchelykst poogen te regelen, en beschaaven.

Zoodanig een overweege ook vorder eens, hoe veele geleerde, en treffelyke mannen hunnen tyd, niet alleen van Uitspanning, maar genoegzaam geheel, jaa hun

* l. 9. 1. de j.n.

23 Stuckii ant. conv. p. 226.

(73)

gantse leven in diergelyke, jaa minder nutte bezigheden besteed hebben; naamelyk, in ons te beschryven de manieren, en gewoontens van Volken, die hen vreemd waren, en welk zy nooit gezien hebben, nog hebben konnen zien; van volken, die genoegzaam geheel, of ten deele zyn verstrooid, en verdweenen; en dat nog zulke gewoontens, die honderden van jaaren waaren buiten gebruik geweest. En wyders, hoe veele lezers hunnen arbeid geroemd, en zig daar in vermaakt hebben. En dat, als het nut, en pryzselyk is gehouden in Geleerden zulke, en diergelyke zoogenaamde beuzelingen te beschryven van oude, en zelfs verstrooide volken; of het dan niet meer nut zy de oude Gebruiken van zyn eige volk, en oude Vaderland naar te spooren? Of ligt 'er meer aan gelegen, dat ons beschreven worde, en

Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Eerste deel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

Tar- wezetmeel en biergist worden zelfs alleen maar door de varkenshouderij afgenomen, terwijl het aanbod van aardappelstoomschillen voor 90% naar deze sector gaat.. De afzet naar

Alhoewel het stikstofleverend vermogen (NLV) van de grond nu minder sturend is bij de bepaling van de jaargift, blijft het van belang voor de verdeling van de stikstof over

Dit zijn de bioactieve stoffen, een zeer brede groep van stoffen, variërend van specifieke vetzuren, tot vitamines en mineralen (ze zijn bijvoorbeeld essentieel voor

en teffens daar van de voorbeelden, zoo wel in behoeftige, als ryke ouderen: Gemeene soorten, zegt hy, worden door de bekrompenheid van hunne goederen verhinderd de onmaatigheid aan

komen geesten honderd duizend gij denkt zeker ook dat den duivel groot is lijk 'ne mensch op 't sop van mijnen pink kan ik er twee doen neerzitten als ik het getal 7 goed uitspreek

Maar een van uw auteurs (Andrea of De Boer, naar keuze) heeft het gebaar zien maken door een kantoormeisje dat haar paperclipsbakje omstiet maar het na enig vloerkruipen weer

[r]