• No results found

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1 · dbnl"

Copied!
151
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornelis Veth

bron

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1. C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1926

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veth002prik02_01/colofon.php

© 2016 dbnl / erven Cornelis Veth

(2)

Prikkel-idyllen I

(3)

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(4)

I. Het bioscope theater.

Lang heb ik geaarzeld of ik de gebeurtenissen, in de navolgende bladzijden vermeld, wel mocht openbaar maken. Maar nu mijn vriend Sir Sherlock Holmes, de

wereldberoemde particuliere detective, het voorbeeld van Buffalo Bill en ex-President Roosevelt gevolgd heeft, en een engagement heeft aangenomen in het Amerikaansche cirkus Barnum & Bailey, om er de hoofdrol te vervullen in de crimineele pantomine, die daar met zooveel succes wordt opgevoerd, meen ik ook de avonturen, die volgen zullen en die in hooge mate spannend zijn, wel te mogen mededeelen.

Het was op een winteravond. Sir Sherlock Holmes verkeerde in de netelige stemming, die het uitblijven van een belangwekkende misdaad ter onderzoeking steeds bij hem teweegbracht.

Op eens werd gescheld. Holmes was een ander mensch. Zijn oogen schitterden van verwachting.

Een bezoeker werd aangediend, en dadelijk binnengelaten.

(5)

‘Sir Sherlock Holmes,’ zeide hij, ‘ik kom niet met de tijding van een misdaad.’

‘Wat drommel komt u dan hier doen?’ vroeg Holmes op een toon, die zijn teleurstelling maar al te zeer verried.

‘Dat zal ik u zeggen. Ik ben de directeur van het London Bioscope Theatre. U weet, hoezeer het publiek verzot is op alles wat met dieven en moordenaars samenhangt. Nu heeft mijn concurrent van het New London

“Neemt u mijn voorstel aan?”

Bioscope Theatre een slag geslagen, die, zooals ik erkennen moet, geniaal is. De Wilsons zullen elk hunner bloedige en gruwelijke avonturen, met behulp van modellen enz., na afloop reconstrueeren voor zijn fotograaf en vervolgens zal zijn bioscoop ze vertoonen! Ik zeg U ronduit, dat ik liever Nick Carter had geëngageerd dan U.

Zijn avonturen zijn - u excuseert mijn openhartigheid - veel bloederiger dan de uwe.

Maar hij wilde Amerika niet verlaten. Nu

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(6)

vraag ik u en Dr. Watson Doyle, uw helper, om hetzelfde voor mij te doen als de Wilsons voor mijn concurrent. Voor elk avontuur tien duizend pond. Laat de avonturen nieuw zijn, spannend, en laat het er dik op liggen. Maak het niet te geleerd. Neemt u het aan?’

Wij zagen elkander aan. Ik beduidde Holmes, dat ik het hem overliet.

‘Ja,’ sprak hij laconiek.

Den volgenden dag verscheen het volgende aanplakbillet aan de hoeken der straten:

LONDON BIOSCOPE THEATRE SIR SHERLOCK HOLMES!!

Er is geen mensch, groot of klein, die nooit gehoord heeft van SIR SHERLOCK HOLMES

den gewiksten detective van de wereld!!!

Waar het slechtste gespuis zijn misdadige aanslagen op touw zet, daar verschijnt SIR SHERLOCK HOLMES!

Bij het hooren van dezen vreesaanjagenden naam overtijgt een doodelijke bleekheid het woeste gelaat van

De brutaalste Misdadigers!!

(7)

Deze geheimzinnige gentleman is de panische schrik van de

DONKERSTE MISDADIGERS-SPELONKEN TE LONDEN!

Waar de misdaad is, daar is eveneens SIR SHERLOCK HOLMES

en vervult, geholpen door zijn vriend, den pootigen dokter WATSON DOYLE, de gevaarlijkste schurken met

Angst en Vrees.

Voor het vervelende, saaie, banale van het leven zoekt en vindt hij troost in het opsporen van

VREEMDE MISDADEN

h o e v r e e m d e r , h o e l i e v e r !

De bezoekers van het Bioscope Theatre zullen dit seizoen kennis maken met nieuwe avonturen vol

SPANNING, SENSATIE EN AFWISSELING,

waarbij alle andere crimineele vertooningen in het WATER vallen.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(8)

II. Het avontuur van het bloedige postpakket.

1. Een vreemde misdaad.

Ik herinner me niet, Sir Sherlock Holmes ooit zoo raar te hebben zien opkijken als bij de ontvangst van het bloedige postpakket uit Birmingham.

‘Watson, Watson’ had hij juist bij het ontbijt op moedeloozen toon tot mij gezegd,

‘wat een malaise heerscht er in het vak! Hoe ter wereld moet ik mijn contract nakomen? Aan alles, wat er thans op crimineel gebied tot stand gebracht wordt, ontbreekt één element: de vreemdheid. En zonder dat heeft de misdaad voor mij geen bekoring.

‘Wat heeft de post gebracht?’

Ik schoof hem het stapeltje brieven toe, dat ik, die als secretaris fungeerde, reeds had doorgezien.

‘Niets bijzonders. Negen aanvragen om je portret met handteekening, een dozijn alleen om handteekening, tien uitnoodigingen voor diners, vijf voor soupers, acht aanbiedingen om op te treden in music-halls....’

‘Geen enkel huwelijksaanzoek?’ riep Holmes uit.

‘Drie.’

(9)

‘Zoo. Nu dìe zal ik wel eens lezen, als ik eens niets beters te doen heb. Maar wat is dat voor een postpakket? Het dertiende paar geborduurde pantoffels, of het negende kalotje?’

‘Ik heb het nog niet open

Holmes beschouwde het hoofd aandachtig.

gemaakt. Er is bloed doorgedropen. Wild, denk ik.’

‘Bloed, zeg je? Dat kon wel eens een gunstig voorteeken zijn! Geef eens hier!’

Sir Sherlock Holmes scheen aangenaam verrast. De verveling was geweken.

‘Watson’ zeide hij op het pakket wijzend, ‘ik heb een voorgevoel dat hier nu toch eens een vreemde misdaad achter zit.’

Hij opende het pakket.

Wat wij ook hadden verwacht, zeker niet zoo iets vreeselijks als wat onze oogen thans ontwaarden, nadat de zemelen waarìn de inhoud was verpakt, verwijderd waren.

Het pakket bevatte een afgesneden menschenhoofd!

2. Een eerzuchtig misdadiger.

‘Ha!’ riep Sir Sherlock Holmes uit. ‘Eindelijk een probleem!’

Hij bezag het hoofd nauwkeurig.

‘Het is mooi afgesneden’ zei Holmes. ‘Een ware boeventronie. De man wien dit hoofd behoorde zou zelf in staat zijn tot elke misdaad. Maar deze kan hij niet hebben begaan. Zichzelf zóó netjes het hoofd afsnijden, neen - en het dan inpakken en verzenden, dat gaat nog minder. Dat deed een ander’.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(10)

‘Halt!’ riep ik uit. ‘Er is een brief bij!’

Sir Sherlock Holmes greep haastig naar het papier. De brief was met de schrijfmachine geschreven, en luidde als volgt:

Den WelEdelGestrengen Heer Sir Sherlock Holmes, detective, Bakerstreet 11, Londen.

Hooggeachte Heer,

‘UEd. zult wel willen excuseeren, dat ik, ofschoon U persoonlijk onbekend, bij dezen het woord tot U richt.

Toch reeds geruimen tijd voornemens zijnde, dezen moord te begaan, besloot ik dat niemand anders dan U mijn misdaad zoudt behandelen.

Daar ik er niet geheel zeker van was, dat de politie, steeds naijveriger op Uwe lauweren, U uit zichzelf in de zaak zou mengen, besloot ik, U dit postpakket franco toe te zenden, in de hoop, dat de goede ontvangst U moge bewegen mij de eer van Uwe bemoeiingen waardig te keuren.’

Ik verblijf, WelEd. Gestrenge Heer, in afwachting, met beleefde groeten aan Dr. Watson Doyle, schoon onbekend,

Hoogachtend.

Uw Dw.

Een bewonderaar.

Twintig minuten later zaten Sir Sherlock Holmes en ik in een eerste klasse coupé

naar Birmingham, gewapend met revolvers, een pakje sigaretten en eenige couranten

(11)

met het verslag van de ‘Raadselachtige vondst bij een kleermaker te Birmingham’.

Het hoofd bevond zich in Holmes' city-bag. Sir Sherlock sprak geen woord, doch rookte de ééne sigarette na de andere.

3. Een ontdekking.

Het courantenbericht kwam op het volgende neer:

‘Een bediende van den tailleur Dainty deed, toen hij

Het lijk in de étalage-kast.

hedenmorgen de luiken van de étalagekast opende, een zonderlinge en griezelige ontdekking. Het viel hem op dat een der aangekleede poppen, daar neergezet om op levendige wijze de confectie-heerenkleeding uit te stallen, een onnatuurlijke houding had. Hij riep een collega, die hetzelfde opmerkte. Zij namen nu den lossen kop van den romp, en zagen tot hun ontsteltenis dat het

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(12)

bewuste colbertcostuum geen pop, maar een hoofdeloos lijk omhulde!

De heer Dainty gaf de zaak onmiddellijk bij de politie aan. Den vorigen dag was een der poppen, voor een kleine reparatie, in een doos naar de fabriek geweest. Maar het daar ingestelde onderzoek leidde tot niets. Het geheimzinnigste in deze mysterieuse zaak is wel, dat tot nog toe van geenerlei moord of verdwijning sprake is, die hiermede in verband zou kunnen staan.’

Te Birmingham aangekomen, begaven wij ons onmiddellijk

‘Dit is inderdaad een vreemde misdaad!'’

naar het magazijn van den heer Dainty, die ons zeer beleefd begroette, en op Holmes' verzoek aan zijn bedienden voorstelde.

De heer Dainty zelf was nog zeer onder den indruk van het afschuwelijk voorval in zijn fatsoenlijk établissement en verontschuldigde zich toen wij de kamer opzochten waar het lijk lag.

Wij traden binnen. De agent volgde met zijn lantaarn.

‘Ha.’ riep Sir Sherlock Holmes plotseling uit ‘dit is inderdaad een vreemde misdaad!’

Een even afgrijselijk als zonderling schouwspel deed zich voor.

(13)

Midden op den houten vloer lag het lijk van den man zonder hoofd in zijn fonkelnieuw confectiecostuum. Aan het lijk was geen spoor van geweld.

Sir Sherlock Holmes stak een versche pijp op en liep eenigen tijd op en neer.

Toen deed hij iets zonderlings.

Het hoofd paste niet op den hals....

Met een onverstaanbaren kreet sprong hij plotseling op zijn valies aan, opende het, en nam het hoofd er uit.

Toen hield hij het tegen den afgesneden hals van het hoofdeloos lijk.

Wij uitten allen een kreet van ontsteltenis. Het hoofd paste in het geheel niet op het lichaam!!

4. Een verrassende gebeurtenis.

Had men te doen met twee moorden? Holmes zeide niets. Hij bekeek het hoofd en den hals van het lichaam op de plaats waar het afsnijden was geschied. Nog zag ik hem iets uit den zak halen en tegen de hand van den

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(14)

doode aanduwen. Toen pakte hij het hoofd weer in, greep mij bij den arm, liep naar beneden, en trok mij in het rijtuig.

Wij hielden stil voor een fotograaf!

Sir Sherlock Holmes ging met het valies naar binnen, en kwam een kwartier later terug. Toen reden wij naar het telegraafkantoor. Ook daar bleef hij tamelijk lang.

Vervolgens begaven wij ons naar ons hotel. Ik verbaasde mij, dat hij niet naar het huis terug ging, maar zei niets. Hij was tamelijk onrustig, en wachtte blijkbaar op iets.

Om half elf verscheen een telegram, dat hij opende. Ik zag, dat zijn vermoedens,

.... had den inspecteur bij de keel gegrepen.

welke het ook mochten zijn, bevestigd waren. Nu begaven wij ons naar het

politiebureau.... Sir Sherlock Holmes vroeg den inspecteur Broadstreet te spreken.

Hij werd op diens kantoor gelaten. Ik volgde hem. Nu gebeurde er iets verrassends!

Sir Sherlock Holmes had geheel onverwachts den inspecteur bij de keel gegrepen!

‘Sluit de deur, Watson!’ hijgde hij.

Ik gehoorzaamde.

Inspecteur Broadstreet was op een stoel gezonken.

‘Meneer de inspecteur,’ zei Holmes nu heel kalm. ‘Deze zaak gaat den doofpot

in. Wij zullen de misdaad voor het publiek toeschrijven aan den inbreker Burke, die

van morgen is gestorven. Dr. Watson zal daarvan wel een verhaaltje opdìsschen. Hij

bezit veel fantasie. U betaalt daarvoor honderd pond. Maak de deur maar

(15)

weer open, Watson. Als ik morgenochtend de honderd pond niet heb in het Palace-Hotel, geef ik u aan. Kom mee, Watson’

5. Het complot.

‘De zaak is heel eenvoudig,’ legde Holmes mij dien avond uit. ‘Ik heb in Birmingham jaren geleden den naijver opgewekt van dezen Broadstreet door “het Geheim van de Meisjeskostschool” op te lossen, zooals gij u wel herinnert. Broadstreet sloeg in deze zaak een miserabel figuur. Dat heeft hij mij nooit vergeven. Toevallig kwam hij in aanraking met den bediende die het lijk vond. Ik liet mij dien aanwijzen. Het is Simmons die door mijn toedoen jaren heeft gezeten. Hij heeft een anderen naam aangenomen, maar ik herkende hem aan zijn manier van zijn neus te krabben. Die twee wilden mij er eens in laten loopen door mij voor een probleem te stellen dat ik niet kon oplossen en wilden daarover dan veel beweging maken. Broadstreet stelde zich nu in verbinding met den beul van Nantes!’

‘Met den beul!’ riep ik uit.

‘Of eigenlijk met diens assistent. Hij kocht van hem het lijk en het hoofd van één der dezer dagen geguillotineerde apachen en Simmons smokkelt het lijk als pop in de etalagekast. Waarschijnlijk zou ik veel last met deze zaak hebben gehad - want Broadstreet had zelf de instructie in handen - als de beulsknecht niet een vergissing had begaan, en het hoofd van één apache had gezonden met het lijk van den ander.

Toen ik dit ontdekte, kwam mijn eerste indruk weer boven. Ik had gezien, dat het hoofd zoo bijzonder netjes was afgesneden

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(16)

en toen even aan de guillotine gedacht. Nu begreep ik alles. Wie begaat twee moorden en verbergt de helft van zijn slachtoffers? Ik fotografeerde nu het hoofd en

telefotografeerde, behalve dit portret, ook de vingerafdrukken naar Bertillon te Parijs.

Deze zoekt na in zijn register, en seint mij. Het is het hoofd van den apache Jean Bonhomme, pas te Nantes terechtgesteld. De vingers zijn van zijn makker Cartouche.

- Nu liep de beulsknecht er in en bekende.’

‘Maar waar had de verwisseling en verkleeding van pop en lijk plaats?’ vroeg ik.

‘Wel, bij Broadstreet aan huis.

De “instructie” verzweeg dat Simmons met de kist bij zijn vriend was geweest.

Ik laat het er verder bij, want deze zaak mag niet ruchtbaar worden. Voor den bioscoop

is het ook niets.’

(17)

III. Het avontuur van de zonderlinge advertentie.

1. De bond der kaalhoofdigen.

Geruimen tijd heb ik de mededeeling van dit avontuur, één van de wonderlijkste, die ons ooit zijn overkomen, uitgesteld. Maar de oplossing is zóó verrassend, dat ik meen ze den lezers mijner gedenkschriften niet te mogen onthouden.

Wij zaten na den eten te praten. Ons onderwerp was de misdaad, en de schaarschheid en banaliteit daarvan in den laatsten tijd.

‘De aardigheid is er af, Watson,’ had Sir Sherlock Holmes juist gezegd. ‘Misdaden worden tegenwoordig zóó ondegelijk, zóó slordig voorbereid en uitgevoerd, dat de bereden politie ze op kan sporen. O, Moriarty, kom terug! Waarom moest ik u dooden, mijn éénige waardige tegenstander?’

Hij verzonk in droef gepeins.

Daar werd geklopt. ‘Binnen!’ riep ik.

Een heer met een volmaakt kaal hoofd trad binnen.

‘Mijn naam is Noppes. Hier is mijn kaartje met mijn adres. U is Sir Sherlock Holmes, de detective?’

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(18)

De bezoeker haalde een verfrommelde courant uit den zak.

‘Hij heeft het buskruit niet uitgevonden,’ fluisterde mijn vriend op zijn onverschillige manier.

‘Hier staat de advertentie, waarmee de geschiedenis begonnen is,’ zei de heer Noppes.

Holmes las hardop:

‘Het fonds der kaalhoofdigen. Voor rekening van het legaat van den heer Mierpont Porgan, New-York, U.S.A. is een plaats vacant, waarvoor benoembaar is elk kaalhoofdig manspersoon, P.G., vrij van sterken drank. Wekelijksch salaris vier pond. Bezigheden niet noemenswaard. Reflectanten zich blootshoofds te bevinden van 's morgens 9 tot 's middags 3 uur bij de kiosk op het Waterlooplein’.

‘Maar dat is bijna precies de advertentie der roodharigen!’ riep ik uit.

Prof. Moriarty.

‘Juist,’ zei Sir Sherlock Holmes. ‘De overeenkomst is groot. Ook hier woekert de imitatie. Een even koelbloedige, sluw beraamde misdaad, zou ik hebben durven hopen, als Moriarty nog leefde! En verder?’

‘Zeer weinig. Ik had, zooals u begrijpt, lust in dat salaris en de niet

noemenswaardige bezigheden. Ik ging, als voorgeschreven, naar de afgesproken plaats. Vergeefs. Den volgenden dag ontving ik een briefje, met niets anders dan:

“Veel kans, kom morgen weer.” Ik ging weer. Wederom vergeefs! Nu kom ik tot u, om u te vragen wat dit alles beteekent?’

‘Het beteekent dat u de dwarskijker was,’ zeide Holmes. ‘U werd dus speciaal

aangemoedigd om nog eens te gaan?’

(19)

‘Hm! Wie zijn uw huisgenooten Mr. Noppes?’

‘Twee nichtjes, één van 20 en één van 13 jaar. De eerste doet mijn huishouding.

Verder een dienstmeisje.’

‘Hebt u onderzocht, wie de advertentie heeft gebracht aan het bureau der courant?’

‘Ja. Een jongmensch’

‘Niet meer kenteekenen?’

‘Zijn das fuifde.’

‘Hm. Het is de vraag, of dit voldoende is om de identiteit vast te stellen. Wat zag u op het Waterlooplein?’

‘Nu Sir Sherlock, dat was eigenlijk nog al komiek. Ik nam mijn jongste nichtje mee, dat niets anders gedaan heeft dan lachen. Stel u voor. Het heele plein was vol mannen, er waren stokoude grijsaards bij. Allemaal met kale hoofden in de barre zon. Als ik niet zoo boos was geweest, om mijn vergeefsche moeite, had ik mee moeten lachen. Dat was de eerste keer. Later was ik alleen.’

‘U nam alleen uw jongste nichtje mee, niet waar?’

‘Ja, de oudste bleef thuis. Ze kon niet weg.’

‘Een galant?’ vroeg Holmes schertsend.

‘Ja, Sir Sherlock. Mr. Jack Johnson, Mordauntstreet 25. E.C.’

‘Dank u.’

Onze cliënt stond op om te vertrekken. Maar hij deed wat verlegen, alsof hij nog iets wilde zeggen.

‘Is er nog iets, Mr. Noppes?

‘Ja, eigenlijk wel, Sir Sherlock. Wat zegt u hiervan?’

Hij reikte ons een paar prentbriefkaarten toe. De ééne vertoonde het Waterlooplein, vol van de kaalhoofdigen, die op de advertentie waren afgekomen. De andere gaf hetzelfde plein weer, maar in plaats van die massa

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(20)

menschen stond alleen Mr. Noppes met een knorrig gezicht, den hoed in de hand....

‘Sir Sherlock,’ zei onze bezoeker, terwijl wij de malle plaatjes niet zonder glimlach bekeken. ‘Ik ben belachelijk gemaakt. Mijn idee is, dat een fotograaf deze advertentie gezet heeft, alleen om die kaarten uit te kunnen geven. Ik zal dien kerel vervolgen.

Vind hem voor mij! Op kosten behoeft u niet te zien.’

Toen de heer Noppes vertrokken was, zei Holmes, terwijl hij zijn kaartje opnam:

‘Onze vriend woont Fleetstreet 64. Kijk eens in het adresboek wie naast hem woont.’

Het huis van Mr. Noppes grensde aan den eenen kant aan een banketbakker, de andere buurman was Lord Midas.

‘Wacht eens!’ riep Sir Sherlock Holmes uit. ‘Is dat Lord Midas, de collectionneur?’

‘Ja,’ antwoordde ik.

‘Hm!’ sprak Holmes.

2. De theorie der gevolgtrekkingen.

‘Verdenk je het oudste nichtje?’ vroeg ik toen hij verder niets zei. Holmes zweeg.

Toen sprak hij de merkwaardige woorden:

‘Laat mij maar schuiven, Watson.’

Ik schijn in slaap gevallen te zijn. Toen ik wakker werd zat Sir Sherlock Holmes, met een groot pak zware tabak vóór zich, te rooken. Ik wilde hem niet storen en ging naar bed.

Ik gevoelde dat het probleem van de zonderlinge advertentie hem bezig hield en

dat de theorie der

(21)

gevolgtrekkingen in dien ongemeenen schedel van den particulieren detective in praktijk werd omgezet.

3. Het corps ‘Klein maar wakker’.

Nog dacht ik na over de sluwheid van mijn vriend, toen er werd gescheld. Mrs.

Hudson kwam verschrikt binnen.

‘Sir Sherlock, er is een heel troepje kinderen, die zeggen dat u ze besteld hebt.’

Het corps ‘Klein maar Wakker.’

‘Juist, Mrs. Hudson, laat boven komen alsjeblieft.’

Wij hoorden de stem van de huishoudster de kinderen vinnig tot voetenvegen aanmanen, toen marcheerde het troepje, door het detective-jongmaatje Wiggins aangevoerd, in goede orde binnen. Het was het Corps Klein maar Wakker.

‘Wel, Wiggins?’ zei Sir Sherlock Holmes.

‘Ik heb uw boodschap ontvangen, Sir,’ zei de aanvoerder, ‘en onze mannen opgeroepen. Twee hebben mazelen, en één moet schoolblijven. De rest is voltallig.’

‘Goed. Zoek een fotograaf met een fuivende das. Het

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(22)

is mogelijk, dat hij in het geheel geen fotograaf is, en de das niet altijd fuift.

Begrepen?’

De naam van den grooten detective ging, op den toon van het diepst ontzag, van mond tot mond.

Wiggins grinnekte. ‘Komaan, Sir! U wilt er ons zeker weer tusschen nemen?’

(23)

Holmes tikte den veelbelovenden knaap goedkeurend op de wang.

‘Jij bent een snuggere jongen. Hier is een shilling voor je. Die mij het eerst komt vertellen of Mr. Jack Johnson, Mordauntstreet 25 E.C. de laatste dagen 's morgens bij zijn meisje, Fleetstreet 64 is geweest, krijgt er nog een. En nu, ingerukt, marsch!’

Het corps ‘Klein maar Wakker’ vertrok in de beste orde.

‘Die jongelui,’ zei Holmes peinzend.... ‘bewijzen mij onschatbare diensten.’

4. Huiszoeking.

Wij begaven ons naar de woning van den heer Noppes. Holmes begon vóór het huis zijn onderzoekingen van het terrein en vergat in zijn ijver weldra niet alleen mijn nabijheid, doch ook die van een talrijk publiek.

De naam van den grooten detective ging, op den toon van het diepst ontzag, van mond tot mond.

Niemand waagde echter een opmerking, behalve een klein meisje, dat riep: ‘Hij speelt stom-ambachtje’ maar dadelijk tot zwijgen werd gebracht.

Eindelijk was hij gereed. Drie hoofden, waaronder ik dat van onzen cliënt herkende, hadden voor het venster Holmes' operaties met groote belangstelling bijgewoond, doch verdwenen nu. Wij werden op ons schellen binnengelaten.

‘Wees welkom, Sir Sherlock Holmes,’ zei de heer des huizes, en stelde ons vervolgens aan beide nichtjes voor. Ik merkte op, dat de jongste nicht zeer vroolijk scheen te zijn, en ook dat een portret van mijn vriend den muur cierde en al mijn tot nu toe verschenen werken, keurig ingebonden, in de boekenkast een plaats had-

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(24)

den gevonden, hetgeen mij niet weinig genoegen deed.

Holmes liet zich door het geheele huis rondleiden en deed alleen het jongste nichtje maar één vraag, doch het was een zeer zonderlinge.

‘Hebt u honger, jongejuffrouw?’ vroeg hij.

‘Weest welkom, mijne heeren.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde het meisje. ‘Maar we gaan dadelijk koffiedrinken.’

Verder vroeg mijn vriend niemand iets.

5. Cherchez la femme!

‘Die vrouw is leep, Watson, drommels leep,’ zei Sir Sherlock Holmes, thuisgekomen.

‘Maar ik ken iemand, die nog veel leeper is!’

‘Bedoel je je zelf?’ vroeg ik.

‘Je vraagt naar den bekenden weg. Eén draad heb ik al.

(25)

De familie eet niet vroeg, want ze drinken koffie om 12 uur. 's Morgens heeft ze dus den tijd gehad, om te probeeren in het museum te komen. Hoe, dat zullen we spoedig weten.’

‘Waarom neem je haar niet in hechtenis?’

‘Mijn waarde Watson, ik wou je pienterder hebben. Er is immers nog niets gebeurd?

Daarenboven wil ik het huis vannacht beter onderzoeken. We gaan dus weer inbreken, Watson. Dat is een kolfje naar jouw hand, hé?’

Daar werd gescheld.

Wie schetst mijn verbazing, toen de heer Noppes zelf met beide nichtjes voor ons stond!

‘Sir Sherlock Holmes,’ zeide de heer Noppes zeer zenuwachtig. ‘Mijn jongste nichtje heeft u een zeer gewichtige mededeeling te doen. Ze wil mij niets zeggen.’

‘Juist,’ zei Sir Sherlock Holmes. ‘Kom maar even mee in deze kamer,

jongejuffrouw.’ Hij keek mij veelbeteekend aan; ik begreep, dat ik de andere dame in het oog moest houden.

Toevallig bevond ik mij zeer dicht bij de deur, die de beide kamers scheidde.... Ik was eenigszins verbaasd, over hetgeen ik hoorde. Het was aldoor het meisje dat sprak. Ik verstond de woorden:.... ‘in uw avonturen gelezen.... niet kwalijk nemen....

piet gehad.... malle vertooning.... niet aan oom zeggen.... ik alleen.... kruier....

advertentie.... zus vandaag pas gemerkt....’

Ik hoorde Holmes de kamer op en neer loopen. Ook van zijn voor zich heen gemompelde woorden ving ik er eenige op.... ‘enfant-terrible.... stilhouden.... zou uitgelachen worden.... mouw aan passen.’

Toen een ander geluid, kort.... klets! Daarna traden

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(26)

beiden weer binnen. Sir Sherlok Holmes zag er knorrig uit. Het kind had één rood oor.

‘Mr. Noppes,’ zei Sir Sherlock Holmes, op onzen client toetredende. ‘Dank dit edele meisje. Een geheimzinnig gevaar, dat u bedreigde, is daar haar afgewend. Een nihilistisch complot, nu behoef ik u niets te vertellen! Ik zou maar niet verder informeeren. De rekening zal u geworden....’

‘Ook al niets voor den Bioscoop, Watson,’ zuchtte Sir Sherlock Holmes dien avond.

‘Dank dit edele meisje!’

(27)

IV. Het avontuur van den geheimzinnigen kater.

Hoofdstuk I.

Het lot van Europa in Sir Sherlock Holmes' handen.

Eindelijk dan heeft mijn vriend Sir Sherlock Holmes mij verlof gegeven om de volle waarheid aangaande het ‘avontuur van den geheimzinnigen kater der Cookervilles’

aan het publiek mede te deelen! Daar dit misschien het zonderlingste is wat wij gedurende onze langjarige praktijk beleefd hebben, zal men begrijpen, hoeveel voldoening dit mij schenkt.

Het was noodweer. Storm en hagel buiten. Binnen bij den haard des te aangenamer!

‘Wie dezen avond de deur uitgaat,’ zei ik terwijl ik het gordijn openschoof en met welgevallen de straat opkeek, ‘moet wel zeer noodzakelijke bezigheden hebben!

Wacht eens, wie komt daar aan? Een oude heer! Het lijk wel of hij hìer moet wezen!’

Daar werd gescheld. De huishoudster bracht een kaartje binnen.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(28)

Lord Cookerville

Ridder van den Kouseband, Officier van het Gulden Vlies, Commandeur van het Legioen van eer, Grootmeester van de Rijzende zon, enz. Eerste Minister van Groot-Brittannie en Ierland.

‘Laat Mylord binnen!’ zei Sir Sherlock Holmes.

‘Het moet een belangrijke en geheimzinnige zaak zijn, die den machtigsten staatsman van Europa sinds Bismarck's dood te voet tot ons voert,’

Een deftig oud heer vertoonde zich.

zei hij vergenoegd.

Een deftig oud heer vertoonde zich op den drempel. Zijn aristocratische trekken waren door angst en smart verwrongen. Was dit de staatsman, die dagelijks het wel en wee van Europa in de holte van zijn hand had?

‘Gaat u zitten, Mylord,’ zei Sir Sherlock Holmes. ‘Bedaard, bedaard Mylord. Het zal heusch wel schikken hoor! Ruik eens aan dit fleschje. Zie zoo, Mylord! Wat hebt u voor me? Ik heb verleden jaar pas de koninklijke familie bijgestaan in een uiterst delicate kwestie. Als we eens tijd hebben, zal ik u die pikante geschiedenis toch eens vertellen!’

De eerste minister was door Holmes' vriendelijke woorden een beetje op zijn verhaal gekomen en begon.

‘U hebt wel eens gehoord, Sir Sherlock, van den ‘kater der Cookervilles?’

(29)

‘Lieve tijd, Mylord, geen bijgeloof, als 't u belieft!’

‘Sir Sherlock, mijn verhaal zal althans uw neiging tot het buitengewone ruimschoots bevredigen!’

Sir Sherlock Holmes plaatste de vingertoppen tegen elkaar en sloot de oogen.

‘In onze familie,’ hervatte Lord Cookerville, ‘wordt in de verschijning van een zwarten kater een noodlottig voorteeken gezien!’

‘Halt! Op welken grond?’

‘Een familielegende, die ik u zal verhalen....’

‘In 's hemels naam, Mylord, spaar me! Laten we ons houden bij de feiten.’

‘Sir Sherlock! De overtuiging, waarvan ik sprak, gaat in onze familie van vader op zoon over! Ik voor mij geloof er vast aan en met mij elk bewoner van

Cookerville-Hall. Wilt u daar goede nota van nemen, voor ik verder ga?’

Lord Cookerville scheen eenigszins verstoord.

Sir Sherlock Holmes boog met een effen gezicht.

‘Welnu dan, ik heb den oorlog of den vrede van Europa in handen. Het is nu Maandag. Donderdag houd ik een redevoering in het parlement, waarnaar, om zoo te zeggen, de geheele beschaafde wereld ademloos luistert. Ik mag dus niet worden afgeleid, geërgerd of geagiteerd.’

‘Zeker niet, Mylord.’

‘Welnu, stel u mijn toestand voor, nu ik op meerdere hoeken van de straten een groot billet zie aangeplakt met de woorden

Verwacht “De Zwarte Kater!!”

Dit is op mij gemunt, mijne heeren! Men wil mij

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(30)

intimideeren, en mijn rede van Donderdag in de war sturen. Er wordt een complot tegen mij gesmeed door....’

Sir Sherlock Holmes viel onzen bezoeker in de rede.

‘Door een groote mogendheid,’ fluisterde hij, behoedzaam in het rond ziende, ‘die

wij voorzichtigheidshalve met een D. zullen aanduiden!’

(31)

Hoofdstuk II.

De zaak wordt ernstig.

Lord Cookerville was heengegaan, gerustgesteld door beloften van hulp.

‘Het is toch vreemd,’ zei Holmes, een versche pijp opstekend, ‘dat een man van dien stand zulk grof ondergoed draagt.’

‘Hoe kom je daaraan?’ riep ik uit.

‘Doodeenvoudig. Aan zijn manier van zitten en aan zijn frommelen met zijn mouw.

De naden deden hem telkens pijn in dezen nerveuzen toestand. Laat ons hopen dat hij met zijn hoofd bij zijn whistpartijtje zal zijn, van avond.’

‘Whist hij dan zoo geregeld?’

‘Watson, ik begin aan je te wanhopen! Gebruik je oogen toch! Ik geloof dat jij met je neus kijkt. Heb je dan niet op de platte plekjes van duim en wijsvinger gelet?

Maar je zult zeggen, die kunnen even goed van veel schrijven komen? Mis! Vooreerst schrijft zoo'n groot heer niet veel zelf, en ten tweede zijn de platte plekjes geen holten, zooals een penhouder ze veroorzaakt, maar vlakke denken, zooals door het vasthouden van kaarten onstaan. Laat mij nu rooken en denken.’

Den volgenden dag gebeurde er weinig bijzonders, ten

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(32)

minste 's morgens. Sir Sherlock had zich in zijn studeerkamer teruggetrokken en ik begon te vermoeden dat hij meer gewicht aan de zaak van den zwarten kater hechtte dan ik aanvankelijk dacht.

Het was 's middags tegen drie uur, en al donker, toen

‘Mijne heeren, lost dit ijselijke raadsel op!’

opeens een rijtuig voor de deur stilhield. Een dame snelde binnen, dwars door de rookkolommen waarin Holmes zich placht te hullen als hij een probleem onder handen had.

De dame wierp zich, met een door angst vertrokken gelaat, op de knieën.

‘Mijne heeren, lost dit ijselijke raadsel op! De toestand

(33)

is onhoudbaar! Ik ben Lord Cookerville's dochter. Wij hebben brieven ontvangen.’

Zij reikte ons twee brieven. Ze bevatten slechts de woorden Verwacht ‘De Zwarte Kater!!’

Er heerschte een pijnlijke stilte. Holmes' duimen draaiden met duizelingwekkende snelheid.

‘Sir Sherlock Holmes,’ ging Lady Cookerville voort. ‘Ik kan u misschien helpen.

Ik heb veel van uw avonturen gelezen. Het zit meestal in de familie, en nu verdenk ik mijn tante, Lady Baskerhurst, de bekende suffragette!’

Sir Sherlock Holmes viel haar met een beleefde terechtwijzing in de rede.

‘Lady Cookerville,’ sprak hij, ‘wie is hier de detective, u of ik?’

‘U, maar....’

‘Laat mij dan begaan. Uw tante Lady Baskerhurst, is een innemende, vriendelijke dame.’

‘Sir Sherlock dat is het juist! Ik heb uw avonturen immers gelezen. Wie zijn altijd de geraffineerdste booswichten? De vriendelijke, vroolijke lui!’

‘Papperlepap, Mylady! Gaat u maar kalm naar huis. Aan uw geheim wordt gewerkt.

De Europeesche oorlog gaat niet door, dat kunt u van Sherlock Holmes op een briefje krijgen.’

De dame vertrok.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(34)

Hoofdstuk III.

Sir Sherlock Holmes als transformatie-artiest.

‘Je kent mijn werkmethode, Watson,’ zei mijn vriend. ‘Ik zal thans in een geheel nieuwe gedaante Lady Cookerville's kamenier het hof maken. Het vaderland verkeert in een crisis. Ja, Watson, je moogt wel huiveren!’

Ik huiverde nog, toen ik een gerucht vlak bij mij hoorde, en een brutaal jongmensch vóór mij zag staan, die een stallucht om zich heen verspreidde.

‘Wat moet u hier?’ vroeg ik boos. ‘Ga alsjeblieft heen! Is dat een manier om binnen te komen in een particuliere woning, zoo maar zonder kloppen?’

De stalknecht barstte in lachen uit.

‘Daar heb ik je bij je neus gehad, doctor!’ riep de welbekende stem van Holmes.

Ik keek leelijk op mijn neus!

‘En nu moet jij je eens verdienstelijk maken,’ ging hij voort.

‘Wat kan ik doen?’ vroeg ik vol verlangen.

‘Zie zoo veel te weten te komen als je kunt van Lady Baskerhurst.’

‘Hoe nu!’ riep ik uit. ‘Wil je dus toch dit spoor volgen?’

‘Watson,’ antwoordde Holmes met een ernstigen blik.

(35)

‘Je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt.’

Den geheelen middag was ik uitgeweest. Toen ik thuis kwam, zei de huishoudster mij, dat een oude dame, die ons bepaald spreken moest, zat te wachten. Ik ging naar binnen. Wie zou het zijn? Op eens ging mij een licht op. Lady Baskerhurst, de tante, die door haar nicht zoo lichtvaardig werd verdacht, kwam onze hulp inroepen!

Wel, die Lady Baskerhurst was dan toch een ongegeneerde

Sir Sherlock Holmes in zijn verschillende creaties.

tante! Ze zat op een stoel met de beenen op een anderen, rookte een sigaar en las de

‘Times’. Een geëmancipeerde vrouw! Op en d'op een suffragette!

De oude dame keerde zich om, en bood mij een sigarenkoker.

‘Een pittig merk, Watson!’ sprak een piepstemmetje, maar er volgde een lach op, dien ik kende: het was die van Sir Sherlock Holmes!

‘Wat ben je te weten gekomen?’ vroeg hij mij, terwijl hij zich verkleedde.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(36)

‘Niet veel. Ik heb aangescheld, en de meid ondervraagd. Mylady was niet thuis. Ik gaf mij uit voor een wijnreiziger, maar zij is van de afschaffing.’

‘Ja, je hebt natuurlijk zooveel domheden begaan als in zoo korten tijd maar te begaan waren, daar ben ik niet bang voor!’

Hij verdween in zijn kamer en kwam terug in een geheel andere vermomming, welke weet ik niet meer. Hij droeg er dien dag zooveel! Ik zag

‘Hoe vindt je me zóó?’

hem nog als kleerkoop, als oud-strijder, matroos, enz.

Ik zat nog te lezen, toen plotseling de ruit werd ingeslagen. Ik sprong op en greep mijn revolver. Ik legde aan. Een man was naar binnen gesprongen.

‘Veel te langzaam, Watson,’ zei Sir Sherlock Holmes, in zijn onoogelijke vermomming, waaruit niemand den properen en altijd onberispelijk gekleeden detective zou hebben herkend. ‘Ik had je al dubbel en dwars kunnen overvallen. De goot moet eens worden nagezien. Ik heb bijna mijn nek gebroken. En hoe vindt je me zóó? Goed, he? Ja, man, we moeten om den bioscoop ook denken!’

‘Maar nu is het uit met het jongejannen,’ vervolgde hij. ‘We gaan van avond naar Cookerville Hall. Morgen is die beroemde speech, dus verwacht ik “De Zwarte Kater”

van avond. Honderdduizenden onschuldige menschenlevens staan op het spel.’

Wij werden, te Cookerville-Hall aangekomen, door een

(37)

livreiknecht naar het salon geleid, waar Lady Cookerville onze komst beidde.

‘Blij dat u komt,’ zeide zij. Zij overhandigde ons een brief. De inhoud luidde weder:

Verwacht ‘De Zwarte Kater!!’

Sir Sherlock Holmes sprak haar bemoedigend toe. Lady Cookerville kwam op haar geliefkoosde thema terug.

‘De mogenheid die wij met een D. zullen aanduiden....’

‘Sir Sherlock,’ zeide zij.... ‘mijn vermoedens worden steeds sterker. De suffragettes hebben weer allerlei bedreigingen geuit tegen het ministerie, en vooral tegen papa.’

Holmes haalde de schouders op.

‘De groote mogendheid,’ zeide hij, ‘die wij voorzichtigheidshalve met een D.

willen aanduiden....’

‘Stil!’ viel Mylady hem in de rede. ‘Daar is papa!’

Inderdaad trad Lord Cookerville binnen. Welk een verandering hadden die twee dagen in den grooten staatsman teweeggebracht! Hij scheen de schaduw van wat hij geweest was.

‘Courage, Mylord!’ sprak Holmes. ‘De bedienden zijn naar bed niet waar? Dan gaan we huiszoeking doen.’

De ziel van de Europeesche politiek en zijn dochter werden doodsbleek.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(38)

Hoofdstuk IV.

Een onverwachte ontdekking.

De klok sloeg twaalf uur.

‘Het uur der geesten!’ stamelde Mylady.

‘Van oudsher!’ voegde haar vader er aan toe.

‘Houdt u taai, dames en heeren!’ zei Holmes. ‘Het

De huiszoeking.

zal wel losloopen. Wil Mylord hier blijven? Nu, dan niet!’

Wij gingen op weg. Lord Cookerville hield in zijn zenuwachtigheid de dievenlantaarn, waarmee hij niet gewoon was om te gaan, averechts.

Sir Sherlock Holmes nam hem dien af.

(39)

Wij deden de rondte, zonder iets te vinden. Nog eens gingen wij rond. Nu deed Holmes het licht uit. Wij zagen noch hoorden ergens iets. De stilte, de duisternis om ons werden vervelend. Lord Cookerville deed pogìngen om zijn moed bijeen te rapen.

Hij schraapte de keel, kuchte. Wij kuchten allen. Wij waren nu in de hall bij de tuindeur. Mylord werd steeds bewegelijker en overmoediger. Op eens zei hij:

‘Komaan Sir Sherlock, laat uw groote mogendheid nu maar eens opkomen, hé?’

Daar verscheen echter, voor het luikje van de deur die op den tuin uitkwam, een oog!

‘De kater, de kater van de Cookervilles!’ stamelde de minister-president.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(40)

Hoofdstuk V.

De terugkeer van Moriarty.

Sir Sherlock Holmes ging naar de tuindeur. Hij opende ze.

‘Kom binnen, professor Moriarty!’

De doodgewaande geleerde trad op mijn vriend toe.

‘Ha!’ bulderde hij. ‘Het is Sir

De tegenstanders.

Sherlock Holmes, de bemoeial!’

De detective glimlachte beleefd.

‘Holmes, het kruidje-roer-me-niet!’

Mijn vriend lachte luidkeels.

‘Holmes, de brave Hendrik!’

Sir Sherlock schudde van het lachen.

‘Overal moet je met je neus bij wezen,’ vervolgde de professor. ‘Maar nu is het uit. Het spijt me. Ik moet je doodschieten. De één zijn dood is de ander zijn brood, zie je!’

‘Huisvredebreuk,’ zei Sir Sherlock Holmes koeltjes.

‘Holmes! Ik schiet!’

‘Men zou ook van een eenvoudige inbraak zonder geweldpleging en van bedreiging kunnen spreken,’ vervolgde de detective doodkalm.

Moriarty keek hem woedend aan. Toen, voor wij er op verdacht waren, keerde hij zich om, en vluchtte.

Sir Sherlock zette hem na. Ik wilde hem volgen.

(41)

‘Neen, neen!’ schreeuwde hij mij toe! ‘Blijf waar je bent, Watson!’

Men bestormde mij met vragen. Ik zeide natuurlijk, dat ik niets wist. Een oogenblik daarna verscheen Holmes. Zijn houding was er op berekend, zelfs den angstigste gerust te stellen.

Toen wij, eenige oogenblikken later, alleen met den minister-president en zijn dochter, in de huiskamer terug waren, deed Sir Sherlock Holmes zijn verslag, dat, zooals men straks begrijpen zal, door mij met gemengde gevoelens werd aangehoord.

‘Lord Cookerville,’ sprak hij, ‘deze zaak is van uiterst kieschen aard. De politie noch de pers mogen er in betrokken worden. Tot mijn spijt kunnen wij de misdadigers niet vervolgen. U begrijpt. De groote mogendheid, die wij voorzichtigheidshalve met een D. zullen aanduiden....

Maar de vrede is gered. Dat is voldoende.’

‘Meer dan voldoende,’ zei de premier met warmte. ‘Hoe kan ik u danken, Sir Sherlock?’

Holmes weerde de hulde bescheiden af.

‘De zaak was zeer eenvoudig,’ zeide hij. ‘Zooals ik reeds vermoedde, waren hier machinaties van politieken aard in het spel. Niemand van ons kon echter denken, dat Moriarty, dien wij dood waanden, hier weer achter zat. Ziehier hoe ik dit ontdekte.

Ik had als uitgangspunt eigenlijk alleen de briefjes met hun zonderlingen inhoud.

Wie had ze geschreven? Er waren weinig aanwijzingen. Ze waren op gewoon wit papier geschreven, zaten in gewone enveloppen, zooals men ze in elken papierwinkel koopt. De hand was eveneens gewoon, zoo gewoon als maar mogelijk is. De verzending over de post gaf ook geen aanduiding. Slechts

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(42)

één ding wist ik met zekerheid. De schrijver en verzender van den brief had alles zelf gedaan, hij kon niemand één onderdeel van zijn taak toevertrouwen. Want bij zulke machinaties is iedere medeplichtige een gevaar! En de man, die dit alles op touw zette was een verfijnd intrigant. Als ik dus wist, wie de brieven op de bus deed, wist ik ook wie ze schreef. Het is u waarschijnlijk nooit opgevallen, dat iedereen zijn eigen manier heeft van een brief aan te vatten. Deze brieven, waren bij een hoek aangevat, maar niet door een gezantschapsklerk of een ambtenaar, die lange schoone nagels hebben, doch door iemand met korte vuile nagels. Menschen van intellect en ontwikkeling, met korte vuile nagels, zijn zeldzaam. Het zijn of kunstenaars, of scheikundigen. Rubens was de laatste kunstenaar, zoover ik weet, die in de diplomatie werkzaam was, Moriarty de eenige chemicus. Ik begon te vermoeden dat Moriarty leefde. Het is waar dat hij in een afgrond was gestort. Maar ik ook. En ik leef nog, dus kon hij ook wel gered zijn. Zoo iets mooi afgewerkts op het gebied van de misdaad verried zijn hand. Ik onderzocht nu de materie die aan de couverten kleefde. Het was het door hem uitgevonden “malversat”. Nu had ik zekerheid. Maar ten overvloede bespiedde ik, in verschillende vermommingen vele brievenbussen en betrapte hem.

Hij had het plan opgevat van uw afschrik voor een zwarten kater misbruik te maken ten voordeele van D. in wier dienst hij in het geheim trad. Eerst wilde hij u

zenuwachtig maken, en vervolgens werkelijk doodelijk doen schrikken. Den kater verjoeg ik.’

‘Maar hoe?’ riep de minister uit.

‘Dat is mijn geheim,’ zei Holmes glimlachend. ‘In elk geval kunt u morgen rustig

uw rede houden.’

(43)

Toen wij thuis waren, keerde Holmes zich tot mij.

‘Waarom ben je zoo stil, Watson?’

Hij keek mij onderzoekend aan.

‘Ajakkes! je hebt Deuce herkend!’ riep hij uit. Hij liep de kamer op en neer, in sombere stemming.

‘Laat ons gaan zitten, Watson, en een fijne Havana opsteken. Toen Lord

Cookerville kwam met zijn verhaal van de aanplakbilletten begreep ik dadelijk dat

“De Zwarte Kater” een krant, een theater of wat ook was, maar zeker niets te maken had met zijn schrikbeeld. Maar tevens bedacht ik met spijt, wat een misdadiger, met eenig talent, hiervan had kunnen maken. Je hebt me toch wel eens de eer aangedaan, te zeggen, dat ik een gevaarlijke misdadiger zou kunnen zijn, als ik wou.

Toen nu de minister zoo arrogant optrad, kwam ik op eens op het denkbeeld, hem zijn zin te geven, en het complot dat niet bestond, zelf te scheppen.

Ik heb het mijzelf nooit kunnen vergeven, dat ik Moriarty doodde. Dat was het begin van het einde. Wij hadden elkaar aangevuld.

Hij zorgde voor de misdaad, ik voor de opsporing. Nu gelijk ik op een kampioen schaker, die geen tegenpartij vindt, hem waardig. Zoo besloot ik, zelf daarvoor te spelen.

Ik had nog niets voor onzen ongeduldigen vriend van het bioscooptheater.

De marqué Deuce heeft, zooals je weet, indertijd bij de dramatiseering van mijn lotgevallen, met uitbundig succes de rol van Moriarty gecreëerd. Toen ik dus nu Moriarty wilde doen herleven, wendde ik mij natuurlijk tot hem. Hij was er dadelijk voor te vinden mij te helpen, want

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(44)

hij verfoeit dit liberale kabinet, dat de censuur nauwelijks toepast en hem aldus een goedkoop reclame-middel onthoudt.

Ook nu speelde hij zijn rol goed. Maar tot den kater dorst ik op het laatste oogenblik niet besluiten. Ik deug toch niet voor misdadiger, Watson, want ik kreeg medelijden met dien ouden heer. Hij moest er eens werkelijk wat van krijgen.

Maar het avontuur is nu alweer ongeschikt.

De directeur van het Bioscope theater zal het zonder ons moeten stellen, Watson.

Misschien is het maar goed ook. De Wilsons en Nick Carter hebben de markt bedorven.

Elk geslacht krijgt de detectives die het verdient, denk ik.’

(45)

Prikkel-idyllen II

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(46)

[Crimineel allerlei]

Bevindt zich in deze twintigste eeuw nog wel iemand, jong of oud, die niet op de één of andere wijze, min of meer, belangstelt in

D E M I S D A A D ?

En toch heeft de Misdaad ook voorheen bestaan, dit zal een elk, die van de wereldgeschiedenis kennis draagt, ons moeten toegeven! Echter, de groote en algemeene deelneming daarvan is ZONDER EENIGEN TWIJFEL eerst te danken aan het optreden der

D E T E C T I V E S !

welke, in steeds toenemend getal zich (meestentijds geheel belangeloos en met gevaar

van hun leven) toeleg-

(47)

gen op het ontdekken der misdadigers? Behoeven wij hunne namen te noemen?

Neen! Wie kent niet

DE WILSONS (vader en zoon), NICK CARTER, ROULETABILLE?

en zoovele anderen, welker heldendaden op minstens even veel SPANNING en ONGELOOFELIJKHEID mogen bogen als die van Van Speyk of Napoleon?

Behalve hun wonderbaarlijke avonturen vindt de lezer hier geboekt, die van de interessante, geheimzinnige, maar niet onsympathieke MISDADIGERS UIT DE GROOTE WERELD:

den salon-inbreker A R S É N E L U P I N , en den gentleman-dief L O R D B R AV O , genaamd R A F F L E S .

LAST, NOT LEAST maakt hij kennis met de gevaarlijke ontmoetingen, die de terecht zoo vermaarde

B U F F A L O B I L L

gedurende zijn verblijf in het WILDE WESTEN met Indiaansche rooverbenden beleefde!

Maar waarom al deze groote mannen verder voor te stellen? Hun daden, zooals ze hier zijn opgeteekend, spreken voor zich zelf!

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(48)

I. Avontuur van de Wilsons en Nick Carter.

De Vlieg-Bandieten.

Ringelingelingelingeling!!

‘Hallo!’

‘Met wie spreek ik?’

De Wilsons en Nick Carter.

‘Met wie spreekt Harry Wilson?’

‘Met den ouwe!’

‘All right!’

‘Direct hierheen komen!’

‘Waarheen?’

‘Politiebureau sectie acht.’

(49)

‘All right. Wat moet er gebeuren?’

‘Zal je wel zien. Breng je revolvers mee!’

‘All right!’

‘Wat zou die ouwe nou weer hebben?’ zei Harry Wilson bij zich zelf, terwijl hij zijn revolvers laadde.

‘t Is anders ook een tiep! Zeventig, en nog zoo mirakel kwiek, hè! Dat moet je niet uitvlakken, hoor!’

Vader en zoon drukten elkaar op politiebureau, sectie acht, hartelijk de hand.

‘Het trio is gevonden.’

Het trio.

‘Wat? De vlieg-bandieten?’

‘Ja.’

‘Alle drommels!’

‘Wel foei, Harry!’

‘All right, ouwe!’

‘Ze zijn hier.’

‘Alle duivels!’

‘Schaam je je niet?’

‘All right! Waar?’

‘8, Vijfendertigste Avenue, 2508, sky-skraper, dak.’

‘Hoe weet u 't?’

‘Van Nick Carter.’

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(50)

‘Alle bliksems!’

‘Zeg eens even!’

‘All right. Kan hij het niet alleen af?’

‘Gewond. Schiet nu maar op!’

De ondernemende detectives klauterden dak op, dak af, naar het bedoelde huis.

Een aëroplaan lag voor anker.

‘Zijn zij dat?’

De drie detectives begroetten elkaar hartelijk.

‘Reken maar!’

‘En Nick?’

‘Ginds achteraan, in de goot.’

‘Zouden ze hem hebben gezien?’

‘Reken maar van niet!’

Het beruchte trio was zoo dicht bij, dat de detectives, die zich achter een schoorsteen verstopten, ze over het dak hoorden kuieren.

De oude en de jonge Wilson waren nu op de plaats gekomen, waar de goot het

breedst was. Daar lag een

(51)

man op een rare manier ineengekronkeld. Het was Nick Carter!

De drie detectives begroetten elkaar hartelijk.

‘We moeten ze overvallen,’ sprak Nick Carter. ‘Stel u dus ook verdekt op, net als ik.’

Vijf minuten later fluisterde de oude Wilson:

‘Waar zit je, Harry?’

‘Ik zit niet. Ik hang.’

‘Hoe!’

‘Op den rand van de goot, aan de toppen van mijn vingers.’

‘Mooi. Ik aan mijn kin!’

‘All right!’

‘Hou je taai, Harry!’

‘Van 's gelijke, ouwe!’

‘We hebben wel erger meegemaakt!’

‘Zeg dat wel, ouwe!’

‘Denk aan de ingestorte spoorbrug bij San-Francisco!’

‘En aan het bad in den draaikolk, hé?’

‘En den afgrond bij Michigan, niet te vergeten!’

‘En den brand op de “Roosevelt”!’

‘Nu mond houden, Harry!’

‘All right, ouwe!’

Een kwartier later:

‘Ik hang nu nog maar aan mijn pink!’

‘Ik aan het puntje van mijn neus!’

‘Hou je taai, ouwe!’

‘Dito, dito, Harry! Denk aan onzen draaikolk!’

‘All right! Denk aan ons brandende schip!’

‘Dat beloof ik je!’

‘Psst!’....

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(52)

‘Wat is er, Nick?’

‘Ze komen dichter bij met het ding!’

‘Alle bliksems!’

‘Je valt me tegen, Harry!’

‘All right, ouwe!’

‘Hou je taai, Harry!’

‘Luister eens, lui!’ sprak Nick.

‘Ja?’

‘Als ze gaan opstijgen, zal ik: Koeien! roepen.’

‘Ja! En dan?’

‘Dan springen jullie op het dak.’

‘All right!’

(53)

‘Draaikolk, Harry!’

‘Afgrond, ouwe!’

‘Ze gaan er in!’

‘Alle weerga's!’

Met bovenmenschelijke inspanning waren de Wilsons op de been.

‘Netjes blijven, Harry!’

‘All right, ouwe!’

Daar klonk Nick's stem: ‘Koeien!’

‘All right!’

‘Stil!’

‘Hoepla!’

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(54)

Met bovenmenschelijke inspanning waren de Wilsons op de been. Nick Carter stond op zijn éénen gezonden

De vliegbandieten waren onverhoeds aangevallen.

voet! Den anderen hield hij nog steeds in den mond! Toch vond hij gelegenheid, te

commandeeren:

(55)

‘Vuur!’

‘Pief! Paf!’ ging het.

Het trio was onverhoeds aangevallen.

Het toestel steeg intusschen maar raak.

‘Wacht eens, lui!’

‘Wat is er, Nick?’

‘Ik ben de zwaarste. Spring op mijn schouder!’

‘All right! Kom, ouwe! Torentje, torentje, busse-kruid!’

‘Nu jij, grapjas, op zijn schouder!’

‘Drie hoog? All right!’

Maar het trio schoot nu terug....

Eensklaps riep Harry:

‘Alle donders!’

‘Is 't nu uit, Harry?’

‘All right!’

‘Wat is er eigenlijk loos?’

‘Een schot in mijn vlerk!’

‘Je grijpt met den anderen, afgeloopen!’

‘Precies mijn idee! - Daar heb ik ze, hoor!’

Harry trok met alle macht aan het vliegtuig.

‘Het komt naar beneden!’

‘Mooi zoo! Trekken maar!’

Daar sprong het trio er uit! Maar de Wilsons waren ook op de been. Men werd handgemeen. De vlieg-bandieten waren niet opgewassen tegen deze drie onversaagde mannen.

Geboeid en afschuwelijk verminkt verliet slechts een duo het dak van het hooge huis, dat één bloedbad geleek. No. 3 was een lijk.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(56)

II. Nick Carter en de radium-dief.

Een man met een zeldzaam kranig uiterlijk betrad het politie-bureau.

De chef liep hem haastig tegemoet en schudde hem stevig de hand. Hierop had het volgende gesprek plaats:

‘Jij daar, Nick, ouwe jongen?’

‘In eigen persoon, chef!’

‘In conditie?’

‘Altijd, chef!’

‘Wapens bij je?’

‘Nooit zonder, chef!’

‘Goed zoo! Jij valt met je neus in de boter! Er heeft een radium-diefstal plaats gehad!’

‘Hoeveel?’

‘Een milligram.’

‘Kolossaal! Bij wien?’

‘Professor Henderson!’

‘De Baccillendooder?’

‘Juist. Je kent zijn adres?’

‘In orde!’

(57)

Nick Carter trof den Baccillendooder in hoogst zenuwachtigen toestand aan.

Als een waanzinnige liep de goede, oude geleerde zijn studeerkamer op en neer.

‘O, o, mijn radiumpje!’ kermde hij. ‘Och, och! Wat moet ik zonder je beginnen?’

Men kreeg waarachtig met hem te doen!

‘Kalmte, professor! Moed gehouden!’ sprak Nick.

‘U hebt mooi praten! Wie is u nu eigenlijk?’

‘Een detective.’

‘Alleen Nick Carter kan mij helpen!’

‘Daar boft u alweer bij. Hier is hij, ondergeteekende.’

‘Och kom!’

‘Op mijn woord!’

‘Help mij dan!’

‘Dat wil ik! Vertel maar eens op!’

‘Ach mijn beste Mr. Nick.... om u de waarheid te zeggen, deed ik een dutje!’

‘Iemand hier geweest?’

‘Ik heb mijn knecht ondervraagd. Alleen maar een collega, professor Miller.’

‘De Electrische Duivel?’

‘Juist!’

Nick floot even. Toen sprak hij:

‘Hij is de dief!’

‘Onmogelijk!’

‘Wat ik u brom! Ga maar eens mee!’

De beide mannen gingen op weg. Zij bereikten met bekwamen spoed het huis van professor Miller, den ‘Electrischen Duivel’.

Een bediende deed open.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(58)

Zij snelden hem voorbij.

Jawel, de Electrische Duivel was in zijn laboratorium! Zij vonden hem heel gemoedereerd bezig het radium op te bergen!

Bij hun binnenkomst stak hij het in zijn vestjeszak.

Toen vluchtte hij door een andere deur.

Geëlectriseerd!

Nick Carter en Baccillendooder, ook niet mis, het raam uit!

Nu cito de straat op en als de kippen er bij!

Zijn voorsprong was de moeite niet.

In een ommezien had Nick de jas van den radium-dief te pakken!

‘Komaan, grappenmaker, geef op!’ riep hij.

(59)

Maar opeens had hij een hevige rilling! Wie tippelden daar allemaal over zijn graf?

Als vastgenageld bleef hij staan!

Hetzelfde was het geval met den Baccillendooder!

Wat mankeerde eraan?

De Electrische Duivel had zijn vervolgers draadloos geëlectriseerd!

Ze wisten niet, hoe ze 't hadden! De radium-dief sloeg den weerloozen mannen nog den hoed over de oogen, toen poetste hij de plaat!

Met reuzenkracht schudde Nick Carter de electriciteit van zich af.

Ook den beteuterden professor schudde hij vrij!

De Electrische Duivel was in een auto gewipt. Full speed tufte deze met hem weg!

Wat te doen? Geen tweede auto te bekennen! Wat hielp het, of ze zich al een ongeluk liepen? Dat was een strop!

Maar op eens riep Nick:

‘Uw serum! Gauw wat!’

De goede sukkel keek hem nog dazig aan. Nick greep in den zak van

Baccillendooder en haalde er het fleschje uit. Toen keilde hij het tegen den band van de auto. Het serum spatte uit het fleschje, dat brak! Alle bacillen vluchtten op een kluitje bijeen!

‘Hoera! Net goed!’ riep Nick, want de auto helde sterk over, en kieperde om!

Professor Miller was warempel alweer op de been!

‘Crimineel, wat kan die lamme vent reessen!’ riep Nick verbaasd.

Hij en Baccillendooder hem hals-over-kop achterna!

‘Houdt den dief!’ schreeuwden zij!

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(60)

Een brandweerwachthuis was nu dichtbij.

Vier stevige spuitgasten kwamen aanhollen.

Ze wilden professor Miller tegen houden.

Opeens echter deinsden zij terug!

Geen wonder! De vlammen sloegen finaal uit hun kleeren!

De vlammen sloegen finaal uit hun kleeren.

De Electrische Duivel had draadloos kortsluiting veroorzaakt!

Andere mannen schoten toe, om den brand te blusschen.

Zou de radium-dief hen nu toch nog kloppen?

Komaan, Nick was er ook nog! Die was vlak bij....

Nu nam de Electrische Duivel zijn toevlucht tot een laatsten truc!

(61)

Plotseling zagen de aanwezigen het donker worden!.... Een ijzingwekkend schouwspel deed zich voor! De Electrische Duivel ontlaadde zich op éénmaal van alle electriciteit,

De Electrische Duivel leverde een afgrijselijk schouwspel op.

die zijn wetenschap in zijn lichaam had opeengehoopt. Hij geleek een afschuwelijk helsch wezen....

Allen stonden ontsteld....

Alleen Nick Carter behield zijn tegenwoordigheid van

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(62)

geest. Heel familiaar nam hij één der doodelijk verschrikte brandspuitgasten den slang af, en bespoot den geleerden deugniet van top tot teen!

De uitwerking was reusachtig!

De macht van den Electrischen Duivel was gebroken!

‘Geef je over, radium-dief!’ riep Nick Carter uit.

Zijn batterij was totaal bedorven! Tegen wil en dank moest hij zijn gewone gedaante hernemen!

‘Geef je over, leelijke radium-dief!’ riep Nick Carter nu, met opgeheven revolver op den Electrischen Duivel toesnellende, gevolgd door Baccillendooder.

Binnen weinige oogenblikken had deze thans overgelukkige man der wetenschap

zijn schat weerom!

(63)

III. Het jubileum van ‘de zwarte hand’.

Een avontuur van Arsène Lupin, salon-dief.

‘Gij hebt te kiezen tusschen den dood door vergif en dien door den strop!’

De elegante jonge man, die zich aldus hoorde toespreken, leunde in een bevallige houding tegen den muur, en speelde op achtelooze wijze met zijn horlogeketting.

Toch wist hij, dat de verschrikkelijke woorden, waarmee ons verhaal begint, ernst waren!

De spreker was een groot, forsch man, in avond-toilet, doch gemaskerd. Achter hem stonden, in een halven cirkel geschaard, een twaalftal somber uitziende mannen, eveneens in avond-toilet, en evenzeer gemaskerd.

Zonder die maskers en een zonderling embleem op het overhemd van den president, een zwarte hand, had men ze voor een feestvierende club van onschuldigen aard kunnen houden.

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(64)

Op de tafel vòòr dit vreemde gezelschap lag, in een lauwerkrans.... een bom!

‘Gij wilt dus niet gelooven,’ sprak Arsène Lupin, ‘dat ik in 't geheel niet tot de geheime politie behoor, maar integendeel een inbreker ben, die meende in dit prachtige

Vóór hen, op de tafel, lag een bom.

en schijnbaar verlaten huis iets van zijn gading te zullen vinden?’

De anarchist lachte schamper.

‘Een inbreker? Gij ziet er nogal naar uit! Maar om 't even! Niemand zal onze bijeenkomsten straffeloos verstoren! Allerminst op een dag als deze! Nogmaals dus:

kies!’

(65)

‘Kies!’ herhaalden de twaalf gemaskerden op doffen toon.

Arsène Lupin deed een stap vooruit en zeide met een zwierige buiging:

‘Mijne heeren, gij miskent mij waarlijk. Voor uw beleefd aanbod ben ik u echter dank schuldig. Ik kies dus....’

Allen wachtten nieuwsgierig op zijn verdere woorden.

Maar Arsène Lupin was, vòòr één hunner er op bedacht was, naar voren gesprongen, had de bom van de tafel genomen, en zwaaide die boven zijn hoofd!

‘Als één uwer een vin verroert, gooi ik de bom tusschen u!’ riep hij.

Een diepe stilte volgde. Het was duidelijk, dat de gevangene aller lot in de hand had.

‘Paul Iwanowitch,’ sprak eindelijk de man, die de chef der anarchisten scheen, met een van emotie trillende stem. ‘Gij hebt deze bom gemaakt! Is ze ontplofbaar?

Spreek de waarheid! Ik bezweer het u!’

‘Ja, spreek de waarheid, bij uw eed!’ riepen de andere gemaskerden.

‘Michael Federowski’ antwoordde thans een man, die de oogen strak op den amateur-inbreker gericht hield... ‘Ik zweer u dat deze bom een helsch werktuig is, hetwelk, als het slechts even vallen zou, dood en verschrikking om zich heen zou verspreiden. Ik heb er nog meer zorg aan besteed dan anders, zooals ge begrijpen zult, ter gelegenheid van het tienjarig bestaan onzer Vereeniging “De Zwarte Hand”;

lang zal ze leven in de gloria!’

‘O, pardon! Wel gefeliciteerd!’ riep Arsène Lupin

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

(66)

spottend.... ‘Wel foei, wie twijfelt er aan de bekwaamheid van zulk een expert bommenmaker als de heer Paul Iwanowitch?’

‘Dan moet de vreemdeling zweren ons niet te verraden, de bom terug geven, en in vrede gaan,’ sprak Federowski thans.

‘Wacht even!’ antwoordde Arsène Lupin op sarcastischen toon. ‘Kijk eens aan, de vreemdeling vertrouwt u niet recht! Met uw welnemen zal hij deze voortreffelijke bom vasthouden, tot hij een beteren waarborg heeft voor zijn veìligheid!’

Een diepe stilte volgde wederom.

‘Helaas,’ mompelde eindelijk een Italiaan, ‘de vreemde heer kan moe worden en de bom laten vallen.... Gij zult moe worden mijnheer!’

‘Ik dank u, mijnheer,’ antwoordde Lupin, die een buitengemeene spierkracht bezat.

‘Het zal best schikken!’

‘Maar gij kunt het niet volhouden, mijnheer!’ vervolgde een Portugees bezorgd.

‘Nogmaals dank voor uw belangstelling! Ze is niet zoo zwaar!’

‘Wij moeten heengaan!’ riep één der gemaskerden, een Spanjaard.

‘Neen,’ zeide de amateur-inbreker, want een nieuwe gedachte kwam hem in den zin. ‘Er is een deur achter mij. Gij zoudt mij in den rug kunnen aanvallen! Ik dank u.’

‘Maar er moet toch een einde komen aan dezen toestand!’ riep Michael Federowski ongeduldig. ‘Wij talmen hier al veel te lang. Wij hebben van avond meer te doen.’

‘Ja!’ sprak Paul Iwanowitch, die zeer zenuwachtig scheen. ‘Wij kunnen heusch

niet langer blijven!’

(67)

Arsène Lupin haalde met den voet een zware stoel naar zich toe en verschanste zich daarachter, met zijn armen op de leuning steunend.

‘Ik heb geen haast!’ sprak hij onverschillig.

Een nieuwe drukkende stilte volgde. Het klamme zweet parelde op het gelaat der samenzweerders. Ademloos

Arsène Lupin hield de bom....

staarden zij naar de bom, die losjes in Arsène Lupin's handen rustte.

Eindelijk sprak de jonge man met tergende bedaardheid:

‘Ik geloof dat ik er iets op gevonden heb!

‘Spreek!’ riepen allen.

‘Ziehier mijn plan,’ vervolgde de inbreker thans. ‘Ten eerste werpt gij mij den sleutel toe van de deur achter

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen. Deel 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

reconstrueeren door de faits et gestes, de feitelijkheden van deze figuur, volgt de romancier verschillende methoden, naar de geaardheid van de persoonlijkheid, die hij beschrijft.

Ik ben niet eens zeker of hij mijne menschkundige opmerking wel had gehoord, en indien ik niet reeds sedert zoolang aan zijne zonderlinge manier van doen gewoon ware geweest, zou

De taalmeester staat op en doet open - en zie, op den dorpel staat Mijnheer Golden, altijd met zijn korten mantel om, maar ditmaal den hoed af; Mijnheer Golden met zijne lange

Pol de Mont, Idyllen en andere gedichten.. Toch vermag die hand, die 't Noodlot ment en leidt, waarheen zij wil, niets op den mensch, die vlekkeloos zijn wegen bewandelt, en in zich

laten wy niet langer over byzondere dingen spreken; ik wil niets zeggen van den vollen ronden boezem myner Chloé; ik wil geen vergelykingen maken tusschen de dunte van het middel

Amfitrite trad in hare schelp, en de snuivende rossen voerden haar naar het vlak der baren; Venus wierd door de zwevende duiven naar Cyprus gevoerd; Bacehus zweepte zyne tygers

Op het zoomtje van de beek, Waar zy lykcipres laat groeijen, Roept zy, daar haar tranen vloeijen:.. ‘Dat ik ras van smart bezweek Op het zoomtje van

Cornelis Veth, Prikkel-idyllen.. jong en lacherig zijn) aan elke onderneming van gewicht. Hij drong er in alle geval op aan, dat de M.G. haar voor oerwouden onpraktische jurken