• No results found

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes · dbnl"

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sherlock Holmes

Louise Stratenus

bron

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes. Vivat, Amsterdam z.j. [1903]

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/stra018verb01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

KLAUTERDEN WIJ DAARTEGEN OP.

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(3)

Hoofdstuk I.

Het was op een dier zoele zomeravonden, die het drukkende van de stadslucht zoozeer doen gevoelen. De vensters waren wijd geopend, maar lieten geen verfrisschend koeltje door; reeds had ik het gas uitgedraaid en een ouderwetsche olielamp

opgestoken, om de hitte toch zoo weinig mogelijk te vermeerderen, en zelfs dit licht scheen mijn vriend te veel te zijn, want uit den leuningstoel oprijzende, waarin hij het laatste uur stilzwijgend neergedoken gezeten had, hing hij een groote groene kap over den ballon, nam toen zijne viool op en ging weer sprakeloos zitten.

Hij had blijkbaar geheel vergeten, dat hij zich niet alleen bevond, of dat zijn metgezel bezig was te lezen en dit onmogelijk in zulk een halfduister kon doen.

Lachend maakte ik er hem opmerkzaam op. Hij scheen uit een droom te ontwaken, mompelde eene verontschuldiging, maar stak geen hand uit om de kap te verwijderen.

‘Het is veel te warm om iets uit te voeren’, zeide hij langzaam, als kostte zelfs het spreken hem moeite. ‘Tenzij zich iets voordoet dat al onze gedachten in beslag neemt en ons dwingt tot handelend optreden, is het beter een avond als deze te besteden aan de opvoeding van den geest.’

‘Mij dunkt’, antwoordde ik, ‘dat ik daarmede bezig was. Ik las de geschiedenis der Girondijnen.’

‘Bewaar die voor een anderen dag. Het heden bevat belangwekkender lessen, en men moet die verwerken, als men er mede woekeren wil.’

Het trof mij op dat oogenblik, hoe weinig hij, inderdaad, in het verleden leefde.

Bij wijlen had ik mij zelfs wel eens afgevraagd, of hijzelf een verleden gehad

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(4)

had. Nooit zinspeelde hij ook slechts met een enkel woord op zijne kindsheid en jongelingsjaren; nooit sprak hij mij over zijne ouders of geboorteplaats. Dat alles scheen niet meer voor hem te bestaan. Waren daaraan dan zulke pijnlijke

herinneringen verbonden, of knoopte zich aan die dagen het een of ander somber geheim vast, dat hij niet wenschte aan te roeren?

Ik voelde zijn blik op mij rusten. Als zoo vaak te voren had hij mijne gedachten geraden. Bijna onhoorbaar gleed zijn strijkstok over het speeltuig, terwijl hij hernam:

‘Het verleden moeten wij in ons opnemen zoolang het heden is en het daarna begraven. Het blijft in onuitwischbaar schrift op de tafelen van ons hart gegrift; maar wij behooren het oogenblik toe, waarin wij leven; herinneringen zijn een schatkamer, die wij niet betreden mogen voordat wij geheel afgeleefd zijn en buiten staat iets nuttigs meer te verrichten. Al onze geestkracht, elk onzer gedachten moet aan het tegenwoordige zijn gewijd.’

‘Maar zelfs gij zult moeten toegeven, dat er herinneringen zijn, zóó zoet, dat zij onwillekeurig telkens weer voor ons oprijzen’, zeide ik, meenende dat hij al te ver ging.

‘Dat hangt er van af hoe men zijn leven heeft ingericht’, antwoordde Holmes met eene zekere geringschatting in de stem. ‘Heeft men zijn tijd verbeuzeld met het plukken van bloemen, die kort daarop weer verwelken, dan zal men zich nog dikwijls verbeelden op nieuw haar geuren op te halen.’

‘Gij zinspeelt op liefde’, hernam ik, een weinig gekrenkt door zijn toon, ‘maar wie is de mensch, die nooit aan een gevoel van teederheid toegaf?’

‘Een wijze’, sprak hij kortaf. ‘Ik heb menig avontuur uit uw jeugd aangehoord.

Waartoe leidde dat alles u? Tot een weinigje geluk zoolang het duurde en tot heel wat tijdverspilling. Wilt gij mij misschien wijs maken, dat gij bereikt hebt waartoe gij in de wieg werd gelegd? Word niet boos; het is de moeite niet waard; maar met allen eerbied, dien ik voor uw vak koester, zult gij mij toch niet vertellen, dat gij eene glansrijke loopbaan hebt afgelegd. Gij zijt een

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(5)

dokter, zooals men er duizenden vindt; uw naam zal nooit beroemd worden, gij zult sterven zonder de wetenschap met een enkele nieuwe vondst te hebben verrijkt, en toch waart gij voorzien van alle geestesgaven, die een buitengewoon man kunnen maken; toch sterft men om u heen aan kanker, aan tering, zonder dat een enkel doeltreffend geneesmiddel daartegen is ontdekt.’

‘Gij spreekt niet heel bemoedigend, dat moet ik zeggen.’

‘Ik spreek de waarheid, die zelden aangenaam is om aan te hooren. In uwe plaats zou ik niet gerust hebben aleer ik blijvende weldaden aan de lijdende menschheid had bewezen; maar daartoe moet men zich onverdeeld aan zijne taak geven, en dat hebt gij niet gedaan.’

‘Wat gij op rekening van mijn hart wilt schuiven?’

‘Juist; want het was geen aangeboren luiheid, die er u toe bracht uw tijd te verspillen. Waarom brengen zoovele talentvolle mannen het zoo weinig ver? Omdat zij in dien grooten leertijd, hunne jeugd, met geheel andere dingen bezig zijn. Weken, neen maanden achtereen, kunnen zij aan niets anders denken dan aan de vragen hoe zij de liefde zullen winnen van deze of gene vrouw: zij maken verzen in hunne studiejaren, zijn verlamd voor hun werk als de schoone zich wat onverschillig heeft betoond en blijft zij onverbiddelijk, dan treuren zij op nieuw eenige maanden, om daarop andermaal verliefd te worden. Stemt het meisje toe, dan is het nog erger; want tenzij een van beiden fortuin bezit, volgt er eene worsteling om den broode, die iemand kortwiekt in zijne vlucht naar hooger punten.’

‘Men beweert integendeel dikwijls, dat de vrouw de groote bezielende geest van den man is’, verzekerde ik, weigerende mij zoo spoedig gewonnen te geven.

‘Het zijn de dichters, die dit hebben gezegd, als zij het voorwerp hunner aanbidding in vrij wat verhevener taal schilderen dan het ooit had verdiend. Misschien hebt gij in zooverre gelijk, dat kunstenaars liefde behoeven, om in een voortdurenden staat van verrukking te blijven, dat het bloed der harten, die zij breken, noodig is om gloed aan hunne verven, hun

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(6)

woorden te geven; maar er zijn slechts weinig zangers en schilders bij de gratie Gods, en voor gewone stervelingen, die slechts een helder verstand ontvangen hebben, is liefde enkel tijdverlies. Gelooft gij, dat ik het doelwit van mijn bestaan bereikt zou hebben, indien ik mijne jongelingsjaren besteed had aan het schrijven van teedere briefjes en thans omgeven was van eene vrouw en een negental kinderen, in wier onderhoud en opvoeding ik moest voorzien? De geldzorgen zouden mij gedwongen hebben hier of daar een postje als leeraar in de eene of andere wetenschap aan te nemen en mijn loopbaan ware mislukt.’

‘Maar gij zoudt gezelligheid en vreugde gekend hebben.’

‘Dat is niet gezegd; meer dan éen vriend mijner jeugd heeft op dien weg slechts kommer en ellende gevonden: maar zelfs al ware het geluk tot mij gekomen, ik zou daarmede niet voldaan zijn geweest. Geluk is genoeg voor de vrouw; voor den man is het ontoereikend. Hij mag niet voorbijgaan zonder een onuitwischbaar spoor achter te laten van zijn bestaan. Denk eens aan, Watson, wat de maatschappij zou wezen als allen, die eenige geestvermogens bezaten, zich uit alle macht aan hun werkkring gaven? Maar zoo zal het nooit worden; de meesten verspelen hunne toekomst voor goed en hunne krachten gaan in den zelfgekozen strijd om het bestaan onder, of wel zij worden de slaven van hun hart en hunne taak op aarde blijft rusten voor een glimlach, een traan, een nuk of een gril.’

Ik wilde hem antwoorden, toen er aan de deur werd geklopt, en de huisjuffrouw binnentrad met het bericht, dat er een knaap was, die Holmes volstrekt wilde spreken.

Na haar verzocht te hebben hem boven te laten komen, legde mijn vriend de viool ter zijde, nam de kap van de lamp en sprak glimlachend:

‘Het zou niet kwaad zijn, als ik met eene nieuwe zaak werd belast. Al wat ik thans te ontwarren heb, is zoo gemakkelijk te doorzien, dat men er bijna bij in zou slapen in dit tropische weer. Een ondoordringbaar geheim zou mij de warmte doen vergeten.’

Ik was eene geheel andere zienswijze toegedaan. De

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(7)

winter was vrij wat beter geschikt tot het vervullen van de rol van een speurhond, dan eene temperatuur als deze; maar reeds werd de deur op nieuw geopend en leverde doorgang aan een veertienjarigen jongen, die nog geheel buiten adem van het loopen was.

‘Wel, kereltje, wat is er?’ vroeg de detective op vriendelijken toon.

‘Is u mijnheer Holmes?’ klonk het hijgend.

‘Ja. Moet gij mij spreken?’

‘Ik moet u dit briefje geven; ik mocht het aan niemand anders doen dan aan u’, antwoordde de knaap, een vierkante enveloppe uit den zak halende: ‘de dame zeide, dat er een menschenleven van afhing.’

‘Welke dame zeide dat?’

‘Ik weet het niet, mijnheer. Zij schijnt in een huis bij de rivier te wonen, dat al ik weet niet hoe lang heeft leeggestaan, omdat men zegt dat het daar spookt. Ik kom er elken dag eenige malen voorbij, want het ligt op den weg naar mijn winkel, en van avond ging ik juist weer naar moeder toe en daarlangs, toen eene stem mij riep. Ik keek verschrikt naar omhoog; het zal mijnheer misschien kinderachtig voorkomen, maar ik ben bang voor verschijningen, en als ik er aan denk, zorg ik altijd zoo gauw als ik maar kan uit de buurt van die woning te komen; maar het was heusch geen spook, dat uit het bovenraam keek; het was eene dame met eene heel vriendelijke stem en zij vroeg of ik dadelijk naar u toe kon gaan en drukte het mij erg op het hart toch spoed te maken. Ik kreeg een halve kroon voor mijne moeite.’

Sherlock Holmes knikte sprakeloos en opende toen den brief. Ik las hem later en herinner mij nog duidelijk den inhoud, die waarlijk wel beloofde den wensch van mijn vriend te vervullen.

‘Laat het u niet afschrikken, zoo ik u mijn naam niet noemen kan. Gij zult dit later begrijpen. Ik ken den bode niet, dien ik op goed geluk af zal moeten kiezen om tot u te gaan, en dit schrijven kan in andere handen komen; maar zoo het u bereikt, volg dan in 's Hemelsnaam dengeen, die het u zal overbrengen. Laat u het huis aanwijzen, waar ik voor het oogenblik vertoef. Ik weet niet of ik er nog zal wezen; maar wel dat gij mij redden kunt, indien gij

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(8)

in tijds zijt. Zoo niet, dan ben ik verloren. Ik....’

Hier eindigde de brief, die met potlood geschreven was. Waarschijnlijk had de schrijfster zich in hare bezigheid gestoord gezien. Sherlock was reeds opgestaan, had mij het epistel toegeworpen en zich naar zijne slaapkamer begeven. Een oogenblik later keerde hij met hoed en stok terug en gebood den wachtenden knaap hem naar het spookhuis te vergezellen. Ik stond intusschen klaar met hem mede te gaan.

‘In deze hitte?’ vroeg mijn vriend lachend.

‘Het moet wel’, gaf ik een weinig wrevelig ten antwoord. ‘De zaak bevalt mij niet.

Die vrouw kan zeer goed eene zenuwlijderes zijn, die aan vervolgingswaanzin ten prooi is; maar als zij wel bij het hoofd is, en waarlijk gevaar loopt, zal zij door meer dan een persoon bewaakt worden en behoeft gij allicht mijne hulp.’

‘Gij hebt uwe roeping gemist, Watson’, klonk het schertsend; ‘gij hadt in de gedaante van een Newfoundlander op aarde moeten komen. Voorwaarts, jongmensch, wijs ons den weg naar de bewuste woning, en loop een eindje vooruit. Mijn vriend en ik hebben over zaken te praten.’

‘Maar ik moet het huis toch niet binnengaan?’ vroeg de kleine bode bevend.

‘Neen, het is voldoende als je ons voor de deur brengt. Wacht eens; onder het voortwandelen kun je mij wel vertellen of wij er eerder zouden zijn met een rijtuig.’

‘O, zeker, mijnheer, ik kwam een eind met de omnibus.’

Holmes riep een hansom aan, gaf, na den jongen geraadpleegd te hebben, den koetsier last hem naar een zeker punt der Theemskade te brengen en liet den knaap toen bij ons instijgen.

‘Weet je ook wie de eigenaar van die woning is?’ vroeg hij op nieuw.

‘Ja, mijnheer. Er is zoo dikwijls over het huis gesproken, dat ik er alles van heb gehoord. Het is eene oude Miss, die het een jaar of vijftien geleden van haar oom heeft geërfd. Die mijnheer heeft er gewoond tot zijn dood toe en Miss Berkton was toen eene arme gouvernante en keek heel verrast op, daar

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(9)

op eens eene woning en geld te krijgen. Zij bleef nog bij hare leerlingen, tot er eene andere meesteres voor haar gevonden was, en kwam toen naar Londen, om hier te gaan leven. Haar oom had zij in geen jaren meer gezien en kon daarom ook niet erg bedroefd zijn. De dokter zeide haar, dat hij aan een beroerte was gestorven, op een avond nadat hij een groot diner aan zijne vrienden gegeven had. Zij vond alles even keurig in orde; de meubels stonden nog alle op de oude plaats, en daar zij liefst niet eene sterfkamer tot slaapvertrek wilde hebben, koos zij er eene andere, die vroeger voor logés had gediend. Maar reeds den eersten nacht werd zij plotseling wakker door een heel vreemd, helder licht, dat uit eene openstaande hangkast in den muur scheen, die zij toch zeker wist voor het naar bed gaan te hebben gesloten. Verschrikt ging zij overeind zitten en zag nu een heer in rok en witte das op haar toetreden, in wien zij duidelijk haar oom herkende. Hij wees haar op zijn hals en maakte een wanhopig gebaar. Den volgenden morgen vond men de juffrouw bewusteloos liggen en zond men om den huisdokter. Zoodra hij haar verhaal had aangehoord, bekende hij haar, geheel ontdaan, dat haar oom, die het leven al lang moede was, dat diner alleen scheen gegeven te hebben om nog voor het laatst afscheid te nemen van zijne kennissen; want terstond na hun vertrek, hoewel ieder even opgeruimd en vroolijk was geweest, ging hij naar de logeerkamer en hing zich in de muurkast op. Miss Berkton wilde daarna geen dag langer in het huis blijven en vertrok nog voor den avond.’

‘Weet gij waarheen?’

‘Neen, mijnheer. Ze zeggen dat zij ergens aan zee ging wonen.’

‘En bleef het huis sedert leeg staan?’

‘Ja, altijd. Zij wilde het graag genoeg verhuren; maar zij is eene eerlijke ziel en waarschuwde de liefhebbers altijd voor wat zij mogelijk zien konden en zoo had niemand er lust in, wat zich wel laat begrijpen; want ik zou er voor niets ter wereld in willen leven, en mijne moeder ook niet, al gaf men het ons cadeau.’

Niet ver van de woning hield de koetsier stil en

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(10)

werd hij afgedankt. De knaap begon nu over al zijne leden te beven.

‘Daar is het’, prevelde hij, ‘dat hooge witte huis, het eenige witte, mijnheer; moet ik nu nog langer bij u blijven? Moeder wacht al zoo lang op mij.’

‘Zeg liever dat de moed je in de schoenen zinkt bij de gedachte aan het spook’, lachte Holmes. ‘Neen, je kunt gerust gaan, als je mij maar vertelt aan welk raam de dame zich vertoonde?’

‘O, dat weet ik nog precies; aan het raam vlak boven de deur’, en de jongen verdween als een pijl uit een boog

‘Welnu, Watson, wat zegt gij van de zaak?’ vroeg mijn tochtgenoot onder het verder stappen.

‘Dat ik er niets van begrijp. En gij?’

‘Hm! hm! Het zou mij niet verwonderen, indien wij met een geval van ontvoering te doen hadden, en wel van eene erfgename. Maar dat wij domooren tot tegenstanders hebben, staat vast.’

‘Hoe kunt gij dat weten?’ vroeg ik verbaasd.

‘Vooreerst is het niet heel slim haar de gelegenheid geschonken te hebben met voorbijgangers te spreken, en wat nog erger is, zij lieten haar in het bezit van geld, met andere woorden: van den sleutel die alle deuren openen kan. Toch is de zaak hun geen kinderspel; dat bewijst wel het feit, dat zij juist die onbewoonde woning gekozen hebben, die den lieden der buurt te veel schrik inboezemt, om er ook maar de oogen naar op te heffen.’

‘Mij dunkt’, mompelde ik gemelijk, ‘dat wij gerust tehuis hadden kunnen blijven.

Er bestaat al heel weinig kans, dat men ons open zal doen en wij kunnen de voordeur niet openbreken.’

Sherlock Holmes haalde met een zeker ongeduld de schouders op.

‘Gij zijt een trouw vriend’, zeide hij, ‘en als zoodanig ook herhaaldelijk een onwaardeerbare hulp voor mij geweest, Watson; maar gij zult nooit met hart en ziel een detective zijn. Mij trekt het mysterie aan, mij worden de slachtoffers dierbaar;

voordat ik het eene ontcijferd, de anderen gered heb, kan ik geen rust vinden. Ik geef toe, dat alles hier op groote struikelblokken wijst: maar wij zullen ons door geen

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(11)

hinderpalen laten afschrikken. Ziezoo, nu zijn we er; neen, kijk niet zoo doordringend naar het huis; men zou ons zeer goed van achter de gesloten zonneblinden kunnen begluren en wij moeten voor het oogenblik twee vreedzame kooplieden zijn, die samen de laatste beursberichten bespreken. Geef mij den arm, en tracht de toekomst uwer pas gekochte stukken uit de straatsteenen te ontcijferen; ik zal u intusschen vertellen hoe het met het gebouw uwer droomen gesteld is.’

En langzaam met mij op en neer wandelende langs het water ging hij voort:

‘Miss Berkton heeft niet veel kosten aan het onderhoud van haar pand besteed.

Het is verveloos en een der blinden is gesloten met behulp van een touwtje. Het staat nog altijd te huur; dus hebben de vijanden der dame het buiten medeweten der eigenares in beslag genomen. Er brandt nergens licht; naar alle waarschijnlijkheid houden zij zich derhalve aan de achterzijde op. Hm! een brandgangetje tusschen het spookhuis en het aangrenzend perceel! Dat maakt alles gemakkelijker. Komaan, wij moeten ons geluk beproeven.’

En even bedaard, als gold het slechts eene beuzeling, trok hij mij mede naar de woning en schelde aan. Ik moet bekennen, dat mijn hart bonsde en ik den hemel dankte mijn revolver bij mij te hebben.

Duidelijk hoorden wij de bel overgaan; maar ofschoon Holmes tot driemaal toe op nieuw schelde, in huis werd niet het minste gerucht vernomen en niemand die ons opendeed.

‘Nu geen oogenblik meer verloren’, fluisterde hij, ‘want onze komst heeft het gevaar, dat die vrouw bedreigt, vermeerderd; volg mij!’

Hij liep het steegje in en wij bevonden ons tegenover een steenen tuinmuur. Zonder zich te bedenken klauterde mijn vriend daar tegen op, riep mij toe, dat er geen glasscherven waren, zoodat ik gerust mee kon komen en eenige seconden later stonden wij verscholen tusschen eenige struiken achter het gebouw.

Indien de maan niet helder had geschenen, zouden wij niets hebben gezien, want ook aan de achterzijde brandde geen enkel licht, zoodat ik mij af begon te vragen of de een of andere dwaze klant Sherlock niet voor den gek had gehouden. Hij zelf echter

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(12)

scheen die vrees niet te koesteren. Ik hoorde hem binnensmonds mompelen:

‘Het huis is niet heel diep; wij kunnen dus de kamer bereiken, voordat zij haar hebben weggevoerd. De trap....’

‘Maar gij wilt toch niet naar binnen dringen?’ fluisterde ik ontsteld.

‘Waarom niet? Is het niet het recht van ieder eerlijk man het eigendom der afwezige Miss Berkton te verdedigen? Dat huurbordje is ons alles waard. Kom! wij moeten de tuindeur openen. Dat zal geen heksenwerk zijn.’

Zij was echter van grendels voorzien en wij moesten ons tot eene keukendeur keeren, die tot mijne verbazing niet eens op slot was.

Holmes liet een zacht gefluit hooren, dat ik altijd van hem opgevangen had als hij de eene of andere ontdekking deed, en zoodra wij binnen waren ontstak hij een dievenlantarentje, dat hij bij zich droeg, en blikte in het rond. Ik voor mij zag niets dan een zeer alledaagsche, verlaten keuken; hij echter fluisterde:

‘De knaap heeft waarheid gesproken; hier zijn nog heden indringers geweest. Voel slechts, de kookkachel is nog warm en hier liggen nog stukjes hout, waarmede men haar heeft aangemaakt. Men heeft daarna vergeten de deur te sluiten. Nu naar de eerste verdieping.’

Zoo onhoorbaar mogelijk slopen wij de trap op. Zelden had eene woning zulk een naargeestigen indruk op mij gemaakt. Een sterke lucht van vocht kwam ons tegen en al die gesloten deuren, waaruit ieder oogenblik eene dreigende gestalte te

voorschijn kon komen, maakten den onderzoekingstocht verre van aanlokkend. Neen, mijn vriend had gelijk: uit eigen keus zou ik nooit zijn vak omhelsd hebben.

Hijzelf scheen geen vrees te kennen. Op het portaal gekomen, koos hij zonder aarzelen de middelste deur en opende haar. Ook dit geschiedde zonder eenige inspanning; wel stak de sleutel er van buiten op, maar hij was niet omgedraaid. Wij bevonden ons in het volgende oogenblik in een ouderwetsch gemeubeld vertrek;

nergens echter was eenig spoor van een levend wezen te zien.

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(13)

Nadat Holmes de muurkasten en het ledikant een blik had gegund, nam hij mij zwijgend mede naar al de overige kamers van het huis; zij waren ledig. Het leed geen twijfel of de geheimzinnige bezoekers waren wederom verdwenen.

‘Te laat!’ bromde hij tusschen de tanden; ‘dat is jammer. Komaan, wij moeten nu een grondige inspectiereis maken’, en op nieuw gingen wij een voor een de vertrekken door. Er waren er acht in het geheel, want de twee bovenste verdiepingen betrad hij niet meer; de dikke laag stof op de treden, toen wij voor het eerst

voorzichtigheidshalve ook die trappen beklommen hadden, zeiden genoegzaam, dat hier niemand voor ons was geweest. Op de eerste étage bleef hij daarentegen geruimen tijd vertoeven in twee achterkamers en in het midden-voorvertrek.

‘Hier is het heele drama afgespeeld’, zeide hij eindelijk. ‘In de blauwe achterkamer heeft men haar aanvankelijk opgesloten; de indrukken van een en denzelfden vrouwenvoet zijn duidelijk zichtbaar in het stof voor de beide vensters. Zij heeft daar te vergeefs naar een uitweg gezocht. Een sprong uit het raam te wagen, dat moet zij hebben gezien, zou haar dood ten gevolge hebben gehad. Het venster is te hoog- en zij zou op de steenen voor het achterhuis zijn terecht gekomen; maar

hoogstwaarschijnlijk zijn hare vijanden uitgegaan en is zij er in geslaagd naar dit voorvertrek te vluchten, in de hoop dat zij iemand met haar boodschap aan mij belasten kon. Hebben zij haar daar overvallen? Nergens toch is een spoor van worsteling te zien en die vrouw zou haar leven zeer zeker hebben verdedigd!’

‘Zij hebben haar waarschijnlijk eenvoudig verder gevoerd’, opperde ik.

‘Mogelijk; maar ik geloof het niet; daartoe kiest men den nacht en niet den avond uit. Zij moeten hier op zijn minst twintig uur vertoefd hebben; want er is een bed beslapen. Men heeft niet eens de zorg genomen de peluwen recht te schikken. Het zou mij niet verwonderen, indien wij moesten zoeken onder de kennissen van Miss Berkton; want deze lieden hebben blijkbaar geweten, dat de oude ziel alles hier had laten staan. Hallo! wat is dat?’

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(14)

Wij stonden thans in de blauwe achterkamer; Holmes betastte nog eens het bed en zijne hand was in aanraking gekomen met een aan de gordijnen vastgespeld papier.

‘Licht mij eens bij!’ sprak hij haastig, het papier losmakende. ‘Ja, dat is van dezelfde hand. Luister: ‘Gij zult voor niets komen. Ik heb een middel gevonden te ontsnappen. Vergeef moeite.’ Dat was alles wat het behelsde.

‘Jammer dat zij niet meer heeft gezegd!’ riep ik uit.

‘Het is al veel als men bedenkt, dat de minuten hier goud waard waren’, antwoordde Holmes hoofdschuddend. ‘Nu eerst begrijp ik alles. De vijand was werkelijk uit, maar kon ieder oogenblik terugkomen. Zij vreesde dat ik te laat zou zijn; dus heeft zij wijselijk het zekere voor het onzekere gekozen en zij moet nauwelijks weg zijn geweest, toen de anderen wederkeerden; want zij zijn op hunne beurt vertrokken, toen zij inzagen dat de vogel gevlogen was; maar waarlangs is zij ontsnapt? Wij moeten dat ontdekken.’

‘Niet langs de voordeur, want die is van binnen gegrendeld.’

‘Dat kon later door hare ontvoerders zijn geschied; maar zij heeft hier geschreven;

hier dus zal zij een uitweg hebben gezien. Kom mede naar den tuin.’

Wij gingen de keuken weder door en begonnen den muur te onderzoeken; maar het was eerst aan het eind van de brandgang, dat onze moeite beloond werd. Niet ver van den muur stond een oude moerbeziënboom en daarin moest zij geklommen zijn, want aan een der takjes hing nog een reepje lichtgrijze zomerstof.

Sherlock Holmes nam het weg en sloot het zorgvuldig in zijn zakboek. Daarna wees hij mij op een touw, dat van den boom over den muur hing. Het overige viel gemakkelijk te verklaren.

‘Maar hoe heeft zij beneden kunnen komen?’ mompelde ik, terwijl ik hem weder naar boven gevolgd was.

‘Dat was kinderspel, van het oogenblik af dat zij zich vrij door het huis bewegen kon. Men heeft haar hier opgesloten gehouden, denkende dat dit vertrek een veilige kerker zou zijn. Men rekende dus op het slot; maar bekijk het eens even. Er is met een scherp voorwerp aan gewerkt. Zij heeft het open gekregen op

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(15)

de eene of andere manier. Op mijn woord! die vrouw was schrander, dat zouden niet velen haar hebben nagedaan!’

‘Uwe taak is hier afgeloopen, dunkt mij’, zeide ik. weinig lust gevoelende langer dan noodzakelijk te vertoeven in dat sombere huis; ‘zouden wij niet rustig naar onze kamers terugkeeren?’

‘Een oogenblik!’ sprak Holmes bedaard. ‘Ik moet mij goed rekenschap geven van alles, want het is nog volstrekt niet gezegd, dat deze zaak reeds ten einde is. De onbekende moge gevlucht zijn, zij zal natuurlijk achtervolgd worden en binnenkort wel degelijk mijne hulp kunnen behoeven. In dat geval zou ik gaarne eenige

bewijsstukken tegen die heeren hebben aan te voeren. Kom mede naar het vertrek hiernaast. Daar is gerookt geworden’, en na den drempel te hebben overschreden, trad hij op den schoorsteen toe en bukte zich.

‘Een en twintig sigaretten’, ging hij voort, nog altijd neergehurkt op den grond,

‘alle van dezelfde dure soort, en slechts half uitgerookt. De schelmen waren dus heeren; dat dacht ik wel reeds.’

‘Waar ziet gij dat aan?’ vroeg ik verwonderd.

‘Geen man uit het volk rookt Turksche sigaretten. Ten tweede zou alleen een man van opvoeding er aan denken zijn eindjes sigaren en asch in den haard te werpen;

eindelijk waren zij aan verkwisting, niet aan armoede gewoon, of zij zouden er niet telkens een nieuwe genomen hebben, zoodra die welke zij rookten nog slechts half was opgebrand; maar ik ben dwaas, voortdurend in het meervoud te spreken. Hier is slechts één enkele persoon aan het werk geweest.’

‘Hoe kunt gij dat beweren?’ wierp ik hem ongeloovig tegen. ‘Gij zegt zelf, dat die vrouw heel schrander moet zijn geweest; dat zij flink was heeft zij bewezen; hoe zou zij zich dan hierheen hebben laten voeren, als het niet was door ruw geweld en daartoe ware een enkele man toch ontoereikend.’

‘Het kan door middel van list geschied zijn, of wel zij kan op de eene of andere manier verdoofd zijn geworden, toen men haar naar deze woning bracht. Ik zeg u, de schelm was alleen. Ik had het reeds moeten raden aan het bed, waarop hij sliep;

want

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(16)

het vertoonde slechts den indruk van een enkel lichaam en de andere legersteden waren onaangeroerd. Maar de sigaretten leveren mij een tweede bewijs daarvoor.

Zij zijn alle door denzelfden man gerookt. Zie slechts: hij heeft sterk op het papieren mondstuk gebeten, een bewijs, dat hij gejaagd was; dat zeggen ook de indrukken der nagels op het dunnere papier, en overal vindt men hetzelfde spoor weer van twee buitengewoon spitse voortanden. Zie maar eens!’

Hij raapte al de eindjes op en hield ze mij voor. Hij hij gelijk; maar ik was nog niet voldaan en wilde aanvoeren, dat er zeer goed een tweede persoon aanwezig kon zijn geweest, die niet had gerookt, toen hij plotseling het lantarentje uitdoofde en mij bij den arm greep om mij het stilzwijgen op te leggen. Verschrikt blikte ik om mij heen; maar ik zag of hoorde niets.

‘Houd u bedaard’, fluisterde Holmes. ‘Ik had mij vergist: de vlucht van die vrouw is nog niet ontdekt geworden, of wel de kerel liet hier iets achter, dat hem verraden kon. Hij is in aantocht.’

‘Waar is hij? Waar?’ vroeg ik zenuwachtig.

‘Kijk naar den tuinmuur. Hij zal zoo aanstonds voor ons staan.’

Ik wierp een blik naar buiten en werkelijk, op de plaats zelve, waar wij

binnengeklommen waren, zag men eene mannelijke gedaante naar omlaag springen, om vervolgens haastig toe te treden op de tuindeur. Een oogenblik later hoorden wij een zwaren tred op de trap, en binnen enkele seconden werd de deur geopend van het vertrek, waar wij ons bevonden. Ik stond met den rug tegen den schoorsteenmantel geleund, Sherlock Holmes dichter bij den ingang, en nauwelijks was de onbekende over den drempel gekomen, of met een waren tijgersprong stond hij tusschen hem en de deur.

Blijkbaar ontdaan, deinsde de man achteruit. Het maanlicht, dat het vertrek met een zwakken glans vervulde, veroorloofde mij niet zijne gelaatstrekken te

onderscheiden. Ik zag alleen, dat hij een donkeren puntbaard droeg en slank en lenig gebouwd was.

‘Wat doet gij in deze woning?’ vroeg hij met sidderende stem.

‘Ik wilde u juist hetzelfde vragen’, antwoordde de

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(17)

detective spottend, ‘maar met meer recht dan gij; in naam der wet.’

‘Dit huis is door mij gehuurd; de rest gaat u niet aan’, klonk het onbeschaamd, ‘en zoo gij u niet goedschiks verkiest te verwijderen...’

‘Daartoe ben ik gaarne bereid, als gij mij eerst eenige inlichtingen hebt verschaft.

Gij begrijpt toch zeker, mijnheer, dat Miss Berkton er op gesteld zal zijn te vernemen wie haar nieuwe huurder is, en ik voor mij zou niets liever wenschen dan kennis te maken met den man, die hier eene weerlooze vrouw opgesloten hield.’

‘Ik geloof dat gij krankzinnig zijt’, bromde de onbekende. ‘Ik heb niemand rekenschap van mijne daden te geven. Mijne vrouw is hier bij mij; daarin ligt niets vreemds....’

‘Dan moet gij toch al een zeer weinig teeder echtgenoot geweest zijn, dat zij de hulp van anderen tegen u inriep!’

‘Heeft zij dat gedaan?’ mompelde de man, zich aan een stoel vastklemmende, als wilden zijne beenen hem niet langer dragen.

‘Om u te dienen, mijnheer.’

De booswicht had zich reeds genoegzaam van den eersten schrik hersteld, om zijn toevlucht tot een leugen te kunnen nemen. Hij moest een uitstekend comediant zijn geweest, want hij liet op eens zijne vijandige houding varen en zeide op geheel onderworpen toon:

‘Nu pas begrijp ik alles, mijnheer, en vraag ik u vergiffenis voor mijne onheusche behandeling. Gij zult moeten toegeven, dat men een weinig verrast is bij zijne thuiskomst onverwacht vreemden in zijne woning te vinden; vooral als men een geheim heeft te verbergen, zoo droevig als dat welk mijn leven vergalt. Laat mij u met enkele woorden zeggen, dat ik eene aangebeden vrouw getrouwd heb, die door een noodlottig toeval eenige maanden geleden van haar verstand werd beroofd. Zij heeft bij oogenblikken zulke woeste vlagen, dat zij gevaarlijk wordt voor anderen en mijne familie wil bepaald, dat ik haar naar een gesticht zal overbrengen; maar zij is mij daartoe te dierbaar en ik kwam naar Londen om haar onder

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(18)

behandeling te stellen van een specialiteit, terwijl ik haar eenige bewaker zal blijven.

Van daar de geheimzinnige sluier, die mijn hier zijn omgeeft.’

Hij had op zoo overtuigenden toon gesproken, dat ik mij afvroeg of hij niet de waarheid zeide, en niet een edel, diep beklagenswaardig man was; doch Sherlock Holmes liet zich zoo spoedig niet verschalken, al nam hij voor het oogenblik ook den schijn aan hem te gelooven.

‘Dat is allertreurigst’, antwoordde hij; ‘ik beklaag u van ganscher harte; te meer omdat u een bericht wacht, waarop gij zeker nog niet verdacht zijt. Toen wij hier kwamen, vonden wij het huis ledig en bewees ons onderzoek ons, dat kort te voren eene vrouw langs den grooten moerbeziënboom in den tuin was ontvlucht.’

‘Ontkomen!’ riep de man. ‘Neen neen, dat zegt gij maar: het is niet mogelijk!’

‘Ik zal u het bewijs daarvan toonen’; hernam Holmes bedaard, ‘en wil u zelfs gaarne behulpzaam zijn haar weer op te sporen; maar daartoe zult gij mij wel vergunnen wat licht te maken; wij moeten elkander van aangezicht tot aangezicht zien en weten met wie wij te doen hebben.’

Al sprekende had hij een doosje lucifers uit den zak gehaald en juist wilde hij er een afstrijken, om zijn lantarentje op te steken, toen de man pijlsnel op hem toesprong, hem het doosje ontrukte en de kamer uitstormde. Wij hoorden hem de trap afsnellen;

in het volgend oogenblik was hij in den tuin en verdween hij over den muur.

‘Waarom hebt gij niet getracht hem te achterhalen?’ riep ik uit, verbaasd over de werkeloosheid van mijn vriend.

Hij begon te lachen.

‘Omdat ik toch het recht niet had hem in hechtenis te nemen en hem bij eene volgende gelegenheid de handboeien hoop aan te zien doen. Wij zullen dien mijnheer wedervinden, dat beloof ik u. Hij is slechts voor korten tijd den dans ontsprongen.

Laat ons thans huiswaarts keeren. Er blijft ons hier niets meer te doen.’

Ik moet bekennen dat ik hem teleurgesteld volgde, want ik was belang in de zaak gaan stellen en hield

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(19)

mij overtuigd, dat wij er niet verder over hooren zouden.

Holmes zelf was op den terugweg in zichzelf gekeerd en gaf geen antwoord op mijne vele vragen. Ik kende hem te goed om hem dit euvel te duiden. Hij trachtte zich blijkbaar een juist denkbeeld te maken van het nog ondoordringbaar geheim, en wilde niet in zijn gedachtenloop gestoord worden. Eerst toen wij weder onze kamers hadden bereikt en hij in zijn leuningstoel bij het venster was gezeten, keerde hij zich tot mij en zeide:

‘Wat de menschen toch ondankbaar zijn! In plaats van twintig verschillende standbeelden op te richten voor een en denzelfden vorst of staatsman, moesten zij vrij wat liever er een laten houwen voor den uitvinder der Zweedsche lucifers, en toch kennen wij zijn naam niet eens. Denk eens aan welk een nut die tooversnel voortgebrachte vlammetjes al niet verspreiden!’

‘Van avond hebben zij ons toch geen grooten dienst bewezen’, spotte ik.

‘Niet? Ik ben integendeel van oordeel, dat zij een verblindend licht afgaven. Mij toonden zij aan, dat onze vriend doodsbang was zijn gelaat te vertoonen, en dat zegt veel in deze zaak. Zijn prooi was ontkomen, zonder dat hij haar eenig letsel had toegebracht. Zij was te behendig, om nog slechts een kind te zijn, en ontvoering eener meerderjarige is een feit, dat allicht door een knap advocaat als zeer weinig strafbaar kan worden aangetoond. Wie bewijst, in zulk een geval, dat de vrouw niet vrijwillig medeging en pas later berouw over hare onvoorzichtigheid kreeg? Maar hij wilde volstrekt zijn gelaat niet laten zien. Waarom niet? Omdat al wie in betrekking tot de politie staat dat gelaat zou kunnen herkennen; zijn portret moet derhalve verspreid zijn, en dat is alleen het geval met mannen van aanzien en met misdadigers. Tot het eerste gilde behoorde hij niet; anders had ik hem zelfs in de schemering herkend.

Wij moeten hem dus onder de tweede rij rangschikken. Die man heeft iets ernstigers op zijn geweten dan het bezoek aan de woning van Miss Berkton en ik hoop hem binnen korteren of langeren tijd op de bank der

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(20)

beschuldigden te zien.’

‘Maar hoe dat? Gij hebt geen enkelen leiddraad!’

‘Toch wel. Ik zal morgen terstond aan Miss Berkton seinen, haar zelfs een bezoek brengen, indien haar antwoord tot niets leidt; want dat hij haar kent staat bij mij boven twijfel. Ziet gij nu wel, Watson, hoe gelukkig het is, dat ik mijn hart sloot voor zachtere gevoelens? Indien ik vrouw en kinderen had, zouden al mijne verdiensten besteed moeten worden aan japonnen, nieuwe laarsjes en ik weet niet wat al meer. Nu houd ik altijd ruimschoots het noodige over om mij aan de eene of andere zaak te wijden, die mij niet opgedragen werd en waaruit ik dus geen ander voordeel kan trekken dan het maken van wat meer naam en mijne persoonlijke voldoening. Ik dank den hemel dat ik alleen op de wereld sta.’

‘Maar in uw ouderdom zult gij er anders over spreken, als gij niemand om u heen hebt, niet in uwe kinderen kunt herleven.’

‘Mijn ouderdom?’ herhaalde hij met een droefgeestig lachje, ‘dien bereik ik nooit.

Wie dag op dag met vuur speelt, komt eindelijk in de vlammen om. Het eenige wat mij verbaast is, dat ik niet sedert lang gevallen ben onder de hand der heeren, die ik bevecht, en ik kan onmogelijk aannemen, dat ik niet ten slotte er een zal ontmoeten, flink genoeg om de wereld der misdadigers van haar meest gevreesden vijand te ontslaan.’

Hij liet mij de gelegenheid niet te antwoorden. De viool, die hij weder had opgenomen, liet de eerste tonen hooren van een dier wilde en toch zoo weemoedige improvisaties, welke alleen aan zijne ziel konden ontsnappen.

Hoofdstuk II.

Den volgenden dag zag ik hem eerst aan het tweede ontbijt weder. Hij was bijzonder opgewekt en vertelde mij, dat hij over een uur naar het dorpje Melwich, niet ver van Brighton, zou sporen.

‘Hebt gij lust mede te gaan?’ vroeg hij. ‘Wij

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(21)

zullen het voorrecht hebben kennis met Miss Berkton te maken en al verwacht ik ook niet, dat wij groote gebeurtenissen zullen beleven, de frissche zeelucht zal u goed doen. Gij zijt mijn gast.’

Ik stemde dadelijk toe, heimelijk wenschende dat wij zoolang mogelijk van Londen verwijderd mochten blijven, want het was dien dag zoo mogelijk nog warmer dan te voren.

‘Hebt gij haar adres dus reeds gevonden?’ vroeg ik.

‘O! dat was niet moeilijk’, klonk het antwoord. ‘Ik seinde om negen uur aan haar en heb al een bericht terug. Zij is geheel ontsteld over het feit, dat iemand hare woning durfde binnendringen en gelooft aan dieven. Geen harer vrienden kan zoo iets hebben gedaan, verzekert zij. Wij zullen dat eens nader gaan onderzoeken.’

Het was eene kleine, nederige villa, die wij nog dien dag betraden. Miss Berkton, eene oude, gebochelde dame met vriendelijk gelaat, kwam ons reeds op den drempel tegemoet, blijkbaar verlicht door onze komst. In een zoo rustig leven als het hare was een voorval als dat hetwelk had plaatsgegrepen iets ongekends. Terwijl zij naar het verhaal van mijn vriend luisterde, droegen hare oogen dan ook de schuwe uitdrukking van een opgejaagden vogel.

‘Ach, heeren!’ klaagde zij, met bevende hand een kop thee voor ons inschenkende.

‘Als het niet was dat ik mijn overleden oom zooveel dank verschuldigd was voor het onbekommerde leven, dat hij mij bezorgde, door mij ook zijn kapitaal na te laten, zou ik wenschen, dat hij mij nooit dat ongelukshuis had vermaakt. Ik heb jaren noodig gehad om te bekomen van den schrik, door het eens geziene ontstaan, en nu weer dit! Het zal een nagel aan mijn doodkist wezen.’

‘Gij stelt u de zaak wat al te somber voor’, verzekerde Holmes geruststellend. ‘Ik heb de tuindeur goed afgesloten en er voor gezorgd, dat de politie voortaan het oog zou houden op het pand. Iets dergelijks zal zich niet herhalen.’

‘Maar dieven in huis te hebben gehad!’ kermde zij, ‘dieven, mijnheer! Dat is even erg als spoken. Niet dat het mij om de oude meubels te doen is;

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(22)

als mijn oom niet de uitdrukkelijke bepaling had gemaakt, dat alles onaangeroerd moest blijven staan, zooals hij het geschikt had. zou ik er mij al lang van hebben ontdaan; maar inbrekers, misdadigers op eigen erf te hebben!’

‘Indien het hun om diefstal te doen ware geweest, zouden zij allen tijd gehad hebben het huis leeg te dragen’, sprak mijn metgezel bedaard; ‘neen, het was eene eenvoudige liefdeszaak; waarschijnlijk eene gewone schaking, waarin de jonge dame berouw kreeg tegen den wil harer ouders te hebben gehandeld; maar toch is de mijnheer wat al te vrijpostig geweest, zoo maar uwe woning tot zijn doel uit te kiezen, en wij moeten hem voor het vervolg dergelijke manieren afleeren. Gij zult ons daarin wel behulpzaam willen zijn. Miss Berkton.’

‘O, heel gaarne, als mijne levensrust er maar niet door wordt verstoord. En ik weet waarlijk niet op welke wijze ik eenig licht over de zaak verspreiden kan. Ik meldde u reeds, dat geen mijner kennissen daartoe in staat kan wezen.’

‘Misschien was het iemand, dien gij slechts oppervlakkig kent. Hebt gij vele vrienden in den omtrek?’

‘Bijna geen’, antwoordde de oude vrijster hoofdschuddend. ‘Na die verschijning, waarvan gij alles schijnt te weten, waren mijne zenuwen zoo geschokt, dat de geneesheeren mij aanraadden mij aan zee te vestigen. Ik had hier eene lieve vriendin uit mijne kinderjaren wonen en koos daarom deze plaats, waar ik ook niet voor drukte of het gewoel der wereld behoefde te vreezen. Melwich is slechts een klein dorp;

maar in de laatste jaren zijn er meer en meer menschen komen wonen, die evenals ik de stilte zochten. Ik bracht aan die nieuwe gezinnen geen bezoek; mijn ouderdom verschoont mij daarvan en ik zie nog slechts de weinige oude kennissen, die in leven bleven.’

‘Mag ik vernemen wie die kennissen zijn?’

‘Zeer zeker. De burgemeester met zijne vrouw en lieve kinderen; de predikant, een weduwnaar, die slechts eene dochter overhoudt; mijnheer en mevrouw Estbourne, oude lieden zooals ik...’

‘Is mevrouw de vriendin uwer jeugd?’ vroeg Holmes,

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(23)

die nooit iets liet ontgaan aan zijne aandacht.

‘Neen; mijne lieve Horatia stierf reeds vijf winters geleden. Zij was weduwe en haar kleinzoon bewoont nu haar huis. Hij is altijd even voorkomend voor mij en helpt mij zoo vaak ik raad noodig heb; maar jonge lieden passen niet bij oude menschen; ik zoek hem nooit op, uit vrees hem te vervelen.’

‘Een jong mensch dus? Welke zijn zijne bezigheden?’

‘Hij heeft het druk genoeg met het beheeren van zijne gronden’, gaf de oude dame ten antwoord, op een toon van verteedering, die duidelijk bewees hoezeer zij aan hem hechtte. ‘De man van mijne vriendin geloofde, dat dit dorp eene groote toekomst tegemoet ging. Hij was overtuigd, dat het eens eene bezochte badplaats zou worden, en misschien was dat nog zoo dwaas niet gedacht, want de mooie dennenbosschen zoo vlak aan zee worden niet overal aangetroffen. Bij wijze van speculatie dus stak hij al zijn geld in door hem aangekochte terreinen en begon die te ontginnen, daar hij, in afwachting van liefhebbers daarvoor, toch leven moest. Gelukkig was de bodem vruchtbaar. Hij zelf stierf nog in de volle kracht van het leven, overtuigd dat de zijnen door zijn toedoen eenmaal rijk zouden zijn.’

‘Wat nooit geschiedde?’

‘Neen. Zij verkochten in al die jaren maar drie of vier stukjes grond, juist genoeg om er eene woning met tuin op te zetten. De zoon der weduwe kwam met vrouw en kinderen bij de moeder inwonen om alles voor haar te besturen. Hijzelf en zijne vrouw stierven nog vóor mijne vriendin; hunne dochters zijn getrouwd en alleen de zoon blijft nog over te Melwich.’

‘Is hij ongetrouwd?’

‘Ja, en ik vrees, dat hij zoo gauw niet in het huwelijksbootje zal treden’, hernam onze gastvrouw, er blijkbaar genoegen in vindende, dat wij zoo aandachtig naar hare verhalen luisterden, ‘want gij moet weten, heeren, dat de arme jongen eene

ongelukkige liefde heeft.’

‘Dat is al heel treurig voor hem’, sprak Holmes ernstig; ‘een jongmensch moet het leven hier al heel eentonig vinden, als hij geen huiselijk geluk heeft om tegen de stilte van het oord op te wegen. Is hij

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(24)

voor het uiterlijk dan zoo misdeeld?’

‘Hugh Percy?’ riep Miss Berkton verontwaardigd uit, ‘hij is de knapste jongen die er leeft, het evenbeeld van zijne zalige grootmoeder, mijne dierbare Horatia; maar wat zal ik u zeggen, heeren? Er zijn vrouwen, die geene oogen hebben in het hoofd, of zich verbeelden, dat zij voor altijd hare vrijheid kwijt zullen zijn als zij trouwen.

Misschien is Lilly Monkbridge ook ongelukkig geweest in haar eerste huwelijk, dat dit haar voor goed heeft afgeschrikt.’

‘Dus is zij weduwe?’ klonk het achteloos.

‘Juist, mijnheer. Zij kwam te Melwich aan als een piepjong vrouwtje; men zou haar nog gehouden hebben voor een kind, zoo klein en bevallig was zij. Guy Monkbridge zou haar wel nooit tot vrouw hebben gekregen, als zij geen wees was geweest, want hij had eene slechte gezondheid en ieder, die oogen in het hoofd had, zag wel, dat hij geen lange beenen zou maken. Tot zijn geluk bezat hij fortuin genoeg om zijne eigen woonplaats te kunnen kiezen en, hopende dat de zeelucht hem goed zou doen, kocht hij hier een huis, waar hij nog een jaar voortkwijnde. Hij liet zijne vrouw alles na, want hij droeg haar op de handen; maar zulke teringlijders hebben dikwijls een onpleizierig humeur en dat kan het wel zijn wat haar angst aanjaagt voor een tweede proef.’

‘Wat niet is, dat kan nog komen’, zeide mijn vriend wijsgeerig.

‘Ik geloof niet dat Hugh haar ooit krijgt. Hij heeft nu al twee jaar geen oogen voor iemand anders, en dat kleine ding mag er zoo kinderlijk uitzien als zij wil, zij is heel vastberaden als het er op aan komt en spreekt er in den laatsten tijd reeds over haar huis te verkoopen en van hier te gaan. Ik mag haar gaarne lijden, maar hoe blij ik ook ben als zij mij nu en dan eens opzoekt en met haar vroolijk gebabbel vermaakt, ik zal het een zegen voor Hugh vinden, wanneer zij vertrekt. Zijn leven gaat op deze wijze verloren en hij kan wel andere partijen doen.’

‘Zelfs te Melwich?’

‘Heel zeker! Behalve mevrouw Monkbridge, vindt men hier geen rijke vrouwen, dat is waar, maar men heeft geen schatten noodig om gelukkig te zijn, en

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(25)

Hugh is zelf niet arm. Ik heb altijd gehoopt, dat hij zijn buurmeisje zou trouwen, de dochter van mijnheer Sandford, die een huis naast het zijne zetten liet. Mabel is mooi en allerliefst. Zij past haar kindschen vader op onnavolgbare wijze op en zal eene voortreffelijke vrouw wezen. Dan heeft men ook nog Arabella Wayfield en Mary Gahagun, de parels van het dorp. Was die kleine maar eens voor goed weg, dan zou er nog hoop genoeg zijn; maar een huis als het hare te verkoopen gaat zoo gemakkelijk niet.’

‘Bevindt zij zich op het oogenblik op het dorp?’

‘Neen. Zij is naar Londen vertrokken voor een poosje; dat doet zij meer, als het haar hier te stil wordt. Zij heeft daar ergens in de buitenwijken vrienden en keert dan altijd levendiger dan ooit terug.’

Holmes liet thans dit onderwerp varen en begon de oude dame nogmaals te ondervragen naar de overige kennissen, die van het leegstaande huis konden hebben gehoord. Ten slotte namen wij afscheid, met de stellige verzekering, er zorg voor te zullen dragen, dat niemand ooit weder haar domein binnendrong.

‘Laat ons thans een half uurtje van de zee gaan genieten’, sprak mijn tochtgenoot, zoodra wij ons buiten de deur bevonden. ‘Ik moet al het gehoorde rustig in mijn geest verwerken.’

‘Mij dunkt dat het niet bijster veel is!’ lachte ik.

‘Hm! Dat hangt er van af. Misschien niet, misschien wel. Dat moet ik nog nader onderzoeken.’

‘Gij denkt toch niet dat het weeuwtje de ontvoerde vrouw is?’ vroeg ik ongeloovig.

‘Neen, want het moet een lange vrouw geweest zijn, die den stap van den boom naar den muur kon nemen en als die mevrouw Monkbridge niet buitengewoon klein was, zou Miss Berkton, die zelve verre van groot is, er niet zoo door getroffen zijn;

er is dan ook hoegenaamd niets dat tegen Hugh Percy getuigt, dan het feit, dat hij, beter dan iemand anders, op de hoogte moet zijn geweest van alles wat het spookhuis betreft. Gij zult hebben opgemerkt, dat onze oude vriendin weinig over zichzelve spreekt. Wij hebben een lang bezoek bij haar afgelegd en niets van hare ouders, broeders en zusters, geboorteplaats, smaken of liefhebberijen gehoord. Als ik er

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(26)

niet naar gevraagd had, zou ik niet eens weten dat zij de laatstovergeblevene is van haar geslacht. Dit is zeer verklaarbaar als men in aanmerking neemt, dat zij een twintigtal jaren, of langer, eene ondergeschikte betrekking bij de eene of andere rijke familie bekleedde. Eene gouvernante leert zwijgen over hare belangen, omdat deze hare omgeving onverschillig laten, en in de gewone wereld praat ieder het liefst over zichzelf. Zij zal dus niet aan den eerste den beste van hare bezitting in de stad hebben verteld, te meer daar dit onderwerp haar pijnlijk is; maar tegenover eene vriendin was dat wat anders.’

‘Natuurlijk; maar hoe zou een man, die de eene vrouw het hof maakt, met de andere wegloopen?’

Holmes gaf geen antwoord. Hij was wederom in gepeins verzonken en ook toen wij het strand hadden bereikt, bleef zijn blik zoo strak op het groote watervlak gevestigd, dat ik hem niet meer toesprak, wel wetende dat hij mij niet eens gehoord zou hebben.

Eensklaps echter stond hij op van de krijtrots, waarop wij hadden gezeten.

‘Wij moeten dien mijnheer Percy een bezoek gaan brengen’, zeide hij.

‘Zoo maar zonder eenige reden?’ vroeg ik verwonderd.

‘Ja, maar wij zijn voor het oogenblik broeders geworden, Egbert en William Miller, die hier grond wenschen te koopen om er villa's op te bouwen. Niets is natuurlijker dan dat wij het terrein van dien man wenschen te zien. Kom mede, wij gaan eerst naar het dorpslogement, ten einde daar eene kamer voor den nacht te bespreken en vragen meteen den weg.’

De kastelein was verrukt over deze onverwachte gasten en zijn gelaat begon te stralen, zoodra wij hem onze bouwplannen mededeelden. Hij hunkerde al sedert jaren naar verdere uitbreiding der plaats.

‘Gij kunt niet beter doen dan u tot mijnheer Percy wenden’, verklaarde hij. ‘Zijn grootvader was een man van verstand. Hij kocht den besten grond aan, en daarop zijn plekjes te vinden, zoo mooi als men ze nergens anders ziet. Kwamen de menschen maar eens kijken, dan was het hier spoedig volgebouwd; maar ze blijven te Brighton hangen, dat is het ongeluk,

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(27)

en men moet schatrijk wezen om daar bouwterrein te bemachtigen.’

In zijn ijver bracht hij ons zelf naar Percy's woning, een flink, vierkant huis, dat meer berekend scheen weerstand te bieden aan de stormen der kust dan wel als sierlijke villa te prijken. Het aangrenzende huis, vertelde hij ons, was dat van den heer Sandford, een rentenier, die al sedert jaren door eene beroerte verlamd en nu ook geheel kindsch geworden was. Daarnaast was het mooiste gedeelte van het terrein gelegen, overschaduwd door hooge berken.

Wij bedankten hem voor zijne inlichtingen en schelden aan. Eene bejaarde dienstbode deed ons open, verzocht ons binnen te gaan in eene ouderwetsch gemeubelde zitkamer en ging toen haar meester van onze komst verwittigen.

‘Het ziet er hier niet uit alsof wij ons bij een misdadiger bevinden’, zeide ik, toen wij alleen gebleven waren en ik een blik in het rond geworpen had.

‘Dat zegt niets’, sprak Holmes droogjes; ‘de meubels der grootmoeder.’

Hijzelf gunde zich den tijd niet plaats te nemen, maar bekeek een voor een de familieportretten aan den wand. Voor een daarvan bleef hij zoo lang staan, dat ik niet kon nalaten hem naar de reden daarvan te vragen. Het stelde een man voor van ongeveer veertigjarigen leeftijd, met een knap uiterlijk en langen bruinen baard.

‘Ik vraag mij af in welke betrekking dit heerschap tot den tegenwoordigen eigenaar staat’, antwoordde hij. ‘Zulk een gelaat zou ik liever niet in den trein aanschouwen, als ik een millioen voor het gouvernement over te brengen had. Gij haalt de schouders op, en ik haast mij er bij te voegen, dat, indien deze man zijn leven lang geld genoeg bezeten heeft, hij hoogstwaarschijnlijk steeds onder de eerzame burgers zal zijn gerekend; men moet de lieden in dagen van nood zien, om ze te leeren kennen onder hunne ware gedaante; maar zoo ooit een gelaat de kenteekenen van degeneratie heeft vertoond, dan is het dit. Zie eens dat smalle voorhoofd, die slapen, waarin men gemakkelijk een paar vingers kan leggen; die oogen, die zelfs onder het

photographeeren niet rustig konden

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(28)

blijven; die vooruitstekende kaakbeenderen; en dan die lange baard, wat verbergt hij? Zulk een baard is zoo lastig, dat men òf wel heel ijdel moet zijn, òf iets te verbergen moet hebben om hem te laten staan, en dat dit individu niet ijdel was of is, toont u zijne slordige kleeding. Dus was naar alle waarschijnlijkheid zijn kin mismaakt, te kort voor het gezicht en gij weet wat dit aanduidt.’

‘Maar als hij niet ijdel was, zooals gij zegt, zal hij zich daar niet om hebben bekommerd.’

‘Niet hij, maar wel zijne vrouw of zijne moeder; vrouwen zien heel scherp op het punt van schoonheid.’

Wij werden in onze beschouwing gestoord door het binnentreden van den heer des huizes, een jong mensch met geestig uiterlijk. Zijn gelaat vertoonde slechts ééne fout, ik moest het tot mijne verbazing erkennen: zijn kin was te kort, verdween als een hellend vlak naar achteren; maar voor het overige was hij een mooi mensch, met donkere oogen en een fijnen bruinen knevel.

Hij verontschuldigde zich, ons zoolang te hebben laten wachten, doordien hij zijn werkpakje eerst voor behoorlijker kleeding had willen verwisselen, en na het doel te hebben vernomen onzer komst, leidde hij ons zijne bezitting over.

Sherlock Holmes overtrof zichzelven; hij toonde verstand te hebben van alles:

grond, boomen, gewassen, den prijs van bouwsteenen, het loon der werklieden, kortom het zou bij niemand opgekomen zijn te vermoeden, dat de zaak hem geen ernst was. Hij koos zelfs het terrein naast dat van den heer Sandford uit, een stuk groot genoeg voor zes villa's, en eindigde met te zeggen, dat hij binnen de twee dagen een besluit zou nemen omtrent den koop.

Percy was blijkbaar ingenomen met onze plannen; hij wilde ons volstrekt een glas wijn schenken vóor ons vertrek, doch wij sloegen dit aanbod beiden af en keerden langzaam naar het logement terug.

‘Nu zult gij toch wel overtuigd zijn, dat wij den man van gisteren niet tegenover ons hadden!’ riep ik uit, zoodra wij buiten gehoor gekomen waren.

‘Om dien puntbaard?’ lachte Holmes, mijne gedachte radende. ‘Beste vriend, hoe lang zult gij mijn

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(29)

leerschool moeten doorloopen om wat minder kortzichtig te worden? Hugh Percy heeft tot voor een of twee dagen geleden een baard gedragen; maar dien afgeschoren.

Hebt gij dan niet opgemerkt, hoe wit zijne kaken en kin bij het verder door de zon geblakerd gelaat uitstaken? Alleen een baard kan hem op die wijze hebben beveiligd.’

‘In dat geval getuigt dit zeer zeker tegen hem’, mompelde ik.

‘Het kan een toeval wezen, maar het versterkt mijn vermoeden. Hij is de zoon van den man op het portret, dat staat vast. Hoe bedaard hij ook mocht schijnen, zijne oogen bleven geen twee seconden achtereen op hetzelfde punt gevestigd en wij hadden hier hetzelfde smalle voorhoofd, dezelfde vooruitstekende wangbeenderen.

Ook was zijn hoofd zoo klein, dat zijn hoed die van een kind is. Ik hield mij bij het afscheidnemen, alsof ik den zijne voor mijn eigen hoofddeksel aanzag, en het ding danste op mijn hoofd. Indien ik slechts een leiddraad tot het doel dier ontvoering bezat, zou ik niet aarzelen hem voor den schuldige te houden, maar dat kleine vrouwtje brengt mij op een dwaalspoor. Hij zal toch zijne kansen niet moedwillig bij haar verspelen. Ik wilde, dat ik de zaak doorgronden kon, want ik ben overtuigd, dat zij heel ernstig moet wezen.’

Na een stevig avondmaal te hebben gebruikt, gingen wij voor het hotel zitten, vanwaar men een mooi uitzicht op de zee genoot. Wij hadden een kop koffie besteld en Holmes bood den waard, die ons zelf bediende, een sigaar aan, wat de man beschouwde als eene uitnoodiging bij ons plaats te nemen.

‘Ik hoop, dat de heeren zijn geslaagd?’ zeide hij, zijne nieuwsgierigheid niet langer kunnende bedwingen.

‘In zooverre, ja, dat de grond mij bevalt’, antwoordde Holmes, ‘maar ik beken, dat de prijs mij is tegengevallen. Mijnheer Percy is natuurlijk vrij te vragen wat hij verkiest, maar diende in aanmerking te nemen, dat de plaats nog onbekend en zoo goed als onbewoond is. Het zal geld genoeg kosten er de oogen van het publiek op te vestigen.’

‘Dan moet gij een bod doen’, zeide de logementhouder knipoogend. ‘Mijnheer is zeker een leek in

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(30)

zulke zaken en mijnheer Percy zoekt zijn voordeel zooals ieder ander, dat kan niemand hem kwalijk nemen. Hij heeft het ook niet voor het weggooien.’

‘Ik dacht dat hij rijk was’, bracht ik in het midden.

‘Dat zou hij wel willen, maar het is het geval niet. Hij kan stilletjes leven, meer ook niet. Zijn grootvader droomde gouden bergen van deze plaats en stak er alles in wat hij bezat, zonder er aan te denken, dat hij ook wat overhouden moest om het oord in de couranten aan te kondigen. Waren er maar menschen komen kijken, dan was alles in orde geweest, maar er vertoonde zich niemand. Hij mag nog van geluk spreken, dat het toeval mijnheer Sandford hierheen bracht. Dat was ten minste één stuk van het terrein weg.’

‘Gelukkig voor den jongen man, dat hij trouwplannen heeft!’ sprak Holmes; ‘ik hoorde ten minste zoo iets door Miss Berkton vertellen, en de toekomstige bruid moet rijk zijn.’

‘Mevrouw Monkbridge?’ klonk het lachend. ‘Als hij op haar moet wachten, zal het nog lang duren.’

‘Waarom? Zij is immers jong en mooi?’

‘Mooi? hm! Ja, dat zeggen ze allemaal; maar ik kan het niet vinden; zoo klein en tenger als een kind; ik houd vrij wat meer van flinke, blozende vrouwen; maar de smaken verschillen en het is zeker, dat mijnheer Percy voor niemand anders oogen heeft. Als zij hem echter ooit aanneemt, zou er nog veel moeten veranderen. Zij zal nog eindigen met hier van daan te gaan, dat voorspel ik u, indien er niet spoedig wat vroolijkheid en leven op het dorp komt. Zij is nu alweer sedert acht dagen bij hare vrienden, ergens bij Londen.’

‘En is mijnheer Percy haar niet nagereisd?’ vroeg Holmes op onverschilligen toon.

‘Gij kunt toch al heel goed raden’, lachte de dikke, welgedane man; ‘mijnheer is zeker goed op de hoogte van het menschelijk hart. Ja, hij is weg geweest, waarheen weet ik natuurlijk niet; maar hij vertrok twee dagen geleden en kwam van morgen terug. Misschien heeft hij nog eene wanhopige poging gewaagd.’

‘Wie weet! De arme kerel boezemt mij belang in. Miss Berkton hield ook zooveel van zijne grootmoeder;

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(31)

zij moet eene beste vrouw geweest zijn.’

‘Alle beide de grootouders waren goed. Zij hadden alles voor anderen over..’

‘En de ouders zeker ook?’

‘De moeder was een engel, niets minder dan dat, maar ik heb het mijzelf nooit uit het hoofd kunnen praten, dat zij van verdriet stierf. Mijnheer André, haar man, was zoo geheel anders dan zijne ouders. Zij waren te goed, te toegevend voor hem geweest.

Ik zal niet zeggen, dat hij een losbandig leven leidde, volstrekt niet, maar hij was trotsch tegenover den minderen man en zoo lastig en veeleischend in huis, dat de dienstboden er schande van spraken. Hij moest al wat goed en smakelijk was alleen hebben en gaf aan al zijne liefhebberijen toe, terwijl er dikwijls niet genoeg in kas overbleef om nieuwe kleeren voor de kinderen te koopen. Honderden gaf hij weg aan een boekwerk. In de keuken vertelde men dat hij ze niet eens las, maar dat het er hem maar om te doen was eene beroemde bibliotheek bijeen te garen. Het was een geluk dat hij nog voor de oude mevrouw heenging, anders hadden mijnheer Hugh en zijne zusters niets overgehouden. Nu zijn de dames goed getrouwd en bleef toch nog de bezitting behouden. Mijnheer André bracht er alleen het geld van zijne vrouw door.’

‘Wat zeide ik u omtrent Percy's vader?’ vroeg Holmes later op den avond; ‘de maatschappij mag zich gelukkig rekenen, dat die man niet tot den bedelstaf werd gebracht.’

‘Maar ondertusschen is onze zaak niet gevorderd.’

‘Dat ben ik niet met u eens. Het is al veel dat wij weten hoe de verdachte juist op het oogenblik, dat wij hem te Londen meenen gezien te hebben, afwezig was van hier. Dat hij in geldnood verkeert, lijdt bovendien geen twijfel voor mij. Wij hebben gehoord dat hij niets anders bezit dan deze gronden, of liever gezegd het erfdeel zijner grootouders, dat hij nog met zijne zusters heeft moeten deelen en in den loop van ons gesprek met den herbergier hoorden wij immers dat de oogst hier de drie laatste jaren nagenoeg mislukt is. Het moet hem dus alles waard zijn geweest, dat rijke weeuwtje te dwingen hem te trouwen,

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(32)

en ik zou niet aarzelen te zeggen, dat hij haar tot dat doel onder het een of ander voorwendsel naar het spookhuis had gelokt, als hare kleine gestalte mij niet in den weg zat. Hoe het ook zij, morgenochtend zullen wij nog een bezoek brengen aan hare woning. Deze is te koop; niets is eenvoudiger dan dat.’

‘En als wij ook daar niet wijzer worden?’

‘Dan keeren wij naar Londen terug en wachten af of de gebeurtenissen geen verder licht verspreiden over dat geheim. Indien Hugh Percy zich werkelijk in

omstandigheden bevindt, die hem geen uitweg laten, mag zijn plan voor het oogenblik verijdeld zijn, maar zullen wij nader van hem hooren; dat voorspel ik u.’

Dien nacht woedde er een hevig onweder en den volgenden morgen regende het baksteenen. Wij hadden hierop niet gerekend en het ware zeer zeker vrij wat aangenamer geweest stil in het logement te blijven en op de oude omnibus te wachten, die de dorpsbewoners geregeld naar het naastbijliggende station bracht, dan andermaal uit te gaan voor eene geschiedenis, die hoogstwaarschijnlijk op een hoogst banaal avontuur zou uitloopen; maar Holmes was er de man niet naar eene zaak los te laten, die hij eens in handen genomen had en tegen tien uur baggerden wij door het slijk, om de woning van mevrouw Monkbridge op te zoeken.

Wij werden ontvangen door een aardig dienstmeisje, wier oogen gezwollen van tranen waren. Mijn vriend hield zich als merkte hij dit niet op en vroeg of het waar was dat het huis te koop stond en zoo ja, of wij het dan zouden mogen bezichtigen.

‘Dat kunt gij met pleizier doen, mijnheer’, luidde het antwoord; ‘mevrouw wenscht niets liever dan er van af te komen. Zij zal den dag zegenen, waarop zij Melwich voor goed verlaten kan. Het is haar hier op den duur veel te stil.’

‘Als het gebouw zelf ons bevalt, denk ik er sterk over het te nemen’, hernam Holmes, het ruime voorhuis vol belangstelling opnemende; ‘de ligging is allerliefst.

Zoudt gij ons voor willen gaan? Uwe meesteres is immers afwezig, zoodat wij niet behoeven te vreezen haar overlast aan te doen?’

‘Ja, mevrouw is op reis’, en op nieuw begonnen de

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(33)

tranen van het meisje te vloeien.

Wij bezochten nu eene reeks allersierlijkst gemeubelde vertrekken; Holmes maakte overal aanteekeningen in zijn zakboek, als iemand wien het groote ernst is een huis over te nemen, en in eene slaapkamer boven gekomen zijnde, bleef hij voor een groot vrouwenportret staan. Hij keerde zich tot onze gids en zeide:

‘Welk een mooi gezicht en hoe teer en bevallig is die gestalte! Zeker een familielid?’

‘Het is het portret van mevrouw’, antwoordde de dienstbode; ‘het gelijkt sprekend.

Mijnheer liet het maken om er altijd op te kunnen zien als hij bedlegerig was en zij, op zijn aandringen, naar het strand ging. Och, hij hield toch zooveel van haar, en dat is geen wonder ook; want zij is zoo goed en zoo lief. Ik heb al van mijn veertiende jaar af gediend, mijnheer, dus weet ik maar al te goed wat meesters gewoonlijk voor ons minderen zijn, maar ik moet het eerste harde woord van mijn mevrouw nog hooren. En te denken dat zij mij nu op eens afdankt!’

Zij begon zoo hartstochtelijk te snikken, dat ik pogen wilde haar te troosten.

‘Kom, kom! Zoo erg zal het ook niet zijn, meisje. Mevrouw Monkbridge zal waarschijnlijk naar eene andere woonplaats omzien en zich verbeelden, dat gij haar liever niet wilt volgen; maar als zij bemerkt hoezeer gij aan haar gehecht zijt, zal zij u wel met zich nemen.’

‘Neen, dat kan zij niet, dat is juist het ergste, mijnheer’, hernam de dienstbode, tevergeefs trachtende hare tranen te stelpen, ‘want zij gaat reizen en hier en daar in een pension wonen, zoo lang het haar op een en dezelfde plaats bevalt. Zij wil er vooreerst geen huishouden meer op nahouden, en dat begrijp ik ook best; ik kan er haar geen verwijt van maken, maar het blijft daarom toch even verdrietig voor mij en voor mijne kameraad. Wij hadden het zoo goed bij haar, dat wij er niet aan dachten haar ooit te verlaten. En ik kan haar niet eens schrijven, om haar te zeggen hoe verdrietig ik ben, want zij geeft ons haar adres niet op.’

‘Maar zij zal zeker spoedig terugkomen om alles

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(34)

te regelen. Dan kunt gij met haar spreken’, voerde Holmes opbeurend aan.

‘Was dat het geval nog maar, mijnheer! Maar mevrouw komt vooreerst niet terug.

Zij zegt, dat het zoo heerlijk is waar zij nu logeert, dat zij er tot het eind van het najaar zal blijven en het beter vindt, dat wij het huis sluiten en den sleutel bij mijnheer Percy brengen. Wij kunnen dan naar onze ouders gaan en naar een anderen dienst omzien. Zij zendt ons drie maanden huur en kostgeld. Wij hebben dus niet te klagen;

maar het is en blijft toch hard.’

‘Gij schijnt die Jobstijding pas vandaag te hebben vernomen?’

‘Neen, gisterenavond, mijnheer. Ik kon er den heelen nacht niet van slapen.’

‘Nu, nu, ik zou mij in uwe plaats de zaak maar niet zoo erg aantrekken’, sprak Holmes. ‘Uwe mevrouw mag verzuimd hebben u haar adres op te geven, zij heeft toch natuurlijk een notaris, of iemand die voor hare zaken zorgt; als ik, bijvoorbeeld, dit huis zou willen koopen, zou ik mij toch tot iemand moeten wenden in hare afwezigheid. Zend dien persoon uw brief voor haar, en zeg haar daarin, dat gij u blijft aanbevelen weer bij haar in dienst te komen tegen den tijd, dat zij zich op nieuw ergens vestigt. Men wordt het reizen en trekken spoedig moede, vooral eene vrouw alleen, dat verzeker ik u.’

‘Ja, wist ik maar tot wien mij te wenden; maar mevrouw is een zieltje zonder zorg;

ik heb haar nooit een raadsman zien ontvangen. Mijnheer had haar geleerd de coupons van haar effecten te knippen. Zij zond die naar de stad, kreeg er het geld voor en daarmede was het uit.’

‘Dus bewaarde zij haar geld zelf. Dan komt zij toch bepaald terug om het te halen, of nam zij van alles mede voor eene lange reis?’

‘Dat niet, mijnheer, alleen het kleine taschje, waarmede zij altijd naar de stad ging;

maar dat zegt nog niets, mevrouw logeert bij vrienden en dan heeft men zooveel niet noodig; zij zal hier zeker niet komen vóór ons vertrek, en daarmede ben ik niet geholpen.’

‘Wij ook niet, wat het huis betreft’, sprak mijn metgezel nadenkend. ‘Zou die mijnheer Percy misschien

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

(35)

in hare afwezigheid met hare zaken belast zijn?’

‘Dat denk ik haast niet. Dat zij hem de sleutels laat brengen is heel natuurlijk, want hij kan het oog op alles houden, als er eens brand in de buurt mocht komen of zoo, maar zij haalde hem anders nooit in hare zaken.’

‘Ik herhaal u, dat gij u dit bericht veel te sterk aantrekt’, sprak Sherlock Holmes, haar goedhartig op den schouder kloppend. ‘Laat mij den brief van uwe meesteres maar eens zien. Wie weet of ik er nog niet een lichtpunt in weet te ontdekken.’

Op eens weder hoop beginnende te koesteren, haalde de dienstbode eene verfrommelde enveloppe uit den zak. Holmes bekeek het postmerk en zag dat het schrijven uit Londen kwam.

‘Uwe meesteres schreef niet als eene gewone Engelsche vrouw’, merkte mijn vriend terloops op, de dikke, ronde letters bekijkende.

‘Neen. Hare moeder was ook eene Fransche, en zij was zelve in Frankrijk op kostschool. Men zou nooit gezegd hebben, dat zij in ons land was geboren. Zij geleek op geen enkele andere dame, die ik ooit gezien heb. Men kon de oogen niet van haar afwenden. Och, als mijnheer toch raad voor mij wist! Ik kan diensten genoeg krijgen, maar nooit weer een zooals bij mijn mevrouw.’

‘Luister!’ zeide Holmes, na den brief aandachtig te hebben gelezen; ‘ik weet er maar één middel op: dat gij rustig naar huis gaat, zooals in dit schrijven wordt bevolen, en mij uw adres opgeeft. Ik heb mijne zinnen op deze woning gezet en zal wel iemand kennen, met wien ik den aankoop daarvan kan regelen. Die persoon geeft mij natuurlijk op waar ik uw meesteres kan vinden; ik zoek haar dan op en zal tevens uwe zaak bepleiten en den uitslag melden. Zijt gij nu voldaan?’

Het meisje overstelpte hem met dankbetuigingen en toen wij vertrokken, voorzien van haar adres, was haar vriendelijk gezicht weer geheel en al opgeklaard.

‘De zaak wordt steeds ingewikkelder’, mompelde mijn tochtgenoot, op den terugweg naar het hotel, waar wij nog in tijds voor het vertrek van den omnibus hoopten aan te komen. ‘Dat het jonge vrouwtje de

Louise Stratenus, Een verborgen bladzijde uit het leven van Sherlock Holmes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik geloof Heer ik weet zeker dat u mij nooit alleen laat En uw liefde duurt voor eeuwig Als ik mijn kracht verlies. Ik geloof dat u mij optilt en vasthoudt Ik weet

Indigenous intellec- tuals perceived the genre of crime fiction as being in no way inferior to other literary genres, for such hierarchical Western categories had not yet

Effect temperatuur en lichtintensiteit op beworteling stek en ontwikkeling van bloemknoppen onder lange dag omstandigheden. proef februari 1994 Aantal proeffactoren: 2 Proefopzet:

Onder armen zitten ook mensen die niet (meer) kunnen of willen werken, bijvoorbeeld omdat ze alleen staan voor de zorg voor en de opvoeding van de kinderen of omdat ze bejaard

“Bijzonder aan Almere is dat we echt actief op zoek gaan naar deze mensen; mensen als Anita die het vaak lastig vinden om hulp te vragen.” Onderzoeker Plat: “Ik had haar vanmorgen

Medewerkers die de e-learning module hebben afgenomen hebben hun kennis over mensen met niet zichtbare beperkingen vergroot, ze zijn geraakt door de filmpjes waarin je iemand met

Ik ben al groot, dat mag u zeggen, mijn broertje reikt nog maar tot hier, moe moet hem in zijn bedje leggen, en tellen kan hij maar tot vier.. Mijn zusje, o, die is nog kleiner, ze

Nog eens, ik wil geen ‘geleerde’ van de vrouw maken; eene geleerde vrouw is in mijn oog als eene spookverschijning; maar het jonge meisje, dat door en door vertrouwd is met de kunst