• No results found

THEMA:De A van Arbeidshygiëne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "THEMA:De A van Arbeidshygiëne"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Redactie adres: Postbus 1762 5602 BT Eindhoven

THEMA:

De A van Arbeidshygiëne

Nederlandse Vereniging voor

4 JAARGANG (17) 2006

(2)

Centrale en Bestuursagenda 2006

17 januari Bestuursvergadering

8 februari Landelijke

Contactbijeenkomst

6 maart Bestuursvergadering

21/22 maart NVvA-symposium incl.ALV

17 april Bestuursvergadering

26 juni Bestuursvergadering

6 september Landelijke

Contactbijeenkomst 7 september Bestuursbeleidsdag

1 oktober Bestuursvergadering en bijeenkomst met sleutelfiguren

5 november Landelijke

Contactbijeenkomst 7 november Bestuursvergadering 10 december Bestuursvergadering

NVvA-KALENDER

Nieuwe leden

I.M.J. Erens Hexion Speciality Chemicals T.P.M. Hulsen BGZ Wegvervoer

Mw. J.R. Muijtjens Océ Technologies

E.Voskuil Andromi

Wij heten deze leden van harte welkom.

NVvA-kalender

NIEUWE LEDEN

(3)

Redactioneel

Al dan niet toevallig, werd net voor het sluiten van onze deadline bekend dat de leerstoel Arbeidshygiëne in Utrecht bekleed zal worden door Hans Kromhout, in arboland geen onbekende. Proficiat Hans, we komen er nog op terug.

Maar intussen stoten de arbodiensten de kerndeskundigen bij bosjes de deur uit en de Arbowet is ook alweer gewijzigd. Nog weer minder werkgevers zijn verplicht een (gecertifi- ceerde) deskundige in te schakelen voor de RI&E. Maar, een oud Indiaans zegswijze is:

“When the going gets tough, the tough get going.”

De die-hards onder ons blijven geloven dat er voldoende werk is voor arbeidshygiënisten, tot ver na het uitgestelde pensioen.Want er moeten nog arbocatalogi worden ingevuld en ARIE,ATEX en REACH spelen onder één hoedje, zodat bedrijven die met chemische stoffen werken, diverse verplichtingen erbij hebben gekregen. En wat dacht u van de trillingsnorm?

Of van de toenemende straling in onze omgeving (al dan niet UMTS)?

Het is dus maar de vraag wat het resultaat van alle wijzigingen zal zijn op het werk van de arbeidshygiënist. Minder werk voor adviseurs bij arbodiensten, maar juist meer werk voor adviseurs bij bedrijven en bij externe adviesbureaus? Wij wisten het antwoord niet, daarom zijn we het gaan vragen aan arbeidshygiënisten die momenteel al buiten een arbodienst wer- ken.Wat doen zij zoal en wat voor toekomst zien zij voor de arbeidshygiëne?

Deze vragen en vele andere zullen al dan niet worden beantwoord in deze aflevering van de Nieuwsbrief. Lees en huiver!

Namens de redactie, Jodokus Diemel

REDACTIONEEL

DEADLINE KOPIJ NIEUWSBRIEF

2007-01: 17 JANUARI 2007

(4)

Zoals inmiddels bekend is geworden, wordt de nieu- we Arbowet van kracht per 1 januari 2007.Vlak voor het ter perse gaan van deze Nieuwsbrief werd bekend dat de Eerste Kamer de wet heeft aangeno- men.

Wat houdt die nieuwe Arbowet nu in?

Voor mijn gevoel niet minder dan een enorme breuk met ons arbo verleden.Vrijwel alle

Arbowetgeving die alleen in ons land is opgesteld wordt afgeschaft. Het gaat dus om die delen die niet, direct of indirect, voortkomen uit Europese wetgeving. Dit heet in het jargon: “de nationale kop verdwijnt”.

De rol van werkgevers en werknemers komt cen- traal te staan en die van de overheid wordt veel kleiner. Doelvoorschriften zijn ons nieuwe “hou- vast”. Werkgevers en werknemers gaan, met de branche daarin als centraal element, een deel van de regelgeving op het gebied van arbeidsomstandighe- den in onderling overleg vastleggen in (branchege- richte) arbocatalogi.

Ben ik ongelukkig met de nieuwe Arbowet?

Op een aantal punten zonder meer. Onze huidige wetgeving is ontstaan doordat werkgevers en werk- nemers daar aan meegewerkt hebben. Mede daar- door zijn we vaak een soort gidsland op het gebied van arbeidsomstandigheden binnen Europa geweest.

Bij een bezoek aan België dat ik laatst als voorzitter van de NVvA heb afgelegd, sprak men daar alom haar verbazing uit over het “teruggeven” van die rol.

Voor hun gevoel gaan we van “het slimste jongetje van de klas” (in de zin dat we het misschien wel het beste begrepen hadden waar het nu echt om gaat) naar “het meelopertje”.

Waarom is het nog meer jammer? Omdat het sys- teem dat we er voor in de plaats krijgen er van uit- gaat dat het in alle branches op het gebied van arbeidsomstandigheden allemaal even goed geregeld is als bijvoorbeeld in de bouw. Daar heeft men Arbouw als een instituut om enorm trots op te zijn.

Mijn ervaring leert me dat er veel branches zijn waar aandacht voor arbeidsomstandigheden hele- maal niet vanzelfsprekend is of dat daar nauwelijks branchespecifieke arbokennis aanwezig is. Ook de wetenschap heeft de arbeidsrisico’s bij sommige branches veel minder uitgebreid in kaart gebracht dan in de “grotere branches” zoals de metaal en de bouw. Dan zijn er nog branches waar werkgevers en werknemers helemaal niet samen aan tafel zitten en/of geen branche-organisatie opgericht hebben. Ik vraag me af hoe we nu in redelijkheid mogen ver-

wachten dat er in deze branches initiatieven geno- men zullen worden, om de bescherming van de vei- ligheid, de gezondheid en het welzijn van

werknemers op een niveau te houden dat bij Nederland past! Deze vraag hebben we als beroeps- verenigingen de politiek wel vaak gesteld, maar we hebben er, vind ik, nooit een bevredigend antwoord op gekregen.

De nieuwe wet in de praktijk

Daarnaast maken we ons als beroepsverenigingen erg veel zorgen over een aantal praktische conse- quenties van de wet. Bijvoorbeeld dat er nu con- creet de mogelijkheid is ontstaan dat er een verschillend beschermingsniveau voor werknemers is, afhankelijk van de branche waarin men werkt. De regels hoeven immers niet meer in alle branches gelijk te zijn.

Ook de aandacht voor nieuwe risico’s lijkt een ondergeschoven kind te worden. Ik zie werkgevers nog niet voorop lopen met het in kaart brengen van nieuwe risico’s.

Verder is het principe van vraagsturing voor mijn gevoel wel heel ver doorgeschoten. Het is prima dat de vragen van werkgevers en werknemers centraal staan. Zo is elke vraag die een relatie heeft met de prioritaire risico’s in de branche vanzelfsprekend een prima vraag. De term prioritaire risico’s is mis- schien nog niet bij iedereen bekend. Hiermee wor- den die risico’s bedoeld die (direct) kunnen leiden tot ziekteverzuim, WIA-instroom, beroepsziekten en/of ernstige ongevallen.

Maar er zijn natuurlijk ook talloze vragen die wel gesteld hadden moeten worden, maar nooit gesteld zijn, omdat je daar nu eenmaal meer inzicht en ach- tergrondkennis voor nodig hebt om de goede vraag te kunnen formuleren. Daarnaast zijn er nog veel meer punten waar werkgevers en werknemers en professionals zich druk over gemaakt hebben, maar die uiteindelijk niet tot een andere wettekst hebben geleid.Kortom, er zijn veel redenen waarom je kri- tisch kunt staan ten opzichte van deze nieuwe wet- geving.

Ben ik blij met de nieuwe Arbowet?

Op een aantal punten zonder meer. Natuurlijk had de toenmalig staatssecretaris Rutte helemaal gelijk dat het onzin is dat in de wet is vastgelegd dat er per 25 mannen en 15 vrouwen een toilet moet zijn.

Als er één punt is waar werkgevers ongetwijfeld erg pragmatisch zullen zijn, dan is het dit wel. Je moet er als werkgever toch niet aan denken dat er files voor het toilet ontstaan, doordat er te weinig toiletten

BERICHT VAN HET BESTUUR: DE NIEUWE ARBO- WET

Huib Arts, voorzitter NVvA

Bericht van het bestuur

(5)

zijn. De tijd die daarmee verloren gaat is natuurlijk heel snel terugverdiend met een extra toilet ;-).

Naast dit erg gemakkelijke voorbeeld, zijn er natuur- lijk nog veel meer regels waarvan we ons kunnen afvragen of het vervallen van die regel nu als een aderlating moet worden beschouwd. Of sterker nog:

dat het een zegen is dat we die regeltjes niet meer hoeven te kennen!

Minder regels is een prima plan als de tijd die we eerder aan die “overbodige” regels besteedden, nu geïnvesteerd wordt in prioritaire risico’s. Het is direct helder dat ‘onvoldoende toiletten’ niet in de categorie prioritaire risico’s terecht komt.

Als bij alle Plannen van Aanpak die op basis van RIE’s gemaakt worden het aanpakken van de prioritaire risico’s centraal komt te staan, dan wordt er een belangrijke stap vooruit gezet. Omdat die prioritaire risico’s ook de voor de werkgever en werknemer herkenbare risico’s zijn, zullen de discussies over RIE’s waarin vooral gefocust wordt op die risico’s op een heel andere manier kunnen lopen. De werk- gever wordt dan geattendeerd op (de omvang van) de risico’s die er voor hem, dan wel voor zijn bedrijf, echt toe doen!

Dan speel je als adviseur ook een heel andere rol: je helpt de werkgever in plaats van hem te “pesten”

met voor zijn gevoel onzinnige regeltjes.

De ene RIE is de andere nie

Nu hoor ik jullie natuurlijk al zeggen: “Maar dat deden we toch al”. We hebben toch bij elke RIE zo’n mooi prioriteitenlijstje gemaakt. Daar zaten bij de weging van de risico’s die factoren die jij net aangaf zonder meer in. Ik denk ook dat velen van jullie daar in gelijk hebben. Toch heb ik de laatste tijd heel wat RIE’s mogen toetsen. Bij veel van de beoordeel- de RIE’s (die van jou natuurlijk uitgezonderd) dan snap ik direct waarom veel werkgevers de RIE een echte verschrikking vinden. Bij een deel van die rap- porten is het gewoon nooit goed in een bedrijf: als je het goed voor elkaar hebt in een bedrijf krijg je 50 “onzinnige” (of in ieder geval geen prioritaire) risico’s voorgeschoteld. Dit ongetwijfeld in de filoso- fie dat als een klant je veel geld voor een rapport betaalt, het ook een dik rapport moet zijn. Maar in een bedrijf waar arbeidsomstandigheden nauwelijks prioriteit krijgt, worden er ook 50 risico’s gepre- senteerd, maar dan echte, ofwel prioritaire! Dan kun je er als bedrijf dus eigenlijk beter een potje van maken: de RIE die je dan krijgt, snijdt tenminste meer hout!

Goede praktijken

Deze prioritaire risico’s zullen ongetwijfeld ook centraal komen te staan in het zoeken van werkge- vers (en werknemers) naar goede praktijken. Op brancheniveau zal in kaart worden gebracht welke beheersmaatregelen wel en welke niet of nauwelijks effectief dan wel niet efficiënt zijn. Deze wijsheid zal dan een belangrijk onderdeel worden van de arbo- catalogi die door werkgevers en werknemers (moe- ten) worden opgesteld.

Vanzelfsprekend moet ook de stand van de weten- schap bij deze prioritaire risico’s goed in kaart wor- den gebracht en op peil worden gehouden. Wellicht dat de beroepsverenigingen daar nog een rol voor zich op kunnen eisen! Als werkgevers en werkne- mers verder op het idee zouden komen dat vraag- sturing bij arbobeleid in feite gaat over het toegang hebben tot alle relevante informatie met betrekking tot prioritaire (branche) risico’s, dan hebben we ook op dat gebied in arboland een stap vooruit gezet.

Als de nieuwe Arbowet tot gevolg heeft dat in Plannen van Aanpak de prioritaire risico’s echt cen- traal komen te staan en dat de inzet van “goede praktijken” daarbij helpt om de omvang van de prio- ritaire risico’s te beperken, dan is dat op bescher- mingsniveau zeker geen stap terug. Als werkgevers en werknemers de beroepsverenigingen in staat stellen om leidraden en richtlijnen op het gebied van deze prioritaire risico’s op te stellen, dan wordt de nieuwe Arbowet misschien voor ons als advi- seurs toch nog een fantastische wet. Maar dan moe- ten werkgevers, werknemers en SZW de

arboinfrastuctuur waarin dit allemaal geborgd moet worden, wel samen met ons (de beroepsverenigin- gen) gaan opstellen. Ik ben er echt van overtuigd dat als we de uitwerking samen maken, er een veel beter systeem opgezet wordt dan als werkgevers en werknemers onze kennis en (praktijk)ervaring niet meenemen.

Arbocatalogi

Nog tot slot wat over de arbocatalogi die in de nieuwe wetgeving geïntroduceerd zijn. Zoals jullie uit het bovenstaande stuk kunnen opmaken zitten daar naar mijn mening goede kanten aan, maar er is ook reden voor zorg.

De goede kanten: de focus op prioritaire risico’s en het loskomen van onzinnige regeltjes zijn helder. Er zijn echter ook punten van zorg die de beroepsver- enigingen bij werkgevers en werknemers nadrukke- lijk onder de aandacht proberen te brengen. We zien bijvoorbeeld het probleem, dat er een soort wild- groei kan ontstaan.

Als beroepsverenigingen constateren wij dat de wijze waarop arbocatalogi in de diverse branches vorm gegeven worden, sterk van elkaar verschilt.

Dat is vanzelfsprekend geen probleem, maar wij zien hierdoor wel dat vergelijkbare of identieke werk- zaamheden door verschillende partijen tegelijkertijd uitgevoerd worden.

Ter illustratie: door de beroepsverenigingen is de richtlijn “gehoor en arbeid” opgesteld. Deze richtlijn geeft een professioneel handvat, dat door de profes- sionals in het veld gebruikt zal gaan worden.

Bijvoorbeeld bij het vaststellen van zaken als de manier waarop geluidmetingen worden uitgevoerd en wat de stand van de techniek is met betrekking tot de manier waarop gehoorschade het beste tegengegaan kan worden. In de Arbocatalogus die door ArboPodium opgesteld is wordt op hetzelfde probleem ingegaan. Ook hier is de literatuur bestu-

Bericht van het bestuur

(6)

deerd en is bijvoorbeeld aangegeven hoe geluid gemeten kan worden en hoe audiogrammen beoor- deeld kunnen worden.

Vragen bij de invoering

Als beroepsverenigingen vragen wij ons aan de hand van bovenstaand voorbeeld af of werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers het wenselijk vin- den:

• Dat vergelijkbare onderzoeken gelijktijdig door meerdere partijen worden uitgevoerd;

• Dat er voor één onderwerp meerdere richtlij- nen of leidraden zijn, zodat er bijvoorbeeld verschillende manieren omschreven kunnen zijn voor de uitvoering en interpretatie van een bepaald type meting. Met andere woorden, dat de meetmethode die toegepast moet worden om bepaalde risico’s te inventariseren, afhanke- lijk kan zijn van de branche waarbij de werkge- ver is aangesloten.

De beroepsverenigingen NVAB, BA&O, NVvA en NVVK stellen voor om een werkconferentie te hou- den over de wijze waarop werkgevers- en werkne- mersvertegenwoordigers en de beroepsverenigingen de arbocatalogi beschouwen en hoe deze vorm gegeven zouden kunnen worden. Of het ons lukt om die werkconferentie georganiseerd te krijgen en zo ja, wat de uitkomsten daar van kunnen zijn, daar ga ik wellicht in een komende bijdrage uitvoeriger op in. Jullie allemaal veel succes en wijsheid toegewenst en tot de volgende keer.

Huib Arts, voorzitter NVvA

Heb je vragen / opmerkingen: bel of mail me dan even:

Tel: 0182-504805

E-mail: huib.arts@arboprofit.nl

Bericht van het bestuur

IN MEMORIAM: MARC SOL

Diepbedroefd hebben wij kennisgenomen van het overlijden van Marc Sol. Hij is op 30 oktober 2006 onver- wacht overleden op 36-jarige leeftijd.

Veel arbeidshygiënisten kenden Marc Sol vanwege zijn werkzaamheden bij RPS Analyse (voorheen Ascor) in Ulvenhout, alwaar hij 8 jaar werkzaam is geweest en heeft meegewerkt aan de opbouw van de “Arbo-poot”

van het bedrijf. Marc, chemisch analist van origine, heeft met zijn energieke persoonlijkheid en zijn

gedrevenheid voor het analytische gedeelte van ons vak, veel arbeidshygiënisten geholpen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Met name bij het uitvoeren van gespecialiseerde metingen hadden velen van ons aan hem een goede steun. Hij dacht mee over onze onderzoeken en hoe de metingen het best konden worden uitgevoerd.Veelal via de telefoon werden wij door Marc altijd enthousiast en vriendelijk geholpen.

Tevens bezocht Marc het jaarlijkse NVvA-Symposium, waar velen van ons kennis hebben gemaakt met de Marc die ons tot dan alleen bekend was via de telefoon. Mede om zijn kennis op het gebied van

arbeidshygiëne te verbreden was Marc onlangs gestart met de opleiding arbeidshygiëne bij de Saxion Hogeschool in Deventer.

Wij wensen Marc’s vrouw, dochter en familie, maar ook zijn collega’s en vrienden ontzettend veel sterkte om dit verlies te dragen. Ook wij zullen hem missen.

Namens de NVvA, de redactie Nieuwsbrief en Website

In Memoriam

(7)

De voorgestelde Europese verordening Registratie Evaluatie en Authorisatie Chemische stoffen (REACH) moet er toe leiden dat meer bekend wordt over de gevaren van stoffen voor mens en milieu. REACH ver- groot de verantwoordelijkheid van chemie producen- ten, importeurs en gebruikers. Maar hoe wordt die grotere verantwoordelijkheid gehandhaafd?

De REACH handhaving krijgt namelijk langzaam maar zeker vorm. Kennis van de handhaving is een rand- voorwaarde om je als arbeidshygiënist effectief op deze nieuwe regels voor te bereiden. In dit artikel zet ik de huidige feiten op een rij en kijk vooruit naar de mogelijke vorm en structuur van de REACH handha- ving in Nederland.

Nationale aangelegenheid……met Europese inmenging De voorgestelde REACH verordening zal rechtstreeks in werking treden. De verordening komt in plaats van ruim zestig bestaande Europese richtlijnen en verorde- ningen. Onder meer de huidige stoffenrichtlijn

(67/548/EG) wordt gewijzigd. Een groot deel van de verplichtingen uit die regeling zal worden opgenomen in REACH.

De uitvoering en handhaving van de REACH-verorde- ning wordt in Nederland geregeld in een nieuw hoofd- stuk 9 van de Wet milieubeheer (WM). De Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) komt te vervallen.

Onderwerpen die in de huidige WMS geregeld zijn, maar geen onderdeel uitmaken van de REACH-veror- dening, worden ook opgenomen in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer.Vlak vóór de val van het kabinet Balkenende 2 zijn de tweede kamerstukken voor deze aanpassingen verspreid. De verwachting is dat de stem- ming in de tweede kamer niet eerder zal plaatsvinden dan dat de definitieve tekst van de regulering is vastge- steld door de EU.

In de handhaving van REACH speelt het Europese Chemicaliën Agentschap (EChA) een belangrijke rol.

Het EChA controleert op volledigheid van de registra- tie verplichtingen en op juistheid van de ingediende informatie. Daarmee voorziet EChA de nationale bevoegde instanties van belangrijke informatie die de basis vormt voor handhaving. Handhaving is dan dus een nationale aangelegenheid, met verregaande Europese inmenging.

Verwachte handhavingsstrategie

Zoals gezegd is de handhaving van REACH een natio- nale aangelegenheid. Bij het ontwerp van REACH is rekening gehouden met de handhaafbaarheid. Centraal staat de erkenning dat veel gebruikers (en inspecteurs) geen competenties hebben voor het objectief schatten van risico’s van stoffen. De bedoeling is daarom dat

producenten en nationale agentschappen zorgen voor betrouwbare exposure scenario’s. Die scenario’s beschrijven de omstandigheden waarin de stof veilig gebruikt kan worden.Veilig voor de gezondheid van de mens en veilig voor het milieu. Met die informatie kun- nen gebruikers en hun inspecteurs veilige toepassingen realiseren.

De handhaving van REACH zal in de praktijk vermoe- delijk draaien om de controle van de beheersmaatre- gelen uit het exposure scenario. Daarnaast kan bij de verlening van een vergunning eenvoudig administratief worden gehandhaafd. Dat gebeurt dan door de gege- vens uit het exposure scenario te vergelijken met de informatie uit de vergunningaanvraag.Wat de impact daarvan kan zijn, wordt geschetst met bijgaande casus (zie kader).

Reach

HANDHAVING REACH KRIJGT VORM

Bas Coolsma RAH, DHV BV, senior adviseur HSE management

Uitbreiding van een spuitbusfabriek

Een grote spuitbusfabriek vraagt in 2011 een vergunning aan in verband met uitbreiding van de capaciteit. Er is een nieuwe lijn gebouwd waarvoor een aantal nieuwe grond- stoffen wordt toegepast. De HSE manager van de fabriek heeft voor de aanvraag informatie opgevraagd over de grondstoffen bij zijn leverancier(s). Het gaat om het extended Safety Data Sheet (met Exposure Scenario). De leverancier heeft aangegeven voor welk gebruik de grondstof is bedoeld. De HSE manager komt er achter dat de nieuwe grondstof X kankerverwekkend is. In het Exposure Scenario van grondstof X staat daarom onder meer dat de lucht op de werkplek niet gerecirculeerd mag worden.

De HSE manager heeft nu een groot probleem. De lijn is geplaatst in een bestaande hal. Die hal heeft een topkoe- ling met variabele recirculatie. Hij overlegt met het hoofd van de TD over oplossingen. Het hoofd TD rekent voor dat de goedkoopste oplossing is omkasten en apart afzui- gen. Dit kost ongeveer 100.000 euro. De HSE manager overlegt met de algemeen directeur. Ze besluiten deze informatie niet in de aanvraag te betrekken. Er is namelijk geen budget voor de goedkoopste oplossing.

Echter, de ambtenaar die de aanvraag behandelt zoekt in de EChA Reach database de exposure senario’s op. Hij constateert dat grondstof X niet gerecirculeerd mag worden. Omdat de aanvraag daar niet op ingaat, verzoekt hij om aanvulling.

De HSE manager staat nu voor het blok:

• Als hij geen aanvulling indient krijgt hij nooit een vergun- ning rond. Dan riskeert hij stillegging van de nieuwe lijn.

• Als hij doorproduceert riskeert hij een sanctie.

• Als hij een aanvulling indient is een extra onvoorziene investering nodig.

(8)

Reach

Welke sancties zijn aan de orde?

Overtredingen van een rechtstreekse Europese veror- dening hebben zonder regeling in het Nederlands recht geen sanctie. Zonder Nederlandse wetswijziging heeft het niet naleven van REACH bepalingen geen sanctie tot gevolg.

Uit het Nederlandse wetsvoorstel blijkt dat het hande- len in strijd met REACH in essentie twee gevolgen kan hebben:

1. Strafrechtelijke handhaving, met name bij overtre- ding van bepalingen die gericht zijn op het veilig gebruik van stoffen.

2. Bestuursrechtelijke handhaving, met name bij over- treding van informatieverplichtingen.

Voor de strafrechtelijke handhaving bevat het

Nederlandse ontwerp wetsvoorstel een opsomming van bepalingen die kunnen worden vervolgd. De bedoeling is om overtredingen van REACH-bepalingen te beschouwen als economische delicten.

Dit wordt verder geregeld in de bestaande Wet op de economische delicten (WED). Deze handhavingsstra- tegie sluit aan bij de huidige regeling in de WMS.

De bestuursrechtelijke handhaving zal aansluiten bij de wet milieubeheer (artikel 18). De minister van VROM is dan bevoegd gezag. In de uitvoering van zijn toezicht kan hij ambtenaren van andere betrokken instanties betrekken, bijvoorbeeld van de arbeidsinspectie. De bestuurlijke handhaving krijgt op dit moment vorm.

Voor een aantal overtredingen is al aan te geven hoe de handhaving er uit kan komen te zien, zie onder- staande tabel.

Gevolgen voor de arbeidshygiëne

Het ziet er naar uit dat REACH grote gevolgen gaat

hebben voor de dagelijkse praktijk van de arbeidshy- giënist. De gevolgen zullen nog wel afhangen van de uiteindelijke details van de handhaving. Het eerste voorstel daarvoor laat de vraag nog open welk gewicht de afwezigheid van beheersmaatregelen gaat krijgen in de REACH handhaving.

Het lijkt er op dat zwaarder gehandhaafd gaat worden op technische beheersmaatregelen, brongericht en gerelateerd aan de vergunning. Daarbij is het is opval- lend dat de REACH handhaving steviger wordt ingezet dan de handhaving van de Arbowet. Nu is de maximale sanctie op een overtreding van de Arbowet: 6 maan- den gevangenisstraf. Deze straf wordt vrijwel nooit opgelegd. De straf voor een overtreding van de REACH verordening kan oplopen tot 6 jaar.

Vanuit het oogpunt van preventie is dat brongericht handhaven natuurlijk een goede zaak.

Maar wat betekent dit voor de prioriteit die techni- sche aanpassingen na een advies van de arbeidshygië- nist nog gaan krijgen? In ieder geval zal het voor arbeidshygiënisten nog belangrijker worden om samen te werken en te communiceren met de andere discipli- nes.

Bas Coolsma, DHV BV http://www.dhv.nl/mvi Bronnen

http://ecb.jrc.it/REACH/

http://www.vrom.nl/reach http://www.cleen-eu.net http://www.milieuloket.nl http://www.infomil.nl http://www.dhv.nl/mvi

Casus Mogelijkheden afhankelijk van de zwaarte van het vergrijp

Strafrechtelijke handhaving Bestuursrechtelijke handhaving Bevoegd gezag constateert WED Zware categorie Bijvoorbeeld in de vorm van

productie van een stof die niet is een dwangsom

geregistreerd conform REACH.

Bevoegd gezag constateert op WED Zware categorie Aanvullend op strafrechtelijk,

de markt brengen van een stof bijvoorbeeld een dwangsom

waarvoor authorisatie nodig is

Bevoegd gezag constateert WED Lichte categorie Bijvoorbeeld uitstel van behandeling ontbreken van informatie uit Heeft niet de voorkeur of niet ontvankelijk verklaren van de

REACH (verkregen van EChA) aanvraag (Nota Bene!)

in een vergunningaanvraag WVO of WM

Bevoegd gezag constateert WED Lichte categorie Bijvoorbeeld periode geven overtreding van arbovoorschrift Vanuit arbowet bezien heeft waarbinnen naleving gerealiseerd

waarschijnlijk een bestuurlijke kan worden boete de voorkeur

Importeur levert geen informatie WED Lichte categorie Ja, bijvoorbeeld een dwangsom aan EChA in verband met Heeft niet de voorkeur

registratie

Importeur levert stelselmatig WED Zware categorie Aanvullend op strafrechtelijk, geen informatie aan EChA Aleen op grond van ontbreken bijvoorbeeld dwangsom

van intentie tot naleven

(9)

De A van Arbeidshygiëne

Na de studie Biomedische Gezondheidswetenschap- pen in Nijmegen te hebben afgerond (afstudeerrich- ting arbeid, milieu en gezondheid), ben ik in 2001 begonnen als arbeidshygiënist bij Arbo Unie te Gouda. Destijds heb ik ervoor gekozen om bij Arbo Unie te gaan werken vanwege het gedegen inwerk- programma dat men mij aanbood. Ik had het er erg naar mijn zin en werkte samen met een team van enthousiaste arbeidshygiënisten, veiligheidskundigen, arbeids- en organisatiedeskundigen en natuurlijk bedrijfsartsen. Mijn mentor Marcel Willemsen heeft mij kennis laten maken met het vak en mij geleerd hoe ik een bedrijf kon voorzien van goede, prakti- sche adviezen. Na drie jaar gewerkt te hebben bij een arbodienst besloot ik dat het tijd werd voor een nieuwe uitdaging. Ik ging op zoek naar een baan waarin ik, naast advisering, ook bezig zou zijn met productontwikkeling, relatiebeheer en accountma- nagement. Kortom meer verantwoordelijkheden, maar ook meer bevoegdheden. Daarnaast wilde ik ook graag verhuizen naar Noord-Brabant.

Uiteindelijk heb ik deze baan gevonden middels een advertentie in de Intermediair. Sinds 2004 ben ik werkzaam als Consultant risk management c.q.

arbeidshygiënist bij ICET BV te Raamsdonksveer.

ICET BV is een kenniscentrum op het gebied van risico-, crisis- en rampenmanagement. ICET BV ondersteunt zowel Nederlandse organisaties als bui- tenlandse overheden bij het ontwikkelen, implemen- teren en integreren van plannen op het gebied van risico-, crisis- en rampenmanagement.

Calamiteitenvoorzorg

Bij ICET BV heb ik samen met de directeur Jan Meertens het werkveld ‘Calamiteitenvoorzorg’ ont- wikkeld. De basisgedachte van Calamiteitenvoorzorg is ervoor te zorgen dat in geval van een calamiteit, de bedrijfscontinuïteit zoveel mogelijk gewaarborgd kan worden. Deze insteek verschilt dus met die van een arbodienst al zijn er wel degelijk overeenkom- sten. De zorg voor arbeidsomstandigheden is van invloed op het waarborgen van de bedrijfscontinuï- teit.

Een voorbeeld van Calamiteitenvoorzorg is de uit- breiding van de risicoinventarisatie en –evaluatie.

Deze is niet alleen gericht op de onderwerpen zoals vermeld in Arbo Informatieblad 1, maar in onze risi- coinventarisatie en –evaluatie wordt ook aandacht besteed aan vragen op het gebied van

Calamiteitenvoorzorg. Bij een gehandicapteninstelling bijvoorbeeld, is het in het kader van

Calamiteitenvoorzorg van belang dat in het bedrijfs-

hulpverleningsplan vermeld is wie verantwoordelijk is voor de opvang en het verzorgen van overnach- tingsmogelijkheden van de cliënten, wie familieleden en medewerkers die op dat moment niet aan het werk zijn informeert en wie in het crisisteam deel- neemt. Maar ook vragen op het gebied van IT en stroomvoorzieningen komen aan de orde.

Bedrijventerreinen

Een ander voorbeeld is de samenwerking op bedrij- venterreinen. Organisaties hebben te maken met zowel interne als externe risicofactoren. Een gaslek bij een bedrijf kan grote gevolgen hebben voor nabij gelegen bedrijven. Medewerkers kunnen gevaar lopen, wegen kunnen worden afgesloten waardoor medewerkers niet naar het werk kunnen, of aanwezi- ge goederen kunnen het bedrijventerrein niet af.

Door te zorgen voor meer openheid tussen organi- saties onderling, kunnen organisaties hun veiligheids- maatregelen ook instellen op de activiteiten van de buren: een uitslaande brand is immers niet alleen een individueel bedrijfsongeval. Het is hierbij van belang dat organisaties van elkaar weten welke bedrijfsacti- viteiten aanwezig zijn, wat de risico’s zijn, wie de bedrijfshulpverleners zijn en wat hun gezamenlijke taak zou kunnen zijn bij een calamiteit. Een hoofd- doelstelling kan bijvoorbeeld zijn, het formuleren van een gezamenlijk plan, zodat gezamenlijke expertise voor calamiteitenvoorzorg en ongevallenmanage- ment wordt opgebouwd. Zo kunnen ongevallen en negatieve gezondheidseffecten uiteindelijk voorko- men en teruggedrongen worden.

Om een gezamenlijk plan op te kunnen stellen is het van essentieel belang om een volledig beeld te heb- ben van de aanwezige risico’s bij de deelnemende organisaties. Daarom is het ook belangrijk om zicht te hebben in potentiële gevaren binnen de deelne- mende organisaties. Hiertoe is de nodige expertise noodzakelijk. Het is dan ook belangrijk om vooraf na te gaan wat de gevolgen van calamiteiten op het bedrijventerrein zijn voor een organisatie en haar medewerkers, maar ook voor het bedrijfsproces.

Immers, als bedrijfsprocessen niet gecontinueerd kunnen worden, brengt dit zeer hoge kosten met zich mee.

Risicobeheersing en preventie

Een voorbeeld van een project waar ik momenteel als projectcoördinator bij betrokken ben, is het pro- ject ‘Risicobeheersing en preventie’ te Oss. Dit project is gericht op het optimaliseren van arbeidsomstan- digheden en calamiteitenvoorzorg binnen en tussen

THEMA: De A van Arbeidshygiëne

VAN ARBODIENST NAAR KENNISCENTRUM

Floor van der Heijden – ICET BV: International Centre for Emergency Techniques

(10)

De A van Arbeidshygiëne

bedrijven van bedrijventerrein Moleneind-Landweer.

Het project wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het begon met een toevallige samenloop van omstandigheden.

Een student had voor Stichting Bedrijventerreinen Moleneind-Landweer (SBML) onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor het opzetten van een gezamenlijk calamiteitenplan.Vervolgens kwam SBML samen met ICET BV op het idee om dit onderzoek verder uit te werken. Alle bedrijven op bedrijventer- rein Moleneind-Landweer en alle leden van Osse Industriële Kring (OIK) zijn in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan dit project.

De locatie bestaat eigenlijk uit twee bedrijventerrei- nen, namelijk Moleneind en Landweer. Dit zijn de belangrijkste –en tevens oudste- bedrijventerreinen in Oss. Er zijn hier ongeveer 75 bedrijven gevestigd, waarvan er 45 (waarin ca. 90% van het aantal werk- nemers vertegenwoordigd is) lid zijn van SBML. Op dit bedrijventerrein in Oss is een aantal grote bedrij- ven gevestigd die actief zijn op het gebied van voe- dingsmiddelen en chemie, met daaromheen veel toeleveranciers. Bij 94% van de ondernemers zijn gevaarlijke stoffen aanwezig.Tot op heden zijn er 35 bedrijven die deelnemen aan het project

Risicobeheersing en preventie.

Project Moleneind-Landweer

Op het bedrijventerrein Moleneind- Landweer is gestart met het in kaart brengen van de veiligheidssi- tuatie per bedrijf en het aantal arbeidsongevallen in de afgelopen drie jaar. In deze nulmeting komen onderwerpen als calamiteitenplan, risico-inventarisa- tie, preventiemedewerker en gevaarlijke stoffenbe- heer aan de orde. De ingevulde vragenlijst is daartoe per individueel bedrijf beoordeeld.

Daarnaast zijn de resultaten van de individuele beoordelingen gebruikt om te bepalen op welke expertisegebieden workshops georganiseerd wor- den. De gezamenlijke resultaten wijzen uit dat bedrij- ven behoefte hebben aan workshops over

risicoinventarisatie en –evaluatie, bedrijfshulpverle- ning, calamiteitenplan, gevaarlijke stoffen en het motiveren van veilig gedrag. Alle deelnemers mogen kosteloos aan deze bijeenkomsten deelnemen. Door gezamenlijk op te trekken kunnen bedrijven toewer- ken naar een gebiedsgerichte aanpak.Veiligheid is immers een gezamenlijk belang!

Landelijk project

Momenteel ben ik ook betrokken als regiocoördina- tor Zuid binnen het project ‘Bedrijventerreinen in Nederland’.Tamara Onos (Arbo Advies Onos) is projectleider van dit project.

Het doel is om zoveel mogelijk bedrijven op bedrij- venterreinen te bereiken met de resultaten van het beleidsprogramma VASt. Het gaat daarbij om de bin- nen VASt ontwikkelde (branche)instrumenten en om de ervaringen en producten van de VASt-pilotprojec- ten op bedrijventerreinen in Coevorden en in Oss.

Als regiocoördinator Zuid benader ik bedrijven en bedrijventerreinen in het zuiden van Nederland en geef hen voorlichting over de toegevoegde waarde

van samenwerking op bedrijventerreinen en het gebruik van instrumenten zoals de Stoffenmanager en PIMEX.

Tijdens het symposium van de NVvA in 2007 zal ik samen met Tamara Onos meer vertellen over de resultaten van bovenstaande projecten.

Arbeidshygiëne

Ook al ben ik niet meer werkzaam als arbeidshygië- niste bij een arbodienst, arbeidshygiënische werk- zaamheden zijn in mijn huidige baan bij ICET B.V. nog volop te vinden. Daarnaast ben ik nu in vergelijking met mijn werkzaamheden bij de arbodienst veel meer bezig met accountmanagement en relatiebe- heer. Ik denk dat dit ook de toekomst van de arbeidshygiëne is. Bedrijven hechten waarde aan korte communicatielijnen, het gevoel dat de adviseur dichtbij de praktijk staat en het herkennen van ‘het gezicht’ achter de adviseur. Enerzijds zijn er genera- listen, zoals ik, en daarnaast zijn er specialisten die worden ingeschakeld bij specifieke projecten, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van nadere inventarisaties (bijvoorbeeld biologische agentia).Vanzelfsprekend was het in het begin wennen om te acquireren, een omzetverantwoordelijkheid te hebben en na te den- ken over een tekst in bijvoorbeeld een folder of op een website.Toch ben ik blij met de keuzes die ik heb gemaakt. Mijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de veelzijdigheid van mijn functie en het werken bij een kleine organisatie maken het voor mij tot een wereldbaan!

Floor van der Heijden – ICET BV www.icet.nl

(11)

Thema: gevaarlijke stoffen De A van Arbeidshygiëne

Wat is het NKAL?

Sinds enkele jaren werk ik in deeltijd bij het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en

Longaandoeningen (NKAL), nu gezeteld in Utrecht.

Het NKAL heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een centrum voor klinische arbeidsgeneeskunde en heeft als doel om de kwaliteit van de zorg voor arbeidsrelevante longaandoeningen te bevorderen.

Een multidisciplinaire werkwijze is hierbij essentieel en het NKAL koppelt daarom de verschillende exper- tises aaneen in de keten van de arbozorg (arbeidshy- giëne, bedrijfsgeneeskunde, longziekten). Naast een longarts en meerdere bedrijfsartsen zijn er dus ook arbeidshygiënisten werkzaam (Vanessa Zaat en onder- getekende).

Wat doe ik als arbeidshygiënist bij het NKAL?

Bij het NKAL houd ik me bezig met arbeidshygiëne, maar in tegenstelling tot het arbeidshygiënisch werk bij een arbodienst ligt de focus niet zozeer op de pri- maire preventie. De vraagstukken worden vooral gesteld vanuit het oogpunt van ziekte. Dat kan zijn in het kader van onze polikliniek of in het kader van wetenschappelijk onderzoek dat veelal in samenwer- king met het IRAS (Universiteit Utrecht) wordt uitge- voerd. Ik zal ter illustratie hieronder een paar voorbeelden geven. De redenen dat ik als arbeidshy- giënist bij het NKAL ben gaan werken zijn tweeërlei.

Enerzijds vanwege de verrijking van mijn werkzaamhe- den door de nauwe multidisciplinaire samenwerking en de benadering van de arbeidshygiëne vanuit de andere kant van het spectrum (lees: ziekte).

Anderzijds vanwege een verdieping van mijn werk- zaamheden door de betrokkenheid bij zeer specialisti- sche vraagstukken.

Arbeidshygiënische werkzaamheden in de polikliniek Werknemers bij wie een arbeidsrelevante longaan- doening wordt vermoed, kunnen worden verwezen naar de polikliniek van het NKAL. Meestal gebeurt dat door bedrijfsartsen of longartsen. Grofweg kunnen er twee typen van activiteiten voor een arbeidshygiënist worden onderscheiden:

1. De diagnose en het causale agens is bekend In dit geval is de belangrijkste vraag meestal of de blootstelling op de werkplek voor de patiënt kan worden verlaagd tot een niveau waarbij de werkne- mer met die (ernst van de) aandoening toch werk- zaam zou kunnen blijven. Het werkplekonderzoek richt zich dan vaak vooral op beheersmaatregelen en/of op het vaststellen van alle werkzaamheden waarbij blootstelling aan het agens relevant kan zijn.

Voorbeeld kan zijn een tandarts met een acrylaat-

allergie, waarbij eerst moet worden vastgesteld in welke producten de acrylaten zitten, of die vervangen kunnen worden door andere producten, of dat er andere maatregelen mogelijk zijn om de blootstelling te verlagen.

2. De diagnose en de relatie met het werk is bekend, maar het causale agens is onbekend.

In dat geval is het vaak complex en gaat het in eerste instantie om een kwalitatieve beschrijving van de werkplek en het benoemen van alle agentia die moge- lijk in relatie kunnen staan tot de ziekte. In sommige gevallen kan dat gecombineerd worden met metingen.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden is de aard van de ziekte van groot belang. Bij een extrinsieke allergische alveolitis zal men immers naar andere agentia moeten speuren dan bij een pneumoconiose.

Voorbeeld is een casus van een persoon die werkt in een agrarische omgeving en waarbij een extrinsieke allergische alveolitis is gediagnosticeerd. Het vermoe- den van een oorzakelijke relatie met het werk is zeer sterk, maar men tast in het duister over de exacte oorzaak van de ziekte. In dat geval voert de arbeidshy- giënist een werkplekonderzoek uit en gaat op zoek naar agentia die mogelijk de ziekte kunnen veroorza- ken. Naast werkplekonderzoek kan literatuuronder- zoek een belangrijk onderdeel vormen. Bij de casus in dit voorbeeld is door de arbeidshygiënisten een lijst opgesteld van alle schimmels die voor deze werkplek relevant kunnen zijn, gewogen naar de mate en duur van de blootstelling. Bij de werknemer kan vervolgens worden getest of er sprake is van een allergie voor een van deze schimmels. In dit geval zit de rol van een arbeidshygiënist niet in de eindfase van het traject (tertiaire preventie), maar heeft hij/zij een centrale rol in het klinische traject.

Arbeidshygiënische werkzaamheden in het kader van onderzoek

Het NKAL voert bij diverse bedrijven ook onderzoek uit naar zogenaamde ‘disease outbreaks’ op het gebied van longen. Dit gebeurt dan in nauwe samenwerking met de bedrijfsarts (arbodienst) en het bedrijf zelf.

Werknemerspopulaties kunnen klinisch worden onderzocht en er kan advisering plaatsvinden over de inrichting van een gezondheidsbewakingssysteem (secundaire preventie) of over blootstellingreductie (primaire preventie).

Enkele voorbeelden van onderzoek waarbij het NKAL betrokken is:

1. Onderzoek naar een zeldzame maar ernstige ziek- te (bronchiolitis obliterans) in een diacetyl produ- cerend bedrijf. In dit bedrijf is een cluster gevonden

ARBEIDSHYGIËNE IN EEN KLINISCHE SETTING

Remko Houba, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen

(12)

De A van Arbeidshygiëne

van deze ziekte, vergelijkbaar met de clusters die in de popcornindustrie in de Verenigde Staten is gevonden (popcorn lung). Dit onderzoek heeft onder andere geleid tot een signalering vanuit het NCvB (centrum beroepsziekten) aan alle bedrijfs- artsen in Nederland over de mogelijke effecten op de longen van diacetyl en andere voedingsadditie- ven. De rol van de arbeidshygiënist in dit onder- zoek was om de blootstelling aan diacetyl en andere agentia zo gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen.

2. Onderzoek naar een mogelijke cluster van gesensi- biliseerde werknemers met klachten bij een was- middelenproducent. Dit onderzoek is nog gaande, maar bevat alle elementen van de bedrijfsgezond- heidszorg: schatting van de blootstelling en reduc- tie van blootstelling (arbeidshygiëne),

epidemiologishc onderzoek en statistische analyse van gegevens, gezondheidsbewaking (arbeidsge- neeskunde) en klinische evaluatie van werknemers (longziekte/klinische arbeidsgeneeskunde)

De belangrijke input die de arbeidshygiëne kan heb- ben in zulke klinische vraagstellingen is voor mij illus- tratief voor de mogelijkheden die de arbeidshygiëne kan bieden.

Arbeidshygiënisten hebben zich noodgedwongen lange tijd bezig moeten houden met meer algemene RI&E’s.

Mijn ervaring is dat de vragen die aan arbeidshygiënis- ten worden gesteld steeds specialistischer, moeilijker en complexer worden en dus interessanter. Dat zie ik zowel bij het NKAL als bij mijn werkzaamheden bin- nen de kaders van een arbodienst. Ik zie mijn toe- komst daarom vooral in de specialisatie en multidisciplinaire samenwerking.

Remko Houba, Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen

Wil je meer weten over het NKAL? Bezoek dan onze web- site (www.nkal.nl) of stuur een mail (r.houba@nkal.nl of v.zaat@nkal.nl).

Het NKAL heeft ook een helpdesk (helpdesk@nkal.nl) waar inhoudelijke vragen op het gebied van arbeidsrele- vante longaandoeningen kunnen worden gesteld.

HET LEVEN BUITEN DE ARBODIENST:

NIET ALLEEN BEDRIJFSLEVEN

Yvette Oostendorp, secretaris Adviesraad Gevaarlijke Stoffen

ondersteund door een secretariaat. De afgelopen twee jaar was het secretariaat nog erg klein, totaal vijf medewerkers. Afgelopen september kwamen er gelukkig twee collega’s bij.

Wat doet de adviesraad GS

Het is een nieuwe organisatie en er zijn geen gebaande paden. Natuurlijk er zijn andere adviesra- den in Den Haag waar je van kunt leren, maar deze raad kent een bijzonder werkgebied. Het voorkomen van rampen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen. Het gaat in eerste instantie om een sterk technisch onderwerp: het ontwerpen van veili- ge installaties en doorrekenen van de restrisico’s voor de omgeving. Maar ook de organisatorische kanten van de problematiek krijgen terecht veel aan- dacht (veiligheidsmanagement en –cultuur, risico- communicatie en risicoperceptie). Het secretariaat en de raad vormen een kleine enthousiaste groep die zich inspant om snel te leren en gezamenlijk een werkwijze te ontwikkelen voor het opstellen van adviezen en het ingang zetten van de benodigde ver- andering.

De raad richt zijn adviezen aan de regering, de Eerste en Tweede Kamer. In de kern zijn er vijf minis- teries (VROM, BZK,VenW,VWS en SZW) bij het werkterrein betrokken. De raad is bezig met advie- zen over enkele publicaties uit de Praktijkreeks Gevaarlijke Stoffen. Deze richtlijnen zijn misschien bij Na ruim 18 jaar werken bij een arbodienst ben ik

vertrokken uit de arbowereld. Een hele stap, want ik was verbonden met mijn baan. Arbeidshygiëne is natuurlijk ook een heel leuk vak, dat hoef ik hier niet te vertellen. Ik heb het altijd een puzzel gevonden, om de vraagstukken bij een klant te lijf te gaan met de arbeidshygiënische methoden. Het gezamenlijk werken met andere disciplines binnen de arbodienst bracht nieuwe mogelijkheden. De laatste jaren leerde ik vooral veel van de arbeids- en organisatiedeskun- digen.

Een nieuwe raad

In september 2004 ben ik gaan werken bij de spikspl- internieuwe Adviesraad Gevaarlijke Stoffen. Dit is misschien nog niet bij iedere arbeidshygiënist een bekende organisatie, daarom zal ik er even bij stil staan. In het heuse Haagse kantoorgebouw ontmoet- te ik mijn vier nieuwe collega’s. Een echte frisse start, want de eerste drie pioniers waren net een jaar bezig met het opstarten van de nieuwe raad. Het advies van de Commissie Oosting over de

Vuurwerkramp Enschede leidde onder andere tot het instellen van deze adviesraad. De tien kersverse raadsleden verheugden zich op wat extra ondersteu- ning in het secretariaat. En ik sprong in het diepe:

nieuwe termen en nieuwe Haagse culturen. De Adviesraad Gevaarlijke Stoffen is formeel ingesteld in juni 2004 en bestaat uit tien raadsleden die worden

(13)

De A van Arbeidshygiëne

een ieder nog het best bekend als de CPR-richtlij- nen.We zijn ook druk met tactische adviezen over de methoden voor kwantitatieve risicoanalyses. Dit zijn methoden die worden gebruikt om zogenoemde risicocontouren vast te stellen rondom bedrijven of langs wegen en spoorlijnen.Tot slot werken we ook aan een aantal strategische adviezen onder andere over de kennisinfrastructuur. Daarbij kijken we naar de aandacht voor veiligheid in opleidingen, naar de vragen in de praktijk en het daarvoor benodigde onderzoek.

Raakvlak met arbeidshygiëne

Dit lijken misschien onderwerpen waar een arbeids- hygiënist niet warm voor loopt. Het is mij de afgelo- pen twee jaar wel degelijk gelukt. Misschien heeft dit te maken met de vele raakvlakken met de arbeidshy- giëne: afwegen van risico’s, invloed van de cultuur op de veiligheid, effectiviteit van maatregelen. Er zijn boeiende dilemma’s in de externe veiligheid – een begrip dat wordt gehanteerd tegenover de interne veiligheid bij een bedrijf.

- Hoe kun je de ingrepen in de interne veiligheid tot uiting laten komen in het berekende (maar vooral grof geschatte) veiligheidsrisico voor de omgeving?

- Kun je de effectiviteit van een veiligheidsmanage- mentsysteem meten en verdisconteren in het berekende risico?

- Waarom rekent men bij het toetsen van plannen alleen met de kans op doden en laat men de werk- nemers buiten beschouwing? Terwijl de hulpverle- ning zich moet prepareren op de aard en het aantal gewonden en daarbij geen onderscheid mag maken tussen bewoners, verkeersdeelnemers of werknemers?

Van chronische naar acute effecten

Het is bovendien zeer verfrissend om risico’s van gevaarlijke stoffen nu vanuit een ander perspectief te bezien. Jarenlang leek mijn blikveld niet verder te rei- ken dan werkgevers en werknemers. Nu komen ook burgers, overheid en bestuurders nadrukkelijker in het vizier. En tegelijkertijd verschuift mijn aandacht van de chronische effecten naar de acute effecten van gevaarlijke stoffen. De grote verschillen in risico- perceptie zijn altijd weer intrigerend. Aan de ene kant de angst voor het grote ongeluk dat een zeer kleine kans heeft om plaats te vinden en aan andere kant de vrij algemene acceptatie van chronische blootstelling aan stoffen, waarvan de kans op effec- ten vele malen groter is.

Ander werk: anders werken

Er is voor mij heel wat veranderd. In plaats van in de auto van klant naar klant te rijden, geniet ik ’s och- tends en ’s avonds over het algemeen van een half uurtje rust in de trein. Maar de grootste verandering is het werken binnen de wereld van de overheid en dan niet binnen een van de ministeries, maar als adviesorgaan voor vijf ministeries.

De verplichting om gevraagd en ongevraagd te advi- seren op basis van wetenschappelijke inzichten

wordt zeer serieus genomen. De inhoudelijke kwali- teit is heel belangrijk en het werkveld zeer breed.

Het strekt van veilig ontwerpen van installaties en transportmiddelen, het veilig inrichten van de ruim- te, het veilig managen van de uitvoering, tot het goed voorbereiden van de rampenhulpverlening.Wat me zeer boeit is de combinatie van kennis die nodig is de veiligheid te bevorderen, zoals de harde techni- sche kennis en de zachtere organisatorische kennis.

Het is nu vooral veel lezen in Den Haag: de nota’s, rapporten en wetsontwerpen vliegen je om de oren.

Er zijn ook veel gesprekken met mensen vanuit aller- lei overheidsinstellingen, kennisinstituten en bedrij- ven. De praktijk is meer op afstand, geen dagelijkse input meer vanuit de bedrijven. Ik teer nog op mijn ervaring, maar zal toch regelmatig op pad moeten om te kunnen blijven begrijpen waarom in een bedrijf de dingen soms gaan zoals ze gaan. Ik hoop op dat gebied ook op inspiratie van mijn collega arbeidshygiënisten bijvoorbeeld tijdens contactbij- eenkomsten of congressen.

Yvette Oostendorp,

www.adviesraadgevaarlijkestoffen.nl

(14)

De A van Arbeidshygiëne

WERKEN BUITEN DE ARBO-WERELD

Joe Leijten & Atze Boerstra, BBA Binnenmilieu

Boerstra en Leijten hebben beide kortere of langere tijd voor één of meer grote arbodiensten gewerkt en werken nu als directeur/eigenaar, respectievelijk als adviseur, bij een binnenmilieu adviesbureau. Het bureau (BBA Binnenmilieu) richt zicht met name op lucht, klimaat, geluid en licht in niet-industriële omgevingen. De verschillen tussen het werken vanuit een arbodienst en een adviesbureau laten zich in een aantal hoofdpunten weergeven.

Niet alleen de werkomgeving

Wij richten ons niet alleen op werkomgevingen, zoals kantoren maar ook op woningen. Daar waar wij adviseren over ziekenhuizen, scholen en kinder- dagverblijven richten we ons niet alleen op de omstandigheden waar de werknemers aan bloot- staan, maar ook op de invloed van de omgeving op patiënten, respectievelijk kinderen.Vooral bij kinder- dagverblijven leidt dit tot een heel andere aanpak dan normaal (de standaard arbo-benadering).

Bijvoorbeeld: “kleine” tekortkomingen van het bin- nenmilieu die voor de volwassen hoogstens een beetje hinderlijk zijn, kunnen voor de (zeer) jonge kinderen uitermate schadelijk zijn.

Meerdere soorten opdrachtgevers

Hoewel de adviesvragen aan een arbodienst vaak van de werkgever of van de OR komen, adviseert de arbodienst in principe gelijktijdig aan de werkgever en de OR. Bij BBA echter komen verschillende opdrachtgevers voorbij. Dit kan zijn de werkgever of de OR, maar bijvoorbeeld ook woningcoöperaties, installatiebedrijven, technische adviesbureaus, indivi- duele woningeigenaren, of bezorgde ouders (in het geval van scholen of kinderdagverblijven) komen voor. En ook arbodiensten zelf zijn soms onze opdrachtgever. Met name voor zeer specialistische zaken waar de eigen (doorgaans breed opgeleide) arbeidshygiënisten niet uit komen.

Dit brede scala aan typen opdrachtgevers leidt soms tot verrassende wendingen. Zo adviseren wij op dit moment bijvoorbeeld een OR van een groot over- heidsorgaan over het ontwerp van een nieuwbouw kantoor. De startvraag betrof risico’s voor gezond- heid en welzijn van werknemers. In onze adviezen aan de OR hebben we echter en passant ook effec- ten van ‘fouten’ in het ontwerp op productiviteit en ziekteverzuim genoemd. Met als gevolg dat nu ook de directie van de bewuste organisatie geïnteres- seerd is geraakt en voor het vervolg medeopdracht- gever wil worden.

Meerdere adviesrollen

Als adviseur bij een arbodienst ligt de rol voor een

belangrijk deel vastgelegd in de arbowet.

Bijvoorbeeld in het geval van nieuwe huisvesting kun- nen de wettelijke verplichtingen als volgt worden samengevat:

- De werkgever moet bij een nieuwbouw, een reno- vatie of het huren van een bestaand gebouw de arbeidsomstandigheden zo goed mogelijk maken, tenzij dit niet redelijkerwijs kan worden gevergd.

Dit laatste is het geval indien de positieve effecten voor de arbeidsomstandigheden (de verhoging van het beschermingsniveau) niet opwegen tegen de negatieve effecten voor de werkgever van de gead- viseerde maatregelen.

- Bij een nieuwbouw, een renovatie of het huren van een bestaand gebouw laat de werkgever vooraf de bestaande RI&E aanpassen of aanvullen, teneinde risico’s te voorkomen.

- De arbodienst toetst deze RI&E en adviseert daar- over.

- Alle verplichtingen die gelden voor de RI&E in het algemeen gelden ook bij een nieuwbouw, een renovatie of het huren van een bestaand gebouw.

Dit houdt onder andere in dat de advisering volle- dig moet zijn, gebaseerd moet zijn op de actuele stand van kennis en techniek en dat de arbodienst onafhankelijk adviseert aan de werkgever en de werknemers.

Adviseren binnen dat wettelijk kader houdt bijvoor- beeld in dat de arboadviseur bij een nieuwbouwpro- ject bij voorkeur niet deel uitmaakt van het

ontwerpteam, omdat de arboadviseur een onafhan- kelijk oordeel over voorgenomen maatregelen moet geven aan werkgever en OR (zie ook: Praktijkgidsen Arbeidshygiëne – Arbo-advisering bij nieuwe huisves- ting, Kluwer 2002).

Dit is toch redelijk afwijkend van hoe we hier als zelfstandig adviesbureau in staan.Wij kunnen er van geval tot geval voor kiezen om wel of niet actief lid te worden van het ontwerpteam, afhankelijk van de vraag van de opdrachtgever en onze eigen inschat- ting van de meest ‘effectieve strategie’ leidend tot een zo ‘gezond’ mogelijk gebouw.

Intrinsieke behoefte van de opdrachtgever Een ander verschil betreft het volgende: Onze opdrachtgevers komen niet bij ons omdat zij “moe- ten” van de arbowet, maar omdat zij zelf echt met bepaalde vragen of problemen zitten. Dit betekent dat zij intrinsiek geïnteresseerd zijn in de adviezen en daardoor des te meer gemotiveerd zijn om deze uit te voeren. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een werkgever de adviezen niet volledig uitvoert,

(15)

De A van Arbeidshygiëne

omdat deze niet geheel te verenigen zijn met een efficiënt werkproces of anderszins tot te hoge kos- ten leiden. In dat geval is er een opener dialoog tus- sen de werkgever als opdrachtgever en ons als adviseurs om tot optimale oplossingen te komen.

Daardoor worden we in veel gevallen een soort beleidsadviseur op het gebied van gezondheid en productiviteit. En juist in die positie kunnen we het ons ook permitteren om altijd de boodschap te geven die wij nodig vinden. Daar waar we onoverko- melijke problemen op het gebied van gezondheid verwachten, rapporteren we dat altijd.

Niet alleen wettelijk kader en algemene richtlijnen Arbo-advisering speelt zich hoofdzakelijk af binnen een wettelijk kader. Ook waar de arbowet vraagt om optimalisering van arbeidsomstandigheden, wat dus uitgaat boven de concrete verplichtingen in arbowet en arbobesluit etc., wordt in de arbopraktijk toch vaak uitgegaan van algemeen aanvaarde publicaties op arbogebied.Wij gaan in de eerste plaats uit van de meest recente stand van de wetenschappelijke kennis. Een voorbeeld hiervan is dat we de recente kennis betreffende de invloed van binnenmilieu op productiviteit van werknemers of op de leerpresta- ties van kinderen integraal in onze adviezen opne- men. Ook nemen we in veel gevallen de effecten van maatregelen op het energieverbruik van gebouwen mee. Concreet geven we dan adviezen die zowel de (arbeids) omstandigheden verbeteren als het ener- gieverbruik verlagen.Verder maken we beoordelings- methoden op maat voor unieke situaties (denk bijvoorbeeld aan klimaat in cabines) waarvoor geen richtlijnen bestaan.

Echte interdisciplinaire samenwerking

In grotere arbodiensten zijn meerdere disciplines vertegenwoordigd, maar door de gebruikelijke werk- verdeling, die ook samenhangt met de verplichtingen van de arbowet, leidt dit niet altijd tot een echte interdisciplinaire werkwijze. In ons adviesbureau zijn, in een klein aantal adviseurs, zowel technische en sociale als gezondheidswetenschappen op acade- misch niveau vertegenwoordigd. Zij werken zonder vaste taakverdeling naast en met elkaar, afhankelijk van de vraagstelling die wordt voorgelegd.

En dan nog…

Wist u overigens dat het door ons bureau geschre- ven Arbothemacahier 7 inmiddels vervallen is? In plaats daarvan is Arbo Informatieblad AI 24 gekomen dat via de Sdu is te bestellen.

BBA Binnenmilieu, raadgevend ingenieursbureau gespecialiseerd in binnenlucht, thermisch binnenkli- maat, licht en geluid. Zie: www.binnenmilieu.nl Joe Leijten & Atze Boerstra, BBA Binnenmilieu

Het was niet Teletekst, maar het TV-geluid dat er doorheen tetterde: “Meer dan 200.000 professio- nals werken in Nederland samen om de kans op een terreuraanslag zo klein mogelijk te maken.”

Als door een wesp gestoken. Ja, ik.

Alleen al omdat het er minstens 200.470 zijn.

Wij arbeidshygiënisten zijn toch ook betrokken bij preventie van schade door chemische en bio- logische agentia? Nou dan.

Maar het meest stak die term: “professionals”.

De wereld, die steeds transparanter wordt, lijkt nu overbevolkt te raken met professionals.

Bij ons in de arbo gaat het er ook steeds over.

Is hier sprake van fenomeno- of van kreto-logie?

Ik ben eens nagegaan van wie die term komt en wie ermee bedoeld worden. Uit mijn analyse bleek, dat niet de secretariële en administratieve medewerkers tot de professionals gerekend wor- den.Vreemd, want die werken er hard genoeg voor. De term komt dan ook uit het hoofdkan- toor, waar de managers zetelen. En ze bedoelen er ons mee! En ook de artsen en andere advi- seurs.

Maar waarom heten wij professionals en anderen niet? Wat is de rest dan? Toch geen amateurs, in de zin van mensen die het werk doen zonder betaling, puur uit gedrevenheid, want dat gaat niet op. Het secretariaat wordt evengoed (maar dan minder) betaald voor hun werk als u en ik.

Of worden wij professionals genoemd om ons te onderscheiden van mensen die weliswaar goed betaald worden, maar amateurs zijn in de zin van:

‘goedwillende lieden die niet beter weten’ of, in het negatieve: ‘klunzen die er een potje van maken’?

Ik denk dat dát het is. De grote arbodiensten zit- ten namelijk vol met zulke amateurs, met name in staf- en leidinggevende functies. Hoe dat zo?

Vroeger kon een klant van de arbodienst telefo- nisch via de receptie beneden met mij verbonden worden.Tegenwoordig krijgt men een call-centre (in Nieuwegein), dat verwijst naar het bedrijfsbu- reau (in Houten), dat de vraag doorgeeft aan de gecentraliseerde administratie (in Gorinchem) die vervolgens mij (in Amsterdam) verzoekt contact op te nemen met de klant (in Knollendam). Een eventuele offerte gaat dan weer retour over evenzoveel schijven. Leidt dit niet tot fouten en vertragingen, denkt u? “Daar maken we goede afspraken over”, repliceert de amateur die dit bedacht. “En we zetten er een proces- en een communicatiemanager op.” De klant betaalt.

Die afspraken zijn er overigens niet om de klant beter te bedienen, maar om de zwarte piet in geval van ontevreden klanten te kunnen leggen bij

uw transparant professional Ir. O.J. de Zemel

(16)

De A van Arbeidshygiëne

VAN MILIEU-ADVIES NAAR ARBEIDSHYGIËNE

Geke van Meer, Syncera

Er is mij gevraagd om een stuk te schrijven over mijn werkzaamheden als arbeidshygiënist bij een advies- bureau. Mijn naam is Geke van Meer, ik ben 32 jaar en ben sinds 2003 arbeidshygiënist. Sinds deze zomer ben ik hiervoor gecertificeerd. Ik ben tijdens mijn studie met name geïnteresseerd geraakt in de zoge- naamde ‘grijze’ milieuvraagstukken. Hiermee worden bedoeld: de bodem, de kwaliteit van de lucht (stank, stof), schadelijk geluid, veiligheid (bijvoorbeeld risi- co’s voor brand, gifstoffen) en afval. Het was dus een logische stap om bij een bedrijf te gaan werken om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het verbete- ren van het milieu. Na mijn studie Milieukunde ben ik begonnen als milieu & kwaliteitsmedewerker bij EcoTechniek BV.

Kwaliteitsmedewerker

EcoTechniek (inmiddels bestaat dit bedrijf niet meer in deze hoedanigheid) had verschillende bedrijfson- derdelen, namelijk:

• Ophalen en verwerken van chemisch afval bij bedrijven

• Reiniging van verontreinigde grond door middel van thermische technieken

• Uitvoering van bodem- en watersaneringen

• Technisch adviesbureau.

Ik hield me voornamelijk bezig met ISO 9000, 14001 en VCA** normering. Dit gaf mij de kans om alle processen binnen het bedrijf te leren kennen. Ik begon mij steeds meer te interesseren voor de risi- co’s van de medewerkers. Na een paar jaar gewerkt te hebben ben ik daarom begonnen aan de avondstu- die arbeidshygiëne. Na verschillende reorganisaties binnen EcoTechniek heb ik als KAM-coördinator gewerkt bij het bedrijfsonderdeel bodemreiniging en -sanering, inmiddels is dit SITA Remediation BV. Mijn werkzaamheden waren zeer divers: het opstellen van de RI&E, het zorgdragen voor het jaarlijkse evalueren en het plannen van de RI&E. Andere taken waren: het uitvoeren van locatiebezoeken, het meten van de luchtkwaliteit op locatie, gesprekspartner zijn voor de gehele organisatie op het gebied van arbo & vei- ligheid.

Arbo en Veiligheid

Inmiddels ben ik sinds januari 2006 werkzaam Syncera BV, een advies- en ingenieursbureau.We houden ons bezig met thema’s waar onze samenle- ving nu en in de toekomst mee in aanraking komt.

Voorbeelden van deze thema’s zijn:

• de duurzame (her)ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied

• de gebiedsgerichte en integrale planvorming en

–uitvoering

• de zorg voor de kwaliteit van de openbare ruimte

• het digitaal ontsluiten van overheidsinformatie

• het optimaliseren van de werkprocessen van over- heid en bedrijfsleven op het gebied van milieu, arbeidsomstandigheden & veiligheid, ruimte en bouwen.

Ik houd mij vooral bezig met de aspecten arbeids- omstandigheden en veiligheid. Wij leveren onder- steuning inzake arbobeleid, inventariseren en beoordelen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s binnen organisaties.Tevens verzorgen wij een totaal- pakket aan praktijkgerichte voorlichting en onder- richt voor werknemers op kantoor of in de

uitvoering. Een goed voorbeeld hiervan is de cursus

‘Deskundig leidinggevende projecten’.Wij geven deze cursus aan mensen die in hun dagelijks werk te maken krijgen met het werken in of met verontrei- nigde grond en grondwater.

Tevens verzorgen we workshops om mensen te leren hoe ze een interne Risico-Inventarisatie kun- nen uitvoeren en opstellen.

Daarnaast beoordelen wij RIE’s en adviseren wij in zaken die betrekking hebben op luchtkwaliteit, inclu- sief het binnenmilieu. Op dit moment zijn wij vooral in het bodemsegment aan de slag. Dit is voor mij, gezien mijn werkzaamheden bij mijn vorige werkge- vers, een gespecialiseerd vakgebied.

In de Arbowet is opgenomen dat bedrijven als het gaat om werken in of met verontreinigde grond, een arbeidshygiënist of een hoger veiligheidskunde moe- ten inschakelen. Deze deskundige beoordeelt het V&G plan, geeft voorlichting en adviseert tijdens de uitvoering van het werk. Als er tijdens de uitvoering sprake is van de hoogste veiligheidsklasse (3T/2F) is er continue begeleiding op het werk noodzakelijk.

Verschil met arbodienst?

Wat is voor mij nou het verschil tussen werken bij een adviesbureau of werken bij een arbodienst? Als je het mij vraagt zou ik bij een arbodienst hetzelfde werkpakket kunnen hebben, misschien dat de struc- tuur en de bedrijfscultuur bij adviesbureaus anders is. Ik denk dat arbodiensten echter steeds meer op adviesbureaus zullen gaan lijken, wat ze uiteindelijk ook zijn.

Grote landelijke arbodiensten kennen echter een zeer hoge kostenstructuur (denk ik) waarbij kosten- beheersing kan leiden tot standaardisatie van de dienstverlening. Dit is tegenstrijdig aan de ontwikke- ling in de markt omdat er steeds meer om maatwerk gevraagd wordt. Adviesbureaus zoals Syncera zijn

(17)

De A van Arbeidshygiëne

hier al beter op ingespeeld en kunnen met hun bestaande klanten een nieuw product op de markt zetten. Arbodiensten hebben gemiddeld een hoger tarief en zullen door de huidige concurrentie op den duur een stuk markt gaan verliezen. Daarentegen blijft de vraag naar arbozorg bestaan.

De toekomst?

Wat mij opvalt is dat arbodiensten vooral bezig zijn met ziekteverzuim en dat verzekeringsmaatschappij- en arbodiensten overnemen. Het ziek worden van het werk zal in de toekomst nog beter inzichtelijk worden. De werkgevers zijn gebaat bij een goed arbobeleid en het actief bestrijden van de oorzaken van dit soort verzuim. In de toekomst zal ziektever- zuim indien veroorzaakt door het werk, waarschijn- lijk door werkgevers betaald moeten worden.

Bedrijven zullen een bewust arbobeleid moeten voe-

ren omdat ze anders hoge “arbofaalkosten” voor hun kiezen zullen krijgen. De vraag naar arbeidshygië- nisch advies zal daarom niet afnemen.

Arbeidshygiënisten moeten waken voor teveel com- merciële belangen. Ik vind dit persoonlijk erg zorge- lijk. De arbodiensten van vroeger waren

‘onafhankelijk’ en hadden weinig tot geen commer- cieel belang. Dit was blijkbaar ook niet optimaal.

Maar als arbeidshygiënist zou je bezig moeten zijn met je vak en niet alleen met je productiviteit. Het is belangrijk om hierin een goede balans te vinden. Het certificeren van arbeidshygiënisten is daarom ook belangrijk, het zorgt voor ontwikkeling en verdieping zodat er kwalitatief goede arbeidshygiënische advie- zen worden gegeven.

Geke van Meer, Syncera BV www.syncera.nl

VAN ARBEIDSHYGIËNIST NAAR REISBEGELEIDER

Pieter Ruigewaard, DEXIS Arbeid

Laat ik als eerste mijn werkhistorie schetsen. Dan begrijp je waarom ik nu doe wat ik doe.

Als Wageningse arbeidshygiënist wilde ik graag aan de weg timmeren. In 1985 ben ik afgestudeerd en na een aantal maanden onderzoekswerk aan de

Universiteit ben ik begonnen als arbeidshygiënist bij de toenmalige BGD in Harderwijk. Daar zat een directeur (toen uiteraard een bedrijfsarts) die niet onder wilde doen voor zijn collega directeuren. Hij wilde ook graag een “Wageninger” in dienst. Ik zou daar de arbeidshygiëne op gaan zetten. Maar het boterde niet zo tussen mij en die directeur. De wederzijdse verwachtingen lagen te ver uit elkaar, zo bleek al na een aantal weken. Hij zij: “Pieter, het werkt als volgt. Als er een medewerker op mijn spreekuur komt, dan hoor ik hem aan en dan zeg ik hem (na ongeveer 10 minuten) wat er aan de hand is en wat hij moet doen. Zo werken we hier en dus ook jij als arbeidshygiënist”. Let wel, we praten over 20 jaar geleden!

De vraag achter de vraag

Maar als arbeidshygiënist was ik juist opgeleid om de vraag achter de vraag te achterhalen en niet zomaar over te gaan tot het advies. Na 6 maanden ben ik in Harderwijk weg gegaan en bij de BGD in Dordrecht gaan werken. Daar waren al drie arbeidshygiënisten in dienst.Wat een verademing was dat! Daar heb ik het vak pas echt geleerd, want achteraf gezien werden we toen in Wageningen niet voor de praktijk opgeleid.

Na een aantal maanden in Dordrecht begon er wel een prangende vraag naar boven te komen:“Als ik en mijn collega’s zo tevreden zijn over de arbeidshygiëni- sche onderzoeken die we doen bij al die klanten, hoe komt het dan dat er zo weinig met onze (vaak dikke)

onderzoeksrapporten gebeurt?” Daar kwam langzaam het besef naar boven dat inhoud één ding is, maar dat het plaatsen van jouw dienstverlening in de context van de klantorganisatie iets heel anders is. Het belang om zicht te hebben op ‘wie heeft het hier eigenlijk voor het zeggen’ en wat diegene dan belangrijk vind, daar waren we toen niet of onvoldoende mee bezig.

Drie jaar Dordrecht was voldoende ervaring om een hernieuwde poging te doen om bij een regionale BGD de arbeidshygiëne goed op de kaart te zetten. Dat werd Haarlem. Ik ben daar op 1 januari 1990 begon- nen en na 5 jaar hadden we een afdeling met 25 arbeidshygiënisten, veiligheidskundigen, ergonomen en bewegingswetenschappers. In die tijd heb ik ook de MOSHE opleiding aan de TU-Delft gevolgd.

Van manager tot eigen baas …

Er was steeds minder tijd voor uitvoerend werk en wat ik dan nog zelf deed waren de lastigere klussen, waar minder de arbeidshygiënische vakkennis nodig was, maar meer een beroep werd gedaan op mijn managementervaring om naar vraagstukken rond het thema arbeidsomstandigheden te kijken. In 1995 werd de Arbodienst Haarlem (de naam was inmiddels gewij- zigd) gereorganiseerd en werd ik business unit manager. Dat betekende dat ik ook leiding ging geven aan bedrijfsartsen en hun assistentes,A&O-deskundi- gen en anderen. Fulltime manager. Dat beviel uiteinde- lijk niet en een stevige crisis in het Management Team van de arbodienst was voldoende om een nieuwe stap te zetten. Zo ben ik 9 jaar geleden als zelfstandig advi- seur (éénpitter, ZZP) gestart.

Terug naar het vak van adviseur, maar wel met de ervaring als leidinggevende erbij.Tegenwoordig doe ik geen arbeidshygiënisch werk meer. Nadat ik net voor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Luister nu naar iets wat Jezus tegen je zegt: ‘Alles waarom je bidt en vraagt, geloof dat je het al ontvangen hebt, en je zult het krijgen.’ (Marcus 11,24) Blijf nu even in je

Voor de fractie van de NAP is de gevraagde informatie van belang bij het beoordelen van het voorstel Wijzigingsplan Rijsdijk-Achterdijk dat op 8 juni 2015 op de raadsagenda

bean er door de VVD-fractie een aantal vragen gesteld over GAE.t college,woo zullen er door de VVD-fractie een aantal vragen gesteld over GAE.. waa r d e bean er door de

Hoe staat het college tegenover een transformatie van het huidige schoolgebouw, afgezien van het feit dat dit niet door de initiatiefnemer wordt

De minister van OCW heeft in het Vierlandenoverleg Onderwijs met haar collega-ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten afspraken gemaakt over de verbetering van de doorstroom

Er zijn allereerst vragen gestdd over de wetgeschiedenis van het reclameverbod en wat er onder het 'reclame'-begrip zou moeten worden verstaan, en dan met name of vergoedingen

Per buurt wordt bij het opstellen van een Wijkuitvoeringsplan bekeken wat de voorkeuren van de bewoners zijn en/of de randvoorwaarden waarbinnen bepaalde opties gerealiseerd

Bij euthanasie bij volwassenen is het advies van een tweede arts nodig, maar niet bindend. Bij