• No results found

Roman van Lancelot · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Roman van Lancelot · dbnl"

Copied!
2004
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Roman van Lancelot

naar het (eenig-bekende) handschrift der Koninklijke Bibliotheek

editie W.J.A. Jonckbloet

bron

W.J.A. Jonckbloet (ed.),Roman van Lancelot. Twee delen. W.P. van Stockum, Den Haag 1846-1849

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_lan002roma01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl

(2)

IV

Vanno per quella i cavalieri erranti Incliti in arme di tutta Bretagna, E de' prossimi luoghi, e de' distanti, Di Francia, di Norvegia et di Lamagna.

...

...

Gran cose in essa già fece Tristano, Lancilotto, Galasso, Artù et Galvano, Ed altri cavalieri, e della nova

E della vecchia Tavola famosi.

Restano ancor di più d'una lor prova Li monumenti e li trofei pomposi.

ARIOSTO,Orlando furioso, IV, 52, 53.

(3)

V

Aan Zijne Excellentie den minister van binnenlandsche zaken, W.A. Baron Schimmelpenninck van der Oye tot Beide de Pollen, RIDDER VAN DE MILITAIRE WILLEMSORDE4deKL., COMMANDEUR VAN DE ORDE VAN DEN NEDERL.

LEEUW, ENZ., ENZ.

(4)

VI

wordt deze uitgave van den Roman van Lancelot, met verschuldigden eerbied opgedragenDOOR ZIJNER EXCELLENTIES GEHOORZAME DIENAARDR. Jonckbloet.

(5)

VII

[Eerste deel]

Inleiding.

Zoo iets het bewijs oplevert hoe moeijelijk ingewortelde vooroordeelen zijn uit te roeijen, dan is het onze oude letterkunde. Eene verkeerd begrepene, of althans te bekrompen toegepaste plaats uit den Lekenspiegel leidde tot het systeem dat ‘men den aanvang onzer bepaaldelijk gezegde Nederlandsche Letterkunde eerst regt in detweede helft der dertiende eeuw kan stellen,’ zooals de Professor Lulofs nog ten jare 1845 schrijft1). Hoewel Willems reeds in de Inleiding tot zijnenReinaert (bl.

XVIII-XIX) het ongerijmde van dat stelsel heeft aangetoond; hoewel deReinaert zelf, hetLeven van Jesus, een gedeelte der vertaling van de Chanson des Lorrains, fragmenten van een Nederlandsche vertaling der beroemdeChanson de Roland, van deNibelungen, overblijfselen van den beer Wislau, den Willem van Oranje, den Reinout, den Ogier, en wat niet al, zijn bekend geworden, blijft men echter

vasthouden aan het verouderde begrip2).

De mannen van het behoud zullen evenwel hun gevoelen moeten opgeven voor eene betere overtuiging, willen zij dat gevoelen niet zien verzwelgen door den stroom van gedichten uit een vroeger en beter tijdperk, die meer en meer worden uitgegeven.

Daartoe behoort ook deRoman van Lancelot.

1) Handboek van den vroegsten bloei der Nederlandsche Letterkunde, of Proeve uit Nederlandsche schriften der 13e.en 14e.eeuw, bl. 1.

2) Vergelijk mijne Inleiding op denRoman van Karel den grooten en zijne XII Pairs, bl IX-XII.

(6)

VIII

De meeste der ons overgebleven epische gedichten waren ons, ook aleer ze werden uitgegeven, min of meer bekend uit de aanteekeningen van Huydecoper, Clignett en van Wijn: zoo deFerguut, de Limborch, de Walewein, de Floris ende Blancifloer.

DeRoman van Lancelot daarentegen, hoewel het uitgebreidste Nederlandsche dichtstuk uit de middeleeuwen, bleef tot heden onbekend en ongebruikt. De schrijvers die er melding van maken hebben zich bepaald tot de bloote opgave van den titel, zonder veel meer3).

Het mag dus eene belangrijke aanwinst heeten voor onze oude letterkunde in het bijzonder, en voor de kennis van de Artur- en Graal-sage in het algemeen, dat dit gedicht eindelijk, na meer dan vijf eeuwen onder het stof der boekerijen bedolven geweest te zijn, aan het licht wordt gebragt; en men zal mij dan ook wel eenige zelfvoldoening ten goede houden nu ik de eerste ben die dezen roman, door Jubinal niet ten onregteun poème immense genoemd4), bij het publiek mag inleiden.

I.

DeRoman van Lancelot, die eenmaal tot de lievelings lectuur behoorde van de schoone Rosemonde te Woodstock, en welks lezing Francesca da Rimini 't hart deed kloppen5), - deRoman van Lancelot is een cyclisch gedicht, dat de togten en avonturen verhaalt van Artur, van

Lanceloet, Perchevael, Walewein, Mordret, Keye ende Ecgravein, Ende Gariët ende dander mede,6)

die tot de ronde tafel behoorden; de geschiedenis van den H. Graal, en eindelijk Arturs dood.

Het Nederlandsche gedicht is niet van eigen vinding maar eene vertaling uit het fransch: dit blijkt uit het werk zelf, b.v. II Boek, vs. 40354 (bl. 270):

Die aventure seget ons vord, Alsictint walsc hebbe gehord, enz.

3) Van Wijn,Hist. Avondstonden, I. bl. 232;

J.F. Willems,Verhandeling over de Nederd. Letterk., I. 182;

F.J. Mone,Uebersicht der Nied. Volkslitt. s. 68;

Hoffmann von Fallersleben,Hor. Belg. I, 54;

Dr. Snellaert,Verhandeling over de Ned. dichtk. bl. 53.

C. de Koning,Voorvaderlijke levenswijze. bl. 142. enz. enz.

4) Deuxième Lettre à M. de Salvandy sur quelques-uns des Manuscrits de la Bibliothèque Royale de la Haye, p. 20.

5) Dante,Inferno, V, 128.

Silvio Pellico,Francesca da Rimini, atto III. sc. 2.

6) Velthem,Spieg. Hist. II B., Cap. 19.

(7)

IX

Hs. f.o129 rect.:

Ene scone aventure hebbic gehord, Die willic dan soe bringen vord Uten walsche;

en f.o201 verso, col. c:

Nadien dat hadde gesproken wale Meester Woutere Mappe van den grale, Gnoech ende sufficiamentelike

Sinen here den coninc Heinrike, Ende vanden questen dire in lagen, Diemen dore tgrael moeste bejagen, Dit en dochte hem niet gnoech, Hine wilde weten dat ongevoech Al ute van haren groten daden, Hoe si haren inde daden.

Hieromme was dese achterste partie Vanden boeke gemaect, alsict lie;

Ende hi hietse des conincs Arturs doet, Om datter in staet al bloet

Gescreven hoet daertoe quam Dat coninc Artur sinen inde nam.

Nu begint aldus meester Gautier In dese boec te sprekene hier, Ende segetenz.

en f.o238:

In vindere nember af bescreven, Ende aldus nemt inde al die sake, Daer ic af hebbe gehouden sprake;

Ende meester Wouter Mappe, Godweet, Maect hier een inde op dat beheet Dat hi ne vant te desen male Van Lancelote meer ne gene tale.

De oorspronkelijke schrijver blijkt dus te zijn Wouter Mappe, in het fransch Gautier Map, een dichter die, gelijk onze vertaling leert, voor zekeren Koning Hendrik schreef.

Het zal niet ongepast zijn een oogenblik bij dezen schrijver en den franschenLancelot stil te staan.

Het is sints lang uitgemaakt dat de ridderromans tot de Artur- en Graalsage behoorende van Wallischen of Bretonschen oorsprong zijn. Na de onderzoekingen van San-Marte7), Lady

7) Die Artur-Sage und die Märchen des rothen Buchs von Heregst, Quedlinburg und Leipzig 1842.

(8)

X

Charlotte Guest8)en Theod. de la Villemarqué9)behoeft dit geen betoog meer, en niet ligt zal iemand de twijfelingen van A.W. von Schlegel omtrent dit punt10)weder ter baan brengen.

Alleen denRoman van Lancelot hield men voor eene uitzondering op dien regel.

Paulin Paris zegt van dit werk11):

‘A mon avis on ne peut revendiquer en sa faveur une origine bretonne: la plupart des noms de lieux et de personnages, le caractère chevaleresque des récits, l'absence de tout autre intérêt que celui dont l'amour et les tournois sont la source;

enfin le talent prodigieux de style que l'on ne peut guère manquer d'y reconnaître pour peu que l'on ait étudié l'ancienne langue françoise, tout dans le roman de Lancelot du Lac révèle une invention purement françoise. Supposer que, dans les anciennes traditions bretonnes, on ait pu trouver toutes les circonstances de la passion mutuelle de Genièvre et de Lancelot, c'est prétendre que Mlle. de Scudery avoit pu emprunter réellement à Xénophon son énorme roman de Cyrus, c'est admettre quelque chose de plus envraisemblable encore; car dans l'oeuvre de Mlle. de FScudery les noms Grecs du moins ont tous été respectés.’

Reeds Lady Charlotte Guest heeft het onwaarschijnlijke dier meening gevoeld, en zij hield den naam van Lancelot voor eene vertaling uit het Wallisch12). Hare verklaring houdt evenwel geen steek. Meer grondig en opzettelijk heeft Theod. de la Villemarqué dit punt onderzocht13), en men mag het er voor houden dat hij allen twijfel heeft weg genomen. Zie hier zijne eigene woorden:

‘L'usage a prévalu d'écrire Lancelot d'un seul mot; mais les plus anciens manuscrits supposent l'apostrophe, car ils portent souventAncelot sans article14). Or, à quelle langue appartient ce mot? Evidemment au français:Ancel, en langue romane, signifieservant15), etAncelot est son deminutif16). Mais, de ce que le nom du héros est fran-

8) The Mabinogion from the Llyfr Coch o Hergest and other Ancient welsh Manuscripts, London 1838.

9) Contes populaires des Anciens Bretons, précédés d'un essai sur l'origine des épopées chevaleresques de la Table-ronde, Paris 1842.

10) Essais littéraires et historiques Bonn, 1842, pag. 373, 378, suiv.

11) Les Manuscrits françois de la bibliothèque du roi. Tom. I, pag. 177.

12) Mabinogion, I, 91. ‘Lancelot du Lac is generally considered as an exception to the general rule, that all the heroes of the Arthurian Romances are of Welsh origin. But it has been suggested to me by a learned Antiquary, that this distinction does not really exist, the name of Lancelot being nothing more than a translation ofPaladr-ddellt, (splintered spear) which was the name of a knight of Arthurs court, celebrated in the Triads.’

13) Contes populaires des Anciens Bretons, I, pag 64 suiv.

14) ‘N'est mie de la fableAncelot’ (Roman d'Ogier, Musée Britan.; Biblioth. reg., 16, E. VI, mss.).

15) Ains n'ai regret que gent fillotte

M'emble au sien tor, josnesancels (Barbe de Verrue).

DatAncel ook als eigennaam gebruikelijk was, blijkt uit Achille Jubinals uitgave van Rutebeuf, I, 87, 88, 396, en vooral uit den roman van Parthonopeus de Blois, waarin een der helden dien voert. Zie de uitg. van Crapelet en verg. Paulin Paris,Les Manuscrits françois de la Bibliothèque du Roi, III, p. 84, 85.

16) Ainsiboissel (boissean), diminutif boisselot; Michel, Michelot, etc.

(9)

XI

çais, s'ensuit-il que le roman a une origine semblable? Si, par hasard, Ancelot était la traduction du nom d'un personnage gallois, dont l'histoire s'accorderaiten tout point avec le roman? Eh bien, c'est ce que je crois avoir découvert: on trouve, en effet, dans les traditions galloises du VIeau XIIesiècle, un chef dont le nomMael17) répond exactement à celui d'Ancelot, et à qui les anciens bardes, les triades, les chroniques et toutes les autorités galloises ou étrangères prêtent les mêmes traits, le même caractère, les mêmes moeurs, les mêmes aventures qu'au héros du roman francais.’

De ontwikkeling van het bewijs dezer verzekering beslaat bij Villemarqué 10 blz.

en is te lang om hier te worden overgenomen, wij moeten dus naar het boek zelf verwijzen bl. 66-75.

De fransche bewerking van de geschiedenis van den gallischen heldMael of Lancelot wordt in onze vertaling toegeschreven aan zekeren Gauthier Map. Zoo leest men ook aan het einde van het HS. no. 6772 der koninklijke bibliotheek te Parijs18):

‘Si se taist atantmaistre Gauthier Map de l'histoire de Lancelot, car bien ait tout menoit à fin selond les choses qui advinrent. Et finit ici son livre. Car après ce, si oultrement n'en porroit nul raconter qui ne mantist de toutes choses. - Ci fine l'istoire de Lancelot du Lac et de la mort le roy Artus. Amen.’

Hetzelfde leest men ongeveer in alle handschriften19).

Nog eene opmerkelijke plaats willen wij hier overnemen omdat ze kennelijk overeenkomt met eene der boven uitgeschreven plaatsen van onze vertaling (f.o 201 verso col. c.). Zij komt voor in deHistoire littéraire de la France20), alwaar men leest:

‘Dans son roman de Lancelot du Lac on lit que les aventures du Saint-Graal, telles qu'elles furent vues et racontées par Boor, furent mises et gardées en l'abbaye de Salesbières (Salisbury), “Dont maistre Gautier Map les traist à faire son livre del Saint-Graal por l'amor de l'roi Henri son signor, qui fist l'estoire translater du latin en franchois. Après que maistres Gautier Map ot traitié des aventures del Saint-Graal assez souffisament, si comme il fut avis al roi Henri son signor que ce qu'il avoit fait ne devoit pas souffire s'il ne racontoit la fin de chaus dont il avoit devant fait mention, comment chil moururent, de qui il avoit les proeces ramentéus en son livre, et por se commencha il ceste daaraine partie et quant il l'ot mise ensamble, il l'apala la mort al roi Artus.”’

Wie was deze Gautier Map? Schlegel zegt stoutweg dat hij zeer bekend (bien connu) is21).

17) Mael,Serviteur. (Walter, Dictionnaire gallois).

Mael,domestic, man of duty (Owen, Welsh Diction.).

18) Paulin Paris,les Manuscrits de la bibl. du roi, T. I, pag. 131.

19) L.l. p. 146, 147, etc.

20) Tome XV, pag. 497.

21) Essais littér. et histor. p. 382.

(10)

XII

Ik moet bekennen nog niet tot die groote zekerheid gekomen te zijn. In deHistoire Littéraire de la France22)heet het:

‘Tanner, cité par de Bure, le fait chanoine de Salisbury, grand chantre de l'église de Lincoln, en 1196; enfin archidiacre d'Oxfort en 1198. On ignore l'année de sa mort; il vivait encore en 1210. -- Il y a, sur ce qui le regarde, quelques obscurités qu'il serait difficile d'éclaircir23).’

Tot die duisterheid behoort vooral, dat Rusticien de Pise in denMeliadus de Léonnois zegt24):

‘Après s'en entremistmessire Gautier Map, qui fut chevalier le Roy, et devisa cils l'ystoire de Lancelot du Lac.’

Men is het dus niet eens of hijpriester dan ridder was, hetgeen Roquefort zelfs aanleiding geeft om te twijfelen of er niet twee personen van dien naam hebben bestaan25).

Ik vermoed dat het slechts een en dezelfde persoon is, en dat men in latere handschriften den titelmaistre met messire verwisseld heeft en daaruit vervolgens weder eenchevalier le roy gesmeed.

In de tweede plaats is het niet duidelijk in welke taal Gauthier Map zou geschreven hebben: hierover weldra.

Behalve Gauthier Map schijnt ook een zekere Robert de Borron aan denLancelot gewerkt te hebben; want in een der handschriften van dezen roman26)leest men:

‘Moult seroit chose desplaisant, se dit maistre Robert de Borron27), qui commenceroit une oeuvre belle et delictable à ouir especialement aux jeunes chevaliers et ecuiers, voir aux jeunes dames et damoisselles, qui la lairoit imparfaicte.

Car toute chose imparfaite desire avenir à quelque utille et proufitable perfection.

Et pour éviter au bruit de non achever et parfaire les choses par moy commencées, veulx venir à la perfection et achievement de se segond mien livre... Si

commenceroy ce second livre à la naissance

22) Tom. XV, pag. 496.

23) Fauriel heeft onzen meester Walther Map verward met Walther van Oxford (zie Schlegel, Essais litèraires et histor., p. 332); hetgeen trouwens reeds eene oude dwaling was: verg.

FahriciusBibl. med. et infim. lat., III, 341.

24) Hist. litt. de la France, XV, pag. 495.

25) De l'état de la poésie françoise dans les XIIeet XIIIesiècles, p. 149:

‘On ignore si c'est le même personnage que le chapelain de Henri II, sur lequel Guillaume Cave, Cas. Oudin, Albert Fabricius et Thomas Tanner ont publié des notices. Ce qui me fait présumer qu'il y auroit eu deux personnages de ce nom, c'est cette expression: ‘Après s'en entremist messire Gautier Map qui fu chevalier le roi.’ Ce texte est précis; il désigne un homme du monde et non un ecclésiastique. D'alleurs la qualité de messire n'étoit alors accordée qu'aux personnes qui étaient revêtues de l'ordre sublime, c'est-à-dire de la chevalerie.’

26) Bibliothèque du Roi, no6783: Paulin Paris, O.C. I pag. 148.

27) ‘Plusieurs leçons écriventBurron, quelques autres Berron. Ce nom de Burron est fréquemment mentionné dans les actes authentiques de l'Angleterre aux XIIeet XIIIesiècles. Il figure honorablement dans leDoomsdaybook, dans l' Anglicanum monasticon et dans plusieurs autres recueils d'anciens actes ’

Paulin Paris l. l. p. 209.

(11)

XIII

du très vaillant, très preux et le meilleur du monde né qui fut à son temps, c'est assavoir de messire Lancelot du Lac, fils au roi Ban de Benoit, qu'on surnommoit le roy mort de duel qui fut extrait de la lignée David. ’

Uit dit alles blijkt mijns inziens dat Robert de Borron den roman meer heeft uitgebreid of misschien in prosa omgewerkt. Paulin Paris denkt er anders over. Hij gaat uit van het denkbeeld dat de oudste romans van dezen cyclus, bij name de Graal, oorspronkelijk in het latijn waren gesteld28), dat die latijnsche schrijver een geestelijke was, en wel Gautier Map. Naar dat latijnsche origineel zou dan Robert de Borron den roman in het fransch hebben vertaald.

Hetgeen hem tot deze gedachte brengt is het christelijke mysticismus dat er in heerscht; maar wij laten hem zelf spreken (p. 167):

‘Ces récits (Le Saint-Graal, Merlin, Lancelot, le Bret, ia mort d'Artus, le Tristan), chacun en particulier, ont-ils été, comme la grande histoire des Bretons, écrits en latin avant de l'être en françois? Pour ce qui est duSaint-Graal il n'est guère permis d'en douter. Cette branche est imprégnée d'un caractère de mysticité qui révèle clairement la science et la subtilité d'un théologien du premier ordre. Ce n'est pas un chevalier, et moins encore un jongleur, qui pouvoit connoître anssi bien les évangiles apocryphes, les légendes des premiers siècles du christianisme, les fantaisies rabbiniques, et enfin la mythologie des anciens Grecs. Dans le Saint-Graal il y a de tout cela. Il y a, de plus, une théorie du sacrifice de la messe, une explication de la mystérieuse présence du Sauveur dans l'eucharistie qui doit être le fait de l'imagination la plus haute et la plus splendide. Certes, à la fin du XII siècle, un chevalier, anglois ou françois, n'auroit jamais osé toucher à des matières aussi délicates; sa main auroit tremblé, son coeur auroit défailli, et son indécision auroit donné le signal aux bûchers chargés de punir sa témérité sacrilége, Ainsi le Saint-Graal, quand même il ne mentionneroit pas à chaque page la coopération d'un écrivain latin, c'est-à-dire ecclésiastique, accuseroit encore à chaque page cette coopération. Il faudroit encore la supposer; pourquoi donc refuserions-nous notre confiance aux paroles mêmes du livre qui la constatent, paroles que nous voyons reproduits dans tous les manuscrits? Ces manuscrits remontent au

commencement du XIIIesiècle; alors Gauthier Map étoit mort depuis assez peu de temps et c'est à lui qu'ils attribuent ce travail remarquable. Gauthier Map, latiniste et théologien fort célèbre, étoit chapelain du roi d'Angleterre Henry II. Celui-ci, qui prenoit le plus vif intérêt aux anciennes histoires bretonnes, étoit françois d'origine comme on le sait. Parvenu au trône d'Angleterre, il voulut que les chants, les lais, les épopées des bardes ou jongleurs galliques fussent rédigés exactement. Mais comment les réunir? A quoi les rattacher? Comment donner à ces nouveaux récits droit de bourgeoisie

28) L. l. p. 167 siv.

(12)

XIV

dans le système des connoissances historiques? Les chants bretons étoient des lambeaux de traditions qui ne se joignoient à rien, ni aux origines troyennes, ni aux révélations religieuses. Henry, dans cet ambarras, dut naturellement charger un clerc de donner à tout cela une forme convenable. La tâche étoit assez malaisée:

les uns disoient d'une manière, les autres de l'autre. Celui-ci admettoit une série de rois bretons que celui-là rejetoit. Gauthier Map, au milieu de tant d'imaginations, ne laissa pas dormir la sienne. Pour mettre tout le monde d'accord, il en appela à ses propres souvenirs scolastiques; il combla les principales lacunes des récits

populaires; il rejeta ce qui contrarioit l'ensemble de ses additions. Nous voyons la preuve de la liberté qu'il se donna dans le passage suivant du Saint-Graal relatif aux prédications de Pierre ouPerron, dans la Grande-Bretagne. Map, je le suppose, avoit introduit dans son récit le personnage de Saint Pierre pour concilier les traditions bretonnes avec la tradition admise des voyages du saint apôtre dans l'Occident:

‘Ensi fut li roi Luces crestiennés par l'amonestement de Pieron: quar messire Robers de Boron qui ceste ystore translata de latin en françois s'i accorde bien, et la vielle ystore s'i accorde bien ausi. Mais neporquant, l'ystore del Brut ne le dit pas né ne s'i accorde del tout. Car sans faille, cil qui la translata en romans ne sa voit riens de la halte ystore del Saint-Graal. Parquoy nul ne se doit merveiller s'il ne fist mencion de Pierron.’ Wace, effectivement, traduisit le Brut vers 1155, il étoit donc tout simple qu'il ne connût pas lahalte ystore du Saint-Graal, que Map et Robert publièrent dix ou quinze ans plus tard29).

29) Wace of Guasce verhaalt de invoering van 't Christendom in Brittanje aldus, naar het HS.

708 der Kon. Bibl. te 's Hage, fo. 26 recto b:

Emprès celui fu ses filz rois:

Luces ot non, molt fu cortois, Et molt fu de grant honesté.

Par lui reçut Chrestienté Bretaingne tot premièrement:

Si vos dirai confaitement.

Parler oï de Jhesu Christ Et des miracles que il fist, Et des singnes que cil faisoient Qui le peuple convertissoient A Leueere en envoia.

L'apostoile se li manda, Envoiast li que l'baptisast Et qui la loi li enseingnast.

Quant ce oï li apostoiles A Deu rendi graces et gloires.

Au roi envoiaDunian

Et un suen compaingnonFagan, Andui furent clerc merveillos, Et evesque religios.

Au roi vindrent, se l'baptisièrent Et la loi Dieu li enseignièrent.

(13)

XV

Enfin ces derniers poussèrent l'audace jusqu'à donner au Saint-Graal une origine purement divine, en déclarant que Dieu en étoit le véritable auteur. Toutefois, ils eurent soin de revenir plusieurs fois sur cette fraude sacrilége, d'avouer quel'histoire étoit extraite de toutes les ystoires et d'ajouter enfin que Gauthier Map l'avoit mise le premier en latin pour aider messire Robert de Borron à la transcrire en françois.

Le travail de Gauthier Map n'est pas seulement attesté dans leSaint-Graal; Hélie de Borron, le continuateur infatigable de Robert, le cite encore et aux mêmes titres dans les épilogues du roman de Tristan qu'il acheva et de la branche duBret qu'il composa toute entière. Dira-t-on que ce travail latin n'a jamais été retrouvé? Mais il en est de même de la traduction latine faite au XVesiècle par Antoine d'Arezzo du Decameron de Boccace. Révoquera-t-on pour cela le témoignage de Laurent de Premierfait, qui déclare avoir fait sur ce latin sa translation françoise? Non sans doute, et les deux ouvrages de Gauthier et d'Antoine auront disparu par des causes analogues. Tous deux, n'ayant pu servir qu'a défaut d'une traduction françoise, devinrent inutiles dès que cette traduction fut composée; et l'on prit, dès lors, aussi peu de souci de leur conservation qu'aujourdhui des brouillons dont les imprimeurs se sont servis, ou des notes que nous avons receuillies avant de rédiger nos livres.

Ceux qui nient la force des précédents témoignages auxquels, pour moi, j'ajoute une entière confiance, ne connoissoient pas un passage curieux d'un annaliste du XIIesiècle, répété par Vincent de Beauvais: seul il pourroit cependant donner quelques doutes sur l'existence d'un texte latin quelconque. J'ai dit que l'auteur du Saint-Graal faisoit remonter à Dieu lui-même la rédaction de son ouvrage et qu'il plaçoit en l'année 707 ou 717 l'époque de cette révélation; on trouve dans Helinand sous cette date le récit suivant:

‘Hoc tempore, in Britanniâ, cuidam eremitae monstrata est mirabilis quaedam visio per Angelum, de sancto Joseph, decurione nobili, qui corpus Domini deposuit de cruce, et de catino illo vel paropside in quo Dominus coenavit cum discipulis suis; de quâ ab eodem eremitâ descripta est historia quae dicitur deGradal: Gradalis autem vel Gradale dicitur Gallice scultella lata et aliquantulum profunda in quâ pretiosae dapes, cum suo

Emprès le roi fu sa maisnié Et sa gent toute baptisié.

Ce que li rois faisoit faisoient Et l'essample le roi suivoient.

Li dui evesque préchoient Et par les contrées aloient Par le roi et per ses otrois, Si cumme costume est et drois, Firent establir esvesquiez Et de sor ce arcevesquiez etc.

(14)

XVI

jure, divitibus solent apponi, et dicitur nomineGraal.... . Hanc historiam latine scriptam invenire non potui, sed tantum gallice scripta habetur a quibusdam proceribus, nec facile, ut aiunt, tota inveniri potest. Hanc autem nondum potui ad legendum sedulo ab aliquo impetrare. Quod mox ut potuero, verisimiliora et utiliora succincte

transferam in latinum.’

Ce passage est fort curieux, car Hélinand, comme on le sait, mourut dans les premières années du XIIIesiècle. Il est donc bien constaté que le Saint-Graal françois fut rédigé sous le règne de Henry II d'Angleterre et non pas sous celui de Henry III, comme plusieurs savants ont mieux aimé le dire. Des barons françois composant, au XIIesiècle, un ouvrage aussi beau que leSaint-Graal, le Lancelot et surtout le Tristan, c'est-là, sans doute, un événement digne de singulière considération; et l'on en doit conclure que la langue françoise, à son aurore littéraire, s'étoit élevée bien plus haut qu'on ne le suppose en général. Mais, quant aux inductions qu'on pourroit tirer du texte d'Hélinand contre Gauthier Map, elle ne seroient pas, à mon avis, fondées. Si le compilateur historique n'avoit pu se procurer les traductions françoises destinées cependant à être repandues, pourroit-on s'étonner qu'il n'eût pas découvert le travail latin destiné suivant toute probalité à ne pas voir le grand jour? Hélinand, d'ailleurs, ne contesta pas son existence; seulement il dit qu'il n'a pu l'examiner, et cela est bien différent.

Au reste, je crois devoir borner aux conceptions religieuses répandues dans la plupart des romans de la Table ronde, le travail des latinistes. Une fois les bases suffisamment creusées, les origines bien ressoudées aux traditions connues les plus incontestées, les écrivains vulgaires n'avoient plus besoin d'autres guides que les jongleurs populaires. Mais indépendamment de tout leSaint-Graal, les

théologiens peuvent encore revendiquer l'histoire de Galaad, fils de Lancelot, et le dénouement général du récit, c'est-à-dire la quête et la découverte du Saint-Graal.

Le début de Merlin rappelle aussi fort heureusement les premiers chapitres du livre deJob; mais le reste de cette branche, se retrouvant sommairement dans le livre de Geoffroy de Monmouth et dans son imitateur françois, l'auteur du Roman de Brut, on en doit conclure que Robert de Borron avoit dès lors cessé de recourir à la docte imagination de Gauthier Map. L'influence des arrangeurs ascétiques ne reparoît plus que vers la fin du récit général, quand ils'agit d'offrir aux lecteurs françois la conclusion miraculeuse de tant d'événements miraculeux.

LaQuête du Saint-Graal, rédigée plus tard par Hélie de Borron, semble en effet continuer l'oeuvre latine de Gauthier Map. Mais cette dernière branche, dans tout ce qu'elle a de religieux, est trop clairement indiquée dans la première pour qu'on puisse y reconnoître une autre main, ou du moins une autre influence. Nous limiterons donc auSaint-Graal et aux premières pages de Merlin Ie travail de Gauthier Map; et si nous trouvons

(15)

XVII

encore dans quelques épisodes deLancelot du Lac, et dans les derniers livres de la Table Ronde l'élément religieux dont Map avoit fait la base inébranlable du récit, nous le séparerons encore des traditions véritablement bretonnes, avec lesquelles on crut devoir les faire marcher de front,

‘Pour orner leur éclat et non pour le cacher.’

Men moet bekennen dat dit systeem, in 1836 ontworpen, getuigt van des schrijvers vernuft en scherpzinnigheid. Thans echter is er veel in te regt te brengen.

Sedert Villemarqué bewezen heeft dat ook de grondtype van de Graalsage bij de oude wallische dichters gevonden wordt30); dat de geschiedenis van Merlijn eenen gelijken oorsprong heeft31), en de prosaroman slechts eene uitbreiding is van eene dichterlijke fransche bewerking32), terwijl de mystieke voortteeling van Artur een even oud bardisch verhaal is33), vervallen de redeneringen van Paulin Paris voor een groot deel van zelf, daar hij gelijk wij zagen Maps medewerking slechts dáár inroept waar geene geschreven bron voor den Prozaroman scheen te bestaan, zie bl. XVI, ‘on en doit conclure’ etc. Wanneer dus Robert de Borron of Rusticien de Pise34)zich op een latijnsch origineel beroepen zal dat wel niet anders geweest zijn, dan ‘eene fictie van den dichter, ten einde zijn werk daardoor crediet te geven’35), ‘pour lui donner droit de bourgeoisie dans le système des connoissances historiques,’ gelijk Paulin Paris zelf zegt; en daarvan zijn meer voorbeelden.

Bovendien erkent Paulin Paris zelf dat hunne verklaringen wel eens te mistrouwen zijn36).

Wat betreft de woorden van Helinandus die Paris volgens Vincentius

Bellovacensis37)aanhaalt, moet ik doen opmerken dat de laatste zinsnedeHanc autem nondum caet. in de venetiaansche uitgave van 1492 niet gevonden wordt38). Uit het gezegdeHistoriam latine scriptam invenire non potui zou men even goed kunnen opmaken dat het latijnsche werk nooit bestaan had als dat Helinandus het niet heeft kunnen gebruiken; men lette vooral op het volgende ‘tantum gallice scripta habetur.’

De gevolgtrekking dat Gauthier Map alleen denGraal en een klein gedeelte van denMerlijn zou bewerkt hebben, gevolgtrekking die weêrsproken wordt door de vroeger

30) Contes populaires des Anc. Bretons, Tom. I, pag. 192 suiv. Verg. W[ilhelm?] M[üller?] in de Göttingische Gel. Anzeig. 1843, II, 1011 ff.

31) Contes populaires I, pag. 47 suiv.

32) L.c.pag.43. Is dit devielle ystore door Robert de Borron gevold? Verg. bl. XIV.

33) L.c. pag. 18. Verg.Gött. Gel. Anz. t.a.p.s. 1017.

34) Histoire littèraire de la France, Tom. XV, p. 497.

35) Mr. L. Ph. C.v.d. Bergh,De Ned. Volksromans, bl. 32.

36) L. l. p. 194. ‘Ces considérations doivent nous laisser de grands doutes sur la sincérité complète des auteurs du roman de Tristan.’

37) Speculum Historiale, Lib. XXXIII, cap. 147.

38) Dat ze evenwel van Helinandus is, blijkt uit de editie zijner kronijk bij Tissier,Bibl. patr. Cisterc.

VII, 92. Verg. San-Marte,Leben und Dichten Wolfram's von Eschenbach, II, 416.

(16)

XVIII

aangehaalde getuigenissen der fransche handschriften (waaronder er een van de XIIIeeeuw), en door onze vertaling, vervalt van zelf nu de grond is weggenomen waarop zij gebouwd is.

Men hield vroeger den roman vanTristan algemeen voor ouder dan den Lancelot39); Paulin Paris heeft het tegendeel trachten te bewijzen, vooral op grond dat de naam Tristan in denLancelot niet voorkwam40): het tegendeel leeren de citaten die hij ons zelf mededeelt (p. 147 b. v.); en onze vertaling (II vs. 40767, waar hij heet

Her Tristram, Ysauden man, Die hi met starker minnen wan;

vs. 40845-41016, uit welke plaatsen tevens blijkt dat de geschiedenis van den held van Cornwal algemeen bekend wordt verondersteld), zoowel als de duitsche tekst van Ulrich van Zatzichoven41)bewijzen de onjuistheid zijner stelling42).

Wij houden het met de la Villemarqué43)er voor, dat Gauthier Map zijn werk in het fransch schreef, en dat Robert de Borron het naar alle waarschijnlijkheid heeft uitgebreid44).

Er blijft ons nog eene gewigtige vraag ter beantwoording over, en die tot heden niet grondig genoeg is overwogen: zijn de fransche proza-romans alle te beschouwen als uitbreidingen van gedichten van soortgelijken inhoud, of zijn ze, even als die gedichten, oorspronkelijke opstellen, alleen op verhalen en overleveringen gegrond, of wel zijn de gedichten uittreksels en navolgingen der proza-romans?

39) Hist. litt. de la France, Tom. XV, p. 495. Roquefort de l'état de l'état de la poésie franç. aux XIIeet XIIIesiècles, p. 148.

40) L. c. pag. 194-96.

41) Zie Hofstäter,Altdeutsche Gedichte aus den Zeiten der Tafelrunde, Wien, 1811, I, 163, ff., 202.

42) Dr. Ed. Brinckmeir,Abriss einer documentirten Gesch. der Spanischen Nationalliteratur (Leipzig 1844) s. 242, gaat nog verder als hij zegt: ‘Die Sage von Tristan - kommt in der eigentlichen Graals-sage gar nicht vor, so dass ihre Entstehung sicherlich aus einer spätern Erfindung herrührt.’ Dit behoeft niet meer weêrlegd te worden.

43) Contes populaires des Anc. Bretons I, pag. 63.

44) Wij gewaagden van den HoogduitschenLancelot, door Ulrich van Zatzichoven, omtrent 1192, uit het fransch vertaald: in dat werk wordt echter van de liefde tusschen Lancelot en Ginevre niet gewaagd, zie de analysis bij Gervinus,Geschichte der poët. national. litteratur der Deutschen, I2, 253 ff. en breeder bij Hofstater, o.c.

De geschiedenis van Lancelot volgens de sage in onze vertaling gevolgd, werd eerst omtrent 1478 in het hoogduitsch bewerkt door Ulrich Fürterer. Zie Gervinus o.l. II2, 65-66 en Hofstäter l.c. p. 226 volg. Ik vermoed evenwel dat Ulrich slechts de omwerker was van een ouder gedicht. Hoe het zij, teregt zegt Hofstater t.a.p. bij de vergelijking der twee duitsche gedichten:

‘Aus dieser Vergleichung ergebt sichs, dasz der eine Ritter in seinen Unternehmungen, in seinen Abentheuern, in seinen Schicksalen, und selbst in seinem Charakter von dem andern ganz verschieden ist.’

Volgens Schlegel (Essais litt. et hist. p. 403-404) schrijft Renouard eene provencaalsche bewerking van onzen roman toe aan den troubadour Arnaud Daniel, van wien Dante (Purg.

XXVI) zegt:

Fu miglior fabbro del parlar materno, Versi di amore, et prose di romanzi Soverchiò tutti.

Verg. ook Schmidt in deWiener Jahrbücher der litt. XXIX, s. 93. Hofstäter, l.c. I, s. XXV, verdedigt het tegenovergestelde gevoelen.

(17)

Van denTristan en Merlijn is het eerste bewezen45)even zoo van denParcival46).

45) Villemarqué,Contes populaires des Anc. Bretons, Tom. I, p. 77 et 43. Verg. ook Paulin Paris o. l, T.I. p. 120.

46) Schmidt,Wiener Jahrb. der litt. XXIX, s- 90-91.

(18)

XIX

Van den Graal bestaat ook een verhaal in dichtmaat, maar Ginguené houdt dit voor eene navolging van den prosa-roman47)

Val. Schmidt is van oordeel dat de prosa-romans zich uit gedichten ontwikkelden48) en van gelijke gedachte is ook de la Villemarqué en Ginguené49)

Paulin Paris daarentegen is van een tegenovergesteld gevoelen50)In het derde deel zijnerManuscrits françois de la bibl. du roi spreekt hij over den Erec et Enide van Chrestien de Troyes: reeds in het eerste deel (p. 148) verklaart hij ter loops de werken van Chrestien voor jonger, hier zegt hij:

‘Erec est le fils de Lac ou Lancelot du Lac; c'est donc une imitation des romans de la table ronde.’

Chrestien zegt echter in den prologue van dien roman51): Por ce dit Crestien de Troies

Que raison est que toutes voies Doit cascuns penser et entendre A bien dire et a bien aprendre, Ettrait d'un conte d'aventure Une moult bele conjointure...

D'Erec le fil Lac est li contes Que devant rois et devant comtes Depecier et corrompre suelent Cil quicontrerimoier vuelent.

‘Par ce motcontrerimoier,’ gaat Paris voort, ‘il faut entendre, à mon avis, faire de la prose; notre poëte s'adresseroit donc ici aux auteurs des grands romans en prose de Tristan, de Lancelot et du Saint-Graal. On a fréquemment soutenu que les poëmes composés par Crestiens sur les traditions bretonnes étoient antérieurs aux livres de Robert de Borron et Luces de Gast; le passage que l'on vient de lire est peu favorable à cette opinion.’

Deze redenering heeft heeft mij nog niet overtuigd. Paris haalt alleen de vier laatste verzen

47) Hist. litt. de la France, Tom. XV, p. 245. ‘Il existe à la bibl. du roi, fonds de l'abbaye de saint Germain-des-Prés, un manuscrit du roman du saint Gréaal en vers - - - par un autheur anonyme, mais d'après Robert de Boron et Gauthier de Montbelial.’

Vergel. ook San-Marte,Leben und dichten Wolfram's von Eschenbach, II, s. 400 en 455 volg.

48) Wiener Jahrb. der litt. XXIX, s. 81.

49) Hist. Litt. de la Frnce, Tom. XV, p. 246: ‘I1 est certain que ce roman (Tristan) ne fut mis en prose,comme tous les autres, qu'après l'avoir été en vers’

A.W. von Schlegel schijnt de proza-romans in het algemeen eerst voor voortbrengsels der XVeeeuw te houden (Essais p. 280), of uiterlijk van de XIVeeeuw (p. 345); maar van den Lancelot bestaan, gelijk wij zagen, handschriften van de XIIIeeeuw. Zie ook Paulin Paris l.c.

p. 145.

50) Evenzoo Fauchet,Des anciens poètes, etc. p. 99.

Verg. F.F. Hofstäter, l.l. I, s. XXI.

51) Zie Lady GuestThe Mabinogion, III, 178; de la Villemarqué, Contes populaires etc. I. 160.

(19)

XX

aan, en laat de aanwijzing der bron,un conte d'aventure, ter zijde. Ik zou dan met Villemarqué hier liever denken aan ‘chants et contes populaires,’ die door reizende jongleurs werden opgesneden. Daarenboven de verklaring door Paris van

contrerimoier gegeven komt mij wat hypothetisch voor52): misschien is het geheele woord eene misstelling voorcontes rimoier; andere handschriften lezen daarvoor:

Cil qui de conter vivre vuelent53)

Trouwens de klacht tegen de rondreizende zangers die de Artursage bedierven is niets ongewoons: zoo zegt ook Wace54)

Tant ont li conteour conté, Et li fableour tant fablé, Pour les contes embeleter, Que tout ont fait fable sembler.

Onvruchtbare algemeene beschouwingen, die tot geen resultaat leiden, ter zijde latende zouden wij ons hier bepalen moeten tot een onderzoek omtrent den roman van Lancelot, voorzoover de weinige ons ten dienste staande hulpmiddelen zulks toelaten.

Maar ook dit besparen wij liefst voor het tweede deel: de geheel uitgegeven Nederlandsche tekst zal dan het eigen onderzoek van den lezer gemakkelijk maken, en breede aanhalingen uitwinnen, terwijl de vergelijking van den oorspronkelijken tekst, die mij tot heden ontoegankelijk was, tot positiver resultaten zal leiden.

Wij zullen ons hier tot eenige weinige opmerkingen bepalen.

De la Villemarqué is overtuigd dat onze roman vroeger in verzen bestond55); de duitsche tekst van 1192 zegt wel naar het fransch bewerkt te zijn, maar het blijkt niet of het naar een berijmd stuk dan naar proza was, het heet daar alleen:

Daz welsche buoch von Lanzelete56).

In onze vertaling komt slechts eene plaats voor die van een gedicht in verzen spreekt;

maar gelijk wij beneden zullen zien, waar de bedoelde woorden zijn aangehaald, is het niet zeker of die plaats betrekking heeft op het origineel dan wel op de

nederlandsche vertaling.

Prof. Visscher57)[noemt denLancelot stoutweg ‘eene zamentrekking van drie andere romans,’ maar zonder bewijs.

Wij zullen voorloopig een punt van groot belang kunnen vaststellen:

Deroman van Lancelot is uit verschillende van elkander oorspronkelijk onafhankelijke stukken zamengesteld.

52) Zie ook de la Villemarqué, l.c. I, p. 162.

53) Bij San-Marte,die Artur Sage, s. 299.

54) Aangehaald door Schmidt,Wiener Jahrb. XXIX, 81.

55) Contes populaires etc. Tom. I, p. 65.

56) Bij Gervinus t.a.p. I2, 253. Waarschijnlijk was 't een gedicht, verg. Hofstäter l.l. I, s. 220.

57) Inleiding opFerguut, bl. XIV.

(20)

XXI

A priori reeds is het veel natuurlijker dat dergelijke groote cyclische verhalen van later dagteekening zijn dan, of zamengesteld uit gedichten, die slechts een enkel feit of persoon ten onderwerp hebben, terwijl daarenboven de poëtische vorm ouder schijnt.

Zoo zien wij b.v. in de spaansche letterkunde eerst de Romances bloeijen, waaruit zich de berijmde romans en later uit deze weder de verhalen in poëtisch proza ontwikkelden58).

Maar ook de inzage van ons gedicht leert zulks.

Tweemaal, b.v. komt Waleweinvoor het eerst bij den heiligen Grael: zie II B. vs.

3703 volgg. (bl. 25) en de tweede ontmoeting vs. 41473 volgg. (bl. 277); en dat Walewein onbekend was met hetgeen hij zag, en dusvoor 't eerst de mysterien van den Grael leerde kennen, blijkt uit de woorden, vs. 41502:

Her Walewein hadde groten gare Te vragene wat dit bedieden mochte.

In ons handschrift begint fo. 145, recto, col. 2 een hoofdstuk ten opschrift voerende:

Hoe Walewein Ywaine doet stac; en werkelijk lezen wij daar dat Walewein hem niet herkennende hem ter dood toe wondde, en dat de speer hem in de wond was blijven zitten; (f.o146 recto col. 1):

Alse min her Walewein die glavie trac Ute sinen lichame hi gebrac

Van angwissen ende bleef doet,

Daer min her Walewein om hadde rouwe groet.

Ende hi was begraven daer In die kerke vorden outaer.

Dit belet evenwel niet dat wij, f.o195 verso, col. 1, ‘Ywein, coninc Uriens sone’

terugvinden terwijl hij in een harden kamp de eer van Arturs genoten verdedigt tegen den ridder Torec.

Men zal zeggen dat dit nog niet afdoende is, omdat er meer Yweinen bestonden59), hetzij zoo, maar van Perchevael zal men dit niet kunnen aanvoeren, en toch sterft hij in ons HS. f.o158 verso col. 1,

Ende Bohort dedene eerlike Graven daer ter selver stede

Daer Galaät lach ende sijn suster mede;

om weder op te treden f.o; 176 recto col. 1 en f.o187 recto col. 3, waar hij met Ywein, dien wij vroeger ook reeds begraven zagen, een bevel van koning Artur gaat volbrengen.

58) Verg. Dr. Ed. Brinckmeier,Abriss einer documentirten Geschichte der Spanischen Nationalliteratur, s. 37 und 57.

59) Zie b.v. denroman van Erec bij San-Marte die Artur-Sage, s. 305-306.

(21)

XXII

Met deze weinige voorbeelden is het voldingend bewezen dat ons gedicht een zamenstel van verschillende werken moet wezen60).

Welke waren die werken?

Dit onderzoek zal moeten rusten op de vergelijking van het fransche origineel met de verschillende romans van Chrestien de Troyes en anderen, die bijna alle nog in HS. op de koninklijke bibliotheek te Parijs bestaan.

Zoo zal men b.v. de betrekking kunnen bepalen die er tusschen ons gedicht bestaat en den roman de la Charette. Deze roman, die eindigt met den dood van Meliagant, den zoon van Bandemagus, die door Lancelot tot straf voor zijne euveldaden wordt omgebragt61), welk feit verscheiden malen in het II B. van ons gedicht vermeld wordt, b.v. vs. 18 (bl. 1), vs. 51875 (bl. 213) enz.; gelijk op andere gebeurtenissen van dit werk wordt gezinspeeld, b.v. vs. 14087-89 (bl. 95).

Maar hoogst belangrijk en niet zeer moeijelijk zal het zijn te bepalen in welke verhouding deroman van Lancelot staat tot den Parceval van Chrestien de Troyes.

Twee vragen doen zich daarbij op: 1o. heeft de schrijver van den Lancelot den Parceval van Chrestien kunnen gebruiken? 2o. laat het zich uit den Lancelot bewijzen dat dit werkelijk gebeurd is?

Ter oplossing van de eerste vraag dienen wij den tijd der vervaardiging van beide werken te kennen. Chrestien droeg zijnParceval op aan Philips van den Elsas, graaf van Vlaanderen, die ten jare 1191 voor St. Jean d'Acre stierf62). Alvoorens zijn werk

60) In de episode van Moriaen wordt ook gedoeld op eene gebeurtenis die in den Lancelot niet vermeld is. Keye vermeet zich den afwezenden Percheval aan 't hof terug te brengen: de koning antwoordt daarop, vs. 42811 (bl. 286):

Hebdi nu al rene vergeten, enz.

Dit ziet op de volgende gebeurtenis: Perchevael, in gedachten verdiept, verwijlt in de nabijheid van Arturs verblijf: deze zendt Sagrimor tot hem om hem ten hove te brengen. Perchevael, in zijne mijmering gestoord, bejegent den gezant ruw en werpt hem van 't paard. Keyen, die zich beroemd had hem bij den koning te brengen, valt een nog harder lot ten deel: hij wordt van 't paard geworpen en breekt, zoo als onze dichter zegt, zijncanefbeen. Eindelijk gelukt het dengoudtongigen Walewein den ridder te overreden. (Verg. ook vs. 45634, 46093 met Villemarqué O. L, I, p. 212 r. 10-11.)

Verg. Jacob Grimm:Altdeusche Wälder I, s. 1 ff.

Wolfram'sParzival 280 ff. vooral 295, 13--30.

San-Marte,die Arthur-sage s. 228-230.

De la Villemarqué,Contes populaires des Anciens Bretons, I, 185.

61) Zie den inhoud van dezen roman in deHist. Litt. de France, Tom. XV. p. 255-264.

In dat werk komen twee hoogst tegenstrijdige gezegden omtrent denroman de la Charette voor:

Pag. 196 ‘Roman de Lancelot ou de la Charette, mis en versd'après la version en prose de Gauthier Map.’

Pag. 254 ‘Ensuite ce roman de la Charette qu'on croit être le même que celui de Lancelot du Lac estentièrement différent. L'auteur s'est emparé d'un épisode de ce dernier et en a fait le sujet de son poème.’

Deze laatste uitspraak kan voor ons van geen gewigt zijn: zij behelst bij ons onderzoek eene petitio principii.

Van dezen roman heeft Adelbert Keller ons een uittreksel medegedeeld in zijneRomvart, bl.

453-512.

62) Lady Guest,The Mabinogion II, 386-387.

San-Marte,Die Artur-Sage, s. 223.

San-Marte,Leben und Dichten Wolfram's von Eschenbach II, 398.

Hist. litt. de la France, XV, p. 193.

(22)

XXIII

ten einde te brengen rukte de dood ook hem weg in hetzelfde jaar of weinige jaren later63).

Wij hebben hier boven (bl. XII) gezien Gauthier Map in 1196 en 98 bloeide, ja in 1210 nog leefde; maar daar de identiteit van onzen schrijver en gemelden kanunnik niet genoegzaam uitgemaakt is zullen wij naar andere bewijzen zoeken.

In het II B. van denLancelot, vs. 39742 volgg. (bl. 266) leest men eene plaats, die naar mijn inzien kan bijdragen tot eene tijdsbepaling. Het heet daar:

‘Here, u groet op grote trouwe Onse vrouwe die coninginne nu, Ende sint ons allen hier tot u Dat wi bliscap maken ende joie, Dat u des tijds te min vernoie.’

Walewein sprac: ‘Danc hebbe min vrowe, Ende gi oec mede, scone joncfrouwe.’

Ende daerna namene saen sijn ward Ende leidene tenen torre ward, Daer hi hem toende water ende wout Ende wilt ende tam, jonc ende out.

Doen sprac Walewein al sonder sparen:

‘Hier salic mi in meyen varen Ende corten daer wel mine stonden, Beide met voglen ende met honden.’

Wanneer men daarbij bedenkt dat dit plaats had in een kasteel, dat was (vs. 39593, bl. 265)

Met gokelien

Binnen gemaect ende met astronomien,

dan zal men het niet vreemd vinden dat ik hierin eene toespeling zie op den roman vanParthenopex de Blois, en wel op dat gedeelte, waar Melior haren vriend de middelen aan de hand geeft tot zijne ‘dachcortinge’ in het tooverkasteel Chef d'Oire, vs. 177964).

Mais ce me dites, se vos plest, S'irés demain en la forest, Quel vie volrés demener, En bos u en riviere aler.

Se vos volés aler en bois, Et ce vos plaise en vostre cois, Quant vos serés bien atornes,etc.65).

63) Hist. litt. de la France, l.l. 197. Verg. p. 252.

64) Parthonopeus de Blois, publ. pour la première fois d'après le Ms. de la Bibliothèque de l'arsenal par G.A. Crapelet I, 61.

65) Vergelijk de fragmenten der nederlandsche vertaling, uitgegeven door Ds. Isak van Harderwijk in deN. Werken Maatsch. van Ned. Letterk V D. II Stuk, bl. 167, vs. 47 vlg.

(23)

XXIV

Robert stelt de vervaardiging van den Parthonopex in de helft der XII eeuw66); maar ik meen hem met Paulin Paris67)iets later te moeten stellen. De juiste leeftijd van den dichter, Denys Piramus, is niet te bepalen68); hij was een tijdgenoot van Marie de France; en zoowel dit als de gronden door Paulin Paris aangevoerd verwijzen naarde eerste jaren der XIIIeeeuw.

Ook van dien kant bekomen wij aanleiding om denLancelot voor eenige jaren jonger te houden dan denPercheval.

Wanneer wij dus punten van overeenkomst in beide werken vinden mogen wij aannemen dat ze door Gautier Map uit Chrestiens gedicht zijn overgenomen.

Van Chrestiens werk is ons niet veel meer bekend dan de opschriften der hoofdstukken, maar ook daaruit zullen wij reeds eenig gevolg kunnen trekken.

Zoo heeft deParceval een hoofdstuk getiteld69)‘Ci devise comment Perceval le galois vint à la court le roy Artus et comment on li fist feste et comment une damoisele vint à court sus une mule qui estoit la plus lede du monde et parloit à Perceval.’

Men vergelijke daarmeêLanc. II, vs. 36951 volgg. (bl. 237).

Voorts: ‘Ci devise comment messire Gauvain ot abatu Meleans de Lis et comment il envoia le cheval à la pucelle et comment il vanqui le tornoiement,’ overeenkomende met vs. 37172 vlgg. (bl. 249).

‘Ci divise comment Gauvain se combat contre Giromelant devant le chastel perilleus enmi la praierie. Et y estoit le roy Artus et la royne et une grant quantité de sa gent avec lui. Et de l'autre partie une grant partie de la gent Giromelant.’

Vergel.Lanc. II, 40429 vlg. (bl. 270).

‘Ci devise comment Gauvain estoit à la table le roy peschéeur et aportoit-on par devant la lance qui saingne; et apres une pucele qui aportoit le Saint Graal. Et apres venoient hommes qui portoient une biere et une espée desus.’

Vergel.Lanc.II, 41421 vlgg. (bl. 277).

Adelbert Keller heeft ons uittreksels medegedeeld70)van een HS. der Casanatische bibliotheek te Rome, dat eene Mhd. vertaling van ChrestiensParceval met de vervolgen van Manessier en anderen bevat. Om de opvallende overeenkomst met onzen roman laten wij hier uit het Mhd. gedicht de plaats volgen waarin Walewein den H. Graal aanschouwt, gelijk die in onze vertaling aanvangt vs. 41473 (bl. 277):

66) Examen du poëme de Parthonopeus par M. Robert; zie de uitgave van Crapelet. Tom. 1.

67) Les Mamuscrits françois de la bibl. du roi, III, p. 76 en 86.

68) L.c.p. 75-77.

69) Bij Lady GuestThe Mabinogion, II, 390.

70) Romvart: Beiträge zur hinde Mittelalterlicher dichtung aus Italiänischen bibliotheken, S.

647-688.

(24)

XXV

Romvart, s. 655:

Als er zv im gesezzen was Der herre vragendes niht vergaz Von welhem lande er mohte sin 15 Der warheit tet er im schein

Als er ez vil wol kvnde Dem ritter do ze stunde

Die köche reine vnd wol gemeit Hattent die spise schier bereit 20 Zwene knehte hoch gemv̊t

Zwei becken brahten harte gv̊t Vnd da bi wazzer daz was warm Eine twehel wizzer dann ein harm Der dritte nach den zwein trvg 25 Ir hende gewaschen genvg

Wurden vnd da daz geschach Dar nach sie sazzen durch gemach Zwene knehte brahten zwei drispitz Von cypres gaben sie liehten glitz 30 Dar vf wart der tisch geleit

Vil hetten ez für trugenheit Seit ich wie gvt die tauel was Een kneht behende niergent las 34 Ein tischelachen leite dar

+[656]

+Daz schein lieht als die svnne klar Niht schevren glich was der sal Er was dürchlvchtig vbel al Stankertzen vil man spvrte do 5 Der schin schein hoher danne ho

Also mengelich da zv tische kam Her Gawan fremde mere do vernam Éin kneht vz einer kamer sleich Der was niht vngevar noch pleich 10 Er was so schone daz nie wip

Gebar so schones mannes lip Der trvg ein sper wiz sinewel In siner hant dvrchlvchtig hel Gegen hern Gawan daz sper er trvg 15 Dvrch den sal gar mit gefvg

Van blvte gap daz ysen saf Daz ein tropfe ie den andern traf Dar nach Gawan nam si spv̈r Gelich gegen einer kamer tv̈r 20 Dar vz sach er eine magt gan

Schoen edel vnd wol getan

(25)

XXVI

Die sach er an mit gernder zvht Wenne in bedvhte daz nie fruht Gehevrre würde noch so klvg 25 In irre hant die reine trvg

Een patene selberin

Für den tisch gie der lichte schin Mit flizze gantz dem spere noch Vnlange stunt ez sich verzoch 30 Daz Gawan aber kvmen sach

Zwene knehte niht zeswach Die trvgen liehtstocke herlich Mit bvrnenden kertzen lieht gelich Enpfenget waren vnd gar enzvnt 35 Hern Gawan dvhte wie im wurd kvnt

+[657]

+Waz daz gemeinde wizzent daz Als er in dem gedanke saz

Den knehten dvrch den sal nach gon Sach er eine magt wol geton

5 Lank schoene klv̊c vnd wol gemaht Zv weinende stalt sich alle ir aht In irre hant sie offen trvg Den werden gral mit gefvg Gawan nam wunder svnder zil 10 Dvrch waz irs weinendes was so vil

Vnd war sie den gral wolde tragen Vnd wo von so groz was ir klagen Vnd sie ir weinen niht verbar Daz wunderte in ze male gar 15 Sie gie fvr sich vntz an die stat

Daz sie in ein ander kamer trat Vnd do sie in die kamer kam Vierer knehte war man aber nam

Die trugen eine bare 20 Dar vffe sunder vare

Van golde lag ein baldekin Daz kein ding bezzer mohte sin Vnd in der bare lag ein lich Vnd oben drvffe gar gelich 25 Lag ein swert betrochen

Daz was in zwei gebrochen Men dvrfte da niht anders lvgen Die viere die die bare trvgen Ane růwen kerten dvrch den sal 30 Swigende vnd svnder schal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2) Eine „geradezu verzweifelte Vereinzelung“ beobachtet Wolfgang Kaschuba unter heutigen Jugendlichen.. „Viele suchen nach einer Gruppenform“, sagt der Professor für

hem allen beroeren mochte ende alle die daer waren beefden ende waren in anxste, sonder olymphias die vrouwe philips wijf, want die draec boet hoer sijn hant ende hi was bereyt te

[H]Ier na quam alexander weder in Gryeken mit grooter macht om een meerre heer te vergaderen ende machtelicker teghen Darius te striden: mer hi moeste liden doer die stat Thebea Mer

En een groote Ruste daer deur rijsen, Uoor alle Landen, dit zijn mijn auijsen, Waermen yet vinden mocht voor alle saken, Dat can in Rusten houden wil ick bewijsen De Landen hier aff

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Floyris ende Blantseflur..

Doen nam sij hair rechte hant Ende sede haeren wader te hant, Ende seide: "God, dor uwe oetmoet, Die ant cruce storte sijn bloet 635 Ende ontfinc meneghe wonde,. Ontfermt u my

840 Daeraf saelt nemen sine voedinge, Ende hieraf eist sonderlinge Dat den vrouwen dan gebreken Haer stonden, daer wi dus af spreken, Des niet te doene hebben die man;.. 845 Maer