• No results found

Stageverslag Master Internationale Betrekkingen, Internationale Politieke Economie Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stageverslag Master Internationale Betrekkingen, Internationale Politieke Economie Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stageverslag Master Internationale Betrekkingen,

Internationale Politieke Economie

Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

Februari 2018

Iris Staalman S-2154382

Stagebegeleider RuG: Lies Feringa

(2)

2 Inhoudsopgave

1. Voorafgaand aan de stageperiode ... 3

1.1. Academische achtergrond ... 3

1.2. Sollicitatieprocedure ... 3

1.3. Leerdoelen ... 4

1.4. Verwachtingen ... 5

2. Gedurende de stageperiode ... 5

2.1. Omschrijving van de organisatie ... 5

2.2. Taken en activiteiten ... 6

2.3. Begeleiding tijdens mijn stage ... 11

2.4. Motivatie, sfeer en contacten ... 12

3. Na afsluiting van de stageperiode ... 16

3.1. Terugblik op mijn verwachtingen ... 16

3.2. Raakvlakken met studie(s)... 17

3.3. Carrièremogelijkheden en interesses ... 17

(3)

3 1. Voorafgaand aan de stageperiode

1.1. Academische achtergrond

Voordat ik begon aan het masterprogramma Internationale Betrekkingen, rondde ik mijn bachelor in psychologie af, tevens aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn focus lag hierbij voornamelijk op sociale psychologie. Tijdens mijn bachelor raakte ik geïnteresseerd in politieke verschijnselen en relaties, waardoor ik uiteindelijk de keuze maakte om mij hierin te verdiepen door middel van een master in internationale betrekkingen.

Tijdens het volgen van verscheidene vakken van de pre-master en master ontdekte ik dat mijn interesse het sterkst was voor onderwerpen die betrekking hadden op ontwikkelingslanden en ontwikkelingssamenwerking. Ik voelde een sterke motivatie om mij in te zetten voor het verkleinen van de naar mijn idee aanzienbare kloof tussen het westen en de rest van de wereld. Ik had de keuze gemaakt mij te specialiseren in Internationale Politieke Economie, vanuit de overweging dat de drijfveren van datgene dat ik wilde verbeteren, grotendeels economisch waren. Mijn masterscriptie schreef ik over microfinanciering in Senegal en haar effecten op de emancipatie van Senegalese vrouwen. Aan het begin van het schrijven van mijn scriptie was ik naar Den Haag verhuisd, waar ik ook gedurende het stagelopen zou blijven wonen.

1.2. Sollicitatieprocedure

Ik vond de vacature voor een “dynamische meewerk-stagiair” bij CBI, Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden op dezelfde dag dat ik had gehoord niet te zijn uitgekozen voor sollicitatiegesprekken bij Buitenlandse Zaken, onder Directie West Afrika. Hierover was ik

teleurgesteld, maar besloot direct verder te zoeken, om te voorkomen dat mijn teleurstelling zou leiden tot uitstelgedrag. De overheidsorganisatie CBI, welke onderdeel van Economische Zaken, bood de mogelijkheid aan om als stagiair onderdeel uit te maken van de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten in ontwikkelingslanden. De functie sprak mij direct aan en ik realiseerde me dat er wellicht zelfs meer raakvlakken waren met mijn interesses dan de vorige vacature waarop ik had gereageerd. Ik schreef ik mijn sollicitatiebrief min of meer uit de losse pols en zorgde ik ervoor dat ik specifiek benoemde waarom ik graag voor de organisatie zou willen werken, iets wat naar mijn idee had ontbroken in de vorige brief. Een vriendin nam de brief kort voor mij door, waarna ik deze in de avond al verstuurde.

Kort daarna werd ik uitgenodigd om op sollicitatiegesprek te komen. In afwachting van het gesprek sprak ik met Miriam, de stagecoördinator van CBI, om te vragen naar de manier waarop ik mij het best kon voorbereiden. Zij gaf tips over de informatie die ik kon opzoeken en vertelde mij met wie ik het gesprek zou hebben, zodat ik me ook hierover kon inlezen. Met mijzelf sprak ik af om het gesprek in te gaan met de bedoeling er ongeacht de uitkomst van te kunnen leren en er plezier in te

(4)

4 hebben. De sollicitatie vond plaats met twee andere sollicitanten en drie medewerkers van CBI, waarvan één stagiair. Er was een moment waarop het doel van de organisatie werd toegelicht, gevolgd door een uitleg van de functies van stagiairs en een “speed date” ronde waarbij elke sollicitant 10 minuten met iedere medewerker sprak. Jeanette Scherpenzeel, die later mijn

stagebegeleider zou worden, was ook bij de sollicitatie aanwezig. Tijdens de sollicitatie stelde ik in de eerste twee delen veel vragen. De gesprekjes aan het eind van de sollicitatie verliepen soepel en ik kreeg de indruk dat er een goede kans was dat ik aangenomen zou worden. Een dag of twee later ontving ik bericht dat CBI mij graag in dienst wilde nemen als stagiair en of het voor mij mogelijk was om eerder te beginnen. We spraken af dat ik een fulltime stage zou starten van 40 uur per week, die 6,5 maanden zou duren en zou lopen van 17 juli 2017 tot 26 januari 2018.

1.3. Leerdoelen

Het was ingewikkeld om leerdoelen te kiezen. Ik wilde ervoor zorgen dat mijn leerdoelen mijn eigen ontwikkeling zouden vergroten, maar ook dat ze in positieve zin zouden bijdragen aan mijn taken bij CBI. In het verleden had ik het moeilijk gevonden om systematisch te werk te gaan en zag ik mijzelf vaak taken uitstellen. Hier wilde ik concreet mee aan de slag tijdens mijn stage. Ook vond ik het belangrijk om me communicatief sterk op te stellen. Kort voordat mijn stage begon werd duidelijk dat ik na afloop een tweede master in internationaal recht zou beginnen, waar ik mij zou

specialiseren in handel- en investeringsrecht. Omdat CBI een organisatie is die zich richt op

internationale handel, wilde ik er tot slot voor zorgen dat mijn stage zou bijdragen aan het vergroten van mijn kennis over internationale handel. Uiteindelijk koos ik voor vier leerdoelen:

1) Structureel uitvoeren van onderzoek: bij het uitvoeren van analytische en onderzoekende taken, werk ik volgens opbouwende trap. Ik begin met het opbouwen van mijn begrip over een onderwerp op algemeen niveau, door mij in te lezen of vragen te stellen. Pas daarna tracht ik dit onderwerp te analyseren, om vervolgens een weloverwogen conclusie te trekken. Ik controleer mijzelf en bewaar details voor het laatst. 2) Communicatievaardigheden: zowel binnen persoonlijk als telefonisch en digitaal contact met anderen, pas ik

communicatievaardigheden toe die dit contact versoepelen. Ik vraag om verduidelijking wanneer ik iets niet begrijp, en wanneer geschikt koppel ik terug en vat ik samen om ervoor te zorgen dat ik en mijn

gesprekspartner op één lijn zitten.

3) Werken volgens een planning: aan de hand van mijn exacte taken, stel ik deadlines voor mijzelf. Hierbij verdeel ik deze taken in kleinere, overzichtelijke onderdelen. Ik plan het uitvoeren van deze onderdelen in. Hierbij stel ik zowel wekelijkse als dagelijkse doelen voor mijzelf waarvan ik meen dat ze behapbaar zijn. Ik zorg ervoor dat ik tijd en ruimte overlaat binnen mijn planning voor spontane taken, bijvoorbeeld wanneer om mijn hulp wordt gevraagd. Aan het eind van elke werkdag als wel aan het eind van elke week, controleer ik mijn vooruitgang. Wanneer ik merk dat mijn planning te ruim of te krap is, pas ik deze aan.

4) Vergroten van mijn kennis van internationale handel: gedurende mijn stage, stel ik mij actief lerend op voor de onderwerpen die behandeld worden. Ik zorg dat ik op de hoogte ben van ontwikkelingen, ik zoek naar

relevante literatuur en ik zoek contact met mensen die hun kennis met mij willen delen. Hierdoor tracht ik mijn begrip van internationale handel zowel op algemeen niveau als tevens met betrekking tot specifiek behandelde cases te vergroten.

(5)

5 1.4. Verwachtingen

Voorafgaand aan mijn stage bij CBI had ik een aantal verwachtingen. Met betrekking tot mijn leerdoelen verwachtte ik dat mijn grootste moeite zou liggen in het werken volgens een planning en het structureel uitvoeren van onderzoek, omdat dit in mijn academisch verleden altijd de zaken waren geweest waar ik mee worstelde. Ik vermoedde dat het toepassen van

communicatievaardigheden mij het makkelijkst af zou gaan. Ik nam aan dat het gebruik van deze vaardigheden belangrijk zou zijn binnen de organisatie, waardoor ik ze als leerdoel had

opgenomen, maar schatte mijn communicatievaardigheden in als behoorlijk sterk en vermoedde dat deze mij zouden helpen te manoeuvreren binnen de sociale en professionele aspecten van het kantoor. Ik had mijn twijfels over de uitvoering van het vergroten van mijn kennis over internationale handel, omdat ik geen specifieke doelstellingen had gesteld en ik mij dus moeilijk voor kon stellen op welk moment mijn kennis voldoende zou zijn om dit leerdoel te hebben behaald.

Ook had ik verwachtingen over CBI zelf. Ik vermoedde, aan de hand van het

sollicitatiegesprek en de taakomschrijving, dat ik als stagiair hoogstwaarschijnlijk functies mocht uitvoeren die verder gingen dan administratieve en laagdrempelige taken. Van de stagiair die aanwezig was bij het sollicitatiegesprek had ik wel begrepen dat een proactieve houding dé manier was om de stage tot een succes te maken. Ik verwachtte dat het voor mij nodig zou zijn om duidelijk te maken waar mijn interesses lagen en hoe ik medewerkers van CBI kon en wilde helpen bij hun werk. Daarnaast wist ik dat er behalve mij nog vijf andere stagiairs met dezelfde functie aanwezig zouden zijn. Hierdoor verwachtte ik een dergelijk competitieniveau, maar ik hoopte er ook op dat dit een groep zou zijn waarmee ik ervaringen kon uitwisselen en sociale contacten mee kon opbouwen. Verder had ik de indruk dat CBI een professionele en sterke organisatie was met een grote database aan contacten, waar ik veel kon leren over de omgang met (buitenlandse) partners.

2. Gedurende de stageperiode

2.1. Omschrijving van de organisatie

CBI is een Nederlandse overheidsorganisatie, die onder het Ministerie van Economische Zaken (EZ) valt en onderdeel is van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De organisatie bestaat sinds 1971 en viel in het verleden onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). CBI werkt tot op heden in opdracht van BZ, waardoor al haar nieuwe projecten voorafgaand aan hun ontwikkeling door BZ moeten worden goedgekeurd.

Het doel van CBI is om midden- en kleinbedrijven (MKB’s) in ontwikkelingslanden in Azië, Afrika en Latijns Amerika via Export Coaching Programma’s (ECP’s) klaar te maken voor de Europese

(6)

6 markt, waar zij hun producten of diensten kunnen verkopen. Via deze weg streeft CBI naar

economische groei in de ontwikkelingslanden waarin zij actief is. Voor elk van de projecten speelt Corporate Social Responsibility (CSR) een belangrijke rol en worden MKB’s getraind om mens, dier en natuur in acht te nemen. De organisatie werkt dan ook aan de hand van de Sustainable Development Goals (SDG’s) voortgebracht door de Verenigde Naties. CBI is gericht op SDG8: Decent Work and Economic Growth. Daarbij is het van belang dat werknemers binnen de MKB’s goede

werkomstandigheden hebben, er geen kinderarbeid plaatsvindt en dat er aandacht is voor gelijkheid en mogelijkheden voor vrouwen. Daarnaast levert CBI marktinformatie via haar website, waar exporteurs die naar de EU willen exporteren gebruik van kunnen maken. Ook exporteurs uit landen waarbinnen CBI niet actief is, kunnen hier veelal gebruik van maken. Op de website bevindt zich ook een contact us box, waar geïnteresseerden vragen kunnen stellen over onder andere de

marktonderzoeken en lopende of aanstaande projecten van CBI.

CBI’s kantoor bevindt zich in het gebouw van RVO in Den Haag en betreft zo’n 60-70 werknemers. De projecten van de organisatie zijn opgedeeld in twee teams: Team Lower Middle Income Countries (LMIC) en Team Least Developed Countries and Fragile States (LDC). De team managers overzien de projecten die onder hun landen vallen. Deze projecten worden geleid door LMIC en LDC programma managers en ondersteund door het Market Intelligence (MI) team, logistiek medewerkers en stagiairs. Daarnaast is er ook een Monitoring & Evaluation (M&E) team, wat zich richt op de voortgang en evaluatie van de projecten.

2.2. Taken en activiteiten

Gedurende mijn stageperiode had ik verscheidene taken en mocht ik deelnemen aan een aantal activiteiten. De meeste van mijn taken waren verbonden aan een bepaalde periode, maar er waren ook standaard taken waarvan verwacht werd dat ik die dagelijks of wekelijks uitvoerde. Ik was onderverdeeld in team LDC, waardoor het merendeel van mijn onderzoek en activiteiten zich focuste op landen binnen deze categorie. Echter was dit geen harde lijn en hielp ik ook een aantal keer mee met activiteiten en onderzoeken die aan team LMIC verbonden waren.

De meest uitgebreide taken waren het schrijven van meerdere Value Chain Selection (VCS) fact sheets en Business Case Idea (BCI) documenten. Deze documenten werden opgesteld in de eerste en tweede fasen van het ontwikkelen van nieuwe projecten. Een VCS fact sheet is een document waarin wordt uitgelegd waarom CBI voor een dergelijke sector en de bijbehorende producten op basis van SDG8 (Decent Work and Economic Growth) wel of niet een project zou moeten starten. Tijdens het schrijven hiervan voerde ik desk research uit, waarbij ik gebruik maakte van verschillende bronnen. Voor economische argumenten gebruikte ik bijvoorbeeld de exportdata van kruiden uit Ethiopië naar landen die onderdeel uitmaken van de Free Trade Agreements in de

(7)

7 Europese Unie. Ook keek ik naar de manieren waarop dergelijke projecten mogelijkheden zouden bieden voor de ontwikkeling van CSR-bewuste praktijken. Zo kwam ik er tijdens mijn deskresearch achter dat de verwerking van cashewnoten bekend staat als een vrouwvriendelijke industrie,

waardoor bijzetten aan het vergroten van die industrie positief zou kunnen bijdragen aan het bieden van werk aan vrouwen. Naast deskresearch had ik contact met verscheidene experts op onder andere het gebied van fruit- en notenexport, die hun inzichten gaven over de problematiek en/of kansen van een bepaalde sector. Deze informatie gebruikte ik om gevonden informatie te verifiëren en verwerkte ik tevens in de documenten. Elk van de fact sheets moest per categorie worden gescoord om te zien welke projecten de beste mogelijkheden boden en welke dusdanig zou worden voorgesteld aan de Commissie, ter goedkeuring van BZ. Bij deze scoringssessies was ik aanwezig voor de fact sheets die ik had geschreven, om waar nodig toe te lichten en te helpen scoren.

Een BCI is een document waarin nog niet het daadwerkelijke plan voor het project staat, maar er al wel in groter detail naartoe wordt gewerkt. Vragen die nog niet waren beantwoord in de VCS-fase worden verder uitgewerkt, budgetoverwegingen worden gemaakt en in een aantal gevallen worden er missies georganiseerd naar de landen waar projecten gestart worden. Ik schreef ik twee BCI’s, betreffende cashewnootverwerking in Benin en Ivoorkust. Ook schreef ik mee aan BCI’s voor toerisme in Senegal en decoratieproducten in Cambodja. In deze periode zocht ik opnieuw contact met expert, verwerkte ik rapporten, sprak ik met de verantwoordelijke programma medewerkers en nam ik deel aan meerdere vergaderingen om de belangrijkste zaken van de documenten uit te werken. Waar de VCS documenten nog enigszins conceptueel van aard waren, was bij de BCI’s formulering en taalgebruik van groter belang, waardoor ook mijn schrijfvaardigheid op de proef werd gesteld.

Naast deze taken was ik ook meerdere malen verantwoordelijk voor het creëren van presentaties voor mijzelf of andere medewerkers. Ik maakte twee presentaties die ik zelf gaf: een interne presentatie in het Nederlands, gegeven aan CBI programma managers over het belang van het creëren van indirecte banen in CBI projecten, gevolgd door een activiteit waarbij programma managers zelf voorbeelden van indirecte banen moesten bedenken binnen CBI-sectoren; en een externe presentatie in het Engels over de nieuwe ontwikkelingen van CBI en RVO, gegeven aan twee CBI consultants werkzaam in een project voor de productie van industriële producten in Egypte. Tijdens de interne presentatie was ik tevens verantwoordelijk voor het ontwikkelen en leiden van de activiteit met de programma managers. Hier gingen enkele weken aan voorbereiding vooraf: ik sprak met medewerkers van CBI over de betekenis en toepassing van indirecte banen, voerde desk

research uit en schreef een manual over de manier waarop het concept binnen CBI-projecten kon worden gebruikt. Daarnaast ontwikkelde ik twee externe presentaties over CBI als organisatie voor een programma manager en voor de LDC team manager, één in het Frans en één in het Engels.

(8)

8 Er waren ook meerdere administratieve taken die onder mijn verantwoordelijkheid vielen. Tijdens de BCI fase ondersteunde ik een tijd lang een programma manager die het overzicht hield voor de verschillende landen waar cashewprojecten mogelijk ontwikkeld zouden worden.

Vergaderingen om elkaar op de hoogte te houden vonden wekelijks plaats, waarbij het mijn verantwoordelijkheid was deze vergaderingen te organiseren, zalen te reserveren, te notuleren en achteraf de notulen rond te sturen. Dit soort administratieve taken voerde ik zo nu en dan ook uit als daar ter plekke om gevraagd werd, zowel voor interne vergaderingen als bij gesprekken met externe partijen. Ook werden er wekelijks teamvergaderingen en koffietafelmomenten gehouden waarbij mijn aanwezigheid werd verwacht, om ervoor te zorgen dat ik op de hoogte was van het verloop van de organisatorische aspecten van CBI. Daarnaast waren ik en de andere stagiairs verantwoordelijk voor het beantwoorden of doorsturen van vragen afkomstig uit de contact us box; de service waar bezoekers van de CBI website hun vragen kunnen stellen. In veel gevallen kon ik deze vragen beantwoorden of personen doorverwijzen naar relevante marktinformatie beschikbaar op de website, maar voor diepgaandere vragen of aanmeldingen voor projecten stuurde ik deze mails door naar de verantwoordelijke programma manager.

Er waren ook onderzoek- en Excel-taken die de medewerking van twee of meer stagiairs vereisten. Zo stelde ik met de groep stagiairs gezamenlijk een expert lijst op, met de

contactinformatie van alle experts waar CBI had gewerkt of in de toekomst mee zou kunnen werken. Daarnaast werkte ik samen met twee andere stagiairs aan een informatiedocument over Peruaanse ingrediënten en producten, wat details bevatte over de werking, voedingswaarden en gebruiken. Tegen het einde van mijn stageperiode, stelde ik samen met twee medestagiairs een digitale inwerkmap op voor de aankomende stagiairs.

Tot slot waren er enkele bijzondere activiteiten waaraan ik mocht deelnemen en meewerken. Voor de sectoren waar nieuwe projecten werden ontwikkeld, werden peer groups georganiseerd waarin belangrijke spelers binnen de sector werden ingelicht over de plannen van CBI en hun mening werd gevraagd over het huidig functioneren van de markt in die sector. Zo vond ook een peer group plaats voor de sector fruit, waar ik werd ingeschakeld als ondersteuning voor een vloeiend verloop van de dag. Ik sprak onder andere met experts en de eigenaren van

importbedrijven, stelde vragen en notuleerde. AgriProFocus organiseerde een Gender Innovations middag, waar ik samen met een programma medewerker aan mocht deelnemen. Hier was ik onderdeel van een discussie over de manieren waarop de landbouwsector kon zorgen voor meer gelijkheid. Ook waren er twee beurzen waaraan ik deelnam: de Amsterdam Produce Show (in Amsterdam) en de AgriFoodTech 2017 in ’s-Hertogenbosch. De Amsterdam Produce Show mocht door alle CBI stagiairs worden bezocht en betrof de fruit- en groentesector en besloeg een avond en twee dagen. Er werden ons geen verplichte taken meegegeven, wel werd ons gevraagd om lezingen

(9)

9 te bezoeken, te netwerken en om trends in deze sector waar te nemen. Tijdens de beurs sprak ik met vele exporteurs, maar ook met agro-economen en journalisten. De AgriFoodTech 2017 was een tweedaagse beurs over de nieuwe technologische ontwikkelingen binnen de landbouw, met vele lezingen en een conferentie. Hier waren mijn twee taken om een beursverslag te schrijven en namens een MI medewerker (die niet aanwezig kon zijn) te netwerken en contact te leggen met bedrijven waarmee CBI mogelijk zou kunnen samenwerken. Ik bezocht lezingen over onder andere het gebruik van blockchaintechnologie en “Internet of Things” in de landbouw, het tegengaan van voedselverspilling en het gebruik van robots in verwerkingsfabrieken. Ik sprak met vele aanwezigen, bijvoorbeeld de directeurs van een bedrijf dat blockchains ontwikkelt voor landbouw-waardeketens, een bedrijf dat monitortechnologie verschaft voor de opslagruimtes van oogst en een professor die gespecialiseerd is in het “Internet of Food” (een zijtak van Internet of Things). Naderhand schreef ik een verslag over de lezingen en ik maakte een overzicht van de contacten die ik had gelegd.

Het werd mij al snel duidelijk dat de leerdoelen die ik had gekozen van continu belang waren voor het uitvoeren van mijn taken. Het toepassen van communicatievaardigheden bleek het meest essentieel, omdat bij het uitvoeren van vrijwel elke taak, communicatie nodig was. Zo moest ik er tijdens het schrijven van de VCS fact sheets en de BCI’s voor zorgen dat ik terugkoppelde met programma managers en andere CBI medewerkers om te zorgen dat mijn onderzoek relevant was. Het communiceren met experts, deelnemen aan vergaderingen, netwerken met externe personen en beantwoorden van vragen in de contact us box vroeg tevens om het toepassen van deze

vaardigheden. Hoewel ik aan het begin van mijn stage het gevoel had deze vaardigheden al grotendeels te bezitten, viel mij naar verloop van tijd op dat een stuk flexibeler werd en beter aanvoelde wanneer welke vorm van communicatie het meest geschikt was. Een grote invloed hierin was mijn stagebegeleider Jeanette, ik licht deze ontwikkeling dan ook verder toe in het volgende onderdeel.

Het werken volgens een planning hielp mij om mijn werk op tijd af te ronden en het overzicht te houden. Ik deed dit echter niet consequent, omdat het een stuk moeilijker bleek dan gedacht om continu bij te houden hoe ik mijn dagen moest inplannen. Vooral in het begin van mijn stage was het zo hectisch dat ik geen moment vond om mijn activiteiten dag voor dag in te plannen en deze planning te controleren. Pas toen het schrijven van de VCS fact sheets voltooid was, keerde de rust binnen CBI terug en vond ik de tijd om mijn werkplanning te ordenen. Een aantal weken lang schreef ik iedere dag een aantal taken op die ik wilde afmaken, die ik aan het eind van de dag controleerde. Ook schreef ik aan het eind van de week een geschatte planning voor de volgende week. Ook experimenteerde ik met de digitale Outlook agenda door naast mijn afspraken met anderen, ook mijn eigen activiteiten in te plannen. Dit ging een tijd lang goed, maar uiteindelijk begon het invoeren van mijn activiteiten en het schrijven van de briefjes me tegen te staan en in de weg te zitten. Zoals ik

(10)

10 al in de formulering van dit leerdoel had opgenomen, wilde ik tijd en ruimte overhouden voor

onverwachte taken. Dit bleek me vaak te overkomen, omdat medewerkers regelmatig ter plekke met een taakje of een vraag kwamen waar ik dan even achteraan moest. Het uur voor uur plannen bleek, naarmate ik voldoende ingewerkt had en haast automatisch het overzicht kon houden, niet

realistisch. Wat echter wel goed werkte, was om op chaotische momenten, of momenten waarop ik nerveus werd of het overzicht verloor, weer even terug te gaan naar mijn briefjes: opschrijven waar ik mee bezig was, wat af moest en wanneer. De rust keerde dan vrijwel meteen weer terug en vaak was het schrijven van zo’n briefje genoeg; ik hoefde er niet nog eens naar te kijken.

Het structureel uitvoeren van onderzoek was het meest belangrijk voor het schrijven van de VCS fact sheets, de BCI’s, het onderzoek naar indirecte banen en het voorbereiden van de andere presentaties. Ik bleef het moeilijk vinden om mij op de grote lijn te richten. Omdat de onderwerpen die ik behandelde mij erg interesseerden, raakte ik zo nu en dan afgeleid door bepaalde details van een sector of product, zoals bijvoorbeeld een succesverhaal van het ontwikkelen van de

kokosnootolie-industrie in Ivoorkust. Ik kon hier dan ontzettend enthousiast over worden en dergelijke anekdotes delen met medestagiairs en programma managers. Hoewel dit in sommige gevallen tot belangrijke vervolgacties leidde, zoals het verder onderzoeken van

programmamogelijkheden, kostte dit soort afleidingen ook veel tijd. Ik besefte dit van tevoren en had structureel onderzoeken daarom dan ook opgenomen in mijn leerdoelen. Hierdoor was ik mij ervan bewust dat het gebeurde en kon ik zoveel mogelijk proberen mijzelf een halt toe te roepen als ik echt te ver van het pad af raakte. Dit lukte dan ook steeds beter, waardoor ik een groot verschil bij mijzelf zag tijdens het schrijven van de BCI’s (de laatste onderzoeken die ik uitvoerde), in vergelijking met de VCS fact sheets (de eerste onderzoeken). Ik had duidelijker voor ogen waar ik naartoe werkte en probeerde in ieder onderdeel van het onderzoek dat einddoel in gedachten te houden, waardoor het makkelijker werd om bijzaken links te laten liggen. Hierbij hielp het ongetwijfeld ook dat

bepaalde sectoren erg bekend voor mij begonnen te worden, zoals de toerisme sector in Senegal en de cashew sector in West Afrika. Toch waren ook nieuwe onderwerpen voor mij steeds makkelijker om mee te werken en kon ik bijvoorbeeld goed het overzicht houden in het meeschrijven aan de BCI voor decoratieproducten in Cambodja.

Het vergroten van mijn kennis over internationale handel bleek een leerdoel dat, zoals ik had verwacht, moeilijk te bevatten was. Wanneer had ik nou daadwerkelijk genoeg geleerd? Tijdens mijn laatste gesprek met Jeanette sprak ik me hierover uit: ik vertelde haar dat ik niet het gevoel had dit leerdoel daadwerkelijk te hebben bereikt, aangezien ik de internationale handel niet echt begreep. Zij herinnerde me er echter aan dat ik gedurende zes maanden continu onderdeel was geweest van projectontwikkeling op het gebied van internationale handel. Ze stelde dat als ik de motivatie en redenering voor de uitwerking van bijvoorbeeld de cashewprojecten aan een externe partij zou

(11)

11 moeten uitleggen, ik dit haarfijn en met het gebruik van mijn kennis over handel en export zou kunnen doen. Bij nader inzien moest ik haar gelijk geven; ik was de export en handelsprocessen die zich afspeelden binnen verscheidene sectoren steeds beter gaan begrijpen.

2.3. Begeleiding tijdens mijn stage

Mijn stagebegeleider van CBI was Jeanette Scherpenzeel, programma manager in het team LDC. Jeanette en ik kwamen maandelijks samen voor een stagevoortgangsgesprek, waarin we aandacht besteedden aan mijn leerdoelen en aan mijn ervaring bij CBI in het algemeen.

Ons eerste gesprek vond plaats toen ik al een aantal weken werkzaam was bij CBI, wat ervoor zorgde dat we meteen veel te bespreken hadden. Jeanette sprak ze me in het bijzonder aan op het toepassen van communicatievaardigheden, waarbij ze als feedback meegaf dat ik soms de neiging had tijdens vergaderingen en gesprekken te ver door te vragen en met momenten wat fel of dominant kon overkomen. Ze legde uit dat het leren aanpassen aan de situatie en in iedere context opnieuw te beschouwen welke manier van communicatie gepast was, kon helpen het contact met anderen te versoepelen. Ik vond het moeilijk om dit te horen, omdat ik mijzelf zag als een

communicatief sterk persoon die zich gemakkelijk kon aanpassen. Hoewel het een gevoelige snaar raakte, zag ik tijdens dit gesprek wel in wat ze bedoelde. Tijdens enthousiaste momenten in een gesprek, of wanneer het gesprek een onderwerp betrof dat mij erg aanging, vond ik het moeilijk anderen te laten spreken en neigde ik ernaar te blijven hangen op dat onderwerp. Jeanette legde uit dat het logisch is om te willen blijven hangen op een onderwerp dat je interesse heeft, maar dat het altijd goed is om te controleren of de groep waarin je je op dat moment bevindt, diezelfde interesse heeft. We spraken af dat wanneer we beiden in een vergadering zaten en ik bleef hangen op een onderwerp, ze me hier kort op zou wijzen zodat ik mijzelf kon corrigeren. Opvallend genoeg bleek dit achteraf niet nodig, omdat de bewustwording van anderen om mij heen vanzelf al maakte dat ik mij aan mijn omgeving aanpaste. Een aantal gesprekken later vroeg ik ernaar en gaf ik zelf aan me rustiger te voelen en sneller kon inschatten of een opmerking of vraag relevant was, een observatie die zij met me deelde.

In latere stagevoortgangsgesprekken besteedden we wat leerdoelen betrof vooral aandacht het structureel uitvoeren van onderzoek en het werken volgens een planning. Jeanette checkte met mij hoe dit ging en merkte op dat details mij soms inderdaad afleidde van het grote geheel. Met betrekking tot plannen probeerde ze mij in de eerste plaats aan te moedigen het schrijven van briefjes vol te houden. Toen het echter duidelijk werd dat ik me meer op mijn gemak voelde met het flexibel inzetten van deze techniek, had zij hier ook begrip voor. Over het ontwikkelen van mijn kennis van internationale handel spraken we in feite pas tijdens ons laatste stagegesprek, zoals ik dit eerder al noemde.

(12)

12 Verreweg het grootste gedeelte van mijn gesprekken met Jeanette gingen over de sfeer binnen CBI, mijn eigen motivatie en hoe ik hiermee omging. Het was voor mij redelijk gemakkelijk om mijn ervaringen met haar te delen, omdat ze geïnteresseerd overkwam en oprecht probeerde mij te ondersteunen bij zaken die ik ingewikkeld vond en ze er niet voor terugschrok om haar eigen ervaringen te delen bij het geven van advies. Ook vroeg ze tijdens ons laatste gesprek ook wat mijn ervaring met haar als begeleider was geweest en of ik verbeterpunten kon noemen, waardoor ik het gevoel kreeg dat ze mij serieus nam en ook zelf van de ervaring wilde leren. Jeanette had een scherpheid waar ik af en toe van kon schrikken, maar die mij zelf ook de motivatie gaf om

onderwerpen aan te snijden die niet altijd even gemakkelijk waren. Zo deelde ik onder andere met haar dat ik het moeilijk had gevonden om te zien dat ze veel samenwerkte met een mede stagiair die niet onder haar begeleiding viel. Ik voelde me een gelijke onder de begeleiding van Jeanette, omdat ik serieus werd genomen en omdat we beiden de vrijheid hadden om te zeggen wat ons bezighield. Naast begeleiding vanuit CBI zelf, was ik door een vriendin die opgeleid is als coach gevraagd of ik ervoor voelde enkele sessies met haar aan te gaan. Deze sessies waren bedoeld om mij te leren omgaan met perfectionisme en haar vaardigheden als coach verder te ontwikkelen. Ik was op haar aanbod ingegaan en had voor mijzelf besloten dat ik met behulp van deze sessies kon zorgen dat ik het beste uit mijn stage zou halen. Perfectionisme had, naar mijn idee, in mijn leven en academische carrière gezorgd voor faalangst, uitstelgedrag en het algemene gevoel dat ik nooit echt genoeg moeite stak in de dingen die ik deed. De leerdoelen die ik had opgesteld waren dan ook geschreven vanuit het idee dat ze mij zouden helpen om niets uit te stellen en elke taak perfect uit te voeren. Gedurende mijn stage en gedurende het verloop van de coaching sessies, werd mij langzaamaan duidelijk dat het niet nodig was mijzelf compleet opnieuw uit te vinden. Zoals bijvoorbeeld werkdruk altijd voor motivatie had gezorgd, bleek het voor mij nodig om die druk er enigszins in te houden. Alles vooruitplannen hielp mij niet gemotiveerd en geïnteresseerd te blijven. Een serie van vier sessies zorgde ervoor dat ik mijzelf en mijn kwaliteiten op een andere manier begon te beoordelen. Ik werd rustiger en had meer ruimte voor mijzelf.

2.4. Motivatie, sfeer en contacten

Mijn stageperiode bij CBI was de eerste keer dat ik fulltime op een kantoor werkte. Zowel in mijn eigen motivatie als in de sfeer op kantoor en mijn contact met collega’s, beleefde ik verrassende momenten.

Toen ik op 17 juli 2017 begon bij CBI, bevond de organisatie zich midden in de VCS fase. Ik startte mijn stage tegelijkertijd met één mede stagiair; de rest van de stagiairs zou tussen augustus en begin september arriveren. In het begin was het ontzettend druk, ik werkte samen met de andere stagiair, een oud-stagiair en enkele uitzendkrachten om de deadline voor de VCS fact sheets te halen:

(13)

13 er moesten zo’n 60 documenten worden geschreven. De eerste weken had ik geen tijd om na te denken over mijn ervaring, over mijn planning, of over hoe de rest van mijn stage eruit zou zien. Dagenlang werkte ik vrijwel non-stop aan de documenten, zat ik bij vergaderingen en kwam ik compleet uitgeput thuis. Hoewel het erg vermoeiend was, had ik ontzettend veel plezier in het schrijven van de documenten. Het gevoel van urgentie was erg motiverend, daarnaast had ik het idee dat ik ergens naartoe werkte en dat wat ik deed, nuttig was.

Toen de VCS fase afgerond werd, was het opeens erg rustig op het kantoor. Er was in

vergelijking met de eerste weken zo weinig te doen dat het voelde alsof ik in een gat viel. Het duurde een tijdje voordat ik opnieuw de motivatie vond voor de minder dringende klussen. Eén van de stagiairs, die precies op de dag van de VCS deadline was begonnen, klaagde voortdurend dat er geen werk was en dat ze zich verveelde. In het begin voelde ik me precies zo (al had ik uiteraard wel gevoeld hoe het was als er veel werk lag) en had ik de neiging me sterk mee te laten slepen in dit gevoel. Toen de rest van de stagiairs een week of twee later arriveerde, kreeg ik echter nieuwe energie en begon ik actief te zoeken naar taken. Dit bleek erg effectief: ik had tijdens de stagiair intro dag (die plaatsvond toen ik zeven weken werkzaam was bij CBI) mijn interesse getoond voor de werkzaamheden van het M&E team. Kort daarna kwam een van de medewerkers mij vragen of ik mee wilde helpen met het onderzoeken van indirecte banen en het in elkaar zetten van een

presentatie en activiteit. Het werd voor mij toen duidelijk dat, zoals mij vooraf ook al was verteld, het inderdaad nodig was om een proactieve houding aan te nemen om werk te krijgen.

Gedurende de rest van mijn stage kwam en ging mijn motivatie met vlagen. Hoe rustiger het was, hoe moeilijker ik het vond om me actief op te stellen. Tijdens erg rustige dagen probeerde ik onder andere aan mijn stageverslag te werken, maar in veel gevallen lukte me dit niet. Het viel mij toen wel op dat de vaste uren van een kantoorbaan weinig ruimte overlieten voor het komen en gaan van productieve momenten. Ik ben bij uitstek iemand die graag ’s ochtends vroeg of ’s avonds werkt; de middagen zijn mijn minst productieve momenten tenzij er veel werkdruk is. Het was in het begin van mijn stage dan ook moeilijk om niet aan het werk te gaan wanneer ik thuiskwam, of in het weekend. Ik sprak echter met mijzelf af dat ik daar niet aan zou beginnen, omdat het dan

hoogstwaarschijnlijk een gewoonte zou worden.

Omdat CBI een overheidsorganisatie is die handelt in opdracht van BZ, was de invloed van BZ op de projecten en de ontwikkeling ervan sterk voelbaar. Overheidsbeleid bepaalde dat veel van onze nieuwe projecten zich in Afrika zouden bevinden, iets waar ik in eerste instantie erg enthousiast over was. Het werd naarmate ik langer bij CBI stageliep echter duidelijk dat in bepaalde gevallen landen of sectoren simpelweg een voorkeurspositie hadden omdat BZ van mening was dat hierop moest worden ingezet. Landen die vervolgprojecten hadden verwacht, zoals Pakistan en

(14)

14 programma managers. Omdat CBI zich veel bezighoudt met de ontwikkeling van MKB’s volgens ethische en verantwoordelijke standaarden (in lijn met SDG8), was het voor elk project belangrijk dat er werd ingespeeld op dit soort aspecten. De manier waarop dit gebeurde vond ik soms echter verontrustend, omdat voor elk aspect van CSR werd gevraagd wat voor het bedrijf de financiële meerwaarde zou zijn. Zo nam ik eens deel aan een interne sessie over gender toen het argument naar voren kwam dat veel vrouwen aannemen nuttig was, omdat vrouwen harder werken dan mannen. Omdat ethisch en innoverend handelen voor mij einddoelen zijn en geen hulpmiddelen voor groter financieel succes, konden dit soort momenten mij ontzettend frustreren. Ook werd er veel gesproken over de manieren waarop CBI resultaten kenbaar moesten worden gemaakt aan BZ, waardoor ik soms het gevoel kreeg dat het verkondigen van de prestaties van de overheid en haar organisaties prioriteit had over de kwalitatieve resultaten voor MKB’s in de landen waar CBI actief is. Dit frustreerde me en had soms een negatief effect op mijn motivatie. Ik zag programma managers klagen of grapjes maken over de landen waarin zij projecten draaiden en met momenten kreeg ik het gevoel dat de medewerkers zich meerderwaardig voelden aan de mensen die deelnamen aan CBI-projecten.

De sfeer op het kantoor was met tijden moeilijk te begrijpen. In totaal waren er in het begin negen stagiairs, maar één van ons voelde zich niet op haar plek en besloot een andere stage te zoeken. De groep die overbleef was al snel erg hecht. We konden heel goed met elkaar opschieten, aten vrijwel elke lunch met elkaar en gingen ook na kantooruren zo nu en dan borrelen. Soms was er wel een gevoel van competitie, vooral op momenten dat het niet erg druk was en iedereen

probeerde om toch iets te doen te hebben. Dit was niet echt vervelend en zorgde er in vele gevallen ook wel voor dat ik gemotiveerd was. Ik denk dat ik me zonder de andere stagiairs erg alleen had gevoeld binnen de organisatie, omdat er met de medewerkers zelf maar weinig sociaal contact was. Dit was vooral duidelijk te zien in het contact tussen de medewerkers zelf: er waren een aantal “cliques” die met elkaar omgingen en kletsten, maar daarbuiten trad men niet echt. De meeste van mijn collega’s waren erg vriendelijk tegen mij en stonden er in veel gevallen voor open dat ik ze meehielp met taken. Sommigen kwamen wel eens een praatje maken, maar bijna niemand vroeg bijvoorbeeld of ik mee ging lunchen. Uiteindelijk vroegen wij als groep zelf zo nu en dan een CBI-medewerker mee, wat vrijwel altijd veel enthousiasme en wat haast leek op ongeloof teweeg bracht. Ik vond het behoorlijk choquerend deze cultuur heerste in een groep volwassenen, het was een sfeer die mij nog het meest deed denken aan mijn jaren op de middelbare school.

In één geval bevond ik mij in een extreme situatie. Een collega die ingedeeld stond voor de ontwikkeling van twee cashewprojecten, had naar mijn idee de neiging om zich afzijdig te houden en niet mee te werken. Taken die door de programma managers aan haar werden opgedragen werden niet uitgevoerd, ze was vaak afwezig voor vergaderingen en besprekingen en was veelal

(15)

15 onbereikbaar voor het geven van feedback. Programma managers klaagden over haar tegen mij en in veel gevallen werden taken die in eerste instantie voor haar bedoeld waren, uiteindelijk op mij overgedragen. Naarmate de ontwikkeling van het project vorderde begon ik mij steeds meer te irriteren, ondanks dat ik ook inzag dat haar nalatigheid niet mijn verantwoordelijkheid was. Ik deelde mijn frustraties met een mede stagiair die ook al meerdere malen met haar had gewerkt en

eenzelfde ervaring had gehad. Toen mijn collega nogmaals afwezig was voor een bespreking, liep ik naar haar toe om haar te confronteren. Echter, toen ik het kantoor binnenstapte waar ze zat bleek dat ik niet alleen kwaad was op haar, maar zij ook op mij. Ze sprak me erop aan dat ik achter haar rug om over haar gesproken had en dat ik mijn plaats als stagiair niet kende. Hoewel ik in eerste instantie verrast was en zenuwachtig werd omdat er naar me geschreeuwd werd, lukte het me om rustig te blijven. Ik gaf aan dat het klopte dat ik over haar gesproken had, dat ik inderdaad moeite had met de manier waarop ze met haar werk omging en dat ik bereid was dit toe te lichten. Toen ze hier niet op inging, liet ik haar een lange tijd praten zonder al te veel terug te zeggen, totdat ze op een gegeven moment onrustig werd van mijn stilte. Ik gaf aan dat het wellicht waar was dat ik het recht niet had om als stagiair kritiek op haar functioneren te leveren en dat ik dit zeker niet achter haar rug had moeten doen. Omdat ik van haar niet de erkenning kreeg dat ook zij zich anders had kunnen

gedragen, stelde ik simpelweg voor dat ik van dat moment aan niet langer mijn irritaties met anderen zou bespreken. Dit voorgeval maakte erg veel indruk op me. Binnen CBI was het me al eerder

opgevallen dat collega’s elkaar niet rechtstreeks aanspraken wanneer zich problemen voordeden. Meerdere mensen hadden mij immers verteld over het functioneren van deze collega, maar het leek erop dat niemand haar direct had aangesproken. Het stoorde mij dat ik was meegegaan in die cultuur. Ik voelde me achteraf dan ook voornamelijk opgelucht dat ze mij erop had aangesproken en dat ik zelf duidelijk had kunnen maken dat ik me irriteerde, maar ook dat ik fout had gezeten.

Ondanks sommige moeilijke momenten, irritaties over gedrag wat ik als kinderachtig

ervaarde en met moment frustraties over mijn eigen gebrek aan motivatie, raakte ik erg gehecht aan de organisatie en haar medewerkers. Toen mijn laatste week bij CBI aanbrak was ik overweldigd door nostalgie en een gevoel dat ik alleen kan omschrijven als voorlopende heimwee. Samen met de andere stagiairs organiseerde ik een afscheidsborrel. Vrijwel alle medewerkers die op die dag aan het werk waren kwam langs om afscheid te nemen, er werd een speech gegeven en we kregen elk een afscheidscadeau.

(16)

16 3. Na afsluiting van de stageperiode

3.1. Terugblik op mijn verwachtingen

Nu mijn stageperiode is afgelopen, heb ik erg veel ervaringen om aan terug te denken. Gedurende een periode van zes en een halve maand werkte ik fulltime bij CBI. In die periode ben ik verrast door mijzelf en mijn omgeving.

Als ik terugkijk naar mijn leerdoelen, meen ik dat ik veel ben gegroeid, maar niet in alle gevallen op de manieren die ik had verwacht. Ik ben milder voor mezelf geworden en heb geleerd om toe te geven dat ik niet alles weet en dat ik fouten maak. Ik ben mezelf tegengekomen tijdens mijn stage: het roddelen over anderen, het afgeleid raken, het nodig hebben van werkdruk en het door willen hameren. In sommige gevallen was het nodig om mijzelf bij te sturen, maar soms bleek de oplossing juist te liggen in mezelf ruimte te geven te zijn wie ik ben. Wat mij het meest bij is gebleven, zijn de momenten waarop ik eerlijk kon zijn naar mijzelf en anderen. De ruzie met mijn collega, waar ik in staat was toe te geven dat ik fouten had gemaakt ondanks dat ik kwaad was, is iets waar ik oprecht trots op ben. Daarnaast heb ik ook geleerd dat ik onzeker kan zijn over mijn kennis en vaardigheden en dat ik, net zoals ik mag toegeven dat ik dingen niet weet, ook meer

zelfvertrouwen mag uitstralen en trots mag zijn op de dingen die mij goed afgaan. Mijn leerdoelen hebben mij hierbij geholpen, ook omdat ik mezelf heb toegelaten ze gedurende de stage mee te laten vormen met mijn eigen ontwikkeling. Ik heb ook veel kracht kunnen halen uit mijn gesprekken met Jeanette en mijn medestagiairs.

Als stagiair kreeg ik veel verantwoordelijkheden en werd ik betrokken bij belangrijke en interessante processen. Hoewel ik dit in zekere zin had verwacht, had ik niet kunnen voorspellen dat er op zo’n grote wijze er een beroep op mij zou worden gedaan. Als stagiair was dit een fantastische positie: ik heb meegeholpen met het ontwikkelen van projecten die waarschijnlijk dit jaar worden opgestart. Het feit dat mijn bijdrage een direct effect heeft gehad op de manier waarop deze projecten eruit gaan zien, is voor mij ongelooflijk. Ik besprak dit met momenten met mijn

medestagiairs en we waren altijd onder de indruk van de hoeveelheid verantwoordelijkheid die ons werd toevertrouwd.

Van CBI had ik achteraf gezien waarschijnlijk verwacht dat de organisatie een denkwijze zou hebben die gelijk is aan mijn eigen. Daarentegen bleek dit anders te liggen en werd ik geconfronteerd met een meer “business”-gericht model. Hoewel ik dit moeilijk vond, kreeg ik desondanks van experts, deelnemers en consultants te horen dat juist die insteek maakte dat CBI in staat was MKB’s te ontwikkelen. Wat ik hieruit opmaak is dat het altijd goed is om je eigen mening niet voor feit aan te nemen en dat begrip tonen voor andere perspectieven juist kan helpen je eigen denkwijze hoorbaar te maken.

(17)

17 Het intern functioneren van de organisatie zelf was voor mij wel choquerend. Ik had niet

verwacht dat een groep volwassen mensen met elkaar om zouden gaan op de manieren die ik ben tegengekomen. Hoewel het misschien wat naïef was, verwachtte ik dat mensen werkzaam in ontwikkelingssamenwerking een meer open en sociale houding op kantoor zouden aannemen. De ervaring die ik wat dat betreft in CBI heb gehad, maakt mij wel enigszins huiverig voor het werken op een kantoor in de toekomst.

3.2. Raakvlakken met studie(s)

Mijn masteropleiding Internationale Betrekkingen heeft er absoluut voor gezorgd dat ik voorbereid mijn stage inging. Het was uiteraard handig bij dat mijn interesse bij ontwikkelingslanden en

ontwikkelingssamenwerking lag, maar ook mijn vakken en de focus op globalisatie binnen de master speelden een rol. Zo hielp het onderwijs wat ik heb gehad over staatsrelaties vaak bij het

kunnen begrijpen van de opmaak van beleid en de invloed die dat uitoefent op projecten van de overheid, zowel in positieve als negatieve zin. Verder kwamen de onderwerpen in vakken zoals Ethiek en Klimaatverandering erg vaak terug en kon ik de kennis die ik hierbij had opgedaan

gebruiken om me sneller bekend te maken met de werkwijzen en doelen van CBI. Een groot verschil tussen mijn studie en mijn stage was echter dat de opleiding zeer kritisch is en kritisch denken versterkt, terwijl tijdens mijn stageperiode een kapitalistisch perspectief veel voorkomender was. Dit maakte het met momenten wel lastig om het perspectief van de organisatie te accepteren en mij eraan te verbinden. Ik zie dit niet als iets negatiefs, maar het vermoeilijkte met momenten wel mijn begrip voor de organisatie.

Ook nu ik gestart ben met mijn vervolgopleiding in internationaal recht, komen dit soort onderwerpen geregeld nog naar voren. Eén van mijn huidige vakken is CSR, waarbij ik tijdens mijn lessen tal van praktijkvoorbeelden kan noemen en daarbij ook mijn medestudenten kan helpen een beter begrip van de situatie in de werkelijkheid te vormen. De kennis die ik heb opgedaan wat betreft internationale handel is kennis die in mijn huidige studie dagelijks van pas komt.

3.3. Carrièremogelijkheden en interesses

Tijdens mijn stage probeerde ik me veelal af te vragen in welke functie ik mijzelf zag werken, als ik na mijn opleiding werkzaam zou zijn bij CBI. Na mijn eerste ontmoetingen en gesprekken met experts, werd voor mij al snel duidelijk dat ik het meeste voelde voor een carrière als expert of consultant. Een expert die voor CBI werkt, voort extern onderzoek uit of geeft trainingen bij Export Coaching Programma’s. Wat mij hierin vooral aanspreekt is de onafhankelijkheid, de mogelijkheid om te reizen en een eigen verantwoordelijkheid voor het creëren van werk. Het werken binnen de organisatie als medewerker spreekt mij veel minder aan, omdat ik het bureaucratische karakter van het werk en de

(18)

18 standaard kantooruren weinig inspirerend vindt. Daarnaast heb ik gezien hoe mensen binnen het kantoor met elkaar omgaan, een sfeer waarin ik mij liever niet bevindt.

3.4. Advies voor toekomstige stagiairs

Voor studenten die interesse hebben in het stagelopen bij CBI heb ik enkele adviezen. Allereerst raad ik studenten aan wat mij voorafgaand aan de stage ook is aangeraden: stel je actief op om je stage zo leerzaam mogelijk te maken. De medewerkers bij CBI waarderen een sterke motivatie en

behulpzaamheid; als je aangeeft interesse te hebben in een bepaald onderwerp of project, werpt dit vrijwel altijd vruchten af.

Daarnaast is het belangrijk dat je sterk in je schoenen staat. Probeer zo eerlijk mogelijk te zijn en bespreek als het mogelijk is je ervaringen met je stagebegeleider bij CBI. Niet iedereen heeft een actieve stagebegeleider; in zo’n geval kan het helpen om met je medestagiairs te praten of met vrienden en familie. Het bespreken van je ervaringen zorgt ervoor dat je constructief te werk kunt gaan met wat je tegen komt. Het kan moeilijk zijn om de negativiteit van anderen te ervaren, maar probeer wat je hoort en ziet te relativeren en jezelf altijd ruimte te geven voor je eigen mening.

Tot slot: zorg dat je zoveel mogelijk contacten opdoet tijdens je stage, zowel intern als extern. Mensen zullen je onthouden als je de moeite neemt om ze te vragen wie ze zijn en hoe ze in hun functie terecht zijn gekomen. Welke carrière je na je opleiding ook instapt, het creëren van een netwerk is altijd een goede stap.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het derde hoofdstuk reflecteer ik op het gehele proces, waarbij aandacht is voor de plek welke deze stage inneemt binnen mijn (academische) loopbaan en hoe deze stage mij

Behalve monetair beleid kent de wet omtrent de PBOC uit 2003 ook andere functies aan de centrale bank toe waaronder; (1) het uitgeven van orders en regels in

Figure 7: The components of the total Annex I (KP ratified) annual emission reductions (domestic, hot air (surplus emissions), JI and CDM) (a:left) and the annual costs and gains of

population in the Netherlands was estimated in an exposure assessment using data on concentrations of fumonisin B 1 in different food products combined with the consumption rate..

Toch is er iets voor te zeggen dat het in die tijd, met zijn sterk geloof in Europese integratie, in internationale samen- werking en in wereldvrede door wereldrecht,

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

o Sinds de Koude Oorlog heeft de term ook als betekenis: het door Amerika gedomineerde kapitalistische blok in westen, als opponent voor het door de USSR gedomineerde oosten..