• No results found

BESLUIT Dienst uitvoering en toezicht Energie I. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Dienst uitvoering en toezicht Energie I. VERLOOP VAN DE PROCEDURE"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Nummer: 101606_1/ 16 101606_2/ 11 101606_3/ 13 101606_4/ 12 101606_5/ 10 101606_6/ 13 101606_7/ 15 101606_8/ 11 101606_9/ 16 101606_10/ 14 101606_11/ 15 101606_12/ 14 101606_13/ 13 101606_14/ 12 101606_15/ 12 101637-3 101642-4

Besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie op de bezwaren tegen zijn besluit van 27 juni 2003 tot vaststelling van de aansluit- en transporttarieven voor het jaar 2003 zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 voor Eneco Netbeheer B.V. (kenmerk 101127/ 43.O443), zoals gewijzigd bij zijn besluit van 1 oktober 2003(kenmerk 101127_1/ 2.O235).

I.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1. De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: directeur DTe) stelt ingevolge artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) de maximum aansluit- en transporttarieven voor elektriciteit voor het jaar 2003 vast (hierna: nettarieven). In de laatste week van juni en de eerste week van juli 2003 zijn de nettarieven voor de periode van juli tot en met december 2003 vastgesteld.1 Voor Eneco Netbeheer B.V. (hierna: Eneco) is dat geschied op 27 juni 2003 bij besluit met kenmerk 101127/ 43.O443.

2. Als gevolg van wijzigingen in de toe te passen systematiek en als gevolg van wijzigingen in data van enkele netbeheerders heeft de directeur DTe op 1 oktober 2003 de nettarieven voor

(2)

alle netbeheerders2 gewijzigd bij besluit met kenmerk 101124/ 46 (hierna: het wijzigingsbesluit).

3. Tegen het besluit van 27 juni 2003 gericht tot Eneco is bezwaar gemaakt door de volgende partijen (met datum ontvangst door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Juridische Dienst)):

partij: nummer (sub-)zaak: datum ontvangst NMa:

Prins Op- en Overslag B.V. 101606_1 31 juli 2003

Hoek Loos B.V. 101606_2 12 augustus 2003

Unimills B.V. 101606_3 13 augustus 2003

Eurogrit B.V. 101606_4 13 augustus 2003

Air Products Nederland B.V. 101606_5 12 augustus 2003

Ferro (Holland) B.V. 101606_6 13 augustus 2003

Akzo Nobel Energy B.V. 101606_7 13 augustus 2003

HTM 101606_8 13 augustus 2003

Hunter Douglas Europe B.V. 101606_9 12 augustus 2003

Esso Nederland B.V. 101606_10 13 augustus 2003

ExxonMobil Chemical Holland LLC 101606_11 13 augustus 2003 Rotterdam Antwerpen Pijpleiding N.V. 101606_12 13 augustus 2003

TEAM Terminal B.V. 101606_13 13 augustus 2003

F. Wellink Lekkerkerk B.V. 101606_14 4 augustus 2003 Handelsvereniging “ De Producent” B.A. 101606_15 28 augustus 2003

DSM Special Products B.V. 101637 6 oktober 2003

PKF B.V. 101642 6 oktober 2003

4. Op de bezwaren van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die behalve tegen de onderhavige besluiten tegen alle besluiten inzake de nettarieven voor 2003 bezwaar heeft gemaakt, wordt beslist in een afzonderlijk besluit (kenmerk 101608/ 44, 101627/ 13 en 101628/ 12).

5. Ingevolge artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de bezwaren – mits ontvankelijk – geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit.

6. Partijen die bezwaar hebben gemaakt is na ontvangst van hun bezwaarschrift door de Juridische Dienst van de NMa in voorkomend geval bij brief gelegenheid gegeven:

· eventuele gebreken te herstellen (onder verwijzing naar artikel 6:5 jo. 6:6 Awb),

(3)

· aannemelijk te maken dat eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar is (artikelen

6:7, 6:8, 6:9 jo. 6:11 Awb),

· aanvullende informatie te verschaffen (veelal met name met betrekking tot de

bevoegdheid van de desbetreffende ondertekenaar(s) om namens de rechtspersoon bezwaar in te dienen), c.q.

· te beargumenteren waarom de desbetreffende partij als belanghebbende in de zin van

artikel 1:2 Awb kan worden beschouwd.

7. Op 16 oktober 2003 heeft ten kantore van de NMa een hoorzitting plaatsgevonden om de partijen die bezwaar hebben gemaakt en de desbetreffende netbeheerders in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Alle bezwaarmakers – met uitzondering van de hieronder onder randnummer 8 genoemde partijen – en de desbetreffende netbeheerders zijn daartoe uitgenodigd. Van de hoorzitting is verslag opgemaakt, dat aan alle partijen is toegezonden.

8. DSM Special Products B.V. en PKF B.V., wier bezwaarschriften zijn binnengekomen op 6 oktober 2003, is met het oog op het zeer late tijdstip van indiening van deze bezwaarschriften slechts gevraagd te motiveren waarom de termijnoverschrijdingen in hun geval als

verschoonbaar zouden moeten worden aangemerkt.

II.

BEOORDELING ONTVANKELIJKHEID

9. Op de bezwaren wordt slechts ingegaan indien en voorzover de bezwaren ontvankelijk zijn.

II.1

Termijnoverschrijding

10. Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of een beroepschrift zes weken. Deze termijn is van openbare orde, zodat daarvan niet mag worden afgeweken – ook niet met instemming van het desbetreffende bestuursorgaan. Artikel 6:8, eerste lid, Awb bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Met name de artikelen 3:41 en 3:42 Awb bevatten regels met betrekking tot de bekendmaking.

(4)

12. De directeur DTe heeft omtrent de op 27 juni 2003 genomen besluiten mededeling gedaan in de Staatscourant van 2 juli 2003. Onverminderd de toepasselijkheid van artikel 3:41, eerste lid, Awb wordt een dergelijke mededeling gedaan met het oog op de transparantie van het optreden van de directeur DTe.

13. Aangezien de tariefbesluiten, waaronder het bestreden besluit, op 27 juni 2003 aan de netbeheerders zijn toegezonden is de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 28 juni 2003 aangevangen. Deze termijn is ingevolge artikel 6:7 Awb op 8 augustus 2003 geëindigd. Derhalve hadden bezwaarmakers tot en met 8 augustus 2003 bezwaar kunnen maken.

14. Alleen de bezwaarschriften van Prins Op- en Overslag B.V. (zaak 101606_1) en van F. Wellink Lekkerkerk B.V. (zaak 101606_14) zijn tijdig ingediend en ontvangen. De andere

bezwaarschriften zijn gedateerd en door de NMa ontvangen na 8 augustus 2003. Derhalve zijn deze bezwaarschriften niet tijdig ingediend. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

15. Uit de mededeling in de Staatscourant kon niet worden opgemaakt wanneer de daarin opgesomde besluiten bekendgemaakt zijn. Desondanks meent de directeur DTe dat termijnoverschrijding in dit geval voor rekening van de bezwaarmakers dient te blijven. De mededeling heeft niet plaatsgevonden op grond van een wettelijke verplichting, zodat eventuele onvolkomenheden daarin (anders dan eventuele onjuistheden) op zichzelf niet tot verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen leiden. Het lag naar de mening van de directeur DTe op de weg van bezwaarmakers, in geval van onzekerheid omtrent ingang en verloop van de bezwaartermijn, zich bijvoorbeeld met de DTe in verbinding te stellen om dergelijke onzekerheid weg te nemen,3 dan wel tijdig bezwaar te maken op nader in te dienen gronden.

16. Daarbij neemt de directeur DTe mede in ogenschouw dat alle bezwaarmakers bedrijfsmatig voor hun belangen zijn opgekomen, zodat – meer dan in het geval van “ normale” burgers – kennis van het stelsel van rechtsbescherming mag worden verondersteld. Voorzover die kennis binnen de desbetreffende bedrijven niet of onvoldoende aanwezig is, mag van hen worden verwacht dat zij zich voorzien van deskundige rechtsbijstand.

17. Aan Handelsvereniging “ De Producent” B.A. (hierna: De Producent) is schriftelijk gevraagd naar de verschoonbaarheid van de geconstateerde termijnoverschrijding. Bij brief van 5 september 2003 is daarop gereageerd. De reactie van De Producent komt er op neer dat deze vereniging de tarieven op de overzichten moeilijk kon interpreteren, dat men alleen de

(5)

facturen van juni en juli 2003 met elkaar kon vergelijken, en dat men onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt zodra de factuur van juli 2003 ontvangen was.

18. De directeur DTe is van oordeel dat De Producent hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geconstateerde termijnoverschrijding verschoonbaar is. De reactie van De Producent gaat immers geheel uit van de wijze waarop De Producent door Eneco op de hoogte is gebracht van nieuwe tarieven; de reactie zegt niets over de vraag waarom De Producent te laat heeft gehandeld naar aanleiding van of op basis van bekendmaking en/ of mededeling van het bestreden tariefbesluit van de directeur DTe. Voorzover uit de reactie van De Producent en uit zijn bezwaarschrift moet worden afgeleid dat die vereniging zich in het geheel niet bewust is geweest van het besluit, is de directeur DTe van oordeel dat dit voor rekening van bezwaarde dient te blijven. Zoals hierboven reeds aangegeven heeft de directeur DTe niet alleen het besluit bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze, maar daarenboven onverplicht in de Staatscourant mededeling gedaan van het feit dat het besluit was genomen. De Producent heeft niet doen blijken van omstandigheden die de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar zouden maken. Mede gezien het hierboven onder randnummer 16 overwogene dient de termijnoverschrijding naar het oordeel van de directeur DTe dan ook voor rekening van De Producent te blijven.

19. Ter hoorzitting is van de zijde van Hunter Douglas Europe B.V. gesteld dat zijn

bezwaarschrift tijdig zou zijn ingediend.4 Met hetgeen hierboven onder de randnummers 10 tot en met 16 is overwogen, meent de directeur DTe dat die stelling afdoende is weerlegd.

20. Akzo Nobel heeft tijdens de hoorzitting betoogd dat er geen sprake is van een

termijnoverschrijding. Wanneer artikel 3:41 aan de orde zou zijn, dan hadden, aldus Akzo Nobel, alle belanghebbenden – waaronder dus ook Akzo Nobel – het besluit van de Dte hebben moeten ontvangen. Nu dit niet is gebeurd zou het besluit nog niet op de

voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Er loopt dan nog geen termijn, waardoor Akzo Nobel te vroeg bezwaar zou hebben aangetekend. Akzo Nobel betoogde voorts dat wanneer de algemene bekendmaking in de Staatscourant moet worden beschouwd als de algemene kennisgeving zoals bedoeld in artikel 3:42 Awb, de termijn is aangevangen op 2 juli 2003 waardoor de laatste dag waarop bezwaar kon worden ingediend 13 augustus was. Met hetgeen hierboven onder de randnummers 10 tot en met 16 is overwogen, meent de directeur DTe dat de stelling van Akzo Nobel afdoende is weerlegd.

21. Ook DSM Special Products B.V. en PKF B.V. is schriftelijk gevraagd te motiveren waarom zij niet in verzuim kunnen worden geacht.

22. DSM Special Products B.V. heeft hierop niet gereageerd, zodat die onderneming niet

aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding haar niet te verwijten is. De directeur

(6)

DTe is daarom van mening dat het bezwaar van DSM Special Products B.V. kennelijk niet-ontvankelijk is.

23. PKF B.V. heeft bij brief van 14 oktober 2003 gereageerd. Dit bedrijf heeft slechts aangevoerd dat het van Eneco niets ontvangen heeft. Het gaat er kennelijk van uit dat Eneco hem het bestreden besluit had moeten toezenden. Dit doet naar de mening van de directeur DTe niet af aan de aanvang van de bezwaartermijn op de dag na verzending van het bestreden besluit aan Eneco. Hetzelfde geldt voorzover PKF ervan zou uitgaan dat Eneco anderszins een tariefwijziging vooraf aan PKF zou moeten aankondigen. Ook na de bedoelde brief van PKF is de directeur DTe van mening dat de bezwaren van PKF kennelijk niet-ontvankelijk zijn wegens termijnoverschrijding.

24. Ingevolge artikel 7:3 aanhef en onder a Awb kon er, naar aanleiding van het hierboven onder de randnummers 21 tot en met 23 beschrevene, van worden afgezien DSM Special Products B.V. en PKF B.V. te horen.

25. De directeur DTe is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de bezwaren van alle onder randnummer 3 opgesomde partijen, met uitzondering van Prins Op- en Overslag B.V. (zaak 101606_1) en F. Wellink Lekkerkerk B.V. (zaak 101606_14), niet-ontvankelijk zijn wegens termijnoverschrijding.

II.2

Rechtstreeks belang

26. Wanneer derden in hun belang worden geraakt uit hoofde van hun contractuele relatie met de geadresseerde van het besluit, worden hun belangen doorgaans niet geacht rechtstreeks te zijn betrokken bij dat besluit. Zij worden niet als belanghebbende aangemerkt, aangezien hun belang wordt geacht niet rechtstreeks door het besluit te worden geraakt.5 Zij hebben in zoverre slechts een “ afgeleid belang” .

27. De directeur DTe is van oordeel dat de partijen die bezwaar hebben gemaakt tegen de thans bestreden besluiten, niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt door de bestreden besluiten. Bij de onderhavige tariefbesluiten van DTe zijn slechts maximum-tarieven aan de orde; of die tarieven ook aan afnemers in rekening zullen worden gebracht is tenminste mede afhankelijk van de overeenkomst tussen de afnemer en de netbeheerder.

5 Zie ook de recente uitspraak van het CBb (27 juni 2003, nr. AWB 02/ 867, te vinden op

www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AI0109) waarin dat college geen rechtstreeks belang aannam omdat de gevolgen van het desbetreffende besluit voortvloeiden uit de contractuele relatie tussen de appellant en de door het besluit geadresseerde(n) (in casu: partijen bij de in 1997 gesloten overeenkomst tussen de elektriciteitsproductiesector en de

(7)

28. Van de zijde van Hunter Douglas Europe B.V. is ter hoorzitting aangevoerd dat die onderneming in een bepaalde contractuele relatie tot Eneco en een derde staat.6 Naar het oordeel van de directeur DTe is in zoverre a fortiori sprake van een afgeleid belang. De contractuele relatie met de derde wordt hier immers nog toegevoegd aan de contractuele relatie tussen afnemer en netbeheerder, welke relatie blijkens het bovenstaande al van dien aard is dat het bestreden besluit het belang van de afnemer niet rechtstreeks raakt.

II.3

Individueel belang

29. De partijen die bezwaar hebben gemaakt zijn allen afnemers. De vraag is of zij kunnen worden aangemerkt als individueel belanghebbende bij de besluiten tot vaststelling van de nettarieven.

30. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Blijkens de rechtspraak moet daartoe aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan: er moet sprake zijn van een “ eigen belang” , dat “ objectief bepaalbaar” , “ actueel” en “ persoonlijk” is. Een persoonlijk belang vereist dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat de bezwaarmaker zich daarmee in rechtens voldoende mate onderscheidt van anderen. In de Memorie van Toelichting bij artikel 1:2 Awb7 is dat als volgt verwoord:

“ Maar ook een persoon van wie gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, doch die zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.”

31. Het feit dat iemand enig belang heeft, is derhalve onvoldoende om hem te beschouwen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Het criterium “ persoonlijk belang” is in de rechtspraak nader ingevuld. Er is slechts sprake van een persoonlijk belang indien het een kenmerkend, individualiseerbaar belang betreft.

32. Bij brief is partijen die bezwaar hebben gemaakt, verzocht aan te geven op welke gronden zij menen belanghebbende te zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Een aantal

bezwaarmakers heeft zijn belang schriftelijk dan wel tijdens de hoorzitting nader toegelicht.

33. Van de zijde van Akzo Nobel, HTM, Esso Nederland B.V., ExxonMobil Chemical Holland LLC, Rotterdam Antwerpen Pijpleiding N.V. en Team Terminal B.V.8 is betoogd dat bij de

6 Pleitnotities, p. 2.

7 PG AWB I, p. 148.

(8)

toepassing van de E-wet een ruimer belanghebbende-begrip gehanteerd dient te worden, in die zin dat elke afnemer van elektriciteit als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt bij een tariefbesluit. De directeur DTe merkt ter zake het volgende op. De tariefbesluiten van de directeur DTe richten zich tot de netbeheerders. Hoewel het doel van de tariefregulering mede is afnemers te beschermen, zijn in (de wetsgeschiedenis van) de E-wet geen

aanknopingspunten te vinden om een ruimere kring van partijen tot bezwaar- en

beroepsprocedures toe te laten dan degenen die belanghebbend zijn in de zin van artikel 1:2 Awb. De wetsgeschiedenis van de Gaswet, die ten aanzien van belangrijke onderdelen van het systeem van tariefregulering en de daarbij geldende waarborgen naar het oordeel van de directeur DTe vergelijkbaar is met de E-wet, 9 wijst volgens de directeur DTe in de richting van onverkorte toepassing van artikel 1:2 Awb. Vanuit de Tweede Kamer werd aangedrongen op een ruime uitleg van het belanghebbende-begrip in relatie tot de Gaswet.10 Het antwoord van de Minister was eenduidig: zij verwees naar de Awb en de parlementaire geschiedenis daarvan, en verwierp de gedachte dat per afzonderlijke wet of geval een interpretatie van het begrip gegeven zou moeten worden.11 De directeur DTe maakt hieruit op dat aan alle gebruikelijke, cumulatieve criteria die voortvloeien uit artikel 1:2 Awb, moet zijn voldaan om toegang tot bezwaar- en beroepsprocedures te krijgen.

34. De directeur DTe ontleent ook aan de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in de Postbussenzaak12 steun voor het standpunt dat artikel 1:2 Awb onverkort moet worden toegepast. Daarin was de toepassing van artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) aan de orde. Ook van artikel 56 Mw kan naar het oordeel van de directeur DTe worden gezegd dat het mede – zelfs: primair – beoogt de belangen van derden te beschermen. De rechtbank zag evenwel geen reden om het belanghebbende-begrip ten aanzien van de Mw op te rekken of “ strategisch” uit te leggen of toe te passen. Daarbij verwees de rechtbank onder meer naar de Memorie van Toelichting bij artikel 1:2 van de Awb13 waarbij ten aanzien van de mogelijkheid om een ruimer belanghebbende-begrip te hanteren het volgende wordt opgemerkt:

argumenten van HTM, Esso Nederland B.V., ExxonMobil Chemical Holland LLC, Rotterdam Antwerpen Pijpleiding N.V. en Team Terminal B.V..

9 Daarnaast wijst de directeur DTe er op dat de E-wet en de Gaswet beide dienen ter

implementatie van EU-richtlijnen waaraan vergelijkbare doelstellingen ten grondslag liggen, en beide door de DTe worden uitgevoerd. Voorts vinden wijzigingen in beide wetten meer dan eens gelijktijdig en in onderling verband plaats. Zie daarvoor o.a. de wijziging van de OEPS (wet van 3 juli, Stb. 2003, 316; kamerstukken 28 174) en het wetsvoorstel tot verzelfstandiging van de NMa (kamerstukken 27 639).

10 TK 1999-2000, 26 463, nr. 5, p. 53 (vragen en standpunten CDA-fractie).

11 TK 1999-2000, 26 463, nr. 6, p. 80. Zie recentelijk ook de antwoorden van de Minister van EZ op vragen gesteld tijdens het Algemeen Overleg d.d. 3 december 2003 in diens brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 december 2003 (kenmerk ME/ EM/ 3073315), in paragraaf 6.

(9)

"Een zekere beperking ten opzichte van de ruimst mogelijke opvatting van belanghebbende is noodzakelijk om de uitvoering van de administratieve wetgeving en de in dat kader plaatsvindende procedures efficiënt en slagvaardig te doen verlopen. Met dat laatste zijn dikwijls aanwijsbare belangen van individuen of bedrijven gemoeid."

De Rechtbank concludeerde vervolgens dat het belang van een afnemer van postbusdiensten zich rechtens niet onderscheidt van dat van de grote aantallen andere afnemers van die diensten. Naar het oordeel van de directeur DTe geldt hetzelfde voor de afnemers van elektriciteit.

35. Tijdens de hoorzitting is, onder verwijzing naar een procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb)14, door Akzo Nobel15 aangevoerd dat afnemers wel degelijk als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, daar het beroep van een afnemer (Shell), gegrond werd verklaard, hetgeen veronderstelt dat de appellant belanghebbende is.

36. De directeur DTe is van mening dat deze uitspraak niet doorslaggevend is voor de invulling van het belanghebbende-begrip, nu het CBb in deze uitspraak zich niet expliciet heeft

uitgelaten over de belanghebbendheid van Shell dan wel de belanghebbendheid van afnemers in het algemeen. Hoewel de belanghebbendheid een ontvankelijkheidscriterium van openbare orde vormt, acht de directeur DTe aannemelijk dat het CBb door het stilzwijgen van de partijen bij de beroepsprocedure ten aanzien van de ontvankelijkheid zich op dat punt feitelijk geen oordeel heeft gevormd. De directeur DTe acht aannemelijk dat het CBb, indien het de belanghebbendheid van Shell uitdrukkelijk beoordeeld zou hebben, zich in dat kader ook over de belanghebbendheid van Shell zou hebben uitgelaten, aangezien in dat verband de vraag naar de individualiseerbaarheid en het belang van het antwoord daarop voor de praktijk sterk voor de hand liggen.

37. De directeur DTe wijst bovendien op een uitspraak van het CBb onder de vigeur van de Elektriciteitswet 1989,16 waarin het CBb oordeelde dat de desbetreffende afnemers geen specifiek, individueel belang hadden waardoor zij zich zouden onderscheiden van andere afnemers. Evenmin onderscheidden zogenoemde zelfopwekkers zich van elkaar of van andere afnemers. De directeur DTe wijst er op dat zelfs de bedoelde, betrekkelijk kleine groep van zelfopwekkers volgens het CBb als onbepaald werd aangemerkt. Dit geldt a fortiori voor afnemers in het algemeen, ook indien het gaat om bedrijfsmatige afnemers. Zoals hierboven reeds overwogen, bevat de wetsgeschiedenis van de E-wet (van 1998) geen, althans

onvoldoende, aanknopingspunten voor een ruimere toepassing van het belanghebbende-begrip dan gebruikelijk, zodat de zojuist aangehaalde uitspraak van het CBb onder vigeur van

14 CBb 2 augustus 2002, nummer AWB 00/ 640, beroep van Shell Nederland Raffinaderij en Shell Nederland Chemie B.V.

15 Zie noot 8.

(10)

de vorige Elektriciteitswet op dit punt nog steeds als een sterke indicatie heeft te gelden dat het belang van afnemers in beginsel geen specifiek, individueel karakter draagt.

38. Van de zijde van Akzo Nobel17 is ter hoorzitting nog gesteld dat VEMW als belanghebbende is aangemerkt in de zaak tegen het LUP-besluit van 2001. VEMW treedt op namens afnemers, zodat volgens Akzo Nobel niet alleen netbeheerders maar ook afnemers als belanghebbenden kunnen aangemerkt. De directeur DTe wijst er echter op dat VEMW een belangenorganisatie is, waarvoor in artikel 1:2 lid 3 Awb door de wetgever een bijzondere regeling is getroffen. De belanghebbendheid van VEMW zegt daarom naar het oordeel van de directeur DTe niets over de belanghebbendheid van individuele afnemers.

39. Van de zijde van Esso Nederland B.V. is bij de aanvulling d.d. 10 september 2003 van de gronden van het bezwaar aangegeven dat Esso groot onderhoud in de tweede helft van 2003 heeft gepland, waardoor Esso genoodzaakt is in die periode al haar elektriciteitsbehoefte via derden te betrekken. De directeur DTe is van mening dat dit niet betekent dat het belang van Esso Nederland B.V. zich daardoor kenmerkt ten opzichte van dat van anderen. Esso Nederland B.V. zal tijdelijk meer afhankelijk zijn van transport van elektriciteit van andere producenten. Dit betekent slechts dat de relatieve onafhankelijkheid van Esso Nederland B.V. tijdelijk uitzondering lijdt, en dat de netkosten die deze onderneming daardoor normaliter uitspaart door zelfopwekking, tijdelijk zullen toenemen. Met andere woorden, Esso Nederland B.V. zal tijdelijk kosten moeten dragen die afnemers zonder eigen

productiecapaciteit in beginsel al normaliter dragen. Op grond hiervan kan het belang van Esso Nederland B.V. bij het onderhavige besluit niet worden geacht te zijn geïndividualiseerd.

40. Gelet op het bovenstaande ziet de directeur DTe dan ook geen aanleiding om ten aanzien van de E-wet af te wijken van het belanghebbende-begrip zoals dat geformuleerd is in artikel 1:2 van de Awb. Het betrokken belang dient derhalve individualiseerbaar te zijn. Hetgeen de partijen die bezwaar hebben gemaakt terzake hebben aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat hun belangen individualiseerbaar zijn.

41. Van de zijde van Hunter Douglas Europe B.V. is aangevoerd dat die onderneming in een bepaalde contractuele relatie tot Eneco en een derde staat. De directeur DTe ziet in de aldus gestelde bijzonderheid geen individualisering van het belang van Hunter Douglas Europe B.V., nu de in dit geval overeengekomen constructie geenszins uniek is.

42. Van de zijde van Prins Op- en Overslag B.V. is aangevoerd dat zijn concurrenten die in andere verzorgingsgebieden dan dat van Eneco gevestigd zijn, met – veel – lagere nettarieven te maken hebben. De directeur DTe overweegt terzake in de eerste plaats dat niet relevant is of een afnemer van elektriciteit zich onderscheidt van zijn concurrenten, maar of hij zich in zijn hoedanigheid van afnemer rechtens relevant onderscheidt van andere afnemers. Voorts overweegt de directeur DTe dat niet aannemelijk is dat zich binnen het verzorgingsgebied van

(11)

Eneco geen andere koel-/ vriesbedrijven bevinden, en dat niet gebleken is dat Prins Op- en Overslag B.V. zich ten opzichte van hen in rechtens relevant opzicht onderscheidt. De stelling van Prins Op- en Overslag B.V. leidt derhalve toch niet tot de noodzakelijke individualisering van het belang van deze onderneming.

43. De partijen die bezwaar hebben gemaakt onderscheiden zich op grond van het bovenstaande naar het oordeel van de directeur DTe onvoldoende van andere afnemers van elektriciteit om als belanghebbende te worden gekwalificeerd. De bezwaren zijn derhalve niet-ontvankelijk.

III.

BEOORDELING BEZWAREN

44. Aangezien de bezwaren niet-ontvankelijk zijn komt de directeur DTe niet toe aan inhoudelijke beoordeling daarvan.

45. Voorzover partijen vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarprocedure hebben verzocht, dienen die verzoeken te worden afgewezen als gevolg van de niet-ontvankelijkheid.

IV.

BESLUIT

46. Gezien het bovenstaande verklaart de directeur DTe de door Prins Op- en Overslag B.V., Hoek Loos B.V., Unimills B.V., Eurogrit B.V., Air Products Nederland B.V., Ferro (Holland) B.V., Akzo Nobel Energy B.V., HTM, Hunter Douglas Europe B.V., Esso Nederland B.V., ExxonMobil Chemical Holland LLC, Rotterdam Antwerpen Pijpleiding N.V., TEAM Terminal B.V., F. Wellink Lekkerkerk B.V., Handelsvereniging “ De Producent” B.A., DSM Special Products B.V. en PKF B.V., ingediende bezwaren tegen het besluit van 27 juni 2003 gericht tot Eneco Netbeheer B.V. (kenmerk 101127/ 43.O443), zoals gewijzigd bij zijn besluit van 1 oktober (kenmerk 101127_1/ 2.O235), niet-ontvankelijk.

Datum:

ir. G.J.L. Zijl

De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het bestreden besluit heeft de ACM een boete opgelegd van EUR 50.000 aan Energie I&V omdat zij kleinverbruikers heeft geswitcht zonder voorafgaande machtiging en gas

stelt ten aanzien van alle netbeheerders elektriciteit gezamenlijk ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor de periode 2001 – 2003 een x-factor vast

Bij besluit van 29 maart 2001 met kenmerk 100239/ 19 (hierna: splitsingsbesluit) heeft de directeur DTe de tarieven vastgesteld die Intergas van 1 april 2001 tot 1 januari 2002

DTe stemt in met het voorstel met betrekking tot de nettarieven voor de tweede helft van het jaar 2003 van Eneco Edelnet Delfland B.V., zoals bedoeld in randnummer 8, voor zover

De achterstanden bij het verstrekken van meet- en verbruiksgegevens en de facturering van afnemers zijn ontstaan in een periode waarin voor de diverse marktpartijen

Robin stelt dat de ACM heeft gehandeld in strijd met het ne bis in idem-beginsel door in het bestreden besluit aan haar een boete op te leggen, terwijl zij eerder voor dezelfde feiten

Indien de relatieve beschikbaarheid van de kabel in een kalenderjaar hoger is dan 95,62 % van de in randnummer 10 van deze bijlage genoemde nominale capaciteit dan mag TenneT

Bij schrijven van 12 mei 2005 (met kenmerk 102002/6.B401) heeft de Juridische Dienst van de NMa ARN op de hoogte gesteld van zijn oordeel dat de aanvraag buiten de reikwijdte van