Vraag nr. 220
van 9 september 1997
van de heer HERMAN SUYKERBUYK
E U - v e r o rdening taalgebruik – Afdwingbaarheid – Klachten
In verband met een incident tussen een OCMW-instelling en de diensten van de Europese Ge-meenschap over het taalgebruik bij briefwisseling, heeft minister Luc Martens gesteld dat de minister-president terzake bevoegd is en overtredingen aan hem moeten worden gesignaleerd (Bulletin van Vragen en A n t w o o rden nr. 18 van 27 juni 1997, b l z . 1722 – red.).
Vermits het in feite gaat over de afdwingbaarheid van de verordening van de Raad van 15 april inza-ke het taalgebruik, is het belangrijk het volgende te vernemen.
1. Over welke middelen beschikt de V l a a m s e regering terzake ?
2. Hoeveel klachten zijn er op jaarbasis ?
3. Op welke wijze wordt aan deze klachten gevolg gegeven ?
4. Kan het resultaat min of meer cijfermatig worden meegedeeld ? Met andere woorworden, g e -beurt er iets meer dan een schriftelijke klacht bij de betrokken commissaris en een beleefd antwoord dat men in de toekomst oplettend zal zijn ?
Antwoord
Wanneer mij overtredingen inzake taalgebruik in de communicatie met de Europese instellingen worden gemeld, laat ik niet na om de EU-commis-saris die bevoegd is voor het (de) betrokken direc-tora(a)t(en)-generaal waarnaar de klacht gericht is, schriftelijk in kennis te stellen van onze bezwaren. Het aantal klachten waarvan ik in kennis wordt g e s t e l d , is veeleer beperkt en bedraagt een vijftal op jaarbasis. Het betreft hier zowel klachten over antwoorden naar individuele burgers die vragen s t e l d e n , naar instellingen, organisaties en diensten, maar ook over uitnodigingen voor manifestaties door de Europese Commissie georganiseerd waar-voor het Nederlands niet werd gebruikt.
Het effect van een systematische reactie op deze feiten mag niet worden onderschat. Het begrip
dringt door dat het Nederlands als zesde taal in de Europese Unie, meer respect behoeft.
Ik doe zelf inspanningen om een groter respect te genereren voor het Nederlands in de werkzaamhe-den van de instellingen van de Europese Unie. Op mijn voorstel heeft de Vlaamse regering op 14 april 1997 een gedragscode aanvaard voor het gebruik van het Nederlands in samenkomsten van instellingen van de Europese Unie. Het betrof hier een code voor het gebruik van het Nederlands in zowel vergaderingen op ministerieel als op ambte-lijk niveau.
In deze code wordt gesteld dat de Nederlandstalige vertegenwoordigers in de formele werkvergaderin-gen van de Raad van de Europese Unie uitsluitend Nederlands spreken. Zij spreken in principe enkel Nederlands tijdens de door de Raad of Commissie belegde vergaderingen waarin de lidstaten deelne-m e n . Indien zij echter door afwezigheid van Neder-landstalige vertolking in hun deelname aan de ver-gadering worden gehinderd en hoedanook indien zij door ontstentenis van vertaalfaciliteit niet het woord in het Nederlands kunnen voeren, wijzen zij de voorzitter van de vergaderingen op de hinder die zij ondervinden en wijzen erop dat zij niet opti-maal kunnen deelnemen aan de vergadering als zij niet in het Nederlands kunnen spreken. Zij verzoe-ken hem minstens in simultaanvertalingen vanuit het Nederlands te voorzien op de eerstvolgende b i j e e n k o m s t . Als aan dit verzoek geen gevolg wordt gegeven, nemen zij deel aan de werkzaam-heden voorzover het Nederlandse of V l a a m s e belang dit vereist en stellen zij hun regering hier-van schriftelijk op de hoogte. Indien aan de simul-taanvertalingen van en naar het Engels, Frans en Duits een vierde en/of vijfde EU-taal wordt toege-v o e g d , toege-verzoeken zij de toege-voorzitter automatisch het Nederlands als vierde en/of vijfde werktaal toe te laten.
Tevens wordt erop aangedrongen dat de inhoude-lijke werkdocumenten van de Raad en Commissie in het Nederlands zouden zijn.
Ook op uitdrukkelijk verzoek van de V l a a m s e regering werd tijdens de onderhandelingen voor het nieuwe verdrag van Amsterdam een akkoord bereikt tussen de lidstaten van de europese Unie, om meer respect te betuigen voor het taalgebruik tussen de burger enerzijds en de instellingen van de Europese Unie. In het verdrag staat dat elke burger in één van de in artikel 248 genoemde talen (dus ook het Nederlands) de instellingen of orga-nen van de Europese Unie kan aanschrijven en
ook in die taal antwoord krijgen. Daarmee wordt een verdragsbasis geschapen om het respect voor het Nederlands in de relatie burger- E u r o p e s e instellingen en organen af te dwingen.