• No results found

Het broeikaseffect in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het broeikaseffect in"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het broeikaseffect in

NRC Handelsblad

NRC Handelsblad

NRC Handelsblad

NRC Handelsblad

De onmogelijke journalistieke opdracht een breed

De onmogelijke journalistieke opdracht een breed

De onmogelijke journalistieke opdracht een breed

De onmogelijke journalistieke opdracht een breed

publiek van het klimaatprobleem te overtuigen

publiek van het klimaatprobleem te overtuigen

publiek van het klimaatprobleem te overtuigen

publiek van het klimaatprobleem te overtuigen

(2)

Inhoud

Inleiding ...2

Methode ...7

1. De veranderde relatie tussen wetenschap en media ...9

1.1. Veldentheorie van Bourdieu ...9

1.2. Ontstaan wetenschapsjournalistieke veld ...11

1.3. Wetenschap in kranten in Nederland ...14

1.4. Veranderde plaats van het wetenschappelijke veld binnen de samenleving...16

1.5. Functioneren van de wetenschapsjournalistiek...17

1.6. Belang van wetenschappelijke voorlichting voor de samenleving ...20

1.7. Profiel en belangen wetenschapsjournalisten ...22

1.8. Spanningen tussen het wetenschappelijke veld en het wetenschapsjournalistieke veld...24

2. Het broeikaseffect; wetenschappelijk onderzoek wereldwijd...29

2.1. Klimaatlobby Al Gore...29

2.2. Eerste tekenen van opwarming door de mens...31

2.3. Klimaatwetenschap door het Intergovernmental Panel on Climate Change ....32

2.4. Wereldwijde gevolgen ...34

2.5. Wat valt er nog te redden? ...38

2.6. Onderzoek dat het klimaatprobleem ontkent ...41

3. Analyse artikelen in NRC Handelsblad ...43

3.1. Aandacht voor het klimaatprobleem in NRC Handelsblad...43

3.2. Framing ...44

3.3. Expansie over katernen ...46

3.4. Verandering van toon en lengte ...49

3.5. Redenen om over het broeikaseffect te schrijven ...52

3.6. Houding tegenover het klimaatprobleem...54

3.7. Verschillen tussen redacties ...55

4. Perceptie van het klimaatprobleem bij het grote publiek...57

4.1. De media als bron over het klimaatprobleem ...57

4.2. Functioneren media als risicocommunicator ...59

4.3. Gevolgen van framing...61

4.4. Invloed media op de publieke opinie over het klimaatprobleem ...63

Conclusie...67

Ontwikkeling klimaatberichten...67

Onderwerpskeuze en de journalistieke praktijk ...68

Betekenis voor het publieke begrip en de publieke opinie ...69

Wetenschappelijke bronnenlijst ...71

Bijlagen ...75

(3)

Inleiding

In vele onderzoeken wordt benadrukt dat volwassenen afhankelijk zijn van de media wat betreft hun kennis over wetenschap en technologie. ‘Deficiëntie’ en

‘wetenschappelijke geletterdheid’ benaderingen gaan bijvoorbeeld uit van een groot

tekort aan kennis van wetenschap bij het publiek en stellen dat vooral journalisten daaraan iets zouden kunnen veranderen. Het grootste deel van de bevolking weet weinig van wetenschap doordat het onderwijs en de media er te weinig aandacht aan besteden.1

Wetenschapsnieuws krijgt dan ook weinig aandacht op zowel televisie als in kranten vergeleken met bijvoorbeeld politiek en economisch nieuws. Alleen landelijke kranten hebben speciale wetenschapsredacties en in weinig kranten bestaan tegenwoordig grote wetenschapskaternen. Wetenschapsnieuws verschijnt in kranten de afgelopen jaren meer op de ‘gewone’ nieuwspagina’s dan in speciale wetenschapskaternen of nieuwspagina’s met wetenschapsnieuws. In bijlagen is het nieuwselement vaak van ondergeschikt belang. Daarin wordt meestal geopend met een achtergrondstuk en volgen op de pagina’s daarna vaak onderwerpen die al in gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften als Science en Nature hebben gestaan. Op de dagpagina’s komen vaak wetenschappelijke artikelen terecht met een sterkere nieuwswaarde.2 Dit is op zijn minst opvallend te noemen in de westerse wereld anno 2008, waar geen mens meer zonder mobiele telefoon kan, AIDS en overgewicht grote groepen mensen bedreigen en het opraken van fossiele brandstoffen en de opwarming van de aarde ons leven gigantisch lijken te gaan veranderen.

Om hun beroep succesvol uit te kunnen oefenen zijn wetenschappers en journalisten het afgelopen decennium afhankelijker van elkaar geworden. Het bereik en de grote invloed van de media is onder andere op het conto te schrijven van de wetenschap. De technologische ontwikkelingen, zoals de uitvinding van televisie en internet, zorgen ervoor dat de journalist een steeds groter publiek kan bereiken en dat hij steeds gemakkelijker aan informatie kan komen voor zijn artikelen. Vooral via

1

Alan Irwin and Brian Wynne, Misunderstanding science?: the public reconstruction of science and

technology, (Cambridge: Cambridge University Press, 1996), p. 2-4, 108-109.

2

Herbert Blankesteijn, Internet, de interactieve intermediair, lezing aan de Universiteit Utrecht,

(4)

satellieten en dankzij internet verspreidt nieuws zich over de hele wereld.3 Wetenschappers zijn op hun beurt in een samenleving waar wetenschap van de overheid weinig financiële steun krijgt, afhankelijk van media-aandacht om hun onderzoek onder de aandacht te brengen van een breed publiek en zo subsidies te krijgen.4

Er bestaan tussen het wetenschappelijke en journalistieke veld ook spanningen. Dit spanningsveld beïnvloedt de kwaliteit en invalshoeken van journalistieke producties over wetenschappelijke onderwerpen en verslechtert de communicatie tussen wetenschapper en journalist. Beide machtsvelden hebben hun eigen mores en deze zorgen voor onderling wantrouwen. Wetenschapsjournalisten zijn gebaat bij snel nieuws en gemakkelijk geschreven teksten en willen daarbij een zo groot mogelijk publiek aanspreken. Wetenschap draait om precisie, gedetailleerde publicaties en een belangrijk doel van een wetenschapper is om met zijn publicaties status te bereiken binnen het wetenschapsveld. Het bereiken van een groot publiek kan daarbij helpen, maar is voor wetenschappers vaak niet prioriteit nummer één.5

De Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft de veldentheorie opgesteld waarmee twee verschillende velden, zoals het wetenschapsjournalistieke veld en het wetenschappelijke veld, vergeleken kunnen worden.6 Op deze manier is het mogelijk de plekken van wrijving tussen de twee velden aan te wijzen en hiermee te verklaren waarom journalisten bepaalde onderwerpskeuzes maken, wat de invloed op die keuzes is van wetenschappers en wat dit voor gevolgen heeft voor het lezerspubliek. Deze drie deelvragen staan in deze scriptie centraal. Gezamenlijk moeten ze een antwoord geven op de vraag hoe artikelen over het klimaatprobleem zich hebben ontwikkeld in de periode 1981-2006 en welke invloed de berichtgeving uitoefent op het publiek. Een inhoudsanalyse van NRC Handelsblad laat de onderwerpskeuzes van wetenschapsjournalisten zien en een literatuurstudie naar de verschillen tussen wetenschappers en journalisten, klimaatonderzoek en de perceptie van het publiek van artikelen over wetenschap geven een antwoord op de andere twee vragen.

In het eerste hoofdstuk staat de relatie tussen wetenschap en wetenschaps-journalistiek centraal. De afgelopen decennia is deze relatie inniger geworden dan

3

John Thompson, The media and modernity: a social theory of the media, (Cambridge: Polity Press, 1996), p. 161.

4

Jaap Willems, ‘Wetenschapsjournalistiek/1’, Intermediair, 42(1976)12, p. 4-6

5

Piet Hagen, Wetenschap in het nieuws, (Groningen: Wolters-Noordhoff 1991), p. 50.

6

(5)

ooit. Dit heeft onder andere te maken met de veranderde plaats van wetenschap in de maatschappij. In de Middeleeuwen, toen de wetenschap voeten in de aarde begon te krijgen, had slechts een kleine elitegroep toegang tot informatie over wetenschap en gebrek aan scholing maakte het voor velen onmogelijk wetenschap te bedrijven of te begrijpen. De laatste decennia neemt het opleidingsniveau van de Nederlanders steeds meer toe en tegenwoordig is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek 28% van de bevolking hoogopgeleid en komt daardoor een veel groter deel van de bevolking in aanraking met wetenschap.7 Wetenschap vindt niet meer alleen plaats binnen universiteitsmuren, maar ook binnen instellingen en commerciële organisaties.8 Het maatschappelijke nut van het wetenschappelijke onderzoek is een belangrijke factor om als wetenschapper financiering te krijgen. De wetenschapper is afhankelijk van subsidies en daarmee de samenleving om genoeg geld voor het onderzoek te krijgen. Media-aandacht kan subsidieverstrekkers opleveren maar kan ook negatieve gevolgen hebben. Als onderzoek in diskrediet raakt door een publicatie in een dagblad, kan de wetenschapper zijn geld en dus zijn onderzoek wel vergeten.9

Wetenschap werd door journalisten vanaf de jaren zestig tot eind jaren tachtig vooral als ‘separate form of reality’ behandeld.10 Wetenschap kreeg aandacht in aparte bijlagen. Hiermee bereikt wetenschappelijk onderzoek alleen speciaal geïnteresseerden en niet het grote lezerspubliek en wordt wetenschap buiten de maatschappij geplaatst, ook wel ‘ghettoisation’ genoemd.11 Sinds de jaren negentig krijgt wetenschap steeds vaker een plek tussen het ‘gewone’ nieuws. Zelfs 68 procent van de berichten over wetenschap verscheen in 2000 op de nieuwspagina’s.12

De communicatie tussen wetenschapper en journalist is belangrijk om tot goede journalistieke producties te komen. In de praktijk blijkt het contact tussen deze twee werkvelden niet altijd soepel. Wetenschappers zijn van mening dat journalisten onvoldoende kennis hebben van het onderwerp dat zij beschrijven en daardoor fouten maken. Ook uiten zij kritiek op de strakke deadline die journalisten hanteren en op de

7

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2436-wm.htm, 15 januari 2009.

8

Herman Beliën et.al., De canons. Wat iedereen wil weten over geschiedenis, literatuur, filosofie en

wetenschap, (Amsterdam: Bert Bakker, 2005), p. 144.

9

Helga Nowotny e.a., Re-thinking science: knowledge and the public in an age of uncertainty, (Cambridge: Polity Press 2001), p. 7-8

10

Piet Verhoeven, Stuivertje-wisselen, (Amsterdam: F&N Eigen Beheer 2005), p. 15.

11

Ibidem, p. 16.

12

Marcel Broersma, ‘De krant als volksuniversiteit. Wetenschapsjournalistiek in Nederland, 1880-2005’ in: F. Meijman, et al., Leonardo voor het publiek. Een geschiedenis van de wetenschaps- en

(6)

gewoonte van journalisten om ten behoeve van het lezerspubliek wetenschap te versimplificeren. Daarnaast verwijten journalisten wetenschappers onder andere het onderzoek niet goed uit te kunnen leggen, omdat zij gehinderd worden door jargongebruik.13 Er is genoeg onderzoek gedaan naar de communicatieproblemen tussen wetenschapper en journalist en naar de aandacht die elk wetenschapsgebied krijgt, maar weinig onderzoek naar de invloed van wetenschapsjournalistiek op de samenleving. Daar moet dit onderzoek naar de invloed op de publieke opinie van journalistiek over het klimaatprobleem de afgelopen decennia verandering in brengen. Sinds 1970, toen Paul Crutzen wees op het feit dat stikstofoxides en uitlaatgassen de atmosfeer zouden kunnen aantasten, is sprake van een toegenomen bewustzijn van het feit dat mensen een groot aandeel hebben in veranderingen in het klimaat op aarde. Tegenwoordig gaan de meeste artikelen over de invloed van de mens op het milieu vooral over de opwarming van de aarde en hoe deze door het menselijk handelen beïnvloed wordt.14 Wetenschapsjournalisten schrijven alles wat klimaatonderzoekers publiceren niet klakkeloos over. Over het verschil tussen de onderwerpskeuze van journalisten en wat er daadwerkelijk aan klimaat-onderzoek is gedaan gaan hoofdstuk 2 en 3. Eerst wordt gekeken naar wat er de afgelopen jaren ontdekt is door wetenschappers en dit wordt vervolgens vergeleken met wat journalisten in NRC Handelsblad sinds het begin van de jaren tachtig hebben opgeschreven. Het laatste hoofdstuk geeft een overzicht van onderzoeken die gekeken hebben naar de invloed van artikelen

over het

klimaatprobleem op de publieke opinie. In hoeverre neemt het lezerspubliek informatie in kranten en op televisie aan als de waarheid en hoeveel leren ze ervan en in hoeverre zet het ze aan tot actie om het klimaatprobleem tegen te gaan.

13

Jaap Willems, Hoe maak ik wetenschap begrijpelijk?, (Muiderberg: Dick Coutinho, 1981), p. 71-76

14

http://nobelprize.org/nobel_prizes/chemistry/laureates/1995/press.html, 15 september 2008.

(7)

De keuze voor NRC Handelsblad bij dit onderzoek heeft twee redenen. Deze krant besteedt ten eerste veel aandacht aan wetenschap en wordt ten tweede gezien als een kwaliteitskrant. De krant bestaat sinds 1970 en is ontstaan uit een fusie tussen het

Algemeen Handelsblad en de Nieuw Rotterdamsche Courant. In 2007 had de krant

een oplage van 234.152. In de jaren tachtig had de krant slechts een of twee wetenschapspagina’s per week.15 Tegenwoordig zijn er twee wetenschapspagina’s door de week en een bijlage op tabloidformaat van zestien pagina’s, waarvan vijf gevuld met advertenties. Dat gekeken wordt naar berichtgeving rond het klimaatprobleem heeft verschillende redenen. Het is een onderwerp dat de hele maatschappij aangaat en de journalist kan het onderwerp dan ook heel dicht bij de lezer brengen, maar er juist ook voor kiezen om zich op de wetenschappelijke kant te richten. Daarbij wordt het pas korte tijd beschreven wat een analyse gemakkelijker maakt en kent het onderwerp voor- en tegenstanders, waardoor ook op dat gebied gekeken kan worden welke keuze de journalist maakt. Deze scriptie gaat over twee kanten van de klimaatjournalistiek. Aan de ene kant gaat dit onderzoek in op de keuzes van klimaatjournalisten. Geven zij een goede weergave van het klimaatonderzoek dat de afgelopen decennia gedaan is of volgen ze hun eigen voorkeur? Aan de andere kant kan een kwantitatieve analyse van klimaatartikelen bijdragen aan ons begrip van wetenschapsjournalistiek. Komt een groot nieuw onderzoeksgebied snel in de krant? Hoe brengen wetenschappers dit onderwerp onder de aandacht en wat voor invloed heeft dit op de publieke opinie en wat zijn voorwaarden waaraan het onderzoek moet voldoen om in de krant te komen?

15

http://www.pcmmedia.nl/pages/krant/nrc_handelsblad/profiel_bereik.php?fromtopmenu

=home&hoofd menuoverride=nrc_handelsblad&idoverride=32&mediaoverride=krant, 21 augustus

(8)

Methode

Om een antwoord op de in de inleiding gestelde vragen te kunnen geven is een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd naar de jaargangen van NRC Handelsblad. Het betreft hier een analyse van de artikelen die over het klimaatprobleem geschreven zijn. Vanaf 1992 zijn de artikelen hierover te vinden op Lexisnexis, een online krantenarchief. Als zoektermen zijn ingevoerd ‘klimaat’, ‘opwarming van de aarde’ en ‘broeikaseffect’ Van de jaren daarvoor zijn papieren versies bewaard gebleven in de Universiteitsbibliotheek in Groningen.

Omdat in de periode die onderzocht wordt erg veel over dit onderwerp is geschreven, is het onderzoek opgedeeld in cohorten. Er wordt niet gekeken naar elk jaar binnen de periode maar naar jaargangen en dan om de vijf jaar. In eerste instantie zouden ook twee jaargangen in 1970 onderzocht worden, maar in de jaren tachtig stond al zo weinig in de krant over het klimaatprobleem dat het zinloos zou zijn de jaren zeventig ook te onderzoeken. In dit geval worden dan ook de jaargangen 1981, 1986, 1991, 1996, 2001, 2006 bestudeerd. Aan de hand van een scoringslijst (zie bijlage 1) wordt elk artikel geanalyseerd op lengte, genre, aanleiding, invalshoek, toon, actoren, jargongebruik, gebruik van illustraties en in welk katern het artikel is verschenen. Hiervan kunnen vervolgens tabellen of grafieken gemaakt worden en aan de hand daarvan kunnen conclusies getrokken worden over de ontwikkeling van artikelen over klimaatproblematiek in NRC Handelsblad.

Deze conclusies kunnen echter niet worden getrokken zonder de onderwerpen in de krant te vergelijken met de resultaten van klimaatonderzoek. Om een koppeling tussen deze twee verschillende velden te kunnen maken, wordt gebruik gemaakt van

frames, die zowel in de klimaatwetenschap als de journalistiek terugkomen. Een

(9)

te kunnen presenteren.16 Bij de presentatie van broeikasonderzoek in de media komen grofweg vier frames voor. Deze frames zijn ‘rechtstreeks bewijs’, ‘gevolgen voor het leven op aarde’, ‘adaptatie aan het klimaatprobleem’ en ‘terugdringen van het klimaatprobleem’. Tijdens het onderzoek wordt in NRC Handelsblad aan de hand van een titelanalyse en een inhoudanalyse gekeken binnen welk frame het artikel valt. Journalisten maken grotendeels gebruik van drie typen frames, namelijk diagnostic

framing, prognostic framing en motivational framing. Bij diagnostic framing wijzen

de journalisten een probleem aan en eventuele verantwoordelijke daarvoor. De frames ‘rechtstreeks bewijs’, waarin hoofdzakelijk wetenschappelijk onderzoek beschreven wordt dat CO2-stijgingen en verhoogde temperaturen en zeespiegels laat zien, valt

binnen dit type frame. Ook het frame ‘gevolgen voor het leven op aarde’, dat laat zien wat het broeikaseffect betekent voor mens, dier en natuur is een diagnostic frame. Prognostic frames richten zich op oplossingen. De andere twee hierboven beschreven frames vallen binnen deze groep. Zowel het frame ‘adaptatie aan het klimaatprobleem’ als ‘terugdringen van het klimaatprobleem’ richten zich op concrete actie om het broeikaseffect tegen te gaan of ermee te leren leven. Daarbij is in artikelen die gaan over het terugdringen van het klimaatprobleem nog sprake van motivational framing. De journalist probeert met dit type frame de lezer tot handelen aan te sporen.17

Daarnaast zal de scriptie grotendeels vorm krijgen door het bestuderen van literatuur over klimaatproblematiek en in hoeverre dat binnen de maatschappij leefde en literatuur over wetenschapsjournalistiek en de relatie tussen wetenschap en journalistiek en welke invloed wetenschapsjournalistiek heeft op de publieke perceptie van wetenschap.

16

Dietram Scheufele and David Tewksbury, ‘Framing, Agenda Setting, and Priming: The Evolution of Three Media Effects Models’, Journal of Communication 57(2007), p. 11.

17

(10)

1. De veranderde relatie tussen wetenschap en media

Het debat rond klimaatproblematiek wordt grotendeels gevoerd tussen wetenschappers. Natuurlijk kunnen zij zelf het brede publiek informeren. Maar in de praktijk blijkt dat mensen hun kennis over wetenschap veelal ontlenen aan de media. De manier waarop journalisten een onderwerp belichten, bepaalt de beeldvorming binnen de samenleving.18 Hoe journalisten over een onderwerp schrijven wordt mede bepaald door de ontwikkelingen in de wetenschap en de journalistiek. Sinds de jaren negentig is de band tussen wetenschap en journalistiek sterker geworden doordat wetenschap zich meer binnen de maatschappij afspeelt. Er blijven wrijvingen tussen beide velden. Maar waar komt die wrijving vandaan? Om daarover uitspraken te kunnen doen is het noodzakelijk om het wetenschappelijke veld en journalistieke veld met elkaar te vergelijken.

1.1. Veldentheorie van Bourdieu

Met behulp van de veldentheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu is een dergelijke vergelijking mogelijk. Bourdieu stelt dat de samenleving bestaat uit verschillende semi-autonome velden.19 Zowel binnen een veld als tussen verschillende velden beïnvloeden machtsrelaties het handelen van individuen. Een individu handelt in een sociaal netwerk en probeert binnen dit veld zoveel mogelijk macht te veroveren.20 Elk veld heeft zijn eigen kenmerken. Om bij het veld te kunnen horen moet een individu zich houden aan de geldende regels (of zoals Bourdieu ze noemt: ‘structuring structures’) binnen dat veld. Deze regels worden ook wel de

habitus genoemd. Buitenstaanders die hiervan geen kennis hebben, kunnen zich slecht

binnen het veld handhaven. Maar de habitus is door opleiding en sociale interactie met collega’s te leren. De habitus zorgt ervoor dat binnen een veld voor die groep specifieke sociale interacties tussen individuen ontstaan. De habitus is veranderlijk en afhankelijk van cultuur. Regels en ethiek worden als gevolg van de veranderingen in de maatschappij en op de werkvloer bijgesteld en verschillen ook per land en werelddeel. Bourdieu ziet dit verschijnsel als een strijd tussen individuen. Door aan de

18

Jaap Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, Journalist 32 (1981) 3: p. 24-25.

19

Rodney Benson, ‘Field Theory in Comparative Context: A New Paradigm for Media Studies’,

Theory and Society, 28(1999)3, p. 464.

20

(11)

regels te tornen en in een voor hun gewenste richting te duwen proberen verschillende actoren binnen een veld meer macht te verwerven.

Ook kan een veld zich van andere velden onderscheiden door bijvoorbeeld taalgebruik of schrijfstijl. Velden, zoals het wetenschappelijke en journalistieke veld, zijn in zekere mate afhankelijk van elkaar.21 Zeker de journalistiek kent weinig autonomie. Het journalistieke veld etaleert haar macht door te beschrijven wat er in andere velden gebeurd. Er dreigt dan altijd het gevaar van belangenverstrengeling. Heteronome invloeden, van buiten het journalistieke veld, oefenen invloed uit op het werk dat de journalist levert. Deze invloed moet niet te groot zijn en daarom proberen journalisten hun autonomie zoveel mogelijk te waarborgen en te verwerven. De journalistiek dient als brug van informatie van belangrijke machtsvelden naar de samenleving en controleert de andere machtsvelden. Volgens Bourdieu is het journalistieke veld weinig autonoom. Het heeft de samenleving nodig om haar macht te kunnen uitoefenen. Zonder de andere velden heeft het journalistieke veld geen bestaansrecht. Het wetenschappelijke veld is haar autonomie door toegenomen financiële afhankelijkheid van bedrijven en de overheid meer en meer verloren. Decennia terug was de wetenschap vooral afhankelijk van de journalistiek voor het doorgeven van informatie naar de samenleving. Tegenwoordig spelen meer belangen. Onderzoek moet maatschappelijk relevant zijn om er subsidie voor te krijgen en belangen van bijvoorbeeld grote farmaceutische bedrijven spelen mee bij de keuze van onderzoek. Een goede naam is een middel om subsidie te krijgen en een optreden in de media kan de status van een wetenschapper vergroten en maakt het wetenschappelijke veld meer afhankelijk van het journalistieke veld.22

Zoals eerder beschreven, streven verschillende individuen binnen een veld naar macht en status. Dit doen ze door te proberen het ‘specifieke kapitaal’ te bemachtigen. Dit ‘specifieke kapitaal’ kan van alles zijn en verschilt per veld, bijvoorbeeld aanzien in de maatschappij, een groot lezerspubliek of hoge inkomsten: economisch, cultureel of sociaal kapitaal.23 Aan deze drie typen kapitaal voegde Bourdieu later nog linguïstisch en symbolisch kapitaal toe. Hieronder valt bijvoorbeeld beheersing van de taal en de dominante cultuur van een bepaald veld.

21

Rosslyn Reed, ‘(Un-)Professional discourse?: Journalists' and scientists' stories about science in the media’, Journalism 2 (2001) 279, p. 281.

22

Benson and Neveu, Bourdieu and the journalistic field, p. 5-6.

23

(12)

Als ander kenmerk van een veld wijst Bourdieu de doxa aan, de vanzelfsprekende wetten die gelden in dat veld. Dit is ‘alles wat het veld, het spel en de inzet maakt tot wat het is, alle vooronderstellingen die men stilzwijgend en onbewust aanvaardt door het spel mee te spelen’. Niemand levert kritiek op de doxa en iedereen ziet deze als vanzelfsprekend. Nieuwkomers die de regels ervan nog niet kennen, durven eraan te tornen. Dit veroorzaakt strijd tussen de nieuwkomers en de gevestigde kapitaalhouders.24 Het journalistieke veld is jong vergeleken met het wetenschappelijke veld. Volgens Bourdieu vocht het journalistieke veld zich pas in het midden van de negentiende eeuw vrij van bijvoorbeeld het literaire of politieke veld. Toch heeft het journalistieke veld veel macht, doordat het een centrale positie inneemt en dient als mediator tussen verschillende velden, zoals wetenschap, politiek en economie. Daarvoor waren kranten vaak onderdeel van een politieke partij of was de schrijfstijl vrijwel gelijk aan de literaire stijl.25

1.2. Ontstaan wetenschapsjournalistieke veld

Het is moeilijk een moment aan te wijzen dat als start van de wetenschapsjournalistiek in Nederland kan worden aangeduid. Maar er zijn momenten aan te wijzen, zoals de lancering van de eerste kunstmaan, de Spoetnik, in 1957. Vanaf dat moment haalden steeds meer berichten over wetenschap (hoofdzakelijk ruimtevaart en geneeskunde) de krant.26 Maar al daarvoor waren journalisten actief op het terrein van de wetenschap. In 1743 stond in de Opregte Haarlemsche Courant al een bericht over de verschijning van nieuwe kometen. Kranten schreven in die tijd over natuurwetenschappen als gevolg van inspanningen van wetenschappers om de rest van de bevolking kennis te laten maken met wetenschap.27 Maar de berichtgeving was incidenteel en werd vaak gedaan door algemene verslaggevers en niet door specialisten. De berichten stonden tussen het ‘gewone’ nieuws, niet in aparte bijlagen. In 1899 richtte het Algemeen Dagblad de rubriek ‘Kunst en Wetenschappen’ op. Hiermee verwierf de wetenschapsjournalistiek een meer autonome positie binnen de krant. In 1930 kwam ‘Wetenschappen’ los van ‘Kunst’. Er kwam meer ruimte voor duiding.28

24

Pierre Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip: Gekozen door Dick Pels, (Amsterdam: Van Gennep, 1989), p. 172-174.

25

Jean Chalaby, The invention of journalism. (London: MacMillan, 1998), p. 9-13.

26

Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, p. 24-25.

27

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 12-13.

28

(13)

De eerste journalist met de titel redacteur wetenschap en techniek was dr. C. Easton. Hij schreef vanaf het eind van de negentiende eeuw vertalingen van ingewikkelde academische teksten in de rubriek ‘wetenschap’ van NRC Handelsblad. Easton werd in 1906 opgevolgd door W. van Manen die tot 1941 de wetenschapsrubriek voor zijn rekening nam.29 Vanaf de jaren zestig nam het aantal wetenschapsjournalisten snel toe. Dit begon met de aanstelling van Piet Heil in 1959 bij het Vrije Volk.30 In 1969 worden wetenschapsjournalisten benoemd bij De

Telegraaf en Brabant Pers. Vanaf dat jaar raakt de wetenschapsjournalistiek in een

stroomversnelling. Daarom noemen zij dit jaartal wel als startpunt van de wetenschapsjournalistiek aangeduid. Veel artikelen hadden in die tijd de ruimtevaart als onderwerp, misschien dat de eerste stappen op de maan ervoor hebben gezorgd dat er meer aandacht aan wetenschap werd besteed.31 In de jaren zeventig kwam de wetenschapsjournalistiek tot bloei. Het aantal wetenschapsjournalisten breidde zich uit naar ongeveer dertig. Het wetenschapsjournalistieke veld had haar plekje veroverd. Ondanks de groei in deze periode kwamen 125 voorlichters en journalisten op het congres ‘Wetenschap in de journalistiek’ in 1978 tot de conclusie dat de media wetenschap schromelijk verwaarloosden gezien de invloed ervan op de maatschappij.32

Piet Heil onderscheidt in het boek van Hagen bij de ontwikkeling van de wetenschapsjournalistiek drie fases in de periode 1959 tot en met 1979. De eerste periode was een periode van uitleg. Het brede publiek had nog weinig kennis van de wetenschap en zaken als zwaartekracht en DNA werden door de wetenschapsjournalist uitgelegd. Kranten zagen het als hun taak om burgers op te voeden en hun kennis te vergroten. De periode die daarop volgde, noemt Heil de economische periode. Daarin vroeg de verslaggever zich bijvoorbeeld af of kernenergie een interessant alternatief was voor ‘gewone’ energieopwekking. Tijdens de derde periode komen maatschappelijke vragen aan bod.33 Journalisten vragen zich af of bepaald onderzoek gevolgen heeft voor het milieu en of kernenergie onaanvaardbare risico’s oplevert voor de samenleving. Het is interessant om te

29

Ibidem, p. 115.

30

Piet Hagen et al., Journalistiek dat is van alles. Opstellen ter gelegenheid van het afscheid van Piet

Heil als docent van de School voor de Journalistiek (Utrecht: School voor de Journalistiek, 1985), p.

32-33.

31

Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, p. 24-25.

32

Willems, Hoe maak ik wetenschap begrijpelijk?, p. 87-88

33

Hagen et al., Journalistiek dat is van alles. Opstellen ter gelegenheid van het afscheid van Piet Heil

(14)

onderzoeken of bij klimaatartikelen in NRC Handelsblad ook een dergelijke ontwikkeling te vinden valt.

Tijdens de economische periode kwam ook steeds meer het besef dat wetenschap een steeds grotere rol ging spelen binnen de maatschappij en dat voorlichting over dit onderwerp belangrijk was. In 1976 werd dit vastgelegd in de Nota Wetenschapsbeleid.34 Minister Trip van Onderwijs en Wetenschap bracht in dat jaar twee rapporten uit waarin stond dat de overheid wetenschappelijke en maatschappelijke organisaties, die het publiek over hun onderzoek wilden informeren, steun moesten geven. Trip stelde dat weliswaar enige voorlichting bestond, maar daarin lag de nadruk op uitleg van uitgevoerd onderzoek. Trip vond dat wetenschap ook een maatschappelijke functie had en dat de voorlichting ook moest uitleggen wat de betekenis van een ontdekking was voor de samenleving. Hiermee gaf hij als het ware het startschot van de hedendaagse samenlevingsgerichte wetenschap. Organisaties gingen zich bezig houden met wetenschapsvoorlichting en Trip vond dat de media een belangrijker functie in de voorlichting moesten hebben.35

De kranten vonden in deze in ieder geval dat wetenschap een belangrijke plek in de verdiende. Wetenschap werd niet meer behandeld als een apart onderwerp, alleen geschikt voor redacteuren wetenschappen, als een ‘seperate form of reality’, maar belandde steeds vaker op de bureaus van andere redacteuren. De sportjournalist schrijft bijvoorbeeld over dopingonderzoek en de binnenlandredacteur over milieuonderzoek. Een groot voordeel is dat het nieuws zo een groter publiek bereikt, een nadeel is dat journalisten zonder een academische opleiding schrijven over een bepaald onderwerp en de kwaliteit daardoor achteruit gaat.36

Dertig jaar later bestaat de klacht over de geringe aandacht voor wetenschap in de media nog steeds. Wetenschapsberichten worden steeds vaker overgelaten aan de niet gespecialiseerde journalist en verschijnen steeds minder in aparte bijlagen. In 2000 verscheen bijvoorbeeld 68% van de berichten op nieuwspagina’s, 11% op wetenschapspagina’s en de overige berichten belandden in andere bijlagen. De tijd van ‘ghettoisation’ van wetenschapsnieuws is hiermee duidelijk voorbij. Deze ontwikkeling heeft twee kanten. Enerzijds kan dit gezien worden als beloning voor de inspanningen van wetenschapsjournalisten; de berichten zijn zo geïncorporeerd in het

34

Anouschka Versleijen, Dertig jaar publieke onderzoeksfinanciering in Nederland, 1975-2005, (Den Haag: Rathenau Instituut, 2007), p. 11.

35

Adriana Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie: een studie naar selectieprocesen bij het populariseren van (alfa)onderzoek, (Groningen: Zalsman, 1999), p. 22.

36

(15)

medium dat ze een plek krijgen naast het reguliere nieuws. Anderzijds kan het ook betekenen dat wetenschapsjournalistiek als specialisme dreigt te verdwijnen met kwalijke gevolgen voor de kwaliteit van berichten over wetenschap.37

Sinds 2004 verandert het een en ander aan deze neerwaartse spiraal. Meer pagina’s in kranten worden aan wetenschappelijke onderwerpen gewijd en tijdschriften als Quest en Scientific American bewijzen sinds 2004 dat wetenschap een groot lezerspubliek kan bereiken. Dit hangt wellicht samen met dat wetenschap zichzelf meer gaat promoten. Wetenschap gaat meer deel uitmaken van de samenleving. Veel universiteiten brengen eigen bladen uit en persvoorlichters zetten wetenschap op de kaart. Alfa- en gammawetenschap krijgen steeds meer aandacht.38

1.3. Wetenschap in kranten in Nederland

De plaats van wetenschap in de krant was de afgelopen decennia aan verandering onderheving. Maar geldt dit ook voor de inhoud? Zijn er veranderingen te zien in de onderwerpskeuze die redacteuren maken? Onderzoek toont aan dat in 1980 de dagbladen Trouw, Algemeen Dagblad, Volkskrant, de Telegraaf en NRC Handelsblad gemiddeld twee procent van de artikelen aan wetenschap wijden. Het grootste deel hiervan besteedt aandacht aan de toegepaste natuurwetenschap. 72% van alle artikelen valt in deze categorie. Vooral de ontwikkelingen binnen de geneeskunde krijgen veel aandacht en ook over ruimtevaart en techniek wordt veel geschreven. Respectievelijk een derde en een kwart van alle artikelen beschrijft deze onderwerpen. Milieu- en energieartikelen zijn daarna het belangrijkste. De alfa- en gammawetenschap worden door de journalisten als minder belangrijk ervaren. Slechts zes procent van de artikelen in het wetenschapskatern beschrijft een onderwerp dat hierover gaat. Alfa-en gammawetenschap wordt in katernen als 'Boeken' en in culturele bijlagen meer behandeld.39 Tussen 1985 en 1990 besteden NRC Handelsblad en de Volkskrant zo’n vijf procent van de artikelen aan wetenschap. De meeste andere kranten komen weer rond de twee procent uit. Het aantal wetenschapspagina’s in deze kranten is vergeleken met 1980 uitgebreid naar vier in plaats van één of twee. Bij NRC verschijnt 31% van het wetenschapsnieuws op de wetenschapspagina’s, bij de

37

Broersma, ‘De krant als volksuniversiteit. Wetenschapsjournalistiek in Nederland, 1880’, p. 122.

38

Maarten Evenblij, ‘We willen weer weten’, de Volkskrant, 24 april 2004, Wetenschap p. 1

39

(16)

Volkskrant zelfs 42%. Bij de regionale kranten is dit slechts rond de 20%. Het

grootste percentage van de berichten gaat over de natuurwetenschappen.40

Tien jaar later, begin jaren negentig, besteden kranten nog steeds weinig aandacht aan wetenschap. NRC Handelsblad en de Volkskrant halen het gemiddelde flink omhoog. Vijf procent van de kolomruimte in deze kranten gaat over wetenschap. Regionale kranten halen net twee procent. Dit onderzoek concludeert dat de kranten met meer aandacht voor wetenschap de aandacht over verschillende onderzoeksvelden beter verdelen. Voor alle kranten geldt dat vijfenzeventig procent van de beschreven onderzoeken in Nederland is gedaan. Het grootste deel van het nieuws verschijnt niet op de wetenschapspagina’s, maar in andere katernen. De aandacht voor milieu is gering. Dit krijgt van de verschillende onderwerpen de minste aandacht.41

In 2002, weer tien jaar later, analyseren Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans in opdracht van Stichting Weten berichten over wetenschap in acht Nederlandse kranten. Ze onderzoeken vijf landelijke kranten die ook in eerdergenoemd onderzoek zijn onderzocht, aangevuld met drie regionale kranten. Gemiddeld staan per dag 6,5 berichten over wetenschap in de krant. Op maandag tellen de kranten gemiddeld slechts drie, maar op zaterdag 9,6 berichten per dag. NRC

Handelsblad besteedt wederom de meeste aandacht aan wetenschap. NRC Handelsblad en de Volkskrant hebben daarbij het grootste percentage grote artikelen,

die meer dan een kwart pagina in beslag nemen. Ongeveer 25% van de artikelen is van een dergelijke omvang. In de overige kranten ligt dit getal veel lager. Een belangrijk deel van de berichten komt op de nieuwspagina’s terecht. 68% van de artikelen is op deze pagina’s terug te vinden. Slechts elf procent staat in aparte wetenschapsbijlagen. Vergeleken met het onderzoek van Jaap Willems uit 1981 besteden de kranten weinig aandacht aan artikelen over het milieu en erg veel aandacht aan onderwerpen die dicht bij de maatschappij liggen, zoals bijvoorbeeld onderzoek van de politie naar criminaliteit in de samenleving of onderzoek naar kanker.42

40

Lucien Hanssen en Jaap Willems, ‘Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant’, Massacommunicatie, 4 (1992), 303,308.

41

Lucien Hanssen, ‘Wetenschap in de krant’. In: Wetenschap in woord en beeld, Stichting Publieksvoorlichting over Wetenschap en Techniek, (Utrecht 1991), p. 29.

42

(17)

1.4. Veranderde plaats van het wetenschappelijke veld binnen de samenleving

Het verdwijnen van wetenschapsjournalistiek als specialisme kan kwalijk worden genoemd met het oog op de veranderde plaats van wetenschap in de samenleving. Wetenschap is namelijk meer dan ooit afhankelijk van de media en slechte publicaties kunnen de goede naam van een wetenschapper bezoedelen. Wetenschap is in de Middeleeuwen ooit begonnen uit nieuwsgierigheid. Mensen onderzochten dingen die ze in hun omgeving zagen en waar ze nieuwsgierig van werden. Maarten Evenblij stelde in zijn proefschrift dat mensen die ‘dwaze, grappige vragen’ beantwoorden, zoals in de Middeleeuwen, bijna niet meer voorkomen, omdat elk onderzoek tegenwoordig nut voor de samenleving moet hebben.43

Nadenken over de verschijnselen om ons heen stamt al uit de Griekse tijd. Denkers als Aristoteles en Plato hebben verklaringen bedacht voor verschillende natuurverschijnselen. Specialisten als de wiskundigen Euclides en Archimedes en de astronoom Galenus bedachten wetenschappelijke theorieën die tweeduizend jaar later nog niet vergeten zijn.44 De eerste twaalf eeuwen na Christus deed men weinig aan wetenschap, maar vanaf 1200, toen de eerste universiteiten gesticht werden, kreeg wetenschap hernieuwde aandacht. De denkbeelden van de oude Grieken werden weer verspreid en hoogleraren onderwezen bestaande kennis. Van wetenschap zoals we die nu kennen, was in deze tijd geen sprake, omdat er feitelijk geen eigen onderzoek werd gedaan. Men onderwees elkaar vanuit oude boeken. Vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst kwam daar gaandeweg verandering in. Kennis werd opgeschreven en kon op grotere schaal verspreid worden. Wetenschap werd hierdoor voor meer mensen toegankelijk, een kenmerk van de moderne wetenschap, maar bleef toch vooral besteed aan een kleine elitegroep. De voertaal van wetenschap, Latijn, was namelijk slechts voor een kleine groep begrijpbaar. Daarbij waren de universiteiten onderdeel van de kerk en dus niet op zichzelf staande instituten.45 Dat veranderde tijdens de wetenschappelijke revolutie. Deze werd ingezet vanuit de astronomie door Nicolaus Copernicus in de zestiende eeuw. Hij stelde dat de aarde om de zon draait en niet andersom en deze gedachte was in strijd met het wereldbeeld in de Bijbel. Andere astronomen als Galileo Galilei kwamen tot dezelfde conclusie. Na de astronomie ondergingen andere takken van wetenschap grote veranderingen. Medici publiceerden

43

J. Huisman, ‘Een leuk lesje wetenschap’, Algemeen Dagblad, 17 oktober 1992, Onderwijs p. 3.

44

Beliën et al., De canons. Wat iedereen wil weten over geschiedenis, literatuur, filosofie en

wetenschap, (Amsterdam: Bert Bakker, 2005), p. 116.

45

(18)

nieuwe anatomische atlassen en gravures op basis van eigen onderzoek en Newton kwam met zijn natuurkundige wetten.46

Tegenwoordig is wetenschap niet meer alleen het terrein van grote wetenschappers als Newton. De samenleving van nu wordt vaak beschreven als

knowledge society. De maatschappij drijft als nooit tevoren op kennis. Naast

technologische ontwikkelingen, zoals internet en mobieltjes, waar mensen in het dagelijks functioneren afhankelijk van zijn geworden, is de rol van kennis binnen de maatschappij ook groter geworden. Wetenschappers hebben werknemers in allerlei werkvelden verteld hoe ze hun functie het beste kunnen uitvoeren; communicatie-theorieën, marketingstrategieën en ander wetenschappelijk onderzoek drukken hun stempel op de samenleving. Wetenschap en technologie reiken letterlijk tot in ieders woonkamer.47

1.5. Functioneren van de wetenschapsjournalistiek

De belangrijke functie van wetenschap en technologie zorgen ervoor dat kennis voor ieder individu onmisbaar is om goed te functioneren. Kennis maakt burgers mondiger en succesvoller en helpt ze zichzelf te beschermen tegen de invloed van bijvoorbeeld multinationals. 48 De enige manier om kennis op te doen is het tot je nemen van informatie en informatievoorziening is een belangrijke functie van de media. Maar hoe komen wetenschapsjournalisten aan de stof voor hun artikelen en hoe bewaken ze de kwaliteit ervan? De dagelijkse bezigheden van een redactie wetenschap lijken op die van andere redacties. Ook de wetenschapsjournalistiek geeft recente gebeurtenissen, het ongewone, spanning en rampspoed hoge prioriteit bij de onderwerpskeuze. Onderzoek binnen de landsgrenzen, de amusementswaarde en eventuele gevolgen voor de samenleving zijn andere belangrijke peilers.49

Op andere punten bestaan wel verschillen. Ten eerste leent de aard van wetenschap zich moeilijk voor korte nieuwsberichten. Vooral bij fundamentele wetenschap, zoals astrologie of celbiologie, is de stof zo ingewikkeld dat uitleg noodzakelijk is. De wetenschapsjournalist is dus meer bezig met uitleg en educatie dan andere journalisten. Al moet hij wel kritisch blijven tegenover de wetenschap en kan dus niet te docerend schrijven. Hij moet voorzichtig blijven in wat hij schrijft.

46

Ibidem, p. 118.

47

Arnaud Sales and Marcel Fournier, Knowledge, Communication and Creativity, (Londen: SAGE Publications Ltd, 2007), p. 31-33.

48

Ibidem, p. 35-39.

49

(19)

Zeker een journalist die geen wetenschappelijke vooropleiding heeft, loopt het gevaar dat hij alles overneemt wat de wetenschapper beweert.50

Daarnaast heeft een wetenschapsjournalist veel te maken met jargon. Een wetenschapper kan vaak zonder vaktermen zijn bevindingen niet verduidelijken en voor de journalist zijn deze termen moeilijk te begrijpen. Het is de taak van de journalist om dit jargon uit te leggen en voor een breed publiek te simplificeren. Tenslotte gebruiken wetenschappers statistiek, veel getallen en spreken van risico’s of kansen. De journalist moet proberen deze onderzoeken te concretiseren en de juiste toon te vinden om zonder overdrijving het onderzoek begrijpelijk te beschrijven. Onderzoekers verschuilen zich vaak achter onzekerheden en het kan dan ook lastig zijn een concreet artikel te schrijven. Als hulpmiddel en om te concretiseren gebruiken journalisten illustraties.51

Deze inspanningen van wetenschapsjournalisten worden door het lezerspubliek gewaardeerd. Mensen worden namelijk volgens verschillende onderzoeken graag geïnformeerd worden over wetenschap. Een enquête van de Europese Commissie liet eind jaren tachtig zien dat meer dan een derde van de ondervraagden grote belangstelling had voor technologie en medische ontwikkelingen. Nederlandse ondervraagden haalden dit percentage zelfs omhoog. De helft van de Nederlanders bleek geïnteresseerd in wetenschap en techniek. Slechts een op de zeven vond dat hij genoeg wetenschappelijke informatie tot zich kon nemen. Mensen vonden het leven door alle technologische vooruitgang ingewikkelder geworden, maar dachten wel dat wetenschap hun bestaan bleef verbeteren. Al vreesden ze verkeerd gebruik van kennis voor bijvoorbeeld de wapenindustrie en kernenergie.52

(20)

Jaap Willems schrijft, net als Piet Hagen, dat wetenschapsvoorlichting belangrijk is. Omdat de samenleving het onderzoek financiert en burgers soms zelfs onderdeel zijn van onderzoek, bijvoorbeeld als proefpersonen, heeft de maatschappij het recht te weten wat de wetenschap doet. Wetenschap kan controversieel zijn. Genetische manipulatie en biotechnologie zijn onderwerpen die door de samenleving soms met argusogen bekeken worden. De wetenschapsjournalist moet in kritische berichten de ethiek en kwaliteit van onderzoek bewaken.54 Dit doet hij of zij door het publiek te informeren, dat vervolgens op een wetenschappelijk onderzoek kan reageren. Elke journalist maakt tijdens de dagelijkse praktijk onderwerpskeuzes. Zoals eerder in deze scriptie beschreven is, zorgen deze onderwerpskeuzes voor framing. Door deze frames brengt een redacteur het probleem naar de lezer. Dit doet een journalist bijvoorbeeld door aan de hand van de gevolgen van het klimaatprobleem voor de polders in Nederland het broeikaseffect te verduidelijken. Het gevolg daarvan kan zijn dat meer mensen zich druk maken over het probleem en dit leidt er vaak toe dat de politiek zich erover gaat buigen. Dan belandt het probleem op de politieke agenda. Deze agenda setting is een andere belangrijke functie van een wetenschapsjournalist.55 Bij een probleem als het broeikaseffect kan dit ervoor zorgen dat vanuit de politiek maatregelen getroffen worden om het klimaatprobleem terug te dringen. Hierop kunnen wetenschappers vervolgens reageren. De media kunnen de dialoog tussen wetenschapper en politicus in stand houden. 56

Internationaal onderzoek beschrijft meer functies van wetenschapsjournalistiek. Zo moeten wetenschapsjournalisten ook duiding geven aan onderzoek. Elke onderzoeker kan enthousiast vertellen over zijn onderzoek, maar een journalist moet beschrijven wat het onderzoek betekent voor de samenleving en wat de motieven van de wetenschapper zijn om aan dit onderzoek te werken. Hij moet niet alleen een doorgeefluik zijn van wetenschappelijke informatie, maar in voor het publiek begrijpelijke taal de gevolgen, risico’s en voordelen van onderzoek laten zien. Deze functie van wetenschaps-journalistiek is vooral erg belangrijk bij onderzoek naar risico’s en gevaren.57

54

Willems, ‘Wetenschapsjournalistiek/1’, p. 4-6

55

Shanto Iyengar and Adam Simon, Do the Media Govern? Politicians, Voters and Reporters in

America (Sage: Thousand Oaks, 1997), p. 250.

56

Idem

57

(21)

Honderden wetenschappers doen wereldwijd onderzoek naar het verbeteren van het welzijn van de mensheid. De media kunnen een vertrouwensband kweken tussen samenleving en wetenschap. Deze vertrouwensband is nodig om de kennis van wetenschap te verbeteren en de gevolgen van bijvoorbeeld HIV of vervuiling terug te dringen. Hierbij zorgt de wetenschapsjournalistiek voor burgerparticipatie. Welzijnsverbetering is van veel wetenschappen een functie, maar om daadwerkelijk tot deze verbetering te komen is de hulp van burgers nodig. De media kunnen de burger tot participatie aanzetten.58

1.6. Belang van wetenschappelijke voorlichting voor de samenleving

Waarom is informatie over wetenschap voor de samenleving belangrijk? Wetenschaps-voorlichting is wat wetenschappers noemen een ‘education permanente’ en leidt tot blikverbreding en het doorbreken van denkbarrières. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het grootste deel van de samenleving weinig basiskennis bezit over wetenschap en technologie. Wetenschappers noemen dit wel ‘public ignorance’; een deel van de samenleving negeert wetenschappelijke informatie en weet er daardoor weinig vanaf.59 Dit geldt speciaal voor ‘onzichtbare’ wetenschap, zoals onderzoek naar het broeikaseffect. Hierbij is slecht toetsbaar wat het directe gevolg is van meer CO2 in de atmosfeer voor de toekomst. Aannames en

voorspellingen spelen in deze ‘onzichtbare’ wetenschap een belangrijke rol en door grote onzekerheden en verschillende voorspellingen wordt de publieke opinie en kennis over het onderwerp minder gemakkelijk gevormd.60

Over hoe het kan dat mensen deze wetenschap slecht begrijpen bestaan verschillende sociologische theorieën. De eerste theorie, met de naam ‘deficit model’, constateert dat mensen te weinig wetenschappelijke informatie krijgen en daardoor weinig kennis bezitten. Hierdoor ontwikkelen ze een zekere antipathie tegen wetenschap en technologie en ontstaat een soort neerwaartse spiraal. De antipathie zorgt ervoor dat mensen niet meer over wetenschap willen leren en hierdoor kunnen ze niet meepraten over de onderwerpen. Dit zorgt voor een verder toegenomen antipathie. Een tweede theorie is de social representations theorie uit 1961, opgesteld door Serge Moscovici. Hij stelt dat voor het verwerken van nieuwe wetenschappelijke

58

Idem

59

Irwin and Wynne, Misunderstanding science?, p. 6.

60

(22)

kennis mensen in staat moeten zijn representaties te maken van datgene wat beschreven wordt. Nieuwe kennis over bijvoorbeeld straling wordt door leken vertaald met behulp van de kennis die ze hebben. Als ze gevraagd wordt straling te tekenen, tekenen ze bijvoorbeeld een grote zwarte wolk. Het ontbreken van goede ankerpunten staat het opnemen van nieuwe kennis in de weg.61

Ander onderzoek stelt dat het bijna onmogelijk is de kennis van wetenschap bij het grote publiek te toetsen. Mensen durven op wetenschappelijke vragen geen antwoord te geven uit angst om fouten te maken. Ze weten wellicht meer dan ze in onderzoeken zeggen.62 Er bestaat ook onderzoek dat stelt dat mensen helemaal niet geïnformeerd willen worden over wetenschap. Mensen zouden bijvoorbeeld informatie over het broeikaseffect kunnen negeren, omdat het ze aanzet tot handelen, waar ze wellicht geen zin in hebben. Het is dan gemakkelijker de kop in het zand te steken. Toch is het volgens deze onderzoeken voor de samenleving erg belangrijk dat deze ongeïnteresserden bereikt worden en daarmee de ‘public ignorance’ zoveel mogelijk terug te dringen. Want door middel van wetenschappelijke kennis kunnen maatschappelijke problemen het hoofd worden geboden en dat is in ieders belang. Voorlichting via media en scholen is daarbij erg belangrijk.63

Vanwege de mondigheid van de burger is uitleg over wetenschap af en toe zelfs noodzakelijk. Wetenschap is soms controversieel. Onderzoek naar biotechnologie, genetische manipulatie en kernfusie zijn op veel tegengas gestuit vanuit de maatschappij. In dit geval hebben de media een belangrijke functie. Ze dienen als klankbord voor de voor- en tegenstanders en stimuleren daarmee het debat over deze controversiële onderwerpen.64 Jürgen Habermas beschreef in zijn boek

Strukturwandel der Öffentlichkeit in 1962 deze functie van de media. Hij meende dat

voor het vormen van een goed geïnformeerde publieke opinie een plaats van rationeel debat nodig was, die voor iedereen toegankelijk was. De debaters moesten goed voorbereid de plaats van debat betreden en de media konden daarin een belangrijke functie vervullen. Zij moesten de samenleving informeren en het debat over onderwerpen die de samenleving bezighielden voeden. Dit geldt ook voor de

61 Ibidem, p. 110. 62 Ibidem, p. 115. 63 Ibidem, p. 121-125. 64

(23)

wetenschapsjournalistiek. De media kunnen het ethisch debat rond controversiële wetenschap op gang helpen en houden.65

1.7. Profiel en belangen wetenschapsjournalisten

Hierboven wordt gesuggereerd dat er voor wetenschapsjournalisten een belangrijke functie is weggelegd, maar hoe is een wetenschapsjournalist te typeren? In de praktijk zijn er twee manieren om wetenschapsjournalist te worden. De eerste is dat iemand eerst een academische opleiding volgt en dan journalist wordt. De tweede is dat een redacteur eerst een opleiding journalistiek heeft gevolgd en vervolgens door studie zich specialiseert tot wetenschapsjournalist.66 In Nederland kan een journalist ook zonder wetenschappelijke cursus of opleiding tot specialist gebombardeerd worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de eerdergenoemde Piet Heil. Hij waagde zich aan artikelen over de Spoetnik en werd vervolgens wetenschapsjournalist.67

Dit voorbeeld illustreert de achtergrond van veel wetenschapsjournalisten in Nederland. Tien van de zestien journalisten in een onderzoek in 1981 hebben hun aanstelling zelf bepleit. Zij achtten het noodzakelijk dat de krant waarvoor ze werkten een wetenschapsjournalist had. Slechts de helft van deze journalisten genoot een universitaire opleiding en slechts één respondent gaf aan een cursus wetenschapsjournalistiek te hebben gevolgd.68 In de Verenigde Staten worden wetenschapsjournalisten vaak geacht bijspijkercursussen te volgen, maar in Nederland zijn wetenschapsjournalisten vaak mensen met een fascinatie voor een bepaalde wetenschap. Een cursus, zoals die in de Verenigde Staten bestaat wel, maar de belangstelling is gering. Dit levert kritiek op: Mark Traa, ruimtevaartjournalist bij

Trouw, HP/De Tijd en Kijk meent dat veel wetenschapsjournalisten met zoveel

fascinatie en plezier schrijven over wetenschap dat er erg weinig kritische verhalen verschijnen.69

Een gebod bij wetenschapsjournalistiek is: schrijf eenvoudig en helder. Wetenschapsjournalisten worden geacht moeilijke, voor leken onbegrijpelijke wetenschappelijke publicaties te vertalen voor het grote publiek. Beeldspraak kan hierbij een grote rol spelen. Zo beschreef een wetenschapsjournalist het DNA van de mens als een receptenboek met daarin duizenden recepten voor de processen in het

65

http://www.denieuwereporter.nl/wiki/index.php/Democratie_en_publieke_sfeer, 17 september 2008.

66

Willems, Hoe maak ik wetenschap begrijpelijk?, p. 91

67

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 16-18.

68

Jaap Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, p. 24-25.

69

(24)

lichaam. Moeilijke onderwerpen moeten speels en met fantasie behandeld worden om de lezer tot lezen aan te zetten. Een belangrijk gevaar daarbij is dat de journalist zoveel van het onderwerp weet na een aantal jaren schrijven over een onderwerp dat de artikelen teveel jargon gaan bevatten. De journalist schuift op richting de wetenschap en verliest daarmee het contact met het publiek.70

De wetenschapsjournalist is een trekpop met verschillende partijen aan de touwtjes. Het publiek enerzijds wil begrijpelijke, informatieve en vermakelijke artikelen lezen. De wetenschapper anderzijds verwacht diepgang en een goede representatie van de informatie in het artikel. Na onderzoek naar deze wensen is een

Index of Scientific Quality opgesteld. Daarin staan zeven zaken die in een

wetenschapsartikel naar voren moeten komen. Er moet aan bod komen wat het onderzoek betekent voor bevolkingsgroepen. Als een journalist bijvoorbeeld schrijft over een nieuwe behandeling van suikerziekte, moet hij beschrijven wat er voor diabetici verandert. Ook behoort een journalist de magnitude van het onderzoek te laten zien. Een doorbraak in Aidsonderzoek is groter dan een nieuw vaccin tegen griep. Daarnaast moet hij aandacht geven aan de precisie van het onderzoek en de zekerheid van de uitkomst van een onderzoek. Hij beschrijft hierbij de methode die de onderzoekers hebben gehanteerd en of de onderzoeker eventueel nog twijfelt over de uitkomst. Daarbij vergelijkt de journalist het beschreven onderzoek met onderzoek van andere wetenschappers. Hij bekijkt of andere onderzoeken hetzelfde hebben aangetoond. Daarnaast moet de journalistiek eventuele consequenties voor de maatschappij beschrijven en is het erg belangrijk dat hij feiten en meningen goed scheidt.71 Journalisten blijken een lijst als deze in de praktijk amper gebruiken.72

Journalisten richten zich meer op de door Bourdieu beschreven ongeschreven regels binnen het journalistieke veld. Daardoor schrijven ze veel over in het veld gebruikelijke onderwerpen, zoals medische wetenschap. Dit is een onderwerp dat voor een breed publiek belangrijk is, omdat iedereen met ziekte te maken krijgt. Maar daardoor worden belangrijke onderwerpen vergeten en ontstaan golven van onderwerpen waar ineens heel veel over geschreven wordt. In de jaren tachtig was zure regen een mediahype, in de jaren daarvoor werd ontzettend veel over AIDS

70

Martin van der Laan, ‘Voor je ’t weet zit je met een stapel vakpraat’, Trouw, 11 december 1992, p. 19.

71

Vikki Entwistle and Ian Watt, ‘Judging journalism: how should the quality of news reporting about clinical interventions beassessed and improved?’, Quality in Health Care, 8 (1999), p. 172–173.

72

(25)

geschreven en tegenwoordig staat de krant bol van berichten over het broeikaseffect, onderwerp van deze scriptie.73

De dagelijkse praktijk op redacties verplicht de wetenschapsjournalist tot het handhaven van de eigen selectiemethoden. Het is bij kranten gebruikelijk dat bij de ochtendvergadering journalisten onderwerpen indienen voor de krant van die dag of verderop in de week. Binnen de krant is echter beperkte ruimte. Soms kunnen stukken slechts klein of helemaal niet in de krant. De kans om in de krant te komen wordt groter naarmate een stuk meer nieuwswaarde heeft. Bij wetenschapsartikelen betekent dit dat het onderzoek invloed moet uitoefenen op een deel van de maatschappij, het onderzoek in Nederland zelf verricht is of juist nooit eerder gedaan is. Ook conflicten en persoonlijke verhalen maken een verhaal gemakkelijker te publiceren. Een groot nadeel van deze journalistieke waarden is dat de nuance in stukken gemakkelijk verdwijnt. Alleen de pieken van onderzoek krijgen bijvoorbeeld aandacht. De mislukkingen en de lange onderzoeksweg vooraf worden amper beschreven. Daarnaast beschrijven de journalisten in plaats van het daadwerkelijke onderzoek soms teveel de beloftes en toekomstperspectieven van het onderzoek omdat deze smeuïger zijn voor de lezer dan bijvoorbeeld onderzoekstechnieken. Dit kan onvolledige of zelfs incorrecte artikelen opleveren. Zo stond ooit in de krant dat er een therapie tegen AIDS gevonden was, wat tot op het moment van vandaag nog steeds niet bestaat. De journalist had zich mee laten slepen door het enthousiasme en de verwachtingen van de wetenschapper.74

1.8. Spanningen tussen het wetenschappelijke veld en het wetenschapsjournalistieke veld

De belangen van de wetenschapper verschillen met die van de hierboven beschreven journalisten. Hierdoor staan zij soms wantrouwig tegenover het werk van de journalist. Wetenschappers zoeken weliswaar ‘media coverage’ van hun onderzoek, maar klagen toch over inaccurate, sensationele en een niet wetenschappelijke benadering van de onderwerpen. Journalisten leggen de schuld hiervan vaak bij de bronnen. Deze zouden slecht in staat zijn hun onderzoek uit te leggen. Wetenschappers zouden apathisch en niet duidelijk zijn in hun communicatie.75 De communicatie tussen beide partijen verloopt hierdoor soms stroef.

73

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 53.

74

Ibidem, p. 54.

75

(26)

Een reden daarvoor kan zijn dat wetenschappers niet altijd bereid zijn uitleg te geven over ingewikkelde wetenschap als het publiek het volgens hen ‘toch niet begrijpt’. Dit probleem is voor een deel opgelost door tussenkomst van andere communicatoren. Zij vertalen het jargon van wetenschappers naar begrijpelijke taal en journalisten versimplificeren dit verder voor een breed publiek. Meestal zijn journalisten hierdoor afhankelijk van wetenschappelijke tijdschriften of voorlichters. Wetenschappers nemen hun eigen persvoorlichters serieuzer dan de journalist, omdat ze een academische opleiding volgden. Voorlichters dienen als brug tussen wetenschap en media.76 Ze vertellen wetenschappers wat ze van een journalist kunnen verwachten en andersom.77 Een probleem hiervan is dat wetenschapsnieuws vaak uit de tweede hand komt. Het nieuws is al geselecteerd door een belanghebbende partij. De motieven van een wetenschappelijk tijdschrift zijn bij die eerdere selectie nog vergelijkbaar met de motieven van een journalist bij een dagblad. Maar er bestaat een duidelijke hiërarchie tussen de verschillende tijdschriften. Het gevolg hiervan is dat vooral artikelen uit de belangrijkste tijdschriften, zoals Science en Nature aandacht krijgen. Wanneer het nieuws van een voorlichter komt, zal deze zijn of haar universiteit of bedrijf in een gunstig daglicht willen zetten (zie figuur 2).78

Fig.2. Wetenschapsnieuws komt volgens dit communicatiemodel tot stand. Wetenschappers communiceren rechtstreeks met de journalist, maar deze communicatie verloopt soms stroef. Een groot deel van het nieuws komt van voorlichters of wetenschappelijke tijdschriften. Dit kan kritische berichtgeving in de weg staan. Het voordeel van de tussenliggende partijen is dat deze het ingewikkelde nieuws vast versimplificeren, waarmee het communicatieprobleem tussen journalist en wetenschapper wordt opgelost.

76

Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, p. 24-25.

77

Warna Oosterbaan, ‘De voorlichters’, NRC Handelsblad, 15 juli 1993, p. 3

78

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 50.

(27)

Een ander heikel punt is dat journalisten erop uit zijn het lezerspubliek te vermaken. Dit zorgt voor frictie tussen wetenschapper en journalist. Een wetenschapper wil feitelijke, gedetailleerde informatie verschaffen. Wetenschappers steigeren als een redacteur bij ze komt met het verzoek een entertainend programma te maken. Journalisten willen daarentegen geen puur informatieve productie maken.79 Amusante berichten halen vaak de krant, hoewel ze minder baanbrekend zijn dan ander fundamenteel onderzoek. Een aantal voorbeelden daarvan zijn ‘neuspeuteren is gezond’, ‘luiaard minder lui dan verwacht’ en ‘deodorant veroorzaakt borstkanker’. Hans van Maanen, freelance wetenschapsjournalist, zei daarover: “Tweederangs onderzoeken halen vaak de krant, terwijl belangrijk onderzoek vaak niet begrijpelijk wordt opgeschreven”. 80 De onderwerpen die wetenschappers graag in de krant zouden zien worden door journalisten vaak als te ingewikkeld voor de krant bestempeld.81

Daarbij komt nog het probleem van de contradictie tussen ruimte voor artikelen in kranten en op televisiezenders en het aanbod. Dit zorgt ervoor dat wetenschappers het gevoel hebben dat hun onderzoek is weggestopt in een hoekje of dat vier jaar wetenschappelijk werk aandacht krijgt in een heel kort artikeltje. Karel Knip, wetenschapsjournalist bij NRC Handelsblad, schreef hierover in treffende beeldspraak. “Een krant heeft slechts de ruimte om maximaal vijftien, vaak nog minder, schilderijen per week op te hangen. Wekelijks rijden tientallen vrachtwagens volgeladen met de allerlaatste, allermodernste schilderijen voor waaruit de redacteuren kunnen kiezen.”82

Het bovenstaande illustreert dat de doxa, habitus en het streven naar kapitaal ook zorgt voor spanning tussen velden en niet alleen binnen het eigen, zoals eerder beschreven. Op welke manier verschillen het wetenschappelijke veld en het wetenschapsjournalistieke veld van elkaar en hoe zorgt dit voor machtsstrijd? En wat zijn de overeenkomsten tussen beide velden? Het wetenschappelijke en journalistieke veld hebben een aantal doxa gemeen. Zowel wetenschappers als journalisten streven naar waarheidsvinding, plagiaat is een van de grootste zonden binnen het vakgebied

79

Niels Wiedenhof, ‘Drijvende krachten en een loos einde’, Intermediair 13 (1977) 3, p. 55-57

80

Auteur onbekend, ‘De wetenschapsjournalistieke boezem’, De Journalist 7 (2004), p. 38..

81

Willems, ‘Wetenschapsjournalisten in Nederland, een onderzoek’, p. 24-25.

82

(28)

en kennisoverdracht een belangrijk kapitaal dat bereikt kan worden.83 Het wantrouwen tussen wetenschap en journalistiek en de machtsstrijd die daardoor ontstaat moet gezocht worden bij de verschillen (zie figuur 3). Een oorzaak ligt bij de verschillen in werkwijze en de manier waarop binnen beide velden status wordt bereikt. Een belangrijk middel om deze status te bereiken is publiceren.

Een probleem is dat de werkwijze om tot publicatie te komen enorm verschilt. Een wetenschapper onderzoekt jarenlang hetzelfde. Hij of zij kan er zelfs zijn levenswerk van maken.84 Hier wringt het tussen wetenschappers en journalisten. Wetenschappers zijn bang dat de snelheid van journalisten fouten op zal leveren en dat daardoor hun eigen status als wetenschapper met één publicatie te gronde gaat. Ook de snelheid waarmee een journalist moet publiceren kan een samenwerking tussen wetenschapper en journalist in de weg staan. Onderzoek naar bijvoorbeeld gravitatie, microbiologie of het heelal is erg ingewikkeld en lastig te bevatten in korte tijd. Dit betekent dat een dagbladjournalist sommige onderwerpen moeilijk kan behandelen. Daarnaast wil een journalist altijd heldere, concrete informatie. Sterke ‘oneliners’ uit de politiek doen het daarbij goed. Maar wetenschappers hullen onderzoek vaak in onzekerheden. Dit is niet praktisch voor een journalist.85 Een belangrijke reden voor een wetenschapper om een krant of omroep te benaderen is dat wetenschappers afhankelijk zijn van het oordeel en gedeelde overeenstemming over het onderzoek dat ze gedaan hebben. Via de media kunnen ze, naast een breed publiek en eventuele financiers, andere actoren in het wetenschappelijke veld hun onderzoek laten zien en zo het werk laten toetsen.86

Dit is wat een filosofische stroming, het logisch positivisme, intersubjectiviteit noemt. Deze stroming stelt dat objectiviteit niet bestaat en dat een theorie waarheid wordt als deze theorie door meerdere wetenschappers wordt geloofd.87 Een publicatie in een krant kan bijdragen aan een breder draagvlak van onderzoeksresultaten in de samenleving. Onderzoekers vrezen echter dat journalisten met te weinig precisie het onderzoek dat ze gedaan hebben zullen behandelen. Dit is funest voor de status van de wetenschapper en veroorzaakt daardoor spanning tussen het wetenschappelijke en journalistieke veld.

83

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 50.

84

Pleijter et.al., ‘Onderzoek in de krant’, p. 70.

85

Hagen, Wetenschap in het nieuws, p. 170-172.

86

Wiedenhof, ‘Drijvende krachten en een loos einde’, p. 55-57

87

(29)

Journalistieke veld

Wetenschappelijke veld

Samenleving

Makkelijk leesbare tekst

Wetenschapp. kennis Infotainment

Objectiviteit Kennisoverdracht

Gedetaill., uitgebreide tekst Snelheid/korte prestatie

Machtscontrole

Waar gaat geld heen Welzijnsverbetering Publiceren/status Precisie/langdurig project Publiek bereiken Subsidies Intersubjectiviteit/erkenning Participatie

(30)

2. Het broeikaseffect; wetenschappelijk onderzoek

wereldwijd

De impact van onderzoek, rampscenario’s en grote wetenschappelijke doorbraken zijn, zoals hierboven beschreven, belangrijke redenen voor journalisten om over een onderwerp te schrijven. Klimaatonderzoek is voor journalisten, als ze de Index of

Scientific Quality volgen, een nieuwswaardige wetenschapstak. Maar de vraag is of

journalisten erin slagen een goede weergave te geven van wat klimaatwetenschappers publiceren. Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven is het belangrijk te onderzoeken wat er binnen het klimaatonderzoek speelt. Natuurlijk opereren klimaatwetenschappers net als journalisten ook binnen een veld, waarin regels en aannames gelden. Daarmee ontstaan belangrijke onderzoeksvelden waaraan het meeste onderzoek verricht wordt. Wat is er aan klimaatonderzoek gedaan en is dit onderzoek opgepikt door journalisten in NRC Handelsblad?

2.1. Klimaatlobby Al Gore

Lang niet al het klimaatonderzoek bereikt de media en een breed publiek. De film en het boek van Al Gore deden dit wel. Dat is de reden dat hier eerst het werk van Gore volgt. Hij is geen gerenommeerde klimaatonderzoeker. Hij is omstreden wat betreft de verwerking van wetenschappelijke gegevens. Al Gore valt niet eens binnen het wetenschappelijke veld. Hij is een activist en een politicus, die zijn eigen bekendheid en zijn leven gebruikt om het klimaatprobleem onder de aandacht te brengen. Eigenlijk brengt hij eerder als een journalist dan een wetenschapper het klimaatprobleem naar voren. Hij beschrijft het werk van anderen. Het gevolg van zijn aanpak is dat hij de media weet te bereiken. Journalisten schreven veel over Gore en dit maakt dat hij een belangrijke stempel op de publieke opinie heeft gedrukt. Hij is een machtige actor in het klimaatdebat. Later volgt het klimaatonderzoek waardoor de politiek veel beïnvloed is, namelijk dat van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling

Dat komt omdat het het college maar steeds niet lukt om daar een goed voorstel voor te doen.. De afspraak dat het college haar voorstel samen met een werkgroep van raadsleden

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -