• No results found

Invloed media op de publieke opinie over het klimaatprobleem

In document Het broeikaseffect in (pagina 64-76)

4. Perceptie van het klimaatprobleem bij het grote publiek

4.4. Invloed media op de publieke opinie over het klimaatprobleem

Framing drukt een negatieve stempel op het begrip van het broeikaseffect bij het grote publiek en daarmee de aanpak ervan. Maar hoe is het gesteld met het bewustzijn van het klimaatprobleem binnen de samenleving? Economische, politieke, biologische en technische invloedsfactoren bij het klimaatprobleem worden al langer geanalyseerd, maar de invloed van de media op de samenleving bij berichtgeving over het

broeikaseffect is weinig onderzocht.175 Vooral over perceptie van het

klimaatprobleem en veranderingen in het gedrag als gevolg daarvan is weinig bekend. Verschillende studies stellen, zoals beschreven in eerdere hoofdstukken, dat de media de belangrijkste bron zijn voor mensen om informatie te krijgen over het broeikaseffect. In één ding zijn ze geslaagd. In 1981 had slechts 38% van de Amerikaanse bevolking gehoord van de opwarming van de aarde. In 1987 was dat 40% en in 1990 ineens 86%. Vooral eind jaren tachtig zijn de Amerikaanse media erin geslaagd het broeikaseffect onder de aandacht te brengen van miljoenen mensen. Het gevolg van de media-aandacht voor het klimaatprobleem is dat zowel de

nieuwsmakers als de lezer meer waarde hecht aan het klimaatprobleem, het

sneeuwbaleffect.176 Ook het aantal mensen dat gelooft dat het broeikaseffect bestaat is toegenomen. In 1997 was dat in Amerika 48%. Dit nam toe naar 61% begin 21e eeuw of volgens een ander onderzoek van de National Science Foundation 77% in 2001.177

Maar op welke manier beïnvloeden de media de publieke opinie? Hoe meer mensen geloven dat de media de waarheid vertellen, hoe meer ze geloven dat het broeikaseffect optreedt en hoe meer ze bereid zijn actie te ondernemen om het

broeikaseffect tegen te gaan. Dit blijkt uit een onderzoek ten tijde van de bijeenkomst rond het Kyoto-verdrag in 1997. De onderzoekers keken naar de zekerheid waarmee kranten over het broeikaseffect schreven en wat dat deed met de lezer. Uit dit

onderzoek bleek dat kranten, in dit geval de New York Times en The Columbus

174

Julia Corbett and Jessica Durfee, ‘Testing public (Un)certainty of Science: Media representations of Global Warming’, Science Communication 26(2004) 29, p. 145-150.

175

Anneloes Meijnders, Climate change and changing attitudes, (Eindhoven: University Press Facilities, 1998), p. 3,4.

176

C. Trumbo, ‘Constructing climate change: claims and frames in U.S. news coverage of an environmental issue’, Public understanding of science 5(1996)3, p. 269-273.

177

Corbett and Durfee, ‘Testing public (Un)certainty of Science: Media representations of Global Warming’, p. 145-150.

Dispatch verreweg de meeste aandacht besteedden aan het Kyoto-verdrag. In totaal

werden 35 artikelen gepubliceerd in anderhalve maand tijd. Op de televisie waren 12 items te zien. In de krantenartikelen kwamen 365 standpunten naar voren. In 55,6% van de standpunten werd het broeikaseffect als feit aangeduid. Bij het televisienieuws lag dit percentage op 50%. Bij tijdschriften lag dit percentage slechts rond de 25%. De journalist presenteert zijn eigen interpretaties in deze gevallen alsof het

onomstotelijke feiten betreft. Vervolgens werd door telefonische interviews onderzocht hoe het publiek tegenover het klimaatprobleem stond. Er werd

bijvoorbeeld aan de proefpersonen gevraagd in hoeverre ze bereid waren het openbaar vervoer te nemen, meer te betalen of bomen te planten. 77,1% van alle ondervraagden wilde op alle punten participeren. Maar een groter vertrouwen in de media zorgde voor grotere drang tot participatie en een sterker geloof in de waarheid van het broeikaseffect.178

Uit Amerikaans onderzoek onder 257 volwassenen blijkt dat bijna alle ondervraagden menen dat goed beleid op landelijk en lokaal niveau voor het terugdringen van het broeikaseffect noodzakelijk is. Amerikanen zijn niet minder overtuigd dat er iets gedaan moet worden dan mensen uit andere landen waar al meer beleid is opgesteld. De onderzoekers lieten de ondervraagden schattingen maken van hoeveel warmer ze verwachten dat het maximaal, minimaal en waarschijnlijk wordt. Daaruit bleek dat mannen het risico kleiner achten. Zij verwachten een mindere stijging van de temperatuur dan vrouwen. Na de vragenlijst over verwachte risico’s kregen de ondervraagden een lijst met vragen waarin werd getoetst hoeveel ze wilden betalen om het broeikaseffect op te lossen. Personen die de toename van de

temperatuur hoger schatten wilden meer betalen dan mensen die weinig toename verwachtten. Ook andere risico’s, zoals de kans op zeespiegelstijging en orkanen hangen nauw samen met de bereidheid tot betalen voor maatregelen tegen het broeikaseffect.179

Ook angst hangt hiermee samen. Als mensen banger zijn voor het

broeikaseffect zijn ze meer geneigd om energiebesparende middelen te gebruiken. Opvallend is ook dat mensen die zich meer zorgen maken over het klimaatprobleem

178

Rosanne W. Fortner, ‘Public Understanding of Climate Change: certainty and willingness to act’,

Environmental Education Research, 6 (2000) 2, p. 134-138.

179

W. Kip Viscusi, The perception and valuation of the risks of climate change: a rational and behavioral blend, NBER Working Paper No. 11863 (2005), http://papers.nber.org/papers/w11863.pdf, p. 163.

gemakkelijker informatie erover opnemen. Dit komt waarschijnlijk doordat mensen met meer interesse artikelen en nieuwsberichten over het klimaatprobleem lezen.180

Naast het bovenstaande is de vraag in hoeverre de samenleving inmiddels het broeikaseffect begrijpt interessant. Hoewel wetenschappers conclusies over de opwarming van de aarde vaak in onzekerheden verpakken, geloven de meeste mensen, waarschijnlijk onder invloed van de media, dat de opwarming van de aarde door menselijk handelen plaatsvindt. Ze baseren deze mening niet alleen op

wetenschappelijke bronnen, maar meer op persoonlijke ervaringen. Een belangrijke bron was bijvoorbeeld het plaatselijke weerbericht dat een week met extreem warm weer voorspelde. Uit dit weerbericht komt volgens mensen vaak naar voren dat het warm is voor de tijd van het jaar en daaruit constateren ze dat het warmer wordt op aarde. Uit deze bron haalt de kijker niet de ernst van het probleem. Veel mensen denken bijvoorbeeld, omdat ze wel van een warmer weertje houden, dat de

temperatuur best een paar graden kan stijgen.181 Ook vinden veel volwassenen het lastig een verband te leggen tussen minder gebruik van fossiele brandstoffen en het positieve effect daarvan op het broeikaseffect. Ze zien niet dat minder gebruik hiervan leidt tot minder CO2 in de atmosfeer en dat dit het klimaatprobleem terugdringt.182

Zoals hierboven vermeld weet een groot deel van de bevolking de risico’s van het klimaatprobleem slecht in de schatten. De risicoperceptie hangt sterk samen met de factoren als of het probleem in de hand te houden is, of het catastrofaal gaat aflopen en in hoeverre de mensheid eraan blootgesteld wordt (zie figuur 4). Als iets een risicofactor 1 krijgt in deze figuur hangt dat samen met weinig risicoperceptie en een 7 met groot risicogevoel. Ondervraagden vermoeden dat het klimaatprobleem zeker niet fataal is en ze denken dat er geen controle op mogelijk is. Dit maakt dat ze waarschijnlijk weinig actie zullen ondernemen om hun eigen CO2-uitstoot te

verminderen. De risicoperceptie van de gewone burger wijkt nogal af van die van klimaatwetenschappers. Klimaatwetenschappers denken dat er met inspanning van de wereldbevolking wel iets aan het broeikaseffect gedaan kan worden en zien het broeikaseffect veel meer als een probleem met een catastrofaal gevolg. Dit

perceptieverschil hangt samen met het ontbreken van zekerheden in de wetenschap. Klimaatwetenschappers hullen zich vaak in onzekerheden en daardoor wordt het

180

Anneloes Meijnders, Climate change and changing attitudes, p. 104-106.

181

D. Read et.al., ‘What do people know about global climate change? Survey studies of educated laypeople’, Risk Analysis, 14 (1994), p. 971-972.

182

David Etkin and Elise Ho, ‘Climate Change: Perceptions and Discourses of Risk’, Journal of Risk

risico door burgers sneller onderschat.183 Veel mensen schatten het risico dat het klimaatprobleem oplevert voor de mensheid lager in dan het risico van verlies van biodiversiteit en chemische rampen.184

Tegenwoordig leidt de enorme aandacht voor het klimaatprobleem in de media niet meer alleen tot een verbeterd begrip en eventueel handelen van het lezerspubliek. Het heeft geleid tot de introductie van een nieuwe term: klimaatmoe. De enorme aandacht voor het klimaatprobleem en aanverwante zaken als groene stroom en milieuvriendelijke producten heeft ervoor gezorgd dat een groot aantal mensen zat is van alles wat met het klimaatprobleem te maken heeft.185 Een gevolg van

klimaatmoeheid is dat berichten erover niet meer bij deze groep mensen aankomen omdat zij menen dat ‘de boodschap nu wel duidelijk is. 186

183

Ibidem, p. 623–641.

184

Ghozlane Fleury-Bahi, ‘Environmental risk: Perception and target with local versus global evaluation’, Psycological reports, 102 (2008) 1, p. 185-187.

185

TV-uitzending Rondom 10, 23 februari 2008, NCRV,

http://player.omroep.nl/?aflID=6575690&md5=01e16edc6eab9634ce1030bda70c6c89, 19-10-2008.

186

http://www.resource-online.nl/wb_artikel.php?id=1025, 19-10-2008.

Figuur 4: De risicoperceptie van het klimaatprobleem binnen de samenleving laat te wensen over. Zoals in deze figuur te zien is, denken veel mensen dat het klimaatprobleem voor de mensheid niet fataal is en wijkt de risicoperceptie verder weinig af van de risicoperceptie bij andere gevaren. 156

Conclusie

Ontwikkeling klimaatberichten

De berichtgeving over het klimaatprobleem in NRC Handelsblad is in te delen in drie periodes. Aan het begin van de jaren tachtig was nog erg weinig onderzoek gedaan naar de opwarming van de aarde. Journalisten besteedden aan het klimaatprobleem weinig aandacht. Datgene wat beschreven werd, was hoofdzakelijk vanuit

wetenschappelijk onderzoek opgeschreven. Logisch aangezien dit ook het enige veld was waaruit informatie kwam. De jaren tachtig kunnen worden aangeduid als de

‘aftastende wetenschappelijke periode’. Deze periode kenmerkt zich ook door uitleg

over wat het klimaatprobleem inhoudt. Die periode van uitleg is in de literatuur ook terug te vinden bij de opkomst van wetenschapsjournalistiek. De eerste

wetenschapsjournalistieke stappen worden ook gekenmerkt door uitleg. Bij deze periode hoort het frame ‘rechtstreeks bewijs’. Het klimaatonderzoek is nog niet zo uitgebreid als het tegenwoordig is en in de krant is daardoor hoofdzakelijk

wetenschappelijk nieuws te vinden dat rechtstreeks bewijs aandraagt. De politiek heeft zich op dit moment nog amper over het probleem gebogen.

Tussen 1986 en 1991 is het bewustzijn van het klimaatprobleem (volgens de literatuur lag de eerste piek van klimaatnieuws in 1988187) erg gegroeid. Tijdens de jaren tachtig zijn de media er goed in geslaagd om het klimaatprobleem onder de aandacht van de mensen te brengen. Ook de politiek buigt zich vanaf de piek met klimaatnieuws over het broeikaseffect. De EU en Nederlandse regering lanceren maatregelen om de CO2-concentratie omlaag te brengen. Het onderwerp wordt daardoor in de krant ook meer beschreven vanuit een politieke invalshoek. Wetenschapsnieuws neemt procentueel gezien af. De jaren negentig kan worden aangeduid als de ‘politieke periode’. Tijdens deze periode komt het frame ‘terugdringen van het klimaatprobleem’ op. De binnen- en buitenlandredacties

beschrijven de politieke plannen om het broeikaseffect terug te dringen met als gevolg dat de discussie over het klimaatprobleem over oplossingen gaat en niet meer over het bestaan ervan.

In de 21e eeuw expandeert het onderwerp verder over verschillende katernen. Alle vier verschillende frames komen naast elkaar in NRC Handelsblad voor. Naast

187

Clark et.al., Acid Rain, Ozone Depletion and Climate Change: An Historical Overview, Learning to

de wetenschapspagina’s en het binnen- en buitenlandkatern, komt het broeikaseffect ook veel terug op opiniepagina’s en andere bijlagen. Wetenschap en politiek krijgen beide aandacht. De artikelen worden meer gericht op het publiek en emotioneler. Het broeikaseffect is voor veel mensen vanzelfsprekend geworden en dit is terug te zien in de krant. Niet alleen wetenschapsjournalisten schrijven over het broeikaseffect.

Redacteuren van andere redacties schuwen het onderwerp niet meer. Deze laatste periode kan de ‘periode van expansie’ worden genoemd. Een gevolg van deze expansie is dat het onderwerp niet meer alleen vanuit wetenschappelijke of politieke bronnen wordt geschreven, maar dat zelfs mensen met weinig kennis over het broeikaseffect in soms haast opruiende teksten zich uitspreken over het probleem.

Onderwerpskeuze en de journalistieke praktijk

Het duurt lang voordat klimaatonderzoek een plek krijgt in de krant. Dit onderzoek laat zien dat pas vanaf eind jaren tachtig het klimaatprobleem regelmatig aandacht krijgt in de krant. Als reden hiervoor kunnen verschillende factoren worden aangewezen. Allereerst waren journalisten voor de jaren negentig wat Kees van Kooten noemde bètabang. De natuurwetenschappen kregen amper aandacht in de media, met uitzondering van de medische wetenschap en de ruimtevaart.188 Pas vanaf het eind van de jaren tachtig veranderde dit en kregen ook andere wetenschappen meer ruimte, zo ook het broeikaseffect. Toch blijft het klimaatprobleem een moeilijk onderwerp voor journalisten om te beschrijven. Dit hangt samen met de discrepantie tussen de onzekerheden die het klimaatprobleem omgaven en de journalistieke praktijk. Het klimaatonderzoek van de jaren zeventig en tachtig bevatte nog veel onzekerheden. Deze onzekerheden maakten publicatie in de media lastig. Journalisten zijn op zoek naar duidelijke, concrete informatie. Klimaatwetenschap voldeed in eerste instantie niet aan de criteria voor publicatie. Een stroom van publicaties is blijkbaar nodig voordat journalisten een wetenschap met vele onzekerheden, zoals het klimaatprobleem, belangrijk genoeg vinden. Verschillende onderzoeken constateren dat de krant hierdoor niet goed is als middel voor risicocommunicatie.189 Deze scriptie beaamt dit.

Door in te zoomen op een klein onderdeel van het klimaatonderzoek, namelijk het rechtstreekse bewijs ervoor, is een groot deel van risico- en mitigatieonderzoek

188

Hagen, Wetenschap in het nieuws, pg. 5.

189

Wakefield, ‘Constructing the news: The role of local newspapers in environmental risk communication’, p.. 225.

verwaarloosd. Journalisten kozen de frames die een breed publiek aanspreken, namelijk de onderzoeken naar zeespiegelstijging en stijgende temperaturen en de mening van politici als Al Gore, George Bush en Nederlandse regeringsleiders. Rampspoed en hooggeplaatste personen doen het goed in de media, maar staan in dit geval gedegen berichtgeving in de weg. Gevolgen voor de voedselvoorraad in de wereld, het drinkwater op aarde en een groot deel van het onderzoek naar mitigaties, zoals het belang van technologische ontwikkelingen, veranderingen in gebouwen en aanpassingen in de landbouw, zijn amper behandeld. Dit is vanuit de journalist logisch te verklaren. Een journalist wil binnen zijn of haar veld scoren. Lange

technische verhalen en wetenschappelijke bevindingen vol onzekerheden scoren niet. Volgens de veldentheorie van Bourdieu dient een journalist zich daarom te houden aan de ongeschreven regels van het journalistieke veld. De ongeschreven regels zorgen in dit geval dat hoor en wederhoor worden toegepast en belangrijke personen en conflict en dramatiek buiten proportioneel veel aandacht krijgen. Tussen

klimaatonderzoekers heerst voor het grootste deel consensus over de invloed van het menselijk handelen op de stijgende temperatuur op aarde. Toch duiken in de media regelmatig verhalen op van onderzoeken die het klimaatprobleem (ten dele)

ontkennen. Het wordt als gepast beschouwd ook tegenstanders aandacht te geven om een onderwerp van meerdere kanten te belichten, waardoor het kleine groepje

tegenstanders procentueel veel aandacht krijgt. Een lezer leest graag over conflicten en leest graag sterke uitspraken van beroemde personen.190 Het is dan logisch dat conflicten en belangrijke personen, zoals George Bush en Al Gore, veel aandacht krijgen als zij iets over het klimaatprobleem zeggen. De journalistieke scoringsdrang en keuzes zitten een gedegen beschrijving van alle facetten van het klimaatprobleem in de weg.

Betekenis voor het publieke begrip en de publieke opinie

De media zijn voor de samenleving de belangrijkste bron over het klimaatprobleem. Uit verschillende onderzoeken is de invloed van de journalistiek op het publiek gebleken. Vanaf eind jaren tachtig, toen de media meer over het klimaatprobleem begonnen te berichten, is het percentage van de bevolking dat het broeikaseffect kent enorm toegenomen.191 De media bevestigen in veel artikelen het bestaan van het

190

Reay, ‘A silent spring for climate change’¸ p. 27.

191

Corbett and Durfee, ‘Testing public (Un)certainty of Science: Media representations of Global Warming’, p. 145-150.

broeikaseffect.192 Hoe meer mensen de media vertrouwen, hoe meer ze bereid zijn te participeren.193 De media kunnen duidelijk de publieke opinie en de bereidheid tot bijdragen aan een oplossing van het broeikaseffect door de samenleving beïnvloeden.

De media hebben de mensen bereikt, maar geeft ze ondanks de vele berichten niet het gevoel dat het broeikaseffect grote risico’s oplevert. Uit dit onderzoek blijkt dat de journalistiek grote delen van het klimaatonderzoek, zoals beschreven in de vorige paragraaf, onbelicht gelaten heeft en teveel aandacht heeft besteed aan de dramatiek in verhalen over smeltende ijskappen en zeespiegelstijgingen, conflicten in de politiek en belangrijke personen. Het gevolg hiervan is dat de samenleving denkt dat veel bevindingen rond het broeikaseffect onzeker zijn en dat ze vaak denkt dat het klimaatprobleem onomkeerbaar is of weinig kwalijke gevolgen heeft. Dit komt maatregelen om het klimaatprobleem terug te dringen niet ten goede. 194

Het is de vraag of dit voorkomen had kunnen worden en hoe. Bourdieu stelde al dat het journalistieke veld erg afhankelijk is van andere velden. De media moeten in het geval van het broeikaseffect weergeven wat binnen het politieke en

wetenschappelijke veld gezegd wordt. Maar journalisten hadden misschien beter bij de basis kunnen blijven. Ze hadden in hun berichtgeving meer in de breedte kunnen gaan. Ze hadden meer aandacht kunnen besteden aan het mitigatieonderzoek en andere problematiek rond het klimaatprobleem in plaats van in te zoomen op rampspoed en belangrijke personen. Dit was het begrip binnen de samenleving waarschijnlijk ten goede gekomen.

Maar de oorzaak van de journalistieke keuzes ligt ook binnen het

wetenschappelijke veld. Wetenschappers hebben het klimaatonderzoek de afgelopen decennia omringd met onzekerheden. De voorspelde zeespiegel- en temperatuur-stijgingen lopen uiteen en het onderzoek heeft hiaten. Dit staat in groot contrast met de ‘oneliners’ die journalisten in hun artikelen willen verwerken. Het broeikaseffect is te onvoorspelbaar, te chronisch en te complex voor de journalistiek. De journalistiek, die zich richt op nieuwigheid en belangrijke gebeurtenissen, kan nooit zelfstandig een groot publiek van een met onzekerheden omgeven probleem overtuigen.

192

Boykoff, Flogging a dead norm? Newspaper coverage of anthropogenic climate change in the United States and United Kingdom from 2003 to 2006’, p. 474-475.

193

Fortner, ‘Public Understanding of Climate Change: certainty and willingness to act’, p. 134-138.

194

Wetenschappelijke bronnenlijst

Boeken:

Beliën, Herman et al., De canons. Wat iedereen wil weten over geschiedenis, literatuur, filosofie en

wetenschap, (Amsterdam: Bert Bakker, 2005)

Benson, Rodney and Neveu, Erik, Bourdieu and the journalistic field, (Cambridge:Polity Press, 2005) Bourdieu, Pierre, Language and Symbolic Power, (Cambridge: Policy Press, 1991)

Bourdieu, Pierre, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip: Gekozen door Dick Pels, (Amsterdam: Van Gennep, 1989),

Broersma, Marcel, ‘De krant als volksuniversiteit. Wetenschapsjournalistiek in Nederland, 1880-2005’ in: Meijman, F., Snelders, S. and de Wit, S. eds., Leonardo voor het publiek. Een geschiedenis van de

wetenschaps- en techniekcommunicatie (Amsterdam 2007)

Chalaby, Jean, The invention of journalism. (London: MacMillan, 1998)

Clark, William et.al., Acid Rain, Ozone Depletion and Climate Change: An Historical Overview,

Learning to manage global environmental risks, (Massachusetts: MIT Press, 2001)

Clarke, L.E. and Weyant, J.P, ‘Modeling induced technological change: an overview’. In:

Technological Change and the Environment, (Washington: RFF Press, 2002)

Cubacsch, U. et al, Projections of future climate change, Climate Change 2001: The Scientific Basis.

Contribution of Working Group 1 Third Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, (Cambridge: University Press, 2001)

Ereaut, G. and Segnit, N., ‘Warm Words. How Are We Telling the Climate Story and Can We Tell it

Better?’, Institute for Public Policy Research Papers. (London: Institute for Public Policy Research,

2006), p. 13.

Esmeijer, Adriana, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie: een studie naar selectieprocesen bij

het populariseren van (alfa)onderzoek, (Groningen: Zalsman, 1999)

Flannery, Tim, The Weather Makers, (New York: Atlantic Monthly Press, 2005) Gore, Al, An Inconvenient Truth, (Emmaeus: Rodale, 2006)

Gray, Vincent, The greenhouse delusion : a critique of "climate change 2001", (Brentwood :

In document Het broeikaseffect in (pagina 64-76)