• No results found

Het verzilveren van wetenschappelijke kennis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verzilveren van wetenschappelijke kennis"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verzilveren van wetenschappelijke kennis

-

Exploratief onderzoek naar de mate van en behoefte aan valorisatie van wetenschappelijke

kennis op het gebied van Accountancy & Controlling

(2)

“Samenkomen is een begin; samen blijven is progressie;

samen werken is succes”

(3)

Kernwoorden – Kennisvalorisatieproces, Valorisatie, Wetenschappelijk onderzoek, Kennis,

PERSONALIA

Master Thesis Accountancy

Naam Petra Grabundzija

Email p.grabundzija@student.rug.nl

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Opleiding Master Accountancy & Controlling Studentennummer s2323397

Eerste begeleider Prof. dr. J.A. Emanuels Tweede begeleider Dhr. W.K. Zwaagman

Datum 17 juni 2016

Aantal woorden 11.833

Stageverlener Deloitte.

Counselor Deloitte Mevr. R. Lubbers – Hilbrands RA

ABSTRACT

Doelstelling – Dit onderzoek poogt inzicht te verschaffen in de manier waarop praktijkbeoefenaars

onderzoek beschouwen, welke waarde zij hieraan hechten en welke neiging zij hebben om gebruik te maken van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

Relevantie – Het belang van kennisvalorisatie wordt voornamelijk benadrukt door het valorisatiebeleid

van het ministerie van Economische zaken. Kennisvalorisatie draagt namelijk bij aan het versterken van de concurrentiekracht van zowel het individu als Nederland in haar geheel. Bij mijn beste weten is voorheen nog geen onderzoek gedaan naar het kennisvalorisatieproces binnen het vakgebied Accountancy & Controlling.

Methodologie – Binnen dit onderzoek hebben een viertal interviews met praktijkbeoefenaars

plaatsgevonden en is daarnaast een vragenlijst uitgestuurd naar eerstelijnsfunctionarissen, tweedelijnsfunctionarissen, adviseurs en accountants.

Bevindingen – Door middel van correlaties en regressies is gepoogd de bovenstaande doelstelling te

bewerkstelligen. Dit onderzoek biedt ondersteuning voor de opvatting dat theorie wel degelijk toepassingsmogelijkheden biedt voor praktijkbeoefenaars, maar dat de accountants het belang van het op de hoogte blijven van wetenschappelijk onderzoek minder inzien. Hun bewegingsvrijheid om wetenschappelijke kennis daadwerkelijk in te zetten bij de klant wordt enerzijds belemmerd door de huidige wet- en regelgeving en anderzijds door de directe meerwaarde die zij aan de klant moeten leveren.

(4)

VOORWOORD

In het kader van het afstuderen aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik een exploratief onderzoek uitgevoerd naar de mate van en de behoefte aan valorisatie van wetenschappelijke kennis op het gebied van Accountancy & Controlling. De afgelopen maanden heb ik mij verdiept in het complexe kennisvalorisatieproces, waarbij ik voornamelijk heb gekeken naar de opinie van praktijkbeoefenaars als het gaat om het gebruiken van wetenschappelijke inzichten. Het verschil tussen de academische wereld, waarin ik mij op het moment bevind en de praktijk die in september op mij te wachten staat blijkt wel degelijk groot te zijn. Als afstuderende student ben ik al snel geneigd om elke bewering wetenschappelijk te onderbouwen, maar in hoeverre zal ik deze gewoonte in de praktijk aanhouden? Het zou fijn zijn als de wetenschappelijke inzichten, die ik gedurende mijn academische opleiding heb vergaard, als fundament zou kunnen dienen voor het beter begrijpen van mijn klanten en de branche waarin zij opereren. Op deze manier hoop ik een brug te slaan tussen deze twee werelden.

Dit onderzoek heeft niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van een aantal mensen. Deze zou ik dan ook in het bijzonder willen bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleider vanuit de universiteit, de heer Emanuels, ontzettend bedanken voor de prettige gesprekken, adviezen en inspirerende brainstormsessies gedurende deze leerzame periode. Daarnaast wil ik mijn mede scriptanten en collega’s van Deloitte Groningen bedanken voor de gezellige tijd en alle tips die zij mij hebben gegeven. In het bijzonder wil ik mijn councelor Roelie Lubbers bedanken voor de faciliteiten die het afgelopen jaar aan mij zijn geboden. Ten slotte bedank ik de liefste ouders Milan en Vlasta voor de steun die zij mij de afgelopen vier jaar hebben gegeven, mijn lieve vriend Joey voor de heerlijke etentjes en alle gezelligheid gedurende deze drukke afstudeerperiode en tenslotte nog mijn vriendinnetjes Rianne, Lisanne, Anne en Linda voor een hele mooie studententijd.

Nu rest mij verder niets dan u veel plezier te wensen tijdens het lezen van mijn Master Thesis.

Hoogezand, juni 2016

(5)

INHOUDSOPGAVE

PERSONALIA ... 3

ABSTRACT ... 3

VOORWOORD ... 4

INHOUDSOPGAVE ... 5

LIJST VAN GRAFISCHE WEERGAVEN ... 7

I. INLEIDING ... 8

II. THEORETISCHE INKADERING ... 11

II.I Wat houdt valorisatie in? ... 11

II.II Hoe wordt theorie gevormd? ... 12

II.III In welke mate biedt theorie toepassingsmogelijkheden voor praktijkbeoefenaars? ... 12

II.IV Hoe wordt kennis gebruikt? ... 14

II.V Welke praktijkbeoefenaars maken onderdeel uit van het valorisatie proces? ... 14

II.VI Hoe komt de kennis bij de professionals? ... 15

II.VI.I Internationale wetenschappelijke tijdschriften ... 17

II.VI.II Overige vakliteratuur ... 18

II.VI.III Consultants ... 18

II.VI.IV Extern georganiseerde kennisevenementen ... 19

II.VII.V Media... 19

III. INTERVIEWS ... 19

III.I Opzet interviews ... 19

III.II Uitkomst interviews ... 20

III.II.I Rol in de praktijk ... 20

III.II.II Wetenschap en praktijk ... 21

III.II.III Gebruik en toepassingsmogelijkheden van wetenschappelijke kennis ... 22

III.III Conclusie interviews ... 23

IV. METHODOLOGIE ... 24

IV.I Type onderzoek ... 24

IV.II Onderzoeksmethode – Survey ... 24

IV.III Steekproefselectie ... 25

IV.IV Data collectie procedure ... 26

IV.V Variabelen... 26

(6)

IV.V.II Deel 2: Het belang van wetenschappelijk onderzoek ... 27

IV.V.III Deel 3: Kanalen die gebruikt worden om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied ... 29

IV.V.IV Deel 4: Achtergrond van de subjecten ... 30

V. RESULTATEN ... 31

V.I Responspercentage ... 31

V.I Beschrijvende statistieken ... 32

V.II Correlaties ... 34

V.III Regressies ... 35

V.IV Verdiepende analyse Dummy Accountant ... 37

V.IV Aanvullende analyses ... 39

VI CONCLUSIE EN DISCUSSIE ... 39

VI.I Slotbeschouwing ... 39

VI.II Aanbevelingen en beperkingen ... 41

BIBLIOGRAFIE ... 43

BIJLAGE ... 49

Bijlage I: Script interviews ... 49

Bijlage II: Vragenlijst ... 50

Bijlage III: Opzet e-mail ... 54

Bijlage IV: Correctiefactor en correctiescores ... 55

Bijlage V: Verdeling hoofdfuncties over de groepen ... 56

Bijlage VI: Beschrijvende statistieken gecorrigeerde dataset ... 57

(7)

LIJST VAN GRAFISCHE WEERGAVEN

Lijst van figuren

Figuur 1 Communicatie - kanalen

Figuur 2 Thema’s van de samenvatting omtrent auditing onderzoek

Lijst van tabellen

Tabel 1 Steekproefselectie

Tabel 2 Variabelen belang

Tabel 3 Correlaties voor somvariabele

Tabel 4 Variabelen kanalen

Tabel 5 Onderlinge correlaties kanalen

Tabel 6 Variabelen achtergrond

Tabel 7 Responspercentage

Tabel 8 Beschrijvende statistieken

Tabel 9 Correlaties

Tabel 10 Correlaties accountant

Lijst van bijlagen

Bijlage 1 Script interviews

Bijlage 2 Vragenlijst

Bijlage 3 Opzet e-mail

Bijlage 4 Correctiefactor en correctiescore Bijlage 5 Verdeling hoofdfuncties over groepen

Bijlage 6 Beschrijvende statistieken gecorrigeerde dataset

(8)

I. INLEIDING

Terwijl de academie voorheen gold als een bastion van gezag, wordt het nut van wetenschappelijk onderzoek heden ten dage betwist (Van den Berg, 2013). Het belang van kennis voor het bedrijfsleven wordt voornamelijk benadrukt door het valorisatiebeleid van het ministerie van Economische Zaken (Rijksoverheid A, 2009). In de mid –term review, uitgevoerd door Panteia, wordt gesteld dat het valorisatiebeleid de samenwerking tussen kennisinstituten en het bedrijfsleven heeft weten te stimuleren (Rijksoverheid B, 2014). Ons land streeft er dan ook naar om zich te ontwikkelen tot een op kennis gebaseerde economie en maatschappij (Rijksoverheid A, 2009). “De welvaart van Nederland en ons eigen welzijn wordt in toenemende mate bepaald door ons vermogen om kennis beschikbaar te stellen en deze kennis toe te passen in nieuwe producten, processen en diensten.” (Rijksoverheid A, 2009) Dit proces van het verzilveren van beschikbare wetenschappelijke kennis en technieken wordt ook wel aangeduid met de term kennisvalorisatie. “Een open samenwerking en uitwisseling van mensen en ideeën kunnen kansen creëren om kennis en creativiteit optimaal te benutten.” (Rijksoverheid A, 2009) Het creëren van trefpunten tussen de wereld van de onderzoekers, de praktijkbeoefenaars en maatschappelijke sectoren is dus van essentieel belang.

Desondanks stelt het Rathenau Instituut (2015) dat wetenschappers de dagelijkse praktijk uit het oog lijken te verliezen op het moment dat zij over hun onderzoek spreken. Desalniettemin zit er achter het abstracte onderzoek vaak een schat aan praktijkvoorbeelden. Duncan (1972) stelt dat literatuur op het gebied van management gezien kan worden als een afspiegeling van de analyse van een organisatorisch fenomeen. Theorieën binnen dit toepassingsgebied zouden verklaringen moeten bieden die bruikbaar zijn voor degene die worden bestudeerd, namelijk de managers, de organisaties en de maatschappij in haar geheel (Malmi en Granlund, 2009). Ondanks de praktische doelstellingen wordt de impact van bijvoorbeeld management accounting onderzoek in de praktijk niet erkend (Malmi en Granlund, 2009). Academici in journals, editor’s forums en conferenties betogen dat zij ongerust zijn omtrent de mate waarin wetenschappelijk onderzoek wordt benut (Rynes, Bartunek en Daft, 2001; Shapiro, Kirkman en Courtney, 2007; Van de Ven en Johnson, 2006). Een aantal speciale uitgaven van academische journals hebben deze bezorgdheid verwoord en wijzen op een trend dat wetenschappelijk onderzoek als minder bruikbaar wordt ervaren voor het oplossen van problemen waar praktijkbeoefenaars daadwerkelijk mee kampen (Anderson, Herriot en Hodgkinson, 2001; Malmi en Granlund, 2009; Tucker en Lowe, 2014). Hopwood (2007;2008;2009) en Baldinsdottir, Mitchell en Norreklit (2010) geven aan dat accounting onderzoek onvoldoende innovatief is geworden en los is komen te staan van de praktijk en de maatschappij. Mohrman en Lawler (2001) concluderen dat de waargenomen bruikbaarheid van wetenschappelijk onderzoek veel meer vereist dan alleen het onderzoeken van een relevant gebied. Tevens veronderstellen Inanga en Schneider (2005) dat onderzoek, met betrekking tot accounting, niet

(9)

significant gekoppeld is aan de praktijk. De reden die hiervoor wordt gegeven is dat de probleemstelling en methoden die academici hanteren niet de focus leggen op de fundamentele vraagstellingen die zich daadwerkelijk in de praktijk voordoen (Inanga en Schneider, 2005). De onderzoeksresultaten van Cheffi en Beldi (2012) bevestigen dit gegeven; zij stellen dat de aanname dat management literatuur door managers wordt gebruikt voor onder andere het nemen van beslissingen, in twijfel getrokken kan worden. Er kan dus worden gesteld dat er sprake is van een kloof tussen de academici en de praktijkbeoefenaars (Parker, 2011). De theorie wordt steeds vaker gezien als het domein van de academische wereld en de praktijk als het domein van de praktijkbeoefenaars (Wrenn en Wrenn, 2009).

Toch worden managers binnen het bedrijfsleven in toenemende mate blootgesteld aan theorie. In de vorm van seminars, rapportages, educatie en wetenschappelijke artikelen worden zij op de hoogte gehouden van de theoretische ontwikkelingen (Gray, Ossetsen en Matear; 2005). Gronhaug en Ottesen (2007) stellen dat theoretische kennis vaak kan leiden tot een beter begrip van een concept doordat er wordt gekeken naar de achterliggende reden dat een bepaald fenomeen zich voordoet. Desalniettemin stelt Van de Ven (2006) dat wij nog onvoldoende inzicht hebben in de manier waarop praktijkbeoefenaars onderzoek beschouwen (Lee, 1989); de waarde die zij hieraan hechten (Mitchell, 2002) en de neiging die zij hebben om gebruik te maken van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek (Kaplan, 2011).

Het gebruik van theoretische bijdrage en de onderzoeksresultaten van wetenschappelijke artikelen zijn voorheen in meerdere gebieden van management onderzocht (Malmi en Granlund, 2009; Merchant, 2012; Tucker en Lowe, 2014), echter heeft het voor alsnog niet veel aandacht gekregen in de brede zin van het vakgebied Accountancy & Controlling. Dit onderzoek zal derhalve ingaan op de vraag: In welke mate maken praktijkbeoefenaars in het vakgebied Accountancy & Controlling daadwerkelijk gebruik van wetenschappelijk onderzoek? Alvorens antwoord kan worden gegeven op deze hoofdvraag dient allereerst de volgende deelvraag beantwoord te worden: In welke mate biedt wetenschappelijk onderzoek toepassingsmogelijkheden voor de praktijk?

Accountants bevinden zich in een wereld die wordt gekenmerkt door een snel veranderende informatieomgeving en de nodige media aandacht (Thibodeau en Wallage, 2016). Er is een grote druk ontstaan op het snel nemen van beslissingen. Thibodeau en Wallage (2016) stellen dat de druk van het onmiddellijk nemen van een beslissing wellicht het risico met zich meebrengt dat problemen niet opgelost worden, maar dat de actie onbedoelde neveneffecten met zich meebrengt. Zodoende is het vakgebied in de afgelopen jaren erg onder druk komen te staan. De Telegraaf meldde in september 2014 het volgende: “De vier grootste accountantskantoren van ons land zijn opnieuw zwaar door het ijs gezakt na een kwaliteitstoets van de financiële waakhond AFM.” (Telegraaf, 2014). Desondanks verkondigt de American Accounting Association (2015) dat de praktijk en de problemen die zich

(10)

afspelen in het domein van de accountant gezien zouden kunnen worden als een bron van continue nieuwsgierigheid en fascinatie voor geleerden. Het domein van de accountant is dus erg vatbaar voor verschillende soorten onderzoek. Toch stelt Parker (2011) dat de impact van accounting implicaties niet zo eenvoudig te duiden zijn zoals dat wel het geval is in andere disciplines.

Er is dus een behoefte ontstaan naar het identificeren van de impact van accounting literatuur en het vaststellen van een link tussen de onderzoeksuitkomsten, de praktijk en de sociale impact (Parker, 2011). Tevens observeerde Tenskasi (2011) dat de uitdaging van het koppelen van de onderzoeksresultaten aan de praktijk bijna altijd exclusief de verantwoordelijkheid is geweest van de onderzoeker. Desondanks lijkt het erop dat veel geleerden hier niet naar omkijken. Zij zijn tevreden met het leveren van een bijdragen aan de theorie en laten het hier dan ook bij (Tenskasi, 2011). Zelfs op het moment dat academici mogelijk bruikbare resultaten genereren, worden ze nauwelijks opgemerkt. Merchant (2012) biedt steun bij deze opvatting en verwijst naar het boek van Rousseau en Bondreau (2011, p. 271). Rousseau en Bondreau (2011) stellen dat onderzoeksresultaten zelden worden gebruikt als basis voor de management praktijk. De meeste praktijkbeoefenaars zijn zich veelal niet bewust van de potentiële relevante onderzoeksresultaten (Merchant, 2012).

Dit onderzoek zal onder andere bijdragen aan het debat over de kloof tussen de theorie en de praktijk. Door middel van een exploratief onderzoek naar de mate van en de behoefte aan valorisatie van wetenschappelijke kennis op het gebied van Accountancy & Controlling zal worden gekeken naar de mate waarin wetenschappelijke implicaties toepassingsmogelijkheden bieden voor de praktijk en in welke mate hier door de praktijkbeoefenaars daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt.

De verdere opbouw van de thesis zal als volgt zijn: In het theoretisch kader zal inzicht worden geven in het kennisvalorisatieproces. Hierbij zal worden gekeken naar de vorming en toepassingsmogelijkheden van theorie, het gebruik van kennis en de manier waarop deze kennis bij de praktijkbeoefenaars komt. Het derde hoofdstuk heeft betrekking op een viertal interviews dat is gehouden om een beter beeld te krijgen van het kennisvalorisatieproces binnen het vakgebied Accountancy & Controlling. Tevens worden deze interviews gebruikt om de vragen van de survey te valideren. Het vierde hoofdstuk heeft betrekking op de onderzoeksmethoden en in het vijfde hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. De thesis zal worden afgesloten met een conclusie en discussie waarin antwoord gegeven zal worden op de hoofdvraag.

(11)

II. THEORETISCHE INKADERING

Alvorens in wordt gegaan op de vorming van theorie, de toepassingsmogelijkheden hiervan en het vergaren van kennis zal allereerst worden uiteengezet wat het valorisatieproces daadwerkelijk inhoudt en welke praktijkbeoefenaars hierin een rol spelen.

II.I Wat houdt valorisatie in?

Het Rathenau Instituut (2015) stelt dat voor zover bekend is het begrip valorisatie voor het eerst gebruikt is in het Nederlandse Wetenschapsbudget (2004). Hierin is de verwachting uitgesproken dat de positie van de Nederlandse kenniseconomie wordt verbeterd op het moment dat er meer aan kennisvalorisatie wordt gedaan (Nederlandse Wetenschapsbudget, 2004). In het budget wordt de volgende definitie gehanteerd: “Valorisatie is het in economische waarden omzetten van de resultaten van onderzoek.” Martens (2012) bevestigt dit gegeven door te stellen dat het woord valor staat voor waardevol maken. Wetenschappelijke kennis is pas waardevol op het moment dat het niet alleen wordt gedeeld met vakgenoten, maar ook toegankelijk wordt gemaakt voor derden (Martens, 2012). In zijn opinie zorgen nieuwe combinaties van kennis ervoor dat er innovatieve oplossingen kunnen ontstaan (Martens, 2012). Het Rathenau Instituut (2015) heeft geconstateerd dat er verschillende definities gehanteerd worden voor het begrip valorisatie. Toch zijn zij van mening dat de verschillende definities dezelfde eigenschappen omvatten. Het instituut stelt dat valorisatie gezien kan worden als een proces dat in brede zin een maatschappelijke impact heeft, het in alle vakgebieden toegepast kan worden en dat het veel verschijningsvormen kent (Rathenau instituut, 2015).

“Onderwijs en onderzoek liggen aan de basis van succesvolle valorisatie.” (Rijksoverheid A, 2009) De Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek stelt dat de overdracht van kennis op de maatschappij één van de kerntaken is van universiteiten (Nederlands Wetenschapsbudget, 2004). Artikel 1.3 Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek zet de volgende definitie uiteen: “Universiteiten zijn gericht op het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek (…) en dragen (…) kennis over ten behoeve van de maatschappij” (Rathenau instituut, 2015). Het Nederlandse Wetenschapsbudget (2004) stelt dat deze kerntaak gezien kan worden als het bevorderen van nieuwe bedrijvigheid op basis van universitaire kennis, maar ook als het versterken van de samenwerking met bestaande bedrijven. Samenvattend kan worden gesteld dat het verbeteren van processen en competenties voor de maatschappelijke en economische waarde creatie centraal staat bij valorisatie (Rijksoverheid A, 2015).

(12)

II.II Hoe wordt theorie gevormd?

Een vraag die diverse malen wordt gesteld is: “Wat is theorie?”. In de wetenschappelijke literatuur zijn een aantal antwoorden te vinden op deze vraag (Corly en Gioia, 2011; Gitterman, 1988; Llewellyn, 2003). Toch is er geen consensus omtrent een universele definitie. Llewellyn (2003) is van mening dat de betekenis van theorie in de sociale wetenschappen altijd in de schaduw heeft gestaan van de betekenis die in de natuurwetenschappen wordt gehanteerd. Dit is wellicht ook de reden dat het ontwikkelen van een sterke theorie binnen de gedragswetenschappen zo lastig is (Sutton en Staw, 1995). Binnen dit onderzoek zal de volgende definitie van theorie worden gehanteerd: “Theorie is een statement van een concept en haar onderlinge relaties die laten zien op welke manier of waarom een bepaald fenomeen zich voordoet” (Griola en Pitre, 1990). Theoretisering is dus een essentieel onderdeel van de manier waarop wij begrip krijgen van de realiteit (Weick, 1989).

Vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw, heeft accounting zich gevestigd in de sociale wetenschappen (Ryan et al, 2002). Vanuit een sociaal wetenschappelijk perspectief is het primaire doel van accounting onderzoek om het gedrag van de accountant te begrijpen en te verklaren (Baldviosdottir et al, 2010). Een gedeelte van de literatuur maakt gebruik van het normatieve –voorschrijvende perspectief en het andere gedeelte maakt gebruik van een meer positieve beschrijvende analyse die naar de aard en de scope van management theorie kijkt (Hicks en Goronzy, 1967). Er kan worden gesteld dat de normatieve benadering primair de focus legt op het toepassen van onderzoeksbevindingen, terwijl de beschrijvende analyse zich richt op het ontwikkelen van nieuwe en betekenisvolle management kennis (Duncan, 1972). Hiermee stelt Duncan (1972) dat deze twee oriëntaties gezien kunnen worden als de twee extremen van het complexe kennis benuttingsnetwerk dat de management theorie koppelt aan de praktijk.

II.III In welke mate biedt theorie toepassingsmogelijkheden voor praktijkbeoefenaars?

Over het algemeen is men het in grote lijnen eens over de inhoudelijke elementen die theorie vormgeven (Editor Management Review, 2015). Malmi en Granlund (2009) verwijzen naar het boek van Watts en Zimmerman (1989) en verkondigen dat een belangrijk criterium voor een succesvolle theorie is dat het waarde bevat voor haar gebruikers. Toch lijkt men het niet eens te worden over de reden dat het wordt gebruikt en welke rol het zou moeten spelen bij het creëren, onderhouden en vormgeven van het type kennis dat in de praktijk als bruikbaar wordt geacht (Editor Management Review, 2015).

Hetgeen nodig is om de resultaten van een theoretisch model te verschuiven naar de ondernemingen en instanties die zich in de echte wereld bevinden, wordt ook wel Retoriek genoemd (van de Ven en Schomaker, 2002). Hierbij gaat het om hetgeen onderzoekers doen om de gewenste impact achter te laten bij het publiek (Lukka en Kasanen, 1995). Van de Ven (2006) verwijst in zijn literatuuronderzoek

(13)

naar Aristotles, waarbij hij verkondigt dat de kunst van het overtuigen uit drie elementen bestaat: (1) Logos – het betreft de helderheid van het argument, de logica van de redenering en de effectiviteit waarmee het bewijs wordt ondersteund. (2) Pathos – kan worden gezien als de kracht die de emotie, overtuigingen, waarden, normen, kennis en het inbeeldingsvermogen van het publiek doet roeren. Hierbij is het doel niet alleen om sympathie op te wekken, maar ook empathie. (3) Ethos – betreft de geloofwaardigheid en de geldigheid van het argument dat de auteur aankaart. Logos, Pathos en Ethos vormen gezamenlijk de overtuigingskracht van elke vorm van communicatie.

Tevens vereist de overtuigingskracht van een theorie dat er een beoordeling wordt gemaakt van de aannames die de gebruikers maken en de context waarin zij het plaatsen (van de Ven, 2006; Barnes, 1995). Davis (1986) stelt dat hetgeen de lezer beïnvloedt om een bepaalde theorie als interessant te ervaren kan worden gezien als de mate waarin de auteur de assumpties van de lezer uitdaagt. Toch stellen Malmi en Granlund (2009) dat accounting literatuur niet in staat is geweest om valide ondersteuning te bieden voor praktijkbeoefenaars. Vanuit het perspectief van de praktijkbeoefenaar gezien kan worden gesteld dat zij niet in staat zijn geweest om de bevindingen in de praktijk toe te passen (Tranfield, Denyer en Smart, 2003). Van de Ven (2006) stelt dat de reden hiervoor is dat geproduceerde kennis op een manier is gepresenteerd die niet eenvoudig in de praktijk geïmplementeerd kan worden. Tucker en Lowe (2014) vullen hierop aan dat er voor de praktijkbeoefenaars een aantal barrières zijn omtrent het gebruik van wetenschappelijk onderzoek. Zij hebben namelijk moeite met het begrijpen van de academische onderzoeken en hebben daarnaast een beperkte toegang tot deze onderzoeksbevindingen (Tucker en Lowe, 2014).

Ook vanuit het perspectief van de academici kan worden gesteld dat er enige onduidelijkheid bestaat omtrent het valorisatieproces. Robeys is van mening dat beleidsmakers en bestuurders veel nadruk leggen op valorisatie (Rathenau instituut, 2015). Zij vestigt de aandacht op de volgende kwestie: “Beleidsmakers en bestuurders benadrukken het belang van valorisatie en wijzen vervolgens naar wetenschappers die dat moeten doen, terwijl diezelfde wetenschappers vaak geen idee hebben wat er nu weer van ze wordt verlangd.” (Rathenau instituut, 2015) Desalniettemin zijn er ook geleerden die stellen dat bepaalde onderzoeken wel degelijk toepassingsmogelijkheden bieden. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Mohrman, Gibson en Mohrman (2001). Zij hebben een empirisch onderzoek uitgevoerd waarbij zij gekeken hebben naar de optiek van praktijkbeoefenaars omtrent het waargenomen nut van wetenschappelijke resultaten. De resultaten wijzen uit dat praktijkbeoefenaars, die in hun onderneming een verandering hebben ondergaan, de onderzoeksresultaten als bruikbaar hebben ervaren op het moment dat zij gezamenlijk met de onderzoekers de resultaten konden interpreteren en gezamenlijk acties konden ondernemen die samenhingen met de onderzoeksresultaten.

(14)

Samenvattend kan worden gesteld dat de theorie wel degelijk toepassingsmogelijkheden biedt voor de praktijk, maar dat de boodschap niet altijd als bedoeld overkomt. Door een samenwerkingsverband tussen de academici en de praktijkbeoefenaars te faciliteren zou dit probleem wellicht gemitigeerd kunnen worden.

II.IV Hoe wordt kennis gebruikt?

Het benutten van kennis kan worden gezien als de verspreiding van onderzoeksresultaten door academici en praktijkbeoefenaars (Hamilton, 1982). Het proces van het benutten van kennis in management en organisaties wordt door Duncan (1972) uiteengezet. Hij stelt dat het systeem van kennisstromen in management en organisaties een extreem complex communicatie netwerk is dat als doel heeft het faciliteren van wetenschappelijk informatie. Het systeem is opgebouwd uit drie primaire subsystemen: (1) onderzoek, (2) praktijk en (3) verbruik. De primaire doelstelling van het subsysteem onderzoek is het beschrijven en het verklaren van organisatorische fenomenen. Het grootste gedeelte van individuen die zich binnen dit subsysteem bevindt is te vinden op verschillende faculteiten van universiteiten en hogescholen. Onderzoeksinstituten vallen ook onder dit subsysteem. Het subsysteem praktijk heeft daarentegen als primaire doelstelling; het toepassen van alle relevante kennis binnen de organisaties. Van de Ven (2006) voegt hier aan toe dat praktijkbeoefenaars daarnaast ook verantwoordelijk zijn voor het ontdekken van anomalieën en zaken die vanuit de praktijk inzichtelijk zijn (Starkley en Madan, 2011; Van der Ven en Schonmaker, 2002). Personen die betrokken zijn binnen dit subsysteem zijn over het algemeen terug te vinden in leidinggevende posities in profit en nonprofit organisaties. Het derde subsysteem wordt gekenmerkt door het verbruik van kennis. Hierbij wordt de maatschappij gezien als de ultieme gebruiker. Ten slotte introduceert Duncan (1972) nog een laatste functie die alle drie de kanalen aan elkaar koppelt. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt dat de informatie van het ene subsysteem naar het andere subsysteem stroomt.

Kortom, er kan worden gesteld dat de creatie en het verbruik van kennis vereist dat verschillende subsystemen nauw met elkaar samenwerken.

II.V Welke praktijkbeoefenaars maken onderdeel uit van het valorisatie proces?

Nederland streeft ernaar om zich te ontwikkelen tot een op kennis gebaseerde economie en maatschappij (Rijksoverheid A, 2009). “De welvaart van ons land en dat van organisaties wordt in toenemende mate bepaald door het vermogen om kennis beschikbaar te stellen en deze kennis toe te passen in nieuwe producten, processen en diensten” (Rijksoverheid A, 2009).

Binnen dit onderzoek zal het kennisvalorisatieproces inzichtelijk worden gemaakt en zal naar de opinie van vier groepen praktijkbeoefenaars worden gekeken. De volgende termen zullen worden gehandhaafd

(15)

om de vier groepen praktijkbeoefenaars aan te duiden: Eerstelijnsfunctionarissen, Tweedelijnsfunctionarissen, Adviseurs en Accountants. (1) De eerste groep wordt gevormd door functionarissen die in de meeste gevallen eindverantwoordelijk zijn voor de onderneming. Het gaat hier om functionarissen met de functies CEO, CFO, algemeen directeur en dergelijke. (2) De tweede groep bestaat uit functionarissen die expert zijn binnen een bedrijf en de Eerstelijnsfunctionarissen ondersteunen bij het besturen en beheersen van de organisatie. De praktijkbeoefenaars die deel uit maken van deze groep zijn onder andere controllers, internal auditors, risk managers en dergelijke. (3) Adviseurs vormen de derde groep praktijkbeoefenaars die binnen dit onderzoek worden betrokken bij het kennisvalorisatieproces. Adviseurs worden betaald om een organisatie te adviseren omtrent een bepaald probleem of om bij te dragen aan een gewenste verandering. (4) De laatste groep wordt gevormd door de Accountants. Zij vervullen een belangrijke maatschappelijke rol doordat zij zekerheid verschaffen bij financiële rapportages die door de organisaties zijn opgesteld (Thribodeau en Wallage, 2011). Een accountant kan de titel registeraccountant pas voeren op het moment dat hij aan alle opleidingseisen heeft voldaan (Accountant worden, z.j.). Dit houdt in dat de accountant de post master opleiding en praktijkopleiding tot registeraccountant heeft afgerond. Gedurende de opleiding is de accountant in dienst van een accountantsorganisatie waarbij hij het beroep in de praktijk leert (Accountant worden, z.j.). Na het voltooien van de opleidingen mag de accountant zich inschrijven in het accountantsregister van de Nederlandse Beroepsgroep Accountants (NBA). Hierna mag hij de titel RA voeren (Register Accountant, 2016). Binnen dit onderzoek bestaat de groep Accountants zowel uit registeraccountants als accountants in opleiding.

II.VI Hoe komt de kennis bij de professionals?

In de afgelopen decennia is het gebruik van externe bronnen van kennis door ondernemingen opmerkelijk toegenomen (Amara en Landry, 2005). De reden voor deze groei is gerelateerd aan de evolutie van de rol die kennis heeft in de maatschappij en de economie (Carlaw, Oxly en Walker, 2006). Veel academici zijn de doorstroom van kennis gaan zien als een “tickle down” mechanisme (van de Ven, 2006). Kennis wordt allereerst gecreëerd en getoetst door geleerden, vervolgens uiteengezet aan studenten, overgenomen en verspreid door consultants en ten slotte uitgevoerd door de praktijkbeoefenaars. Mitchell (2002) bevestigt dit voor management accounting door te stellen dat onderzoek pas waardevol is op het moment dat de praktijk wordt geïnformeerd. Naar zijn inzien zouden praktijkbeoefenaars betrokken moeten worden in het onderzoeksproces. Hij stelt namelijk dat het niet aannemelijk is dat een gesloten kring waarin wetenschappers alleen voor elkaar onderzoek produceren bevorderlijk is voor het vakgebied (Mitchell, 2002). In zijn onderzoek illustreert Mitchell (2002) de communicatie -kanalen die betrekking hebben op het gebruik van management accounting onderzoek.

(16)

Figuur 1 – Communicatie – kanalen

Gebaseerd op Mitchell (2002), p. 279

Bovenstaand figuur belicht de belangrijkste routes die betrekking hebben op het absorberen van management accounting theorie in de praktijk. Er wordt onderscheid gemaakt in drie hoofd distributiekanalen voor de uitkomsten van onderzoeken: (1) een directe link met andere academische onderzoekers (Link 3), (2) een directe link met praktijkbeoefenaars (Link 4) en (3) een indirecte link met de praktijkbeoefenaars door middel van een educatief proces (Link 5).

Dit onderzoek zal zich toespitsen op de directe link tussen de onderzoeksresultaten en de praktijkbeoefenaars (Link 4). Daarnaast zal het breder worden getrokken dan alleen het management accounting vakgebied dat Mitchell (2012) onderzocht heeft. Het zal nagaan in hoeverre de mechanismen die zijn geïdentificeerd in de theorie ook van toepassing zijn op een breder vakgebied waarin onder andere de accountant en de adviseur een rol spelen.

De omgeving waarin de Eerstelijns en Tweedelijnsfunctionarissen, Adviseurs en Accountants zich bevinden is voortdurend aan het bewegen. De nadruk wordt steeds meer gelegd op het nemen van complexe beslissingen en het bezitten van probleemoplossende vaardigheden (Earley, 2001). Daarom wordt de nadruk binnen het vakgebied Accountancy & Controlling gelegd op het continu vergaren van nieuwe kennis. Deze kennis kan worden vergaard door gebruik te maken van een aantal kanalen. De

(17)

kanalen die binnen dit onderzoek in opzicht worden genomen zijn: Internationale wetenschappelijke

tijdschriften, overige vakliteratuur, consultants, extern georganiseerde kennisactiviteiten en Media.

II.VI.I Internationale wetenschappelijke tijdschriften

In de afgelopen 30 jaar is de hoeveelheid wetenschappelijk literatuur in het domein van de accountant nogal toegenomen (Power, 1997 in Power en Gendron, 2005). Vrij recentelijk heeft een team onder de leiding van Dr. Jennifer Mueller (Auburn University) de toegang geopend tot waardevolle samenvattingen van gepubliceerde wetenschappelijke artikelen op het gebied van Accountancy & Controlling (Thibodeau en Wallage, 2011). De artikelen zijn samengevat door Ph.D. studenten en zijn kosteloos online beschikbaar (AAA, z.j.). Het doel van de database is om beleidmakers en wetgevers te ondersteunen en om de proactieve uitwisseling van ideeën voor onderzoek en huidige kennis tussen academici en praktijkbeoefenaars te bevorderen (Thibodeau en Wallage, 2011). De database bevat samenvattingen van papers die gepubliceerd zijn in de volgende academische journals: Accounting Horizons; Accounting, Organization and Society; Auditing: A Journal of Practice & Theory; Behavioral Research in Accounting; Contemporary Accounting Research; Journal of Accounting Research; The Accounting Review. Figuur 2 geeft een overzicht van de onderwerpen die worden behandeld in de academische tijdschriften.

Figuur 2 – Thema’s van de samenvattingen omtrent auditing onderzoek

Gebaseerd op het Auditing Research Summary Framework van de American Accounting Association (AAA, 2015)

(18)

II.VI.II Overige vakliteratuur

Uitgevers worden gezien als een waardevolle connectie tussen de theorie en de praktijk. Tekstboeken en alle gerelateerde middelen voorzien managers, onderzoekers op de universiteit en studenten van een communicatie medium die permanent van aard is en in staat is om een wijd en breed publiek te bereiken (Duncan, 1972). Daarnaast zorgen studieboeken ervoor dat studenten relevante onderliggende eigenschappen uit simpele voorbeelden kunnen halen en dit kunnen toepassen op een casus die gebaseerd is op de praktijk (Early, 2001). Doordat wij ons momenteel in een digitaal tijdperk bevinden wordt het overgrote gedeelte van de boeken online aangeboden via websites zoals Amazon.com. Op deze website zijn momenteel 1.137.415 boeken te vinden die worden aangemerkt als “management boeken” (Amazon, z.j.). Benson (2011) stelt dat alleen maar een klein gedeelte van de best-selling management boeken daadwerkelijk zijn geschreven door auteurs die universitair geschoold zijn. Merchant (2012) stelt dat academici een groot gedeelte van hun marktaandeel hebben verloren aan niet-academische alternatieven. Het gevaar hiervan is dat praktijkbeoefenaars vaak schade lijden op het moment dat ze het advies opvolgen van deze populaire, maar toch wel betwistbare bronnen (Merchant, 2012). Peters (2001) en Byrne (2001) stellen dat een aantal auteurs hebben bekend dat hun onderzoeksmethoden niet naar behoren waren en dat sommige data die zijn gepresenteerd in de boeken zelf-gefabriceerd zijn. Daarom is Merchant (2012) van mening dat het schrikbarend is dat het grootste gedeelte van de praktijkbeoefenaars hun management theorie uit zulke bestsellers haalt.

Een andere bron van vakliteratuur bestaat uit Nederlandse vakbladen. Thibodeau en Wallage (2016) stellen dat sinds 1924 het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfskunde academische artikelen publiceert voor een breed scala aan praktijkbeoefenaars. Zij stellen dat het bestuur van het MAB graag wil bijdragen aan het initiatief van de AAA om lezers te voorzien van relevante onderzoeksbevindingen (Thibodeau en Wallage, 2016).

II.VI.III Consultants

Een andere mogelijkheid voor het vergaren van kennis is door middel van consultants. Merchant (2012) stelt namelijk dat op het moment dat praktijkbeoefenaars wetenschappelijke kennis willen vergaren of onderzoeksresultaten willen opkopen, zij zich over het algemeen richten op consultants. In het systeem van kennisstromen dat ontwikkeld is door Duncan (1972) worden consultants gezien als degene die de link faciliteren tussen de onderzoekers en de praktijk. Een van de belangrijke functies van een consultant is namelijk het gebruiken van vakkennis voor het oplossen van specifieke problemen die zich bij de cliënt voordoen (Duncan, 1972).

(19)

II.VI.IV Extern georganiseerde kennisevenementen

Wetenschappelijke kennis is niet alleen maar verkrijgbaar door middel van een abonnement op een hoog aangeschreven journal. Op internationale conferenties worden namelijk steeds vaker papers gepresenteerd (Lesage en Wechtler, 2012). In Nederland organiseert de Nederlandse Beroepsgroep voor Accountants (NBA) een congres waarbij actuele onderwerpen in en rondom het vakgebied worden bediscussieerd. Tevens organiseert Congres Overheid 360◦ ronde tafelbijeenkomsten (Overheid 360, z.j.). Onder leiding van een expert worden gesprekken gevoerd over actuele en relevante vraagstukken. Bij CFO Day 2015 is het belang van het verzilveren van kennis benadrukt. Dit congres is ingegaan op de manieren waarop organisaties kunnen anticiperen op veranderingen in hun omgeving (CFO Day, 2015). Er is geconcludeerd dat de capaciteit om snel te leren en kennis om te zetten in acties gezien kan worden als de meest kritische succesfactor. “Organisaties die massaal kennis weten te verzamelen en erin slagen deze kennis in acties om te zetten en vervolgens exponentieel te laten toenemen, winnen.” (CFO day, 2015).

II.VII.V Media

Ook in de media wordt aandacht besteed aan wetenschappelijk onderzoek. Zo meldt Philippe Remarque, hoofdredacteur van de Volkskrant, in een interview omtrent media en wetenschap het volgende: “De Volkskrant doet ook aan wetenschapsjournalistiek, omdat we echter een dagblad zijn voor een groot publiek, moeten de artikelen wel heel toegankelijk zijn. Ik zeg altijd tegen mijn mensen dat ik het moet kunnen begrijpen, leg de lat niet te hoog.” (Onderwijsinnovatie, 2015)

Binnen dit onderzoek zal aan de hand van de bovenstaande kanalen worden nagegaan in hoeverre er kan worden gesteld dat praktijkbeoefenaars gebruik maken van de betreffende kanalen om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen.

III. INTERVIEWS

Om een beter beeld te krijgen van het kennisvalorisatieproces binnen het vakgebied Accountancy & Controlling en om de vragen voor een survey te valideren zijn een viertal interviews gehouden. Dit hoofdstuk zal uit twee delen worden opgebouwd. Het eerste gedeelte heeft betrekking op het doel en de opzet van de interviews en het tweede gedeelte geeft een uiteenzetting van de uitkomsten.

III.I Opzet interviews

Een interview zoomt in op hoe mensen bepaalde zaken ervaren (Graham en Harvey, 2005). Om inzicht te verkrijgen in het kennisvalorisatieproces is ervoor gekozen om twee academici te interviewen die

(20)

beide ervaring hebben in de controlepraktijk. Om dit beeld te vergelijken met de andere groepen die worden onderzocht in dit onderzoek zijn nog een tweetal interviews gehouden met een Manager Consulting en een Senior Manager van de Advisory afdeling van een grote accountantsorganisatie. Met de geïnterviewde praktijkbeoefenaars is gecommuniceerd dat het interview een half uur tot een uur in beslag zou nemen, dat het een semi- gestructureerd interview betreft en dat zij anoniem zullen blijven.

In de interviews zijn vragen gesteld die bij kunnen dragen aan het verhelderen van het kennisvalorisatieproces. Voor de academici met praktijkervaring is een uitgebreider script gehanteerd aangezien zij meer inzicht kunnen verschaffen in wetenschappelijk onderzoek zelf.

III.II Uitkomst interviews

Deze paragraaf zal ingaan op de uitkomsten van de interviews. Allereerst zal worden ingegaan op de rol van de geïnterviewde bij de klant, daarna zal worden gekeken in welke mate zij gebruik maken van wetenschappelijke kennis en in hoeverre zij ervaren dat zij de bewegingsvrijheid hebben om deze kennis bij de klant over te brengen. Tenslotte zal er worden gekeken naar de manier waarop kennis op niveau wordt gehouden om klanten te kunnen controleren dan wel te adviseren en welke wetenschappelijke inzichten hierin terugkomen.

III.II.I Rol in de praktijk

De interviews wijzen uit dat de dienstverlening van de drie groepen praktijkbeoefenaars complementair aan elkaar is.

De Senior Manager Advisory beschrijft zijn rol bij de klant als allrounder en aanspreekpunt voor de klant. Hij licht dit als volgt toe: “Mijn rol is met name het afgeven van samenstelverklaringen, samenstelopdrachten, beoordelingsopdrachten en de nodige advisering. Maar eigenlijk vind ik het mooier om daarnaast veel meer te doen, om bijvoorbeeld met die klant mee te denken hoe dingen handiger en slimmer gedaan kunnen worden, maar ook om zijn eigen plan gewoon sterker in beeld te krijgen en daar ook zijn organisatie op in te richten. Dus die opdracht is best wel heel erg breed […] en op het moment dat het echt ingewikkeld wordt, dan schakelen we specialisten in zoals bijvoorbeeld de audit of consulting.”

De Manager Consulting maakt een mooie vergelijking tussen het werk van de accountant en hetgeen de consultant bij de klant doet. “Als consultant ben je handelaar, je moet geld verdienen”. De rol van de accountant en dus zijn bestaansrecht is in de wet vastgelegd. Bij de adviestak is dat niet het geval. “Ons bestaansrecht zit hem erin dat je als klant een probleem ervaart of wij adresseren een punt waarvan wij vinden dat het sneller en makkelijker kan. […] Dan moet er worden gekeken naar wanneer je relevant bent of wanneer iemand je nodig heeft om iets te doen. […] Nu kan de klant zelf een probleem

(21)

ervaren of de accountant ervaart het, maar de accountant zit in het bootje dat hij dat niet zelf mag adresseren of op mag lossen, dus dan komt hij bij ons uit.”

De docent Internal Control met praktijkervaring in de controlepraktijk (hierna Docent IC) stelt dat het vak van de accountant vrij praktisch van aard is. Hierbij speelt de wet- en regelgeving een grote rol. De hoogleraar met praktijkervaring in de controlepraktijk (hierna Hoogleraar) voegt hieraan toe dat de controleleer ook wel gezien kan worden als het toetsen aan normen. De accountant heeft als doel om een goedkeurende controleverklaring af te geven bij de klant. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het opstellen van een kwalitatief controledossier.

III.II.II Wetenschap en praktijk

De docent IC geeft de volgende omschrijving van de koppeling van wetenschap en de praktijk waarin de accountant zich bevindt: “Het accountantsvak is vrij praktisch van aard en dus ook de opleiding. Je kunt natuurlijk wel veel zinvolle inzichten halen uit wetenschappelijk onderzoek. Waar het met name handig voor is, waarom je dus wel die combinatie [van wetenschap en praktijk] zou moeten hebben, is omdat je een veel beter inzicht kan geven in wat er in de branche of sector speelt dan jij bij je eigen klant ziet. Daarnaast zorgt wetenschappelijk denken ervoor dat je kritisch leert beschouwen en vanuit meerdere invalshoeken zaken kunt beoordelen. Dat is wat een accountant wel nodig heeft.” Dat theorie een belangrijk kader is binnen het vakgebied Accountancy & Controlling wordt bevestigd door de Senior Manager Advisory. Hij stelt: “Ik denk dat je in de praktijk altijd wel terug kunt vallen en misschien wel terug moet vallen op een stukje theorie.” De Manager Consulting deelt deze mening, echter kaart zij wel aan dat er een bepaald gat bestaat tussen deze twee domeinen. Haar zienswijze is gegrond in haar vooropleiding aan de universiteit. Zij verkondigt: “Bedrijfskundig gezien komt de praktijk eerst en daar volgt de theorie uit, tenminste dat vond ik in mijn studie bedrijfskunde. […] De theorie is niet leidend voor de casus, de casus is leidend voor de theorie. Ook alle kennis en onderzoeken die daar worden gedaan, worden geabstraheerd uit onderzoeken die bij bedrijven lopen. […] Als je naar Porter kijkt: dat is niet eerst bedacht en dan naar de praktijk gebracht, nee dat komt uit de praktijk naar de theorie toe. Dus zo werkt dat kennelijk. Ik denk ook dat de kennis in het bedrijfsleven sneller gaat dan de wetenschappelijke onderzoeken. […] Als je in de praktijk werkt dan loop je eigenlijk voor op de wetenschappelijke literatuur, want je bent namelijk onderdeel van de ontwikkeling.” Hieruit valt dus op te maken dat wetenschappelijke kennis wel degelijk een toegevoegde waarde heeft voor het vakgebied, maar dat er sprake is van een fundamenteel probleem. Het lijkt erop dat de twee domeinen nauwelijks met elkaar verbonden zijn. Praktijkbeoefenaars zien zichzelf namelijk als onderdeel van de ontwikkeling die wordt onderzocht door de wetenschappers, terwijl de wetenschappers de praktijk juist uit het oog lijken te verliezen (Rathenau Instituut, 2015).

(22)

III.II.III Gebruik en toepassingsmogelijkheden van wetenschappelijke kennis

Het belang van wetenschappelijk onderzoek wordt dus wel ingezien, desalniettemin lijkt het erop dat het op de hoogte blijven van alle wetenschappelijke ontwikkelingen voor de accountant niet echt noodzakelijk is. De docent IC verkondigt het volgende: “Is het super belangrijk om mijn werk als accountant goed te kunnen doen? Dan is het antwoord nee. Daarvoor is het veel belangrijker dat ik in de gaten houd wat er in de wet- en regelgeving gebeurt. Daar gebeurt ook heel veel dus dat vergt al veel tijd. Ik zie het bijhouden van de ontwikkelingen in de wetenschap meer als niet zozeer noodzakelijk, maar meer iets dat toegevoegde waarde kan hebben en omdat ik het gewoon leuk vind.” De hoogleraar voegt hieraan toe: “Ik kan mij niet herinneren dat ik vanuit mijn werk ooit gedacht heb, laat ik dit nou eens toetsen aan een wetenschappelijk artikel. Dat kan ik mij absoluut niet herinneren.” Toch is de docent IC van mening dat het op de hoogte blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen van toegevoegde waarde is. Niet zozeer voor de individuele accountant, maar meer voor de organisatie in zijn geheel. Hij stelt: “Ik vind bijvoorbeeld dat een accountantsorganisatie absoluut wel op de hoogte moet blijven van wat er speelt op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Al is het alleen al om hun controlemethodes te verbeteren.” Hieruit kan worden opgemaakt dat de individuele accountant een beperkte bewegingsvrijheid heeft als het op wetenschappelijke implicaties aankomt. De docent IC licht deze barrière nader toe: “Dan kan er dus een heel mooi initiatief liggen of een heel mooi nieuw inzicht zijn, maar voordat die regels zijn aangepast moet je je als accountant toch echt blijven houden aan de huidige systematiek. Nou zijn de regels gelukkig niet altijd even concreet, waardoor je kunt zeggen dat het nieuwe inzicht prima in de huidige regels past, maar dat is niet altijd zo.”

De beperkte bewegingsvrijheid die de accountant kent is een stuk minder bij de adviseurs. De Manager Consulting stelt echter wel: “Ons doel is vooral wel dat je je meerwaarde aantoont bij je klant. Voor de klant moet het duidelijk zijn wat zij ermee winnen. Dus als wetenschappelijke kennis dat doel dient dan gebruiken we het, maar anders heeft het geen nut. […] Het liefste heb ik dat ik bij een persoon aanhaak, die die kennis eigen is, omdat het altijd beter is dan dat je het jezelf eigen moet maken.” Tevens is de consultant van mening dat het op de hoogte blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen je een betere adviseur maakt. De reden hiervoor is dat er een onderscheidingsvermogen ontstaat ten opzichte van de rest van de collega’s. Ze zet dit uiteen door te stellen: “Je weet hierdoor namelijk meer en kunt makkelijker schakelen tussen wat je ziet. Dat is wat het doet, maar het is niet zo dat je het inzet richting klanten. […] Als ik zeg: we doen het met ons boeren –verstand, dan is dat niet helemaal eerlijk, want ik besef mij ook wel dat doordat je heel veel werkervaring opdoet, je heel veel van je gedachten ontwikkelt. Een boek openslaan om op die manier je kennis te vergaren […] zo werkt dat niet voor mij. Wij hebben wel echt heel veel trainingen en congressen om gewoon je eigen kennis –domein te ontwikkelen en dat kan dan best wel door wetenschappelijke literatuur, maar zo ervaar ik het zelf niet.”

(23)

De vertaalslag van theorie naar de klant is volgens de Hoogleraar wel echt noodzakelijk. Een aantal praktijkbeoefenaars lijken namelijk een afkeer te hebben tegen het woord ‘wetenschap’. De Hoogleraar geeft zijn verklaring: “Ze zijn bang dat het droog is, mensen in de praktijk willen het graag toegepast op hun praktijk en ze zijn als de dood voor mensen die dingen heel wetenschappelijk benaderen. Dus daar moet je altijd heel voorzichtig mee zijn.” De Senior Manager Advisory herkent deze voorzichtigheid. Op het moment dat hij zich naar de klant toe richt neemt hij geen theoretische stukken mee. Hij haalt wel bepaalde onderwerpen of thema’s aan die direct toegepast kunnen worden bij de klant. Hierbij kan gedacht worden aan de manieren waarop een organisatie efficiënter bestuurd kan worden. Dit soort zaken maakt hij dan wel bespreekbaar.

Het belang van wetenschappelijke onderbouwingen wordt door de Manager Consulting benadrukt. Zij stelt: “Binnen mijn spectrum hebben we een aantal modellen die wel wetenschappelijk zijn onderbouwd. Dit is eigenlijk je theoretische kader waarin je heel veel van je onderzoeken voor de klant in verricht.” Hier voegt zij aan toe: “De klant praat niet over Porter en het 7 s model, dus je moet ergens een link gaan leggen tussen de theorie en een probleem dat de klant identificeert. Je zit er immers om een probleem op te lossen, je zit er niet om een wetenschappelijk stuk te vertellen. […] Dus ergens moet je dat probleem gaan herleiden naar wat ooit is bedacht.” Deloitte heeft hier een oplossing voor gevonden. Doordat er weinig literatuur is op het gebied van management control is, hebben twee partners het initiatief genomen om zelf een boek te schrijven waarin een uiteenzetting wordt gegeven van verschillende modellen en op welke manier deze daadwerkelijk ingezet kunnen worden bij de klant.

III.III Conclusie interviews

Samenvattend kan er worden gesteld dat wetenschappelijke kennis wel degelijk een rol speelt in het vakgebied, echter is het niet mogelijk om dit direct bij de klant in te zetten. Hier is een vertaalslag voor vereist. De bewegingsvrijheid van de praktijkbeoefenaars om de wetenschappelijke kennis in te zetten in hun dienstverlening bij de klant wordt enerzijds belemmerd door de wet- en regelgeving en anderzijds door de directe meerwaarde die zij moeten leveren bij de klant. De inzichten die verkregen zijn met behulp van de interviews vormen de basis voor de vragenlijst die is opgesteld voor dit onderzoek. Het proces rondom de vragenlijst is in het volgende hoofdstuk uiteengezet. Veel van de interviewvragen zijn verwant aan de vragen die in de vragenlijst zijn opgenomen (Bijlage I). Daar waar het mogelijk is geweest zijn de antwoorden van de interviews numeriek gecodeerd om ervoor te zorgen dat de twee bronnen van informatie aan elkaar gelinkt kunnen worden (Flanagan, 1954).

(24)

IV. METHODOLOGIE

Om na te gaan in welke mate praktijkbeoefenaars binnen het vakgebied Accountancy & Controlling daadwerkelijk gebruik maken van wetenschappelijk onderzoek is een exploratief onderzoek uitgevoerd. Dit hoofdstuk bestaat uit een uiteenzetting van het type onderzoek dat is uitgevoerd, de steekproefselectie, de data collectie procedure, de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen.

IV.I Type onderzoek

Bernett (1991) maakt onderscheid in vier basis levels van onderzoek: beschrijvend, classificerend, exploratief en voorspellend. De typen onderzoeken verschillen in structuur, maar ook in doelstelling. Dit onderzoek poogt inzicht te verschaffen in de belevingswereld en de behoeften van vier groepen praktijkbeoefenaars.

Met dit onderzoek wordt gepoogd inzicht te verschaffen in de belevingswereld en de behoeften van vier groepen praktijkbeoefenaars. Exploratief onderzoek biedt hier de mogelijkheid toe. Bij dit type onderzoek wordt door middel van correlaties een poging gedaan om een beter begrip te krijgen van de meningen van de subjecten (Bernett, 1991). Een andere eigenschap van dit type onderzoek is dat het ongestructureerd is in zowel de inhoud als de methodologische aanpak (Blumberg, et al. 2005, p. 128). De doelstelling van dit onderzoek is dan ook om nieuwe ideeën op te doen voor hypothetische relaties tussen de verschillende variabelen. Exploratief onderzoek kan dus dienen als fundament voor vervolgonderzoek.

IV.II Onderzoeksmethode – Survey

Dit exploratieve onderzoek zal worden uitgevoerd in de vorm van een survey. Het voordeel van een survey is dat een grote groep subjecten gevraagd kan worden naar hun mening omtrent een bepaald fenomeen (Brumfitt, 2006). Fehr et al. (2003) stellen dat survey vragen goede voorspellers zijn van het daadwerkelijke gedrag dat subjecten in de praktijk vertonen. Een ander voordeel van een survey is dat het de onderzoeker in staat stelt om data te verzamelen die betrekking heeft op de natuurlijke omgeving van de subjecten (Bloomfield, 2016). Dit stelt de onderzoeker in staat om rijke beschrijvende data te genereren die een beeld schetst van de overtuigingen en voorkeuren van de subjecten (Bloomfield, 2016). Bloomfield (2016) stelt dat dit kansen biedt voor het uitbreiden van de theorie. Een uitdaging van survey onderzoek is dat de beperkte interventie het aan de ene kant lastig maakt om verbanden tussen de constructen te ontdekken en aan de andere kant om de causale relatie tussen deze constructen daadwerkelijk te specificeren (Graham, Harvey en Rajgopal, 2005).

(25)

In dit onderzoek is met behulp van een online vragenlijst primaire data verzameld om antwoord te kunnen geven op de volgende vraag: In welke mate maken praktijkbeoefenaars in het vakgebied Accountancy & Controlling daadwerkelijk gebruik van wetenschappelijk onderzoek? De vragenlijst is opgedeeld in drie onderdelen, te weten (1) het belang van wetenschappelijk onderzoek, (2) de kanalen die worden gebruikt om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied en (3) de achtergrond van de subjecten. Voor het opstellen van de vragenlijst is naast relevante wetenschappelijke literatuur gebruik gemaakt van inzichten die verkregen zijn met de interviews. De vragenlijst bestaat in totaal uit 20 vragen (Bijlage II). Om zeker te stellen dat er sprake is van inhoudsvaliditeit is onder 15 afstudeerders een pilot test uitgevoerd. Aan de studenten werd gevraagd om allereerst de vragenlijst in te vullen en vervolgens te reflecteren in hoeverre zij de vragen helder, consistent, bruikbaar en belangrijk vonden. Hierna zijn de wijzigingen doorgevoerd en is de definitieve versie van de vragenlijst opgemaakt.

IV.III Steekproefselectie

Op het moment dat er binnen een onderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen bepaalde variabelen, is het van belang dat de doelpopulatie wordt vastgesteld (Blumberg et al. 2005, p.124). Binnen dit onderzoek zal worden gekeken naar vier groepen praktijkbeoefenaars, te weten eerstelijnsfunctionarissen, tweedelijnsfunctionarissen, adviseurs en accountants.

Voor de selectie van de steekproef is gebruik gemaakt van het professionele netwerk van de onderzoeker en de begeleider. In totaal zijn er 114 subjecten benaderd, waarvan 37 uit het netwerk van de onderzoeker en 77 uit het netwerk van de begeleider.

Tabel 1 – Steekproefselectie

Totale steekproef

Eerstelijn Tweedelijn Adviseurs Accountants

Benaderd 114 29 23 23 41

Percentage van geheel 100 0,25 0,20 0,20 0,35

Tabel 1 geeft een overzicht van de verdeling van de subjecten over de vier geïdentificeerde groepen. Uit de tabel is op te maken dat de grootste groep wordt gevormd door de Accountants (35%) en de kleinste twee groepen door de Tweedelijnsfunctionarissen en Adviseurs (20%).

(26)

IV.IV Data collectie procedure

De vragenlijst is gegenereerd met behulp van Survio, een moderne online tool voor het opstellen van online vragenlijsten (Survio, z.j.). De subjecten zijn echter niet via deze tool benaderd. De link van de vragenlijst is opgenomen in een e-mail die afzonderlijk naar alle subjecten is verstuurd (Bijlage III). Om ervoor te zorgen dat de non respons zo beperkt mogelijk blijft, bevat de e-mail naast de link ook een korte beschrijving van de doelstellingen van het onderzoek. Tevens is de duur van de vragenlijst opgenomen en een garantie dat anonimiteit wordt gewaarborgd. Om ervoor te zorgen dat de e-mail op hetzelfde moment bij de subjecten aankomt is gebruik gemaakt van Boomerang, een online tool van Gmail om het versturen van e-mails vooraf in te plannen (Boomerang, z.j.).

De data die Survio verzamelt kan worden geëxporteerd in een Excel bestand. Dit bestand is vervolgens omgezet in een kwantitatieve database die vervolgens gebruikt is in de analyse van de data.

IV.V Variabelen

De vragenlijst is opgedeeld in vier onderdelen. In deze sub-paragraaf zal een uiteenzetting worden gegeven van de verschillende variabelen die horen bij elk onderdeel van de vragenlijst en op welke manier ze zijn gemeten. Per variabele zal worden aangegeven welke vraag hier van toepassing is en op welke manier de variabele is gemeten.

IV.V.I Deel 1: Schaal ijken

Het eerste onderdeel van de vragenlijst bestaat uit een tweetal vragen. Deze twee vragen zijn bedoeld om de schalen te kunnen ijken. Bij de eerste vraag dient het subject op een schaal van 1 tot 7 (1= geen en 7= heel veel) aan te geven over hoeveel werkervaring hij of zij beschikt. Deze eerste vraag kan worden gecontroleerd met vraag 17 (Hoeveel volledige jaren werkervaring heeft u?).

Bij vraag twee dient het subject na te gaan in welke mate hij of zij zichzelf optimistisch dan wel pessimistisch vindt. Hier wordt met behulp van een Lickert-Scale (1 = heel pessimistisch en 7 = heel optimistisch) het standpunt van het subject weergegeven. Het resultaat van een dergelijke beoordeling kan worden gebruikt om voorspellingen te doen omtrent een bepaalde voorkeur (Theuns, 2000). Om de tweede vraag te operationaliseren zal gebruik worden gemaakt van een correctiefactor. Deze correctiefactor is berekend door allereerst het gemiddelde te nemen van alle scores op vraag 2 en vervolgens dit gemiddelde te vergelijken met de individuele Lickert-Scale scores van de vragen 3 t/m 11. Het percentage dat van het gemiddelde afwijkt, is gehanteerd als correctiefactor. Deze correctiefactor is vervolgens vermenigvuldigd met de individuele Lickert-Scale scores. De correcties hebben gezorgd voor een nieuwe gecorrigeerde dataset. Binnen dit onderzoek zal dus worden gekeken

(27)

naar zowel de originele dataset als de gecorrigeerde dataset. Bijlage IV biedt een overzicht van de gecorrigeerde scores.

IV.V.II Deel 2: Het belang van wetenschappelijk onderzoek

Dit onderdeel bestaat uit een viertal vragen. Tabel 2 geeft een overzicht van de variabelen die betrekking hebben op het concept belang van wetenschappelijk onderzoek. Met behulp van een zeven punts Lickert-Scale wordt gepoogd inzicht te verkrijgen in het belang dat praktijkbeoefenaars hechten aan wetenschappelijk onderzoek.

Tabel 2 –Variabelen Belang

Vraag Variabele Omschrijving Meetmethode

3 Carrière WO Mate waarin het subject gedurende zijn of haar

carrière kennis heeft genomen van wetenschappelijk onderzoek.

7 punts Lickert-Scale

4 Prof. ontwikkeling Belang van het op de hoogte blijven van de toepassingsmogelijkheden in wetenschappelijk onderzoek voor de professionele ontwikkeling van het subject.

7 punts Lickert-Scale.

5 Org. Ontwikkeling Belang van het op de hoogte blijven van de toepassingsmogelijkheden in wetenschappelijk onderzoek voor de ontwikkeling en verbetering van de organisatie waarin het subject werkzaam is.

7 punts Lickert-Scale.

6 Toepassingsmog. In welke mate verwacht wordt dat wetenschappelijk onderzoek toepassingsmogelijkheden biedt voor de praktijk.

7 punts Lickert-Scale.

Eén van de constructen in het model is gemeten door middel van meerdere vragen. Het betreft het construct Belang. Een construct kan worden gezien als een weerspiegeling van een theoretische variabele in een praktijk gerelateerde setting (Validiteit, z.j.). Door te kijken naar de constructvaliditeit kan worden vastgesteld in hoeverre de afzonderlijke vragen daadwerkelijk goede indicaties zijn van het construct Belang. Indien de verschillende variabelen onderling met elkaar correleren, kan er een nieuwe somvariabele worden opgesteld die vervolgens het construct Belang gaat representeren (Lelieveld en Blaauwendraad, 2013, p.12).

(28)

Tabel 3 – Correlaties voor somvariabele

Carrière WO Prof. ontwikkeling Org. Ontwikkeling Toepassingsmog.

Carrière WO - Prof. ontwikkeling 0,74*** - Org. Ontwikkeling 0,55*** 0,61*** - Toepassingsmog. 0,58*** 0,67*** 0,51*** - * Correlatie is significant op p < 0,10 ** Correlatie is significant op p < 0,05 *** Correlatie is significant op p < 0,01

De correlatie- analyse wijst uit dat Carrière WO en Prof. ontwikkeling significant met elkaar correleren (r=0,74 ; p <0,001), dit geldt ook voor Carrière WO en Org. Ontwikkeling (r= 0,55, p<0,001), Carrière WO en Toepassingsmogelijkheden (r= 0,58; p<0,001), Prof. ontwikkeling en Org. Ontwikkeling (r= 0,61; p<0,001), Prof. ontwikkeling en Toepassingsmog. (r=0,67; p<0,001) en tenslotte nog Org. Ontwikkeling en Toepassingsmog. (r=0,51; p<0.001. Aangezien alleen vragen die met elkaar correleren bij elkaar opgeteld mogen worden kan er worden gesteld dat er een sommatie gemaakt kan worden van de vier vragen die betrekking hebben op het belang van wetenschappelijk onderzoek. De techniek die hierbij is gebruikt om de nieuwe variabele te maken is het gemiddelde van de vier afzonderlijke vragen. Dit houdt dus in dat er sprake is van convergente validiteit. Immers de variabelen die samen één begrip meten correleren hoog met elkaar (Validiteit, z.j.).

Daarnaast is het van belang om de betrouwbaarheid van het construct te bepalen en na te gaan in hoeverre de schalen, die worden gebruikt om een bepaald construct te meten, betrouwbaar zijn. Betrouwbaarheid van het instrument kan worden gezien als het opnieuw genereren van dezelfde testuitkomsten bij dezelfde persoon (George and Marlley, 2007). Een manier om de betrouwbaarheid te bepalen is door middel van het bepalen van de Cronbach’s alpha coëfficiënt. Dit is tevens een tweede test om na te gaan in hoeverre er daadwerkelijk een sommatie gemaakt mag worden van de losse variabelen (Lelieveld en Blaauwendraad, 2013, p.13). Het minimum om de vragen bij elkaar op te mogen tellen is een Cronbach’s alpha van 0,7 (Lelieveld en Blaauwendraad, 2013, p.14). De betrouwbaarheidsanalyse wijst uit dat de variabelen Carrière WO, Prof. ontwikkeling, Org. Ontwikkeling en Toepassingsmog. gezamenlijk een α = 0,856 hebben. Daarom is ervoor gekozen om een sommatie te maken van de hierboven genoemde variabelen. De nieuw gevormde variabele zal hierna Som Belang worden genoemd.

(29)

IV.V.III Deel 3: Kanalen die gebruikt worden om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied

Dit onderdeel bestaat uit een vijftal vragen. Tabel 4 geeft een overzicht van de variabelen die betrekking hebben op het concept: Kanalen. Met behulp van een zeven punts Lickert-Scale wordt gepoogd inzicht te verkrijgen in de kanalen die praktijkbeoefenaars gebruiken om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied.

Tabel 4 – Variabelen Kanalen

Vraag Variabele Omschrijving Meetmethode

7 Int. Wetenschap In welke mate het subject internationale wetenschappelijke tijdschriften raadpleegt om kennis op het vakgebied A&C te verkrijgen.

7 punts Lickert-Scale

8 Vakliteratuur In welke mate het subject overige vakliteratuur raadpleegt om kennis op het vakgebied A&C te vekrijgen.

7 punts Lickert-Scale

9 Consultant In welke mate het subject een consultant raadpleegt om kennis op het vakgebied A&C te verkrijgen.

7 punts Lickert-Scale

10 Evenementen In welke mate het subject evenementen bezoekt om

kennis op het vakgebied A&C te verkrijgen.

7 punts Lickert-Scale

11 Media In welke mate het subject media raadpleegt om

kennis op het vakgebied A&C te verkrijgen.

7 punts Lickert-Scale

Tabel 5 – Onderlinge correlaties Kanalen

Int. Wetenschap Vakliteratuur Consultant Evenementen Media

Int. Wetenschap - Vakliteratuur 0,29*** - Consultant 0,27** 0,31*** - Evenementen 0,14 0,06 0,19* - Media 0,17 0,27*** 0,01 0,16 - * Correlatie is significant op p < 0,10 ** Correlatie is significant op p < 0,05 *** Correlatie is significant op p < 0,01

Aangezien de vragen 7 t/m 11 allemaal een ander kanaal vertegenwoordigen dient nagegaan te worden in hoeverre er sprake is van divergente validiteit. Hierbij worden twee variabelen getoetst die niet hetzelfde begrip meten (Hulland, 1999). Hierbij geldt: naarmate de correlatie daalt, stijgt de validiteit.

(30)

In Tabel 5 is te zien dat de vragen onderling vrijwel niet met elkaar correleren en kan er dus worden gesteld dat ze niet hetzelfde begrip meten.

IV.V.IV Deel 4: Achtergrond van de subjecten

Het vierde onderdeel bestaat uit een vijftal vragen. Tabel 6 geeft een overzicht van de variabelen die betrekking hebben op het concept: Achtergrond. Met behulp van een zeven punts Lickert-Scale wordt gepoogd inzicht te verkrijgen in de carrière achtergronden van de subjecten. Met betrekking tot de meetbaarheid van de variabelen zijn van een aantal variabelen dummy’s gemaakt. Dit geldt voor de volgende vragen: 12, 13, 14, 16, en 18. Tabel 6 geeft een overzicht van alle variabelen en geeft tevens de meetmethode weer.

Tabel 6 – Variabelen Achtergrond

Vraag Variabele Omschrijving Meetmethode

12 Dummy optie 1 Antwoord op de optie vraag: Ik doe niets met deze informatie.

Ja = 1 Nee = 0

12 Dummy optie 2 Antwoord op de optie vraag: De mogelijke toepassing zal mijn organisatie op eigen kracht verder onderzoeken.

Ja = 1 Nee = 0

12 Dummy optie 3 Antwoord op de optie vraag: Voor het onderzoeken van de mogelijke toepassing van de verbetering binnen mijn organisatie zal ik een consultant of adviesorganisatie inschakelen.

Ja = 1 Nee = 0

12 Dummy optie 4 Antwoord op de optie vraag: Voor het onderzoeken van de morgelijke toepassing van de verbetering binnen mijn organisatie zal ik gaan samenwerken met de betreffende wetenschappers.

Ja = 1 Nee = 0

12 Dummy optie 5 Antwoord op de optie vraag: Anders namelijk: Ja = 1 Nee = 0

13 Geslacht Geslacht van het subject Man = 1

Vrouw = 0 14 Dummy HBO In hoeverre de hoogst genoten opleiding van het subject

HBO is.

Ja = 1 Nee = 0

14 Dummy WO In hoeverre de hoogst genoten opleiding van het subject WO is.

Ja = 1 Nee = 0

14 Dummy Anders In hoeverre de hoogst genoten opleiding van het subject anders is dan lage school, middelbare school, LBO, MBO, HBO of WO.

Ja = 1 Nee = 0

15 Jaar afgestudeerd Het aantal jaren dat het subject is afgestudeerd van de hoogst genoten opleiding.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dankzij deze derde dimensie wordt het mogelijk naar de structuur van de werkelijkheid te verwijzen, en over deze structuur te praten en vooral te denken (Jorna, 2002 p. Mutaties

De herbezinners volgen daarmee de min of meer gebruikelijke route van het stellen van doelen van bovenaf en het formuleren van perspec- tieven voor beoordeling. Vervolgens kan

Voor het palingbeheerplan werd een eerste inschatting gemaakt van de impact van pompgemalen op de ontsnapping van zilverpaling. Hiervoor werd voor een aantal belangrijke

Het is belangrijk om micro-organismen te kunnen bemonsteren (liefst meerdere tegelijk), de identiteit en kwantiteit zo handig en nauwkeurig mogelijk vast te kunnen stellen

Vervolgens is het advies in een aantal stappen aangepast, namelijk afschaffing van de &#34;10 kg extra regel&#34; voor de tweede snede, de verschuiving van stikstof van de laatste

Het hier beschreven patroon van vermenging via uitkruisend pollen is van overwegend belang voor de situatie in maïs en koolzaad waar het product van uitkruising, het zaad,

Page | 144 ROS statistical analysis (p-values in terms of the negative control). Values &lt; 0.05 were

Even though there is no perfect model for micro lending regulation, the NBFIRA Micro Lending Regulations of 2012 provide a comprehensive and detailed rules of regulation not only