• No results found

Theoretische beschouwingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Theoretische beschouwingen"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Theoretische beschouwingen

Futurologie

R. F. Beerling,

Rijksuniversiteit te Leiden

Wij zouden de vraag kunnen stellen of de mensen, over het algemeen genomen, meer met het verleden of meer met de toekomst bezig zijn. Een algemeen antwoord op zo’n algemene vraag is moeilijk te geven. W ij moeten beginnen te kijken naar de cultuur, waarvan de mensen deel uitmaken. Alles wat zij traditionalisme noemen, zit sterk aan het verleden vast, van de culturen die erdoor worden beheerst kunnen wij zeggen, dat zij retrospectief georiënteerd zijn. Degenen, die zich met de bestu­

dering ervan bezighouden constateren, dat de tijd er geen vat op schijnt te hebben en dat er hoogstens iets in verandert door een veroorzaking van buiten-af. W at er­

aan ontbreekt is wat wij, van onze eigen cultuur uit, historisch besef noemen — het besef dat de dingen, eenmaal ontstaan, niet blijven wat zij waren maar aan voort­

durende verandering onderhevig zijn, niet krachtens zichzelf om zo te zeggen, maar in de eerste plaats omdat de mens er veranderingen in aanbrengt. Een cultuur waar­

in een dergelijk besef een dominante rol speelt, is niet retrospectief, maar prospec­

tief georiënteerd. Met de zgn. moderne westerse beschaving is dat in hoge mate het geval. Waar die mentaliteit en de daaraan beantwoordende dynamiek vandaan komt is een vraag, die ik hier niet kan behandelen. In de desbetreffende literatuur komt men kwalificaties als futuristisch, prometheïsch en faustisch tegen en wij kun­

nen daarbij denken aan de woorden van Mefisto in Goethes „Faust”: „Alles was entsteht ist wert, dass es zugrunde geht” of aan de uitspraak van de Engelse dichter William Blake: „Drive your cart and your plough over the bones of the dead”. Na­

tuurlijk zijn er ook tegenstemmen, maar over het geheel genomen kenmerkt de cul­

tuur, waarvan wij ons allen met enigszins gemengde gevoelens de kinderen weten, zich door een mentaliteit, die radicaal contrasteert met die der Griekse Locriërs.

Van hen vertelt Demosthenes dat leden van hun volksvergadering die veranderingen in de eenmaal aangenomen constitutie voorstelden dit moesten doen met een strop boven hun hoofd, waaraan zij opgehangen werden als hun suggesties in de ogen van de meerderheid geen genade konden vinden. W ij interpreteren onze geschiedenis in de termen van de grote geestelijke, politieke en technische revoluties, die zich daarin hebben voorgedaan: Renaissance, Hervorming, Verlichting, Industriële, Franse en als nieuwste de Kybernetische Revolutie.

(2)

Over die laatste gaat het, wanneer wij het over futurologie hebben. W ij verbinde:

er het bewustzijn mee, dat de tijd waarin wij leven historisch gesproken nog nauw lijks begonnen, want pas enige decennia oud is. En het eerste grote feit, wanneer «ij worden geconfronteerd, is de reusachtige versnelling van de wetenschappelijk technische en sociale veranderingsprocessen bij vroeger vergeleken. Men kan &

ook uitdrukken door te zeggen, dat het tijdsinterval tussen de veranderingen dit zich in de verschillende, maar meer en meer in elkaar grijpende sectoren voordoen steeds korter wordt of dat de grote motoren wetenschap en techniek, die de samen leving aandrijving, steeds sneller gaan draaien. Het verleden komt ons onder de ii druk daarvan statisch voor. Hoewel die indruk in veel opzichten bedrieglijk is, kaï er aan het accelleratieverschijnsel op zichzelf geen twijfel bestaan. Mozart had voo het afleggen van de afstand Oostenrijk-Italië nog evenveel dagen nodig als Keizei Hadrianus in de omgekeerde richting en daarin was in 1600 jaar dus geen vemit ring gekomen. Nu doen wij er in plaats van 12 dagen minder dan 2 uur over. In dt desbetreffende literatuur vinden wij allerlei voorbeelden waaraan de afstandsinkoi- ting tussen de elkaar opvolgende veranderingen wordt geïllustreerd. Zo wordt erop gewezen dat er ± 500.000 jaren verliepen tussen de eerste mens, die een steen at werktuig gebruikte en de eerste steensmid, die bijlen en speerpunten vervaardigt

± 50.000 jaren tussen die eerste steensmid en de eerste ijzersmid; ± 5.000 jan tussen de eerste ijzersmid en de eerste locomotiefmachinist; 130 jaar tussen de eerst locomotiefmachinist en de eerste straaljagerpiloot. O f er wordt verteld, dat de spoor­

wegen ± 100 jaar nodig hebben gehad om zich als modern verkeersmiddel te ont­

wikkelen., de auto de helft en het vliegtuig daarvan weer de helft.

O f — het bekendste voorbeeld van alles — : 9 0 % van alle wetenschapsbeoefenaat van alle tijden zijn vandaag nog in leven en sinds 1900 zijn er meer dan 80.000 tenschappelijke tijdschriften opgericht. Men spreekt in verband met al dergelijk verschijnselen wel van positieve terugkoppeling en zelfversnellende processen, waar­

in het geproduceerde aan de opvoering van de produktie meewerkt. En de grot vraag is waar dat in een voorzienbare of nog verdere toekomst heen gaat en wati mens eraan kan doen om de ontwikkeling te sturen in een richting, die met zijt bedoelingen en verwachtingen althans globaal overeenkomt. Er is een grote wei loop tussen stabiliteit en dynamiek aan de gang en wat wij de laatste decennia het ben zien gebeuren geeft de indruk, dat de dynamiek het van de stabiliteit definititl gaat winnen. Met die beide termen geven wij twee uitersten of grenswaarden aai De menging waarin zij voorkomen, doet een goed middel aan de hand om er oil ruren mee te typeren. Stabiliteit zonder enig ingrediënt van dynamiek leidt even­

zeer tot excessen als het omgekeerde. In het eerste geval spreken wij van verstarring formalisme, byzantinisme, alexandrisme, in het tweede van stijlloosheid, normverfc of normonvastheid, anarchie. Het grote probleem voor onze en de toekomstige tiji is hoe wij ons staande houden in het stroomversnellingsproces der door de maè tige combinatie wetenschap-techniek veroorzaakte maatschappelijke veranderingei of wij in staat zijn de richting van dat proces te onderkennen en het op basis daarw onder controle te houden. Het eigenaardige van onze tegenwoordige positie ii daarbij, dat wij onstuimige, in veel opzichten revolutionaire veranderingen consts teren en teweegbrengen, maar dat het voor vroegere generaties vanzelfsprekend

(3)

verband tussen verandering en vooruitgang zo niet verloren is gegaan, dan toch in twijfel getrokken wordt. Daarom bezorgt de toekomst degenen die zich daar uit­

drukkelijk mee bezighouden gemengde gevoelens.

De artikelenserie uit „The New Scientist”, die onder de titel „The World in 1984”, in twee Pelicandeeltjes verzameld zijn bewijst, dat de „scientists”, waarmee bedoeld zijn de beoefenaars der natuurwetenschappen, over het algemeen meer tot optimis­

me neigen dan anderen en de Amerikanen weer meer dan de Europeanen, de Rus­

sen natuurlijk niet meegerekend. Er is wat de toekomstverwachting betreft een hele scala van meningen, die zo ongeveer loopt van de bekende Engelse kunsthistoricus Sir Herbert Read, die zegt: „There will be light everywhere, except in the mind of man" tot de Amerikaanse fysicus Berkner, die zijn boek „The Scientific Age” be­

sluit met de profetische woorden: „Man now sees — almost within his grasp — the promise of a society beyond the dreams of the sage and the poet”.

De futurologie of toekomstkunde is uitgesproken een kind van de al eerder genoem­

de kybernetische revolutie. Of het een kind is, dat al op eigen benen kan staan, laat ik onbesproken. Het doet in elk geval zijn uiterste best en de algemene prog­

nose luidt, dat het een goede toekomst tegemoet gaat. Er is heel wat veranderd sinds 1921, toen Colijn in een deputatierede uitriep: „God de Heere schrijft het tempo voor, waarin de wereld zal voortschrijden, niet de mens. Aan de hete begeerten werpt hij een dam tegen. Het gaat niet zoals de mensen het wilden. Het zal gaan zoals God het beschikt”! Van dergelijk spreken over God heeft onze tijd, die zich als posttheïstisch of atheïstisch karakteriseert en het over de mondigheid van de we­

reld heeft, zijn bekomst.

Het typerende van de nog zo jonge futurologie is juist, dat zij zich allerminst door hete begeerten, maar integendeel door koele berekeningen laat leiden. Toch zit er, van het merkwaardige, geantikeerde spraakgebruik afgezien, in de woorden van Colijn iets dat door de tijd helemaal niet is achterhaald. „Het gaat niet zoals de mensen het wilden”. Daarmee doelt hij op de problematiek van doelen en middelen, waarin de mens verstrikt kan raken, voorzover hij het wezen is, dat zich voortdu­

rend nieuwe doeleinden stelt en hulpmiddelen uitdrukt om die te bereiken. Daar­

bij kunnen zich twee belangrijke complicaties voordoen:

1) Hij raakt in de middelen vast en verliest de doeleinden uit het oog en

2) hij maakt wel uit waar hij heen wil, maar heeft daarmee nog niet — of althans niet volledig — in de hand waar het heen gaat. Hij ondervindt de tegenwerking van zijn eigen werken, een verschijnsel, dat door Sartre contrafinaliteit wordt genoemd.

Enigszins paradoxaal toegespitst kunnen wij zeggen, dat de mens wordt gemaakt door de dingen, die hij maakt en dat hij als homo faber tegelijk homo fabricatm is.

Cultuur is de naam voor de grote omweg, die de mens moet maken om zichzelf te realiseren. Overzien wij de geschiedenis van de vuistbijl tot de computer dan zien wij hem onophoudelijk en in drastisch versnellend tempo bezig met het accumule­

ren van steeds andere en steeds meer middelen voor de bereiking van zijn doelein­

den. En hij is onder de levende wezens het enige dat, om die doeleinden te bereiken, wegen moet banen, die hij door de opeenhoping der middelen tegelijk voortdurend dreigt te blokkeren. Daarom is hij altijd onderweg en altijd bevangen in de dialec-

(4)

tiek van waar hij heen wil en waar het heen gaat, wat Colijn op zijn manier ook in­

zag. W at hij zegt is een soort nagalm van een standpunt, dat vroeger vrij algemeea ingenomen werd en dat luidt: waar het heen gaat maakt God uit, die de menselijke wijsheid zodoende tot dwaasheid maakt. Globaal van de 18de eeuw af is dit stand­

punt meer en meer verdrongen door een ander, dat luidt: waar het heen gaat, kun­

nen wij opmaken uit een beginsel, wet of kracht, die de historische ontwikkeling aandrijft in de richting van een steeds beter aan de menselijke aspiraties beantwoor­

dende samenleving. Het tegenwoordige standpunt, waaraan nu ook de futurologit uitdrukking helpt geven, luidt: wetenschap en techniek zijn in de eerste plaats ver­

antwoordelijk voor de karakteristieke veranderingen van de laatste tijd. Met behulp van dezelfde middelen willen wij proberen uit te maken zowel waar wij heen wil­

len als waar het heen gaat.

D e grote vraag is natuurlijk of dat kan en in hoever dat kan. D e toekomstkunde is de hedendaagse vorm van de veel oudere voorspelkunde en wij zouden onze tegen­

woordige futurologen daarom de verre nazaten van de priesteressen kunnen noe­

men, die het orakel van Delphi bedienden. Het verschil of één der verschillen is natuurlijk, dat zij niet orakelen maar rekenen, dat zij niet op een drievoet boven een walmende spleet maar in de studeerkamers of laboratoria zitten, dat zij zich niet laten omkopen en wat zij voorspellen zo ondubbelzinnig mogelijk formuleren, dus anders dan de Pythia in antwoord op de vraag van koning Croesus wat er zou ge­

beuren als hij een bepaalde rivier overtrok.

Futurologie is wetenschappelijk verantwoorde voorspelkunde. W ij slaan een weten­

schappelijke verklaring hoger aan naarmate wat zij voorspelt nauwkeuriger uit­

komt. Een voorspellen is vooruitlopen op het toekomstige aan de hand van de ken­

nis van het tegenwoordige. W il het wetenschappelijk verantwoord zijn dan moet het aan allerlei eisen beantwoorden. Het moet om te beginnen niet triviaal zijn, dus niet iets voorspellen waarvan iedereen snapt, dat je op je vingers kunt natellen, dat het zal uitkomen omdat ’t „nogal wiedes” is. De voorspelling kan onvoorwaar­

delijk of voorwaardelijk zijn. Een on voorwaardelijke voorspelling zegt, dat iets „so­

wieso” gebeurt, dus zonder dat gebeuren van een bepaalde voorwaarde, eventueel een reeks voorwaarden afhankelijk te stellen. Een voorwaardelijke voorspelling heeft de vorm: dit of dat gebeurt als dat of dit gebeurt. Aan wetenschappelijk verant­

woorde voorspellingen wordt de eis der zgn. verifieerbaarheid gesteld. Dat wil zeg­

gen: zij moeten zodanig zijn geformuleerd, dat eruit op te maken valt, dat zij wel of niet zullen uitkomen. Maar bovendien moet de voorspelling ook blijken wel oi niet uit te komen. Het eerste kan logische en het tweede praktische verifieerbaar­

heid worden genoemd. En voor wetenschappelijk verantwoorde voorspellingen geldt natuurlijk in het algemeen nog, dat de manier waarop zij tot stand gekomen is zelf eveneens aan de eisen van wetenschappelijkheid voldoet.

De wetenschap is dus ons eigentijdse voorspellingsmedium, maar natuurlijk totaal onmediamiek in de spiritistische zin van het woord. Niemand denkt eraan zich er­

van te ontdoen, omdat het het betrouwbaarste middel is waarover wij beschikken Hoe betrouwbaar precies, dat is weer een andere vraag, waarover de meningen nog­

al uiteenlopen. Wanneer men de wetenschap in staat acht haar eigen resultaten te voorspellen dan is daarmee nog niet gezegd, dat zij ook in staat zou zijn te voorspel­

(5)

len hoe de wereld of de samenleving van morgen er precies, althans min of meer precies zal uitzien. W ij moeten niet vergeten, dat alle hedendaagse wetenschaps­

mensen specialisten zijn, dus dilettanten met betrekking tot vrijwel alles wat er buiten hun eigen vakgebied te koop is. Zij lopen daardoor gevaar zich op de wer­

kelijkheid als geheel te verkijken, door de gecompliceerdheid ervan te onderschat­

ten. Grote geleerden en onderzoekers hebben zich soms deerlijk vergist in de toe­

komstmogelijkheden van nieuwe vindingen, waarvan de praktische onuitvoerbaar­

heid voor hen bij voorbaat als een paal boven water stond, van de trein en de elek­

trische gloeilamp af tot de atoomkop en de bemande ruimtevaart toe. De voorbeel­

den daarvan zijn te vinden in boeken als „Profiles of the Future” van Arthur C.

Clarke, dat in het Nederlands onder de titel „Tasten in de toekomst” is vertaald. Er zijn daarnaast ook belangrijke geleerden te noemen, die ertegen waarschuwen de wetenschapsbeoefenaars op het gebied van voorspellingen een soort almacht of on­

feilbaarheid toe te dichten.

Zo verklaart de fysicus-Nobelprijswinnaar Rabi kort en goed: „It is a characteristic cf scientists in general that they have no flair for predicting the future. That is better done by the H.G. Wellses and Aldous Huxleys. . . Science may be the engine of social, economic, military, industrial and intellectual change, but the scientist is not in the driver’s seat” — al geeft hij toe, dat daarin sinds de 2de wereldoorlog door het opschuiven van de wetenschap uit de periferie naar het centrum van het over­

heidsbeleid veel verandering gekomen is.

Wat wij uit een publicatie als de artikelenserie uit „The New Scientist” kunnen opmaken, is in elk geval, dat enige tientallen wetenschapsmannen, stuk voor stuk vanuit hun eigen vakgebied als voorspellers opererend, onderling sterk uiteenlopen­

de conclusies aangaande de toekomst trekken. W el zijn zij het er met elkaar over eens, dat er met een volledige nucleaire verwoesting niet in ernst rekening hoeft te worden gehouden. „Perhaps we may draw comfort from this”, zegt de nabeschou- wer.

Inderdaad: misschien — maar zonder de wetenschap te onderschatten mag toch wel de vraag worden gesteld of de geruststelling, die wij uit die overeenstemming kunnen putten nu zo erg veel meer waard is dan een overeenkomstige conclusie uit het oordeel van the man in the Street.

Wil de futurologie haar voorspellingspretenties waar maken dan zal zij het om te beginnen van de samenwerking der wetenschappen moeten hebben. Het belang van een dergelijke samenwerking, ter voorkoming van een zekere onvermijdelijke eenzijdigheid en abstractheid der voorspellingen blijkt duidelijk uit het bekende rapport van de Rand Corporation. Ook wanneer er aan de hier bedoelde voorwaar­

de optimaal was voldaan, zouden er nog moeilijkheden en onzekerheden genoeg overblijven. De hedendaagse wetenschap is wel een machtig ding, maar ten op­

zichte van de werkelijkheid waarover zij zich uitspreekt en waarbinnen zij zelf functioneert, vertegenwoordigt zij toch nog lang geen volstrekte macht. D e geschie­

denis leert, dat de mens in de eenvoud en rechtlijnigheid van zijn berekeningen steeds weer door het irrationele, het onverhoedse, het niet-bedachte wordt gedwars­

boomd. De vraag kan worden gesteld en is ook gesteld of de nieuwe middelen en methoden, die nu binnen het bereik van wetenschap en techniek gekomen zijn

(6)

daaraan op de duur geen eind zouden kunnen maken, althans in dit opzicht geen belangrijke veranderingen teweeg zouden kunnen brengen. In sommige kringen heerst een soort computeritis, die uitgaat van de gedachte, dat de hele samenleving in beginsel als een machine kan worden beschouwd en dat zij uiteindelijk ook dienovereenkomstig zal kunnen worden gestuurd.

Een dergelijke gedachte geeft aanleiding zowel tot de meest rooskleurige als tot de meest zwartgallige toekomstverwachtingen. W ie de eerste koesteren, houden het op de definitieve triomf van de rationaliteit over het geheel van verraderlijke irrationele krachten, die de menselijke handelingen en bedoelingen tot dusver altijd hebben doorkruist. W ie de laatste koesteren, voorspellen de triomf van een nieuw soort dictatuur in de vorm van volstrekte gedragsbeïnvloeding en gedragscontrole door degenen, die ten aanzien van de beschikking over de daartoe geëigende appa- raturen monopolistische posities innemen. De allerzwartgalligsten zien als eindge- volg van de zgn. verwetenschappelijking van het leven en de steeds geraffineerdere verfijning van de door Ellul zo genoemde „techniques humaines” de totalitaire po­

litiestaat opdoemen, waarin geen ruimte meer zou overblijven voor de „countercon- trols” die in vrijwel alle uit de geschiedenis bekende samenlevingen de gedragsbe­

ïnvloeding van boven af min of meer hebben weten te neutraliseren. Ik voeg hier­

aan toe, dat ook velen van hen, die niet gerekend wensen te worden tot wat men de groep der „Orwellisten” zou kunnen noemen, toegeven, dat hier ernstige pro­

blemen liggen.

Bij alles waarmee wij worden geconfronteerd, is het verstandig overdrijvingen uit de weg te gaan. W ij moeten de betekenis van wetenschappelijk gefundeerde voor­

spellingen evenmin onderschatten als er ons blind op staren. Wanneer die voorspel­

lingen zulke complexe structuren als hele samenlevingen betreffen doen zich boven­

dien bijzondere moeilijkheden voor, waarop door verschillende theoretici gewezen is. Bij het voorspellen van wat er met bepaalde metalen of chemische elementen onder bepaalde omstandigheden zal gebeuren, zal het in niemands hoofd opkomen er rekening mee te houden, dat er van die voorspellingen op het gedrag van die me­

talen of elementen enige invloed uitgaat. Met samenlevingen, waarvan de „werk­

zame elementen” uit op bepaalde wijzen met elkaar verbonden en interacterende individuele mensen bestaan ligt dat anders. W at wij een sociale voorspelling kun­

nen noemen vertegenwoordigt een stuk informatie, dat is gebaseerd op informatie getrokken uit de samenleving waarop zij betrokken is. D e individuen, die van die samenleving deel uitmaken, nemen er kennis van — tenzij, waar wij hier geen reke­

ning mee houden, de voorspelling geheim gehouden wordt. Nemen zij er kennis van en bevat de voorspelling iets dar hun om wat voor reden ook ongewenst voor­

komt, dan zullen zij, wanneer die binnen hun bereik liggen, maatregelen nemen on de voorspelde gebeurtenissen of ontwikkelingen tegen te houden, te voorkomen ol af te remmen. Treedt het omgekeerde in van wat er is voorspeld dan spreekt men in de sociologische vakliteratuur van een „suicidal” of „self-defeating prediction”. Als voorbeeld daarvan wordt dikwijls aangevoerd de voorspelling voor het jaar 1947 van een economische recessie in de Verenigde Staten, op basis van een weten­

schappelijk verantwoord lijkende analyse van de Amerikaanse economie. Door die voorspelling gewaarschuwd, voerde de Amerikaanse zakenwereld een aantal prijs-

(7)

verlagende maatregelen voor belangrijke produkten door, met als gevolg dat de recessie achterwege bleef. Het kan ook anders gaan, nl. wanneer er iets wordt voor­

speld dat strijdig is met de feiten waarop de voorspelling is gebaseerd, maar niette­

min uitkomt. Hoewel een bepaalde bank in New York City in 1928 in het geheel niet in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde, geloofden talrijke beleggers, die er hun geld aan hadden toevertrouwd, dat dat wel zo was. Er ontstond een run op de loketten en de bank sloeg failliet. Voor zulk soort voorspellingen of verwach­

tingen heeft de sociologie de term „self-fulfilling prophecies” uitgevonden.

Dat is dus een belangrijke eigenaardigheid van sociale voorspellingen, waarmee terdege rekening moet worden gehouden. De ontwikkeling van de astronomie heeft geen invloed op de krachten, die de planeten in hun banen houden en de ont­

wikkeling van de chemie brengt geen verandering in de verbindingen, die bepaal­

de elementen wel en andere niet met elkaar aangaan. De toenemende kennis van de sociale wereld als het menselijke interactieveld daarentegen oefent wel degelijk invloed uit op wat er in die wereld gebeurt of, om het wat sociologischer uit te druk­

ken: de kennis betreffende sociale processen waarover de mens beschikt, is een variabele, die zulke processen mede bepaalt. De bekende theoreticus Popper heeft voor het hier bedoelde verschijnsel de term Oedipus-effect bedacht, aanknopend bij het bekende verhaal van Oedipus, die zijn vader, zonder hem ooit te hebben gezien, doodt als direct gevolg van een voorspelling, die voor zijn vader aanleiding was hem te verstoten. Popper noemt de gedachte van een exacte en gedetailleerde ka­

lender van sociale gebeurtenissen „self-contradictory” en het nauwkeurig en be­

trouwbaar voorspellen van zulke gebeurtenissen een onmogelijkheid. De Engelse hoogleraar in de communicatieleer Mackay is het daarmee eens. Men kan, zegt hij, een sociale structuur wel als een mechanisch informatiesysteem opvatten, maar het kenmerkende daarvan is en blijft, dat de eenheden waaruit het bestaat zelf eveneens informatiesystemen zijn, die reageren op wat het „grote systeem” over zichzelf aan informatie verschaft. En wat het „grote systeem” over zichzelf aan informatie ver- schaft, moet berusten op de informatie waarover de eenheden beschikken. Elke ver­

andering van deze informatie moet ook weer in het model worden verdisconteerd.

Dus is er geen volledige beschrijving of adequaat model mogelijk, dat geldig zou zijn onafhankelijk van de vraag of de eenheden er wel of niet van op de hoogte zijn. Wij stuiten dus op een logisch dilemma, dat door Mackay als volgt wordt ge­

formuleerd: „I doubt whether this or any other machine could embody within itself a complete description of itself. . . It is logically self-contradictory for the same general reason that a picture cannot contain a picture of itself”.

Het gaat er dus niet zozeer om wat de wetenschap op zichzelf en omtrent zichzelf kan voorspellen, maar om wat zij met zekerheid of waarschijnlijkheid kan uitmaken over de wisselwerking tussen haar en de maatschappij, die zij als wetenschap althans voorlopig nog lang niet in de hand heeft. Dat de voorspellingsfouten ooit de waar­

de nul zouden bereiken, lijkt in elk geval uitgesloten. En wat er zal uitkomen van de met wetenschappelijke argumenten gestaafde prognoses waarmee de futurologen op het ogenblik bezig zijn te opereren, kan niemand met zekerheid weten. Die prognoses hebben wat vroeger voor de grens tussen wetenschap en Science fiction gehouden werd al lang overspoeld. Ze lopen overigens nog voldoende uiteen om

(8)

een slag om de arm te kunnen houden en ook inzoverre is er bij vroeger vergeleken nog niet zoveel veranderd, dat de deskundigen, hoewel zij allemaal deskundig zijn, op allerlei hoogst belangrijke vragen — zoals hoe groot de maximale wereldbevol- king over 20 of 40 jaar kan zijn, wil ze nog gevoed kunnen worden; wat voor rol de computer in de toekomstige samenleving zal spelen; wat voor invloed de auto­

matisering op de werkgelegenheid zal hebben, enz. — antwoorden geven, die moei­

lijk met elkaar te rijmen zijn.

Waar zij het wel met elkaar over eens zijn is, dat de kennis versneld zal blijven toe­

nemen en dat de praktische toepassingen daarvan het karakter van de samenleving steeds ingrijpender zullen beïnvloeden en bepalen. De wetenschap is, zoals een Amerikaans geleerde het heeft uitgedrukt, een „exponential animal”, hoewel het con­

creter dus juister zou zijn te zeggen, dat de wetenschapsbeoefenaars „exponential animals” zijn. Men kan het er, met een beroep op de geschiedenis van de laatste tijd, over eens zijn, dat de kennis versneld zal blijven toenemen, maar een heel andere en tegenwoordig zeer actueel geworden vraag luidt of zij in hetzelfde of een nog sneller tempo kan blijven toenemen, met andere woorden of die groei op een gegeven moment niet een bepaald plafond bereikt, waarna zij begint te verlang­

zamen of te stagneren. Op de mogelijkheid of waarschijnlijkheid van dit verschijn­

sel is in onze Tweede Kamer gewezen door Dr. Ir. A. P. Oele bij het debat over het wetsontwerp tot instelling van een raad van advies voor het wetenschapsbeleid Verschillende vooraanstaande Amerikaanse geleerden, zoals de biophysicus Jok Platt („The Step to Man”) en Derk J. de Solla Price, hoogleraar in de weten­

schapsgeschiedenis aan de universiteit van Yale hebben er speciale studies aan ge­

wijd. Vooral „Little Science, Big Science” van de laatstgenoemde is fascinerend en voor de gelovers in een permanente suprematie van de nu verst ontwikkelde landen op het gebied van wetenschap en techniek niet in alle opzichten geruststellende lectuur. Hij komt op grond van allerlei berekeningen tot de conclusie dat het met de exponentiële groei van de wetenschap in de hier bedoelde landen binnen af­

zienbare tijd gedaan zal zijn en dat zij daarna noodzakelijk een zekere afremming zal ondergaan. „Little science” werd door „big science” gevolgd, en deze zal op haar beurt worden afgelost door „saturation science”. De Solla Price gebruikt zelfi de dramatische term „scientific doomsday” en het zal zijns inziens geen eeuw meet duren of het is zover.

D e wetenschapskosten zijn in de V.S. gestegen met het kwadraat van het aantal wetenschapsbeoefenaars. De kosten van de research nemen toe met de vierde madit van het aantal goede wetenschapsbeoefenaars. De V.S. zouden het aantal „dis- tinguished scientists” kunnen vervijfvoudigen en een verdrievoudiging zou vóór 2.000 bereikbaar zijn. Maar de kosten zouden dan toenemen met de factor 81, het­

geen zou neerkomen op meer dan het dubbele van het hele bruto nationale pro- dukt. Het aantal wetenschapsmensen van gemiddelde kwaliteit stijgt met het kwa­

draat van het aantal eminente wetenschapsmensen en hoewel het aantal van die laatste absoluut genomen steeds kan stijgen, gaat dit ten koste van de gemiddelde kwaliteit.

Hoewel de Solla Price zegt, dat de wetenschap in de hoogst ontwikkelde landen met zekerheid een kritisch punt nadert, dat hij haar „senile limit” noemt, verbindt hij

(9)

daar geen bijzonder pessimistische conclusies aan. De temporisering van een weten­

schappelijke ontwikkeling, die in veel opzichten een nogal chaotisch, ongeremd en on­

gericht karakter heeft vertoond, zal nieuwe kansen en mogelijkheden scheppen en ons met de noodzakelijkheid confronteren nieuwe maatstaven te gaan gebruiken, aan de hand waarvan wordt uitgemaakt wat moet worden gedaan, wat moet worden uitgesteld en wat achterwege moet blijven. Het probleem van de preferenties en de toewijzingen wordt zodoende centraal, een standpunt dat men ook kan terugvinden in het boek van de daareven genoemde Platt. Het wordt dus een kwestie van afwegen en daarbij komen onvermijdelijk waarden in het spel. En dat is maar goed ook.

Want het nieuwe van de situatie waarin wij zijn komen te verkeren is, dat, hoewel de kennisvermeerdering als zodanig positief moet worden gewaardeerd, de implica­

ties ervan tot nadenken stemmen. Van de kennis als zodanig of op zichzelf kan het heil niet langer worden verwacht. Het gaat om het gebruik en de gevolgen van dat gebruik, niet om wetenschap „sec”, maar om wetenschap als „social enterprise”. Er zijn nog steeds heel wat wetenschapsmannen en technici voor wie het min of meer van­

zelf spreekt, dat wat gedaan kan worden ook gedaan moet worden. Wanneer wij, om een enkel voorbeeld te noemen, met de genetische code kunnen gaan manipuleren, zouden wij in staat zijn mensen met nieuwe eigenschappen of combinaties van eigen­

schappen te kweken. Maar de centrale vraag is natuurlijk wat voor eigenschappen of combinatie van eigenschappen wij preferabel vinden, een vraag waarvan wij de be­

antwoording toch moeilijk kunnen overlaten aan de onderzoekers en experimentators alleen.

Daaronder zijn er, die al lustig in termen van zaadbanken spreken waarin het sperma zou moeten worden opgeslagen van degenen die, aldus de Amerikaan Herman J.

Muller, „have proved to be most outstanding in regard to valuable characteristics of mind, heart and body”. Een spreker op de Geneefse Rencontres Internationales over het thema „Comment vivre demain”? heeft dan ook al gepleit voor een aanvulling van de rechten van de mens tegen het ingrijpen der genetici.

Hoewel het allemaal misschien zo’n vaart niet zal lopen, is het van het grootste belang, dat wij ons, zelfs voordat de huidige stormachtige ontwikkeling van techniek en wetenschap tot bedaren zou komen, bezinnen op het eigenlijke vooruitgangsgehalte van hetgeen er op deze gebieden tot stand gekomen en nog in de maak is.

De vraag, die ik tot slot nog in het kort wil aanstippen, luidt of er voor de verhelde­

ring en praktische oplossing van de hele futurologische problematiek iets van de sociale wetenschappen te verwachten valt. Wanneer ze er meer bij worden ingescha­

keld en zelf nadrukkelijker mee gaan bezig houden dan tot dusver het geval is ge­

weest, is er aanleiding tot een voorzichtig bevestigend antwoord op die vraag. W on­

deren moet men er evenwel niet van verwachten, zeker niet van die beoefenaars der sociale wetenschappen die niet verder weten te kijken dan hun microsociologische neus lang is. Aan de andere kant is er ook — en terecht — een einde gekomen aan de overdreven voorstellingen, die sommige 19de eeuwse vaders van de sociologie er over de rol van de nieuwe wetenschap in de toekomst-maatschappij op na hielden, zoals Saint-Simon, die niets meer of minder dan de heerschappij der sociologen voor­

spelde. Als wij naar de hedendaagse sociologie kijken dan blijkt die over allerlei kwesties innerlijk verdeeld te zijn, niet alleen over methodenkwesties, maar ook over

193

(10)

vragen als: of de socioloog zich alleen met speciale of ook met meer globale verschijn­

selen moet inlaten, of hij als objectief waarnemer aan de kant moet blijven staan om de maatschappelijke stromingen en stroomversnellingen te meten dan wel of hij er zelf in moet springen en mee moet zwemmen, dus geëngageerd dient te zijn zoals met dat tegenwoordig graag uitdrukt. Het tijdperk van wat Schelsky het „Herrschafts- und Sendungsbewusstsein” van de beginnende sociologie noemt, is in elk geval voor­

bij. W el is er, zoals men dat in markttermen uitdrukt, de laatste decennia veel vraag naar sociologen en zou er nauwelijks een zichzelf respecterende onderneming of overheidslichaam te noemen zijn, die er geen in dienst heeft. In allerlei specifieke beleidssectoren spelen zij dus een rol en dat is bij vroeger vergeleken iets heel nieuws, Ook is het vanzelfsprekend, dat sociologen en sociaal-antropologen bij de uitwerking en uitvoering van grote plannen — denk bijv. aan de ruimtelijke ordening of de hulpverlening aan ontwikkelingsgebieden — ingeschakeld worden. In Amerika koes­

tert men over het algemeen nogal hoge verwachtingen over de rol, die de sociale wetenschappen bij de vormgeving aan de toekomstmaatschappij zullen spelen. In Europa zijn althans sommigen wat skeptischer. De daareven genoemde Schelsky bijv.

is van oordeel, dat er van directe toepassing van sociologische inzichten in praktische uitvoeringen moet worden afgezien en dat het de eigenlijke taak van de socioloog is als diagnosticus te fungeren, d.w.z. te laten zien wat „Sowieso” gebeurt en toch niet te veranderen is. Hij moet zich niet inlaten met de doelen, maar eerder met de grenzen en onderstellingen van het sociale handelen. Dat komt, zoals Schelsky zelf zegt, neer op accentuering van de antiprogrammafunctie der sociologie. Dat klinkt, verge­

leken met de min of meer visionnair gekleurde globale verwachtingen van figuren als Saint-Simon, Courte en Marx uitgesproken geresigneerd. W at men een futurolo­

gische sociologie zou kunnen noemen, valt er niet op te bouwen. De ondoorzichtig­

heid van de praxis als totaliteit en de overtuiging van het noodzakelijke of eigenwet­

telijke karakter der maatschappelijke veranderingsprocessen laten geen speelruimte over voor enig sociaal hervormingsélan. Dat schiet, hoe goed het ook om om met vroegere overdrijvingen af te rekenen, te ver in de andere richting door.

Dat de sociologie, zoals Saint-Simon voorspelde, de leiding in handen zou krijgen, is natuurlijk een illusie. Maar dat wil nog niet zeggen, dat zij door de gebeurtenissen waarmee de futurologen zich bezighouden actief te begeleiden haar invloed en gezag niet stelselmatig zou kunnen vergroten. Wanneer wij voor waar of waarschijnlijk houden wat ons op het gebied van nieuwe kennistoepassingen te wachten staat dan belooft het probleem van de sociale repercussies en implicaties daarvan alleen maar steeds urgenter te worden. D e lawine-achtige ontwikkeling van wetenschap en tech­

niek, waarvan wij getuige zijn, heeft allerlei gevaarlijke discrepanties of „lags” doen ontstaan, die alleen maar ernstiger kunnen worden wanneer zij niet worden verhol­

pen. Denk aan de versnellende veroudering van de kennis en deskundigheid ener­

zijds en het onvermogen van het inert geworden onderwijssysteem om zich bij de daaruit ontstaande eisen en behoeften aan te passen anderzijds. Of aan de dringende noodzakelijkheid van een algemeen West-Europees wetenschapsbeleid enerzijds en het totaal ontbreken daarvan door politieke moeilijkheden in de Europese gemeen­

schappen anderzijds.

De massale toepassing van steeds nieuwe vindingen en hun vervanging, op steeds

(11)

kortere termijn, door weer andere vindingen doet vrezen, dat wij bezig zijn in een algemene middenhypertrofie verzeild te raken, die onze eigenlijke doeleindenhorizon meer en meer verduistert. Wanneer in de naaste toekomst de ontwikkelingsstorm door het afnemen van de exponentiële groei inderdaad zou gaan liggen en wij in ver­

langzaamd tempo op een soort plateau verder moesten gaan, bestaat er kans, dat er meer aandacht komt voor allerlei vragen die nu min of meer in de verdrukking zijn geraakt. De toewijzingen en voorkeuren, die ik al heb genoemd, zouden daarbij in het centrum komen te staan. Het zal duidelijk zijn, dat dit geen verandering zou brengen in het feit, dat waaraan de prioriteiten worden toegekend, samenhangt met vraag­

stukken van algemeen-politieke aard, waarbij in de eerste plaats moet worden gedacht aan de economische en militaire rivaliteit der grote machtsblokken. Maar voor het zoeken naar en bepalen van een gezond evenwicht tussen de technische, weten­

schappelijke, politieke en sociale factoren is een „over-all” cultuurpolitiek vereist en daarvan moeten wij vaststellen, dat zij nog nergens van de grond gekomen is. Men heeft het druk over de te verwachten geboorte van een „nieuwe mens” als gevolg van de kybernetische revolutie. Maar naast of onder die revolutie leeft de oude Adam vrij­

wel onveranderd voort, met een mentaliteit die nog goeddeels prekybernetisch en preplanetarisch is. Men stelt een reeks op, die van de liberale staat naar de ver­

zorgingsstaat en vandaar naar de vrijetijdssamenleving loopt. Maar de vrije tijd dreigt ons even onvoorbereid te overvallen als de industriële revolutie de voorindu- striële maatschappij en zij bezorgt ons een gemengde gevoelspakket van gealar- meerdheid en blijde verwachting. Hier doemt het probleem op van de constructieve aanpak van de door Fred. Polak zo genoemde niet-economische vierde sector en de bewerkstelliging van „de eerste doelbewuste culturele revolutie”.

De beoefenaars der sociale wetenschappen behoren zich bij de hele futurologische problematiek betrokken te voelen en zij behoren ook bij de praktische behandeling en oplossing ervan betrokken te worden. Zij zijn langzamerhand verstandig genoeg geworden om zich te realiseren, dat de plaats die zij voor zich kunnen opeisen ergens ligt tussen het passief registreren wat „sowieso” gebeurt en het zich vertillen aan globale toekomstvizioenen.

Van de „Great Society” waarmee op het politieke platform in de Verenigde Staten retorisch wordt gemanipuleerd, valt hetzelfde te zeggen als van de vooruitgang in het algemeen, n.1. dat zij altijd groter lijkt dan zij is — een verschil waardoor het streven zich niet zal laten weerhouden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Spreken over stoffen betekent al zich distantiëren van deze wereld, want we kennen stoffen toe aan voorwerpen omdat stoffen niet kunnen bestaan zoals voorwerpen bestaan: we

Deze instabiele trillingstoestanden kenm erken zich door het voortdurende sprongsgewijs wisselen van de grondfrequentie, welke daarbij w aarden aanneem t van de

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als inderdaad de omzetting van arbe id en kapitaal in eindproduk- ten louter afhankelijk zou zijn van technische data, was een eco- nomische analyse niet mogelijk, omdat er

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Nr8.  Naam   Afgekorte naam  Sector  Onderwerp  Aard  Bron . 48  Digitaal dossier  DiDO  Anders  Objecten 

In een artikel uit 1991 noteren hij en zijn co- auteurs de volgende zeer afwijkende indicaties voor de besproken intervallen: 8.. 7 = A+ 11 = F+ 13

Bij een voorwerpverbinding gebruik je een ander voorwerp om twee stukken materiaal aan elkaar vast te maken.. De twee materialen kunnen daarna vast of