• No results found

I  N  H  O  U  D De boekhouding van kleine vzw’s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I  N  H  O  U  D De boekhouding van kleine vzw’s"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Herinnering

De ledenbijdrage voor 2006 moet ten laatste op 15 april betaald zijn. Dit bedrag wordt verhoogd met 62,00 EUR voor de leden die het volledige bedrag niet voor deze datum betalen.

Wij danken u ook voor het doorsturen via het extranet van www.bibf.be van de aangifte voor permanente vorming van 2005 ten laatste tegen 1 mei 2006.

Nieuwe fiscale regeling voor Canada Dry-vergoedingen

Tot en met aanslagjaar 2005 werden de aanvullende vergoedingen toegekend in het kader van een Canada Dry- regeling zowel in de personenbelasting als in de vennootschapsbelasting beschouwd als een vervangingsinkomen.

Vanaf 1 januari 2006 krijgen ze dat fiscaal gunstige statuut alleen maar als ze worden betaald aan een werkne- mer van minstens 50 jaar en als de werkgever een verbintenis aangaat om ze door te betalen tijdens periodes van werkhervatting bij een andere werkgever of tijdens werkhervatting als zelfstandige.

Tot 31 december 2007 wordt de vergoeding beschouwd als een vervangingsinkomen als de verbintenis niet expliciet vermeldt dat de betaling van de aanvullende vergoeding wordt onderbroken bij werkhervatting. Vanaf 1 januari 2008 moet de verbintenis expliciet vermelden dat de aanvullende vergoeding bij werkhervatting wordt doorbetaald.

De fiscale gunstregeling geldt enkel bij werkhervatting bij een andere werkgever dan diegene die de aanvul- lende vergoeding heeft toegekend.

FLASH

De verenigingen zonder winstoogmerk zijn onderworpen aan een wettelijke reglementering voor het voeren van hun boekhouding. De «kleine» verenigingen mogen een vereen- voudigde boekhouding houden, zoals bepaald in het Ko- ninklijk Besluit van 26 juni 2003 (B.S. 11 juli 2003).

Dit uitvoeringsbesluit van de wet op de verenigingen is in voege getreden op 1 januari 2006.

Hoogste tijd dus om alles eens op een rijtje te zetten.

1. Definitie van de «kleine» vereniging 1.1. Omvangcriteria

Is als «kleine» vereniging te beschouwen, de vereniging die op de afsluitdatum van het boekjaar geen of hoog- stens één van de volgende criteria bereikt :

– een jaargemiddelde van vijf werknemers;

– een totaal van 250 000 EUR aan andere dan uitzon- derlijke ontvangsten;

– een balanstotaal van 1 000 000 EUR.

De boekhouding van kleine vzw’s

I  N  H  O  U  D

Flash 1

De boekhouding van kleine

vzw’s 1

Fiscale behandeling van kosten

voor kinderopvang 5

Facturatieverplichtingen voor voortbrengers en grossier-

bedrijven 7

(2)

1.2. Inhoud van de criteria

– Werknemers : het equivalent, gemiddeld over het jaar, van voltijdse werknemers ingeschreven in het perso- neelsregister.

– Ontvangsten : het betreft alle ontvangsten voortvloei- ende uit de normale werkingsactiviteiten van de ver- eniging, inclusief subsidies, giften en legaten, exclusief uitzonderlijke ontvangsten zoals b.v. ontvangsten uit de verkoop van vaste activa. Financiële ontvangsten zijn eveneens uitgesloten (Vr. en Antw. Kamer 2004- 2005, 24 januari 2005, 9995 (Vr. nr. 385 Van der auwera)).

– Balanstotaal : gezien de kleine verenigingen geen vol- ledige boekhouding voeren, stellen zij geen balans op voortvloeiend uit de boekhouding en moet men steu- nen op het totaal van de kolom «bezittingen» van de staat van het vermogen die elk jaar moet opgesteld worden.

1.3. Overschrijding van de drempels

Vanaf het ogenblik dat de «kleine» vereniging op de af- sluitdatum van het boekjaar minstens twee van de hierbo- ven vermelde criteria bereikt, is zij verplicht het volgende boekjaar haar boekhouding te voeren zoals voorzien voor de «grote» vereniging.

1.4. Boekhouding van de kleine vereniging

De kleine vereniging moet ieder jaar een inventaris op- maken en een jaarrekening opstellen. Zij voert een ver- eenvoudigde boekhouding die betrekking heeft op de mutaties in geld of op rekeningen. Het gaat dus om de zogenaamde «kasboekhouding».

Hierna meer detail over het boekhoudsysteem van de kleine vereniging.

2. Het dagboek en de verantwoordingsstukken De financiële verrichtingen worden ingeschreven in een ongesplitst dagboek waarvan model in bijlage A. In de linkerzijde van het dagboek worden de verrichtingen in- geschreven in de financiële post kas(sen), bank(en), an- dere rekeningen. In de rechterzijde wordt een analyse ge- maakt naar de aard van de verrichting. Deze uitsplitsing dient om de jaarlijkse staat van ontvangsten en uitgaven op te stellen (zie verder).

Alle andere bewegingen dan deze hierboven vermeld moeten niet in het dagboek worden ingeschreven. In die zin kan de vereenvoudigde boekhouding niet vergeleken

worden met een dubbele boekhouding zoals die gekend is uit het boekhoudrecht en die van toepassing is op de grote vereniging. Volgens de huidige reglementering is dit ongesplitste dagboek onveranderlijk genummerd en wordt het geïdentificeerd door de naam van de vereni- ging.

Dit ongesplitst dagboek wordt vóór het eerste gebruik en vervolgens ieder jaar ondertekend door de persoon of personen die de vereniging vertegenwoordigen ten aan- zien van derden. Het dagboek moet dus niet geparafeerd worden door de griffie, zoals dat vroeger het geval was voor de ondernemingen.

Het originele dagboek moet bewaard blijven gedurende tien jaar te rekenen vanaf de eerste januari die volgt op het jaar van afsluiting.

Elke boeking moet verwijzen naar het verantwoordings- stuk waarop ze steunt. Compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is verboden. Zo mag het bankuittreksel niet per saldo worden ingeschreven maar wel per bewerking.

De verantwoordingsstukken worden in origineel of in afschrift tien jaar bewaard (drie jaar voor interne stuk- ken).

Het model van het ongesplitst dagboek (zie bijlage A) is een minimummodel. Het kan worden uitgebreid en aan- gepast aan de aard en de omvang van de activiteiten van de kleine vereniging, die b.v. een meer gedetailleerde ana- lyse wil maken van ontvangsten en uitgaven. In bepaalde omstandigheden zal het noodzakelijk zijn een analytisch registratiesysteem te hebben om de nodige informatie te verschaffen aan de subsidiërende instanties.

Verder moet er op gewezen worden dat verenigingen die BTW-belastingplichtig zijn eveneens een inkomend en uitgaand factuurboek moeten houden, alsook klantenfi- ches, om te voldoen aan de vereisten van de BTW-regle- mentering.

3. De inventaris

3.1. Algemene beginselen

Elk jaar moet de vereniging een inventaris opmaken. Dit houdt in dat alle activa en passiva, rechten en verplichtin- gen opgenomen en gewaardeerd worden. Het is de raad van bestuur die de waarderingsregels bepaalt, rekening houdend met de kenmerken van de vereniging. Deze waarderingsregels moeten elk jaar identiek zijn, tenzij ze niet verder kunnen toegepast worden uit overwegingen van voorzichtigheid, oprechtheid of goede trouw. Hier

(3)

ook is er een belangrijk verschil met de grote vereniging die aan wettelijke waarderingsregels is gehouden.

Dit betekent niet dat de raad van bestuur van de kleine vereniging volledige vrijheid heeft om de waarderingsre- gels naar willekeur te bepalen. Deze regels moeten im- mers leiden tot een getrouwe weergave van het vermogen en niet tot doel hebben om het criterium «balanstotaal»

onder de gestelde drempel te houden.

3.2. Specifieke waarderingsregels voor bezittingen  en schulden

Voor de vaste activa gebruikt men meestal de aanschaf- fingswaarde waarop afschrijvingen worden toegepast volgens een vast percentage. Voorraden worden dan ge- waardeerd ofwel tegen de aankoopwaarde ofwel tegen de marktwaarde indien deze lager is. Vorderingen, financiële posten en schulden worden gewaardeerd tegen nominale waarde, dit betekent de waarde waaraan ze in geld uit- gedrukt zijn.

3.3. Specifieke waarderingsregels voor rechten en  verbintenissen

Rechten en verbintenissen zijn niet gerealiseerd en de waarde die eraan is toegewezen is een indicatie van de mogelijke toekomstige ontvangst of uitgave. Zo zullen subsidies waarop de vereniging meent recht te hebben, doch die nog niet zijn verworven, gewaardeerd worden, rekening houdend met de gerealiseerde activiteiten die aanleiding zijn voor de eventuele subsidies. De kansen op de vervulling van de voorwaarden van toekenning moe- ten eveneens in acht worden genomen.

Verbintenissen uit waarborgen (b.v. hypotheek) wor- den gewaardeerd tegen het bedrag van de gewaarborgde schuld(en).

4. De jaarrekening

De jaarrekening van de kleine vereniging bevat de staat van ontvangsten en uitgaven alsook de toelichting.

4.1. Staat van ontvangsten en uitgaven

De staat van ontvangsten en uitgaven is eigenlijk het eindtotaal van het dagboek en vloeit er rechtstreeks uit voort. De kolommen rechts van het dagboek ( zie bij- lage A) zijn op dezelfde manier ingedeeld als de staat van ontvangsten en uitgaven. Voor deze staat is er ook een minimummodel voorzien (zie bijlage B). Zoals dat geldt voor de inschrijvingen in het dagboek is voor de

staat eveneens compensatie verboden tussen ontvangsten en uitgaven.

4.2. Toelichting

De toelichting maakt deel uit van de jaarrekening en be- vat op haar beurt :

– diverse inlichtingen opgelegd door het uitvoeringsbe- sluit;

– een staat van het vermogen.

4.2.1. Diverse inlichtingen

Het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van de kleine verenigingen legt de inhoud van de toelichting vast :

– een nauwkeurige samenvatting van de waarderings- regels ten einde de waarderingsmethodes te kunnen beoordelen;

– de aanpassingen aan de waarderingsregels worden ver- meld en verantwoord alsook de invloed van de aan- passingen op het afgesloten boekjaar;

– de jaarrekening wordt voorzichtig, oprecht, te goede trouw en duidelijk opgesteld; indien niet kan voldaan worden aan deze vereisten dan moet dat in de toelich- ting worden vermeld;

– indien bezittingen pro memorie in de staat van het vermogen worden opgenomen omdat ze moeilijk waardeerbaar zijn, moeten ze op gepaste wijze ver- meld worden in de toelichting. Hetzelfde geldt indien rechten of verbintenissen niet in cijfers kunnen wor- den vertaald;

– voor bezittingen die niet significant zijn en niet in de staat van het vermogen worden opgenomen, moet een verantwoording gegeven worden in de toelichting.

4.2.2. De staat van het vermogen

De staat van het vermogen is onderverdeeld in twee delen : enerzijds de bezittingen (activa) en de schulden (passiva) en anderzijds de rechten en verbintenissen.

De staat vloeit rechtstreeks voort uit de inventaris en niet uit de boekhouding. Ook voor de staat van het vermo- gen is een minimum model voorzien (zie bijlage C).

Hierna commentaar op de verschillende rubrieken van de staat van het vermogen :

BEZITTINGEN

– onroerende goederen, machines, roerende goederen en rollend materieel

Voor deze rubriek moet een onderscheid gemaakt worden naargelang de goederen in volle eigendom

(4)

behoren tot de vereniging of niet. De goederen die niet in volle eigendom behoren tot de vereniging zijn opgenomen in de «andere» bezittingen. Voor deze goederen is de vereniging wel titelhouder maar er bestaat een beperking van de eigendomsrechten.

Als voorbeeld geldt het vruchtgebruik of een goed waarvan de vereniging wel eigenaar is maar waarop ze beperkte economische rechten heeft zoals verbod van vervreemding.

Buiten het verschil tussen «volle eigendom» en «an- dere» zoals hiervoor is aangegeven, kan de vereniging, zonder eigenaar te zijn van een goed, er bepaalde ge- bruiksrechten van genieten (b.v. leasing). Deze goe- deren worden in de inventaris opgenomen tegen hun marktwaarde of gebruikswaarde en zijn opgenomen in de rubriek «andere».

Op te merken dat de «andere» bezittingen slechts die- nen opgenomen te worden in de staat van het vermo- gen, indien ze voldoende belangrijk zijn.

Niet-significante bezittingen worden niet in de staat vermeld maar wel in de toelichting.

– Voorraden

Het betreft goederen die de vereniging verbruikt voor haar administratie of aanwendt in het kader van haar activiteit of dienstverlening. In geval de vereni- ging voorraden van derden in haar bezit heeft (b.v.

in consignatie) zullen deze voorraden niet in de staat van het vermogen opgenomen worden maar wel in

«rechten en verbintenissen».

– Vorderingen

Indien de vereniging transacties met derden verricht, kunnen op het einde van het boekjaar vorderingen voorkomen op die derden : vorderingen wegens be- paalde prestaties of leveringen, toegezegde subsidies of schenkingen en dergelijke. Ledenbijdragen zijn vorderingen indien ze eisbaar zijn en nog niet betaald door het lid. Niet-eisbare bijdragen echter worden per einde boekjaar niet als vordering beschouwd indien de leden hun lidmaatschap vrij kunnen stopzetten.

– Liquiditeiten en geldbeleggingen

Bedoeld worden alle liquide middelen zoals zichtreke- ningen en allerhande kassen, eveneens geldbeleggin- gen in termijnrekeningen, kasbons, beleggingsfond- sen, aandelen en dergelijke.

– Andere activa

Deze rubriek heeft tot doel alles op te nemen dat niet onder een vorige rubriek kon opgenomen worden en tot de bezittingen van de vereniging behoren. Het zal van de activiteit van de vereniging afhangen of deze

rubriek al dan niet ruim zal zijn. Als voorbeelden gel- den kosten van onderzoek en ontwikkeling, immate- riële of financiële vaste activa.

SCHULDEN

– Schulden (financiële, leveranciers, leden, belastingen, bezoldigingen en sociale lasten

Bedoeld worden schulden die voortkomen uit de fi- nanciering van de vereniging (kredieten, leningen), die het gevolg zijn van te betalen aankopen( diensten en leveringen) voorschotten door leden, lonen en so- ciale lasten en belastingen.

– Andere schulden

In deze rubriek worden alle schulden opgenomen die niet thuishoren in de andere rubrieken. Sommige schulden worden als «potentiële schulden» beschouwd wanneer de raad van bestuur de zekerheid heeft ge- kregen dat ze wel bestaan, maar waarvan het moment van eisbaarheid en het bedrag nog niet vaststaan. Be- doeld worden in feite «voorzieningen voor risico’s en kosten», die ofwel in de rubriek «andere schulden»

worden opgenomen ofwel, indien het gaat om be- langrijke bedragen, onder een toegevoegde rubriek

«voorzieningen voor risico’s en kosten».

RECHTEN EN VERBINTENISSEN – Algemeen

De staat van het vermogen moet de rechten en ver- bintenissen vermelden die een belangrijke invloed kunnen hebben op de financiële toestand van de ver- eniging. Indien deze rechten en verbintenissen niet in cijfers kunnen worden vertaald, worden zij enkel op passende wijze in de toelichting vermeld.

RECHTEN

– Beloofde subsidies of schenkingen

Het betreft de belofte aan subsidies of aan schenkingen maar er moeten nog voorwaarden vervuld worden voor- aleer men de subsidies of schenkingen kan verkrijgen.

Men mag deze rubriek niet verwarren met vorderingen, aangezien het daar gaat om subsidies of schenkingen die men reeds verworven heeft (alle voorwaarden zijn vervuld) maar die nog niet uitbetaald zijn.

– Andere rechten

Het betreft rechten die geen betrekking hebben op beloofde subsidies of schenkingen als bijvoorbeeld het gratis mogen gebruiken van een installatie, van een goed en dergelijke.

(5)

VERBINTENISSEN

– Hypotheken en hypotheekbeloften, gegeven waarborgen Hier worden de verbintenissen uitgedrukt die voort- vloeien uit waarborgen die eigen onroerende goederen belasten. Tevens dient men toe te lichten over welk soort waarborg het gaat. Dit kan voor koepelvereni- gingen belangrijk zijn omdat deze zich dikwijls borg stellen voor de schulden en verbintenissen van vereni- gingen die zij overkoepelen.

– Andere verbintenissen

Het betreft verbintenissen die geen gegeven waarbor- gen uitmaken zoals ondermeer toekomstige verbinte- nissen die men slechts moet uitvoeren indien bepaalde voorwaarden zich zullen voordoen.

5. Goedkeuren en openbaarmaken van de jaarrekening

5.1. Termijn

Ieder jaar en ten laatste binnen de zes maanden na af- sluitdatum van het boekjaar, legt de raad van bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering. Binnen dertig dagen na de goedkeuring ervan door de algemene vergadering wordt de jaarrekening van de vereniging door de bestuur- ders neergelegd.

5.2.  Vorm

De jaarrekening wordt neergelegd in de vorm waarin ze aan de algemene vergadering werd voorgelegd. Het minimummodel is vastgelegd bij koninklijk besluit (zie bijlagen B en C).

5.3.  Waar en hoe neerleggen en wat kost het ? De jaarrekening wordt in één exemplaar neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel waar het

verenigingsdossier wordt bijgehouden. Er is geen speci- aal formulier nodig maar de documenten moeten beant- woorden aan de vormvereisten gesteld door FOD Justitie (zie B.S. van 11 oktober 2004, p. 70984 e.v.).

De neergelegde jaarrekening wordt getekend door perso- nen die bevoegd zijn om de vereniging tegenover derden te vertegenwoordigen.

Er zijn geen kosten verbonden aan het neerleggen van de jaarrekening.

6. De kleine vereniging die volledige boekhouding voert

Een kleine vereniging die een vereenvoudigde boekhou- ding mag voeren en een vereenvoudigde jaarrekening mag opstellen, kan evenwel beslissen zich vrijwillig te onder- werpen aan de verplichtingen van de grote verenigingen.

In dit geval past de vereniging het geheel van de bepa- lingen toe die gelden voor grote verenigingen (Koninklijk Besluit van 19 december 2003, B.S. 30 december 2003) en maakt zij haar jaarrekening, volgens hetzelfde schema als voorzien voor de grote verenigingen, verkort of vol- ledig, bekend gedurende tenminste drie opeenvolgende boekjaren.

De beslissing wordt vermeld en verantwoord in de toe- lichting bij de jaarrekening en geeft de belangrijkste ge- volgen op voor de vereniging. Dit geldt eveneens in geval de vereniging later terug overstapt naar de vereenvou- digde boekhouding.

De openbaarmaking van de jaarrekening gebeurt echter niet door neerlegging op de Nationale Bank van België, maar wel op de griffie van de rechtbank van koophandel waar het verenigingsdossier bijgehouden wordt en zoals uiteengezet hierboven nr. 5.1. en 5.3.

Michel VANDER LINDEN Erebedrijfsrevisor

Fiscale behandeling van kosten voor kinderopvang

De recente aankondigingen in de pers rond de kinderopvang hebben ertoe geleid dat veel vragen omtrent de fiscale be- handeling van de gemaakte kosten gesteld worden aan onze leden. Hierna volgt een overzicht van de huidige stand van zaken per 1 december 2005.

1. Uitgaven van persoonlijke aard en uitgaven die niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep Artikel 53, 1° WIB 1992 bepaalt dat als beroepskosten niet worden aangemerkt : uitgaven van persoonlijke aard,

(6)

zoals de huurprijs en de huurlasten van onroerende goe- deren of gedeelten daarvan die tot woning dienen, de on- derhoudskosten van het gezin, de kosten van onderwijs of opvoeding en alle andere uitgaven die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid niet noodzakelijk zijn.

Op een vraag gesteld door de Heer Peeters d.d. 10 ok- tober 1984 of de kosten voor kinderopvang als beroeps- kosten kunnen worden gekwalificeerd heeft de Minister van Financiën geantwoord dat de uitgaven voor kinderop- pas geen bedrijfsuitgaven zijn. Het zijn uitgaven die niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep. Dit standpunt is ook door verschillende rechters ingenomen.

2. Belastbaar voordeel alle aard

De vergoeding die een werkgever aan zijn werknemer be- taalt voor de kosten van kinderopvang zijn aan te merken als een belastbaar voordeel alle aard. Het bedrag moet op de fiche 281.10.

Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat tot de belastbare bezoldigingen van bestuurders, enz.

eveneens de voordelen, vergoedingen zoals deze voor de werknemers worden vastgesteld, behoren.

Bijgevolg indien een vennootschap de kosten voor kin- deropvang voor zijn bedrijfsleider betaalt, zal dat in hoof- de van deze bedrijfsleider als een belastbaar voordeel alle aard moeten worden aangerekend.

3. Belastingvermindering voor kosten kinderopvang

Tenslotte willen we wijzen dat in de personenbelasting de kosten voor kinderopvang aftrekbaar zijn van het totale nettoinkomen. Deze belastingaftrek is onderworpen aan een aantal voorwaarden :

1. de uitgaven zijn gedaan voor kinderen die de leeftijd van drie jaar niet hebben bereikt (vanaf aanslagjaar 2006 wordt de aftrek verruimd tot kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet hebben bereikt en voor op- paskosten betaald aan kleuter- of lagere scholen);

2. de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten;

3. de uitgaven zijn betaald aan instellingen die erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd worden door Kind en Gezin, door het Office de la naissance et de l’enfance of door de Executieve van de Duitstalige Gemeen- schap, of aan zelfstandige onthaalgezinnen of aan kinderdagverblijven die onder toezicht staan van de voormelde instellingen;

4. de echtheid en het bedrag van de uitgaven worden verantwoord door bewijsstukken die bij de aangifte zijn gevoegd.

Per oppasdag mag men 11,20 EUR aftrekken, ongeacht de duur van de oppas. Laat men een kind een halve dag bij de oppas, dan moet men het maximumbedrag niet halveren.

4. Collectieve voorziening voor kinderopvang Sommige ondernemingen organiseren zelf kinderopvang voor kinderen van hun werknemers. De kosten van een in de onderneming ingericht kinderdagverblijf werden tot 31 december 2002 beschouwd als kosten om sociale voordelen aan personeelsleden te verstrekken. Bijgevolg waren deze kosten niet aftrekbaar voor de onderneming in toepassing van artikel 53, 14° WIB 1992.

Vanaf 1 januari 2003 is deze regeling gewijzigd door de invoering van artikel 52bis WIB 1992. Bedrijven kunnen de sommen die ze werkelijk vanaf 1 januari 2003 doen ten gunste van een collectieve voorziening voor kinder- dagopvang onder de volgende voorwaarden als beroeps- kosten aftrekken :

– de uitgave is werkelijk betaald in het belastbaar tijd- perk. De per einde boekjaar via het resultaat geboekte schulden van toekomstige stortingen (voor opvang- voorzieningen) zijn geen aftrekbare beroepskosten;

– de opvangvoorziening is erkend of gesubsidieerd door of staat onder toezicht van Kind & Gezin, het Office de la naissance et de l’enfance of de executieve van de Duitstalige Gemeenschap;

– de belastingplichtige heeft de uitgave rechtstreeks be- taald aan de opvangvoorziening of heeft de betaling gedaan aan Kind & Gezin, het Office de la naissance et de l'enfance of de executieve van de Duitstalige Gemeenschap die de betaling vervolgens heeft door- gestort aan de opvangvoorziening;

– de ontvangen betaling wordt door de opvangvoorzie- ning gebruikt om werkings-, infrastructuur- en uit- rustingskosten (meubelen, boeken, speelgoed, enz.) te financieren voor het creëren, vanaf 1 januari 2003, van opvangplaatsen voor kinderen jonger dan drie jaar, of voor het behoud van aldus gecreëerde opvangplaatsen.

De (enkele) opvangplaatsen die door ondernemingen werden gecreëerd vóór 1 januari 2003, komen nochtans ook in aanmerking voor de aftrek.

De uitgaven moeten aangewend worden voor de creatie of het behoud van opvangvoorzieningen en mag niet worden gebruikt voor de terugbetaling van normale kin- deroppaskosten die ouders betalen voor hun kinderen.

De opvangvoorzieningen die de kinderen opvangen tot twaalf jaar, komen in aanmerking voor het gedeelte met

(7)

betrekking tot kinderen jonger dan drie jaar. Voor de werk- nemers is dit voordeel een vrijgesteld sociaal voordeel.

Conclusie

De bepalingen in verband met beroepskosten van toe- passing in de personenbelasting zijn naar analogie van toepassing in de vennootschapsbelasting.

De kosten voor de kinderopvang kunnen, ook voor een vennootschap, niet als beroepskosten worden afgetrok-

ken, behoudens aanrekening als voordeel alle aard en indien de nodige fiche wordt opgesteld.

Uitgaven voor collectieve voorziening voor kinderop- vangplaatsen zijn voor ondernemingen mits voorwaarden als beroepskosten aftrekbaar, terwijl dit voordeel voor de werknemers een vrijgesteld sociaal voordeel is.

Pierre COLAERT Boekhouder – fiscalist

Facturatieverplichtingen voor voortbrengers en grossiersbedrijven

De belastingplichtige is ervan ontheven een factuur uit te rei- ken wanneer hij goederen levert of diensten verstrekt aan na- tuurlijke personen die ze bestemmen voor hun privégebruik.

Deze ontheffing is niet van toepassing op tal van handelin- gen, waaronder de leveringen verricht door voorbrengers of grossiersbedrijven (KB nr. 1, artikel 1, § 2, 8°).

Commentaar

Deze uitsluiting van de ontheffing van de facturerings- plicht, waarbij bijgevolg steeds een factuur dient uitgereikt te worden, is steeds van toepassing, ongeacht of zij al dan niet bijzonder ingericht zijn voor de verkoop in het klein.

Wanneer een handelaar zich op enigerlei wijze (b.v. door middel van reclame) in de relatie met potentiële klanten uitgeeft als voortbrenger of grossier, ofschoon hij dit in werkelijkheid niet is, moet die handelaar als dusdanig worden aangemerkt voor de toepassing van vorig lid. Dit geldt zelfs wanneer hij zich als dusdanig uitgeeft in de re- latie met bepaalde potentiële klanten en niet met andere potentiële klanten.

De ontheffing van de factureringsplicht werd desondanks toegestaan voor de leveringen van goederen door een on- derneming aan haar personeelsleden, op voorwaarde dat de handelingen afzonderlijk worden opgetekend in een register of op lijsten (met vermelding van datum, naam en adres van de kopers, detail van de geleverde goederen, totale prijs en tarief) en voor zover deze handelingen niet de hierna opgesomde betreffen :

– leveringen van alle soorten voertuigen;

– leveringen van gebouwen, de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van zakelijke rechten op ge- bouwen;

– verkopen op afbetaling of huurkopen;

– leveringen van onderdelen, toebehoren en uitrus- tingsstukken van alle soorten voertuigen, wanneer de prijs (BTW inbegrepen) meer bedraagt dan 125 EUR (vanaf 1 april 2002) (tot 31 maart 2002 : 62 EUR) (circ. nr. 6/2002);

– werken aan voornoemde voertuigen, wanneer de prijs (BTW inbegrepen) meer bedraagt dan 125 EUR (vanaf 1 april 2002) (tot 31 maart 2002 : 62 EUR) (circ. nr. 6/2002).

Deze problematiek werd reeds ter sprake gebracht ter gelegenheid van de parlementaire vraag nr. 232, van 8 april 1997, door Senator Vandenberghe, waarbij de vraag werd gesteld voor een grossier die zowel leverde in het «groot» als in het «klein».

Het antwoord van de Minister op deze vraag kan als volgt samengevat worden :

De grossier moet in principe altijd een factuur uitreiken, zelfs wanneer de medecontractant een natuurlijk persoon is die handelt voor privédoeleinden.

Om te voorkomen dat een onderneming haar kosten en administratieve kosten zou zien toenemen, staat de Administratie evenwel een afwijking toe voor zover de onderneming bestaat uit twee bedrijfsafdelingen in de zin van artikel 11 van het BTW-wetboek en de ondernemer binnen zijn onderneming, doch onafhankelijk van elkaar, zowel een groothandel als een kleinhandel uitbaat die, vanuit technisch oogpunt, beide in staat zijn door eigen middelen te functioneren.

Ten einde en met het oog op de beoordeling van het al of niet bestaan van twee afzonderlijke bedrijfsafdelingen on- derzoekt de Administratie, geval per geval, iedere bijzon- dere situatie die haar wordt voorgelegd, rekening houdend met alle omstandigheden eigen aan de zaak in kwestie.

(8)

In bevestigend geval en onder voorbehoud van de andere bepalingen van artikel 1, § 2, tweede lid, van voormeld KB nr. 1 mag de handelaar gebruik maken van de ont- heffing van de factureringsplicht voor zijn leveringen aan particulieren, op voorwaarde dat hij voor iedere hande- ling waarvoor hij gebruik maakt van deze ontheffing, in zijnen hoofde kan aantonen dat hij effectief als klein- handelaar heeft gehandeld ten overstaan van een fysieke persoon handelend voor zijn privégebruik, daarbij reke- ning houdend met de aard van de geleverde goederen, de wijze waarop zij worden aangeboden, de verkochte hoeveelheden en de toegepaste prijzen.

Dit bewijs kan worden geleverd met alle middelen van het gemene recht, met uitzondering van de eed. Het kan inzonderheid bestaan uit de dubbels van de door de leve- rancier opgemaakte en uitgereikte stukken, zoals bijvoor- beeld kastickets, – die, desnoods gecodeerd, de nodige gegevens bevatten – waarvan de leverancier uiteraard een dubbel moet bewaren overeenkomstig artikel 60 van het BTW-wetboek.

In dit opzicht werd het begrip «bedrijfsafdeling» nader onderzocht.

Volgens het Hof van Beroep te Antwerpen (zie Fiscoloog van 10 februari 1999), moet om te beslissen of er al dan niet sprake is van de overdracht van een «bedrijfsafde- ling», onderzocht worden of de overgedragen elementen, de bestanddelen bevatten die de uitoefening van een wel- bepaalde handelsactiviteit toelaten. Welke bestanddelen van de handelszaak de overdrager behoudt, en hoeveel bedrijfsafdelingen de overdrager voor de overdracht be- zat, speelt geen rol.

In casu werden, in het behandelende geval, de volgende bestanddelen van een handelszaak in elektrische toestel- len overgedragen : de handelsnaam, de handelsgoederen, de voorraad onderdelen, het materiaal en de technische installatie alsook de huurovereenkomst en het (bijna vol- ledige) personeel van de overdrager. Bovendien werd be- paald dat de overdrager zijn benaming moest wijzigen en zijn oorspronkelijke benaming niet meer mocht gebrui- ken. Dit wijst er volgens het Hof op dat ook de cliënteel werd overgedragen.

Al deze bestanddelen vormen volgens het Hof een geheel dat vanuit technisch oogpunt gezien, een onafhankelijke

onderneming vormt die met eigen middelen kan werken.

Het feit dat de vorderingen, de liggende gelden en de schulden niet mee werden overgedragen, doet geen afbreuk aan deze vaststelling (Antwerpen 21 december 1998).

Ingevolge voorgaande kan besloten worden dat het be- grip «bedrijfsafdeling», voor de toepassing van artikel 11 van het BTW-wetboek, een begrip is dat limitatief dient geïnterpreteerd te worden. Als men bijgevolg stelt, vol- gens het antwoord op voornoemde parlementaire vraag, dat voor de ontheffing van de factureringsplicht de gros- sier moet beschikken over een afzonderlijke bedrijfsaf- deling, voor verkoop aan particulieren, zoals dit begrip wordt omschreven voor de toepassing van artikel 11 van het BTW-wetboek, kan daaruit afgeleid worden dat tal van grossiersbedrijven, die zowel verkopen in het «groot»

als in het «klein», niet aan deze strenge bepalingen vol- doen. Deze grossiersbedrijven kunnen, in dit geval, geen ontheffing van de factureringsplicht toepassen.

In ieder geval is het mijns inziens raadzaam om, in geval van twijfel, de visie van de BTW-administratie te vra- gen, gezien, volgens het antwoord op de parlementaire vraag, de Administratie geval per geval zal onderzoeken, rekening houdend met de eigenheden van ieder te on- derzoeken zaak.

In ieder geval moet tevens rekening worden gehouden met :

1. KB nr. 1, artikel 1, § 2, 6°, die de facturatie verplicht voor de leveringen die betrekking hebben op goede- ren die, gelet op de aard ervan, de wijze waarop ze worden aangeboden, de verkochte hoeveelheden of de toegepaste prijzen, kennelijk bestemd zijn voor een economisch gebruik, alsook de leveringen van goede- ren van de soort waarin de verkrijger handel drijft of die hij normaal bestemt voor de uitoefening van zijn economische activiteit.

EN2. KB nr. 1, artikel 1, § 2, 7°, die de facturatie verplicht voor leveringen verricht in inrichtingen of op plaatsen die normaal niet toegankelijk zijn voor particulieren.

Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de be- trouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F.

– Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail: info@bibf.be, URL: http://www.bibf.be. Redactie: Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad: Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar toch blijven we op zoek naar aanvulling en ook naar andere krachten, die ons in het pastorale werk in onze parochie zullen kunnen ondersteunen.. Als pastoor ben ik trots, dat

De vergoeding die de franchisenemer verkrijgt als compen- satie voor het verlies aan cliënteel, wordt daarentegen door- gaans als een gedwongen meerwaarde in de zin van

Voor een vereniging die opgericht wordt is het beginver- mogen de middelen waarmee ze start en die haar door de oprichters ter beschikking worden gesteld, hetzij in

In de mate dat de waardeverminderingen niet meer gerecht- vaardigd zijn zonder dat een gepaste terugneming wordt uitgevoerd of zonder dat de vennootschap het verlies dat

315-317 Ingekomen stukken van de Hoge Raad van Arbeid als lid van de Commissie van advies betreffende een voorontwerp van wet tot wijziging van de Arbeidswet 1919 inzake de arbeid

De steun, onze steun (ja, we zijn met veel meer) is er voor jou. Die steun is er altijd geweest. Alleen door alle ruis of programma’s, zoals jullie het nu noemen, is dit lange

persconferentie afwachten, dan volgt daarna bericht van de bisschop waarin zij de vertaalslag maken naar de kerken en vervolgens moeten wij dat weer vertalen naar onze kerk, die

Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden