• No results found

Rosalie Sprooten, Muren van glas · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rosalie Sprooten, Muren van glas · dbnl"

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rosalie Sprooten

bron

Rosalie Sprooten, Muren van glas. De Geus, Breda 1993

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/spro002mure01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / Rosalie Sprooten

(2)

Voor George

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(3)

De auto wilde die morgen niet starten. Wel vijf keer zakte het geluid van de brommende motor weg zodat alleen mijn gejaagde ademhaling in de stilte bleef hangen. Ik werd er zo nerveus en kwaad van dat ik me moest inhouden om niet met mijn vuisten tegen de ramen te beuken. De kerkdienst was om half elf begonnen. Ik was al een uur te laat door allerlei oponthoud. Alsof juist op dat moment iedereen iets van me moest. Zoals gewoonlijk sloeg de motor na veel gevloek toch aan en kon ik met het zweet tussen de schouderbladen vertrekken. Net toen ik het plein op wilde rijden ging de grote kerkdeur open en kwamen vier in het zwart geklede mannen met de kist naar buiten. Ik probeerde mij voor te stellen hoe hij erin lag. De handen gevouwen en zijn altijd open hangende mond eindelijk gesloten. Vaalgeel, zijn koude voeten verpakt in sokken of misschien wel in plastic. Ik werd er misselijk van. De dood, ik dacht er dagelijks aan. Bang voor dat allerlaatste moment. En wie was dat niet? Zij, die er zelf een einde aan maken door verdrinking in de Maas, onder de trein lopen, van een hoge flat springen of thuis een handvol medicijnen innemen?

Ik besloot alvast naar het kerkhof te rijden, aan de rand van de stad. Toen ik er aankwam stond de poort open. Twee mannen naast een brancard slenterden in afwachting van de dode heen en weer. Ik parkeerde aan de overkant en wachtte af.

Na een kwartier reden vier zwarte auto's de straat in. Dit tafereel was me vertrouwd omdat ik dagelijks, op weg naar mijn werk hier voorbij reed. Familie, bloemen, kransen met witte of gele linten,

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(4)

er was weinig variatie in te ontdekken.

Contact met het gezin was nooit mijn taak geweest. Degenen die zich achter het stoffelijk overschot van Frits schaarden waren volslagen vreemden voor mij. De kist werd op de baar gezet en schuifelend formeerde zich een stoet. Ik stapte uit en sloot me erbij aan.

Het pad naar het graf was lang. De lucht was grijs en weldra viel er, als op bestelling, een mistige motregen. Aan weerszijden van het pad stonden hoge oude bomen en grote grafmonumenten als soldaten in het gelid. Namen en jaartallen die ik in het voorbijgaan las, benamen me bijna de adem. Hoe hadden ze geleefd en waar hadden ze gewoond? Welke zin had hun leven gehad? Opgroeien, kinderen krijgen, eenzaamheid, liefde en afwijzing, de doodsangst. Straks zou ook ik onder zo'n zware steen liggen. Volgend jaar, over twintig jaar? Ik haalde diep adem en probeerde aan iets anders te denken. Het kostte me moeite om stil te staan bij de dood van Frits.

Het was niet de eerste keer dat ik met zelfmoord in mijn werk werd geconfronteerd.

Een vertrouwd gezicht dat er plotseling niet meer was, een naam die ik definitief uit mijn agenda kon schrappen, een stapel tekeningen voor altijd opbergen.

De eerste schilderstukken van Frits waren angstaanjagende kleurvlakken die zich in grote felheid naar voren drongen. In het begin was ik op mijn hoede geweest. De hele stapel, die nog steeds in de kast lag, kon ik zo voor mijn geest halen. Bizarre arbeid. Had zijn familie geleden onder de kanker die in zijn geest woedde? Ik wist het niet. Ik kon er alleen maar naar gissen. Ik kende zijn ouders niet eens terwijl ik toch lang genoeg bij zijn opname betrokken was. De regels van het huis. Jazeker.

Het zou niet in mij opgekomen zijn om me op het terrein

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(5)

van de maatschappelijk werkster te begeven. Iedere hulpverlener hield zich met een klein segment van de persoonlijkheid bezig. Zo was dat geregeld. Vergelijkbaar met de behandeling in een ziekenhuis. Eén specialist voor het hart, één voor de darmen, één voor de nieren, één voor de longen, maar wie bekommerde zich om de samenhang van geest en lichaam? Misschien was Frits gewoon onder een slecht gesternte geboren en was zijn haat tegen mensen daar een gevolg van. Er was een moment geweest dat hij voor het eerst, na maanden moeizaam werken, mijn naam noemde. Dat gevoel van blijheid en hoop zou zich nooit meer herhalen. Ik was toen zo verrast dat ik het liefst meteen had willen opspringen en bellen met de psychiater, de psycholoog of het afdelingshoofd om het nieuws te vertellen. Maar terwijl de opgetogenheid in mij bruiste bleef ik rustig zitten want zoiets was niet de gewoonte in huis. Ik moest het als een zakelijke mededeling ter vergadering ‘inbrengen’. Het werd voor kennisgeving aangenomen.

Eindelijk stond de stoet stil. Omdat ik helemaal achteraan liep kon ik nauwelijks zien wat er verderop gebeurde. Tussen de hoofden zag ik de bewegende lippen van de priester. Ik sloot mijn ogen. Mijn lichaam gloeide van onrust alsof ik koorts had. Het leek of er twee zware handen op mijn schouders lagen en me de grond in drukten.

Ik werd overvallen door moedeloosheid. In een flits zag ik hoe tientallen patiënten in de loop der jaren tijdelijk in mijn gemoed hadden gehuisd en al mijn energie hadden opgeslurpt. Het was alsof ik bij stukjes en beetjes uit elkaar dreigde te vallen.

Ze waren gekomen en weer vertrokken en ieder van hen had geteerd op mijn motor.

Ook Frits. Maar desondanks vroeg ik me af wat mijn

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(6)

deel was in zijn te vroege dood. Wat had ik moeten doen om die te voorkomen? Ik ging op mijn tenen staan om de gebeurtenissen bij het graf beter te kunnen volgen.

De reuk van thuja's werd door de regen versterkt en mengde zich met die van natte kleding. Naast de priester stonden een man en een vrouw, waarschijnlijk zijn ouders.

Doordat enkele mensen naar voren schoven kreeg ik meer zicht op de kist. Achter het gedolven graf lag een verweerde dikke steen, alsof het om een familiegraf ging.

Ik vroeg me af of hij misschien bij zijn grootouders begraven werd. De pastoor had zijn werk gedaan en schoof met twee koorknapen langs de stoet. Iemand begon te bidden. Onverstaanbaar was het antwoord. Toen het gebed ten einde was stapte een man uit de kring om het graf. Aan zijn rouwkleding was te zien dat hij tot de familie behoorde. Een dramatisch moment naderde. Herinneringen aan Frits kwamen weer boven. Hoe hij op een dag met zijn kilte, als een kogel, alle sympathie die ik voor hem voelde, had verpletterd. Dat was de waarheid. Hij had mij ten onrechte vloekend onder zijn belagers geschaard en verder contact met mij geweigerd. Zo was het toch?

Ik had natuurlijk moeten begrijpen waarom hij zo reageerde maar ik kon niet anders dan me kwaad en beledigd voelen. Opgelucht had ik mijn afspraken met hem gestaakt.

Ook ik had niets begrepen van de spinsels in zijn hoofd. Had hij dat gevoeld? Was zijn dood niet het uitroepteken achter mijn falen en dat van de Gezamenlijke Hulpverlening? Op dit moment kon ik alleen maar mijn eigen moedeloosheid voelen en niet eens iets van mededogen om zijn verwoeste leven.

De schouders van de moeder schokten van verdriet.

‘Ik dank u ook namens mijn zuster dat u de moeite hebt genomen om deze moeilijke gang met ons te maken.’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(7)

Ik fronste mijn voorhoofd. Namens mijn zuster, wat bedoelde hij daarmee?

‘We mogen God dankbaar zijn dat moeder nog negentig jaar is geworden. Ze heeft een zwaar leven gehad, maar een gezegende oude dag.’

Ik keek naar de mensen om mij heen. Niemand gaf blijk van enige verwondering.

Moeder negentig jaar... galmde het in mijn hoofd. Dat kon niet waar zijn.

Terwijl ik het lange kerkhofpad afliep naar de uitgang probeerde ik de korte toespraak klank voor klank in mijn herinnering terug te halen.

Ik had niet de moed om iemand te vragen wie er dan wel begraven was. In ieder geval moest nu in deze omgeving ook de begrafenis van Frits zijn, zonder mijn aanwezigheid.

En misschien was dit, ten aanzien van mij, ook wel zijn laatste wens.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(8)

1

Het provinciale vliegveld lag op een vlakke hoogte, in tegenstelling tot de wijde omgeving die glooiend en heuvelachtig was. Enkele kerktorens staken boven daken en groen uit. Drie grote vliegtuigen stonden naast elkaar voor de hangar.

Een ondernemer die zijn zaak aan de rand van het vliegveld had, maakte van de gelegenheid gebruik om over de volle lengte van een gevel zijn naam te etaleren.

Verder vierden kaalheid en leegte hoogtij. Die ene reclame gaf deze luchthaven pas echt een kneuterig cachet.

Louise dronk met tegenzin de klonterige chocolademelk. Ze keek naar haar nagels.

Er zaten strepen op. Dat zou op aanleg voor kanker duiden, had ze ooit gelezen. Ze was er toen erg van geschrokken en iedere dag had ze haar handen geïnspecteerd om te zien of de strepen op de nagels dunner of dikker werden. Vreemd genoeg had ze er nu al lang geen aandacht aan geschonken.

Het was zomer, herfst, winter en lente geworden en misschien hadden de seizoenen zich nog wel een keer herhaald. Geen gebeurtenis had zich in de laatste tijd zo in haar herinnering vastgezet als de dood van haar moeder. Dat moment in het ziekenhuis waarop haar linkerwenkbrauw voor het laatst had bewogen, alsof ze nog een keer de verwondering over haar dood kenbaar wilde maken. Ze had erbij gestaan, samen met haar drie zusters en twee broers. Een band van pijn om haar hoofd en misselijk van de spanning. Vijf minuten later had ze twee ringen, die zij nu droeg, van de nog warme vingers geschoven, zoals ze met haar moeder afgesproken had,

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(9)

en in haar rechterjaszak laten glijden. Dat had haar tot een schakel van generaties gemaakt. Op de huid van Louise had toen dagenlang, ondanks de zomerse hitte, een koelte gekleefd. Nu nog benam haar die herinnering bijna de adem.

Het café bood ruim zicht op het vliegverkeer. Een serveerster met moeilijke voeten leegde asbakken en trok tafelkleedjes recht.

Louise had de zaterdagkrant meegenomen, maar alles wat erin stond had ze al een keer gelezen, gisteren, in het restaurant van een warenhuis.

Het terras stroomde langzaam vol bezoekers. Mensen liepen naar het vliegtuig en bestegen de trap. Een voor een gingen ze naar binnen nadat ze zich nog eenmaal hadden omgedraaid om nog eens te zwaaien naar de achterblijvers. De neus van de machine deed haar denken aan een zeehond.

Ze wenkte de serveerster, betaalde en ging naar buiten.

Op de trap die toegang tot het restaurant gaf, bleef ze staan. Groezelige betonresten lagen aan haar voeten. De bovenste trede was over de hele breedte afgebrokkeld.

Door slijtage, door strenge vorst of gewoon door slechte constructie, wie zou het weten.

Ze keek over de grote parkeerplaats die langgerekt was als een landingsbaan. Over de vele kleurige daken heen probeerde ze haar auto te lokaliseren. Ze vroeg zich af waar al die mensen zich ophielden. Ze waren in ieder geval op weg, ergens naar toe.

Zij kon alleen maar naar huis gaan, naar de versleten meubels, de veel te kleine hal, de kat in de vensterbank, het saaie interieur, van vroeg tot laat was het om haar heen.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(10)

Het motel dat aan de parkeerplaats lag, had op de voorgevel een welkomstgroet in diverse talen gemonteerd. Aan de overkant had een benzinestation voor de weidse naam ‘Europecar’ gekozen. Er zouden hier ongetwijfeld mensen uit allerlei landen komen maar naast de afgebrokkelde trap leek het een pretentieuze kreet.

Een mollige vrouw passeerde met een windhond aan de lijn. Rillerig snuffelde het dier aan de trottoirband. Louise kreeg er kippevel van en stapte het tweetal snel voorbij.

Bij de auto zocht ze naar de sleutel die iedere keer weer in een van de vele vakjes van haar schoudertas zoek raakte. Op het dashboard lag een foto van haar moeder, omgekruld door de zonnewarmte. Zondagmiddag, het moest nu ongeveer twee uur zijn. Een tijdstip dat nooit meer ongemerkt voorbij zou gaan. Ze draaide zich om en besloot terug te lopen naar het terras om zich bij de uitzwaaiers te voegen. Ze zag nog net hoe de deur van het vliegtuig werd gesloten. Het gaf haar het gevoel te laat te zijn.

De motoren ronkten oorverdovend. Langzaam, bijna schoorvoetend rolde het toestel vooruit. Om haar heen gingen tientallen handen omhoog. Achter de kleine raampjes bewogen zich mensen, nauwelijks zichtbaar. Aan het einde van de landingsbaan maakte het toestel een bocht naar de andere baan om eindelijk op te kunnen stijgen.

Een wolk kerosine vergiftigde de lucht. Enkele kleine lesvliegtuigjes vlogen over hen heen om te dalen en onmiddellijk weer op te stijgen. Toen het grote vliegtuig verder weg was, hief ook Louise haar hand op ten afscheid. Het duurde lang voordat de machine eindelijk los van de grond kwam. Ze hief nu ook de andere hand op om naar de mannen en vrouwen, die ergens, god weet

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(11)

waar, naar toe vlogen, te zwaaien. Ze waren al hoog in de lucht toen ze haar armen liet zakken. In haar rechterjaszak vond ze de autosleutels.

Zonder de stuwende kracht van de motor liet ze de auto de steile berg afrollen. Voor haar, in het dal, lag Maastricht en daarachter, tegen de heuvel aangeplakt, lag haar huis. In de tuin wachtten de tulpen en narcissen op meer zonnewarmte. Iedere bol had ze in de herfst afgedekt met een handvol turfmolm ter bescherming tegen al te strenge vorst.

Aan de linkerkant van de weg doemde een bos op en als ze daar voorbij was, kwam de kliniek in zicht. Louise had de neiging om in alles een teken te zien. Dat ze juist de afgelopen tijd met de ziekte van haar moeder was geconfronteerd, zou zeker geen toeval zijn geweest.

‘Het is Gods hand dat jij nu vrij bent,’ zei moeder, ‘de anderen hebben zo weinig tijd.’

‘Natuurlijk mama’, zei Louise dan en dacht, had het nou niet anders gekund?

Nu alles achter de rug was wist ze niet meer of ze er misschien ook blij mee moest zijn. Ze had in alle rust en zo vaak ze maar wilde haar moeder kunnen bezoeken en dat was de familie goed van pas gekomen, zo'n ongetrouwde tante zonder werk.

Bijna kwam de kliniek in zicht. Demonstratief keek ze naar de spoorlijn aan de andere kant van de weg. Maar dat kon niet verhinderen dat ze het grote gebouw als een kolossale massa in haar nek voelde. Ze wist precies wie er op werkdagen achter welk raam schuilging. Louise verhoogde haar snelheid. Zo lang ze reed, kon haar niets gebeuren. De beweging gaf een prettig gevoel. Het deed haar denken aan de tijd dat ze dagelijks, in de stroom van het spitsuur, naar haar werk reed.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(12)

Ze probeerde zich te herinneren waar ze de vorige zondag naar toe was gegaan. Er was nu geen dag meer in de week die houvast bood. Of het moest de vrijdag zijn omdat ze dan naar de markt ging. Soms kocht ze er wat groente. Ze vond het vervelend om met lege handen thuis te komen.

Tot een jaar geleden was ze rond dit tijdstip altijd bij haar moeder. Vijf jaar lang.

Iedere zondagmiddag om twee uur stapte ze het bejaardenhuis binnen, soms iets eerder, nooit later. Dat zou haar moeder in paniek gebracht hebben.

‘De hele week kijk ik uit naar jou. Jij bent mijn grootste vreugde. Als ik niet wist dat jij kwam, zou ik het niet volhouden in dit gesticht.’

Geen wonder. Haar familie verspilde die dag niet aan moeder. Ze hadden kinderen, altijd waren de kinderen weer het excuus om haar slechts te bezoeken als het hun zo uitkwam.

'n Kwartier per week, een half uur per maand, twee keer per jaar. ‘Ik moet weer gaan Mama. Zo druk. Haast. Nooit klaar Mama. Kinderen, je kleinkinderen en je achterkleinkinderen. Dag Mama.’

Aanvankelijk kwam het door haar werk dat zij er zich niet aan had willen onttrekken. Oorden van gezondheidszorg waren in het weekend voor de bewoners niet leuk. Verveling alom voor wie achterbleef. Nooit keek ze om als ze op

vrijdagavond naar de uitgang liep. Ze had zich te vaak kwaad gemaakt op familieleden van patiënten en hun doorzichtige smoesjes.

Onherroepelijk naderde het kruispunt waarop ze een keuze zou moeten maken.

Een lichte paniek overviel haar. Naar huis wilde ze beslist niet, rechtsaf was dus uitgesloten. Als ze linksaf sloeg zou ze weer te dicht in de buurt van de kliniek komen.

Er bleef niets anders over dan rechtuit te rijden richting Luik.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(13)

*

Bij de sollicitatie indertijd had, vreemd genoeg, niemand mij gevraagd naar enige kennis van de psychiatrie. Ik vermeldde nog braaf mijn gebrek aan ervaring op dit terrein maar dat bleek van geen enkel belang te zijn. Wat ik ervan wist, had ik in de krant gelezen. Berichten waarin de dramatische hoofdrol vervuld werd door een

‘ontoerekeningsvatbare’. Twee dagen later mocht ik al beginnen. Als leidster van een groepje vrouwen die ik overdag bezig moest houden.

De gêne bij de eerste kennismaking met patiënten heeft lang als een schaduw met mij meegelopen. Een hoofdzuster, in gesteven witte schort, bracht me naar de ruimte waar ik geacht werd te werken. Eén voor één kwamen ze binnen en werden door de zuster met een nasale lijzige stem aan mij voorgesteld. Ogenschijnlijk heel gewone mensen maar door de ouderwetse kleding en kapsels onmiskenbaar gestigmatiseerd.

Ze droegen ook allemaal een bontgekleurde schort.

‘Dit is mevrouw B.,’ zei de zuster, ‘ze heeft een moeilijk karakter en dit is mevrouw D., erg neurotisch. Juffrouw H. is een schizofrene dame uit een boerenmilieu die sinds zes jaar op onze afdeling woont. Van tijd tot tijd is ze psychotisch. Mevrouw X. is paranoïde, het type ook van de vinger en de hand. Wees voorzichtig, enfin, u kent dat wel juffrouw Herberichs.’

En zo was dat nog even doorgegaan totdat de laatste, een dik meisje, die me met een brede lach om haar mond een knipoog gaf, de deur met een klap dicht liet vallen.

Met plaatsvervangende schaamte had ik het aangehoord en schichtig naar de vrouwen gekeken die, als brave timide schoolkinderen, hun vaste plaatsen achter grote tafels innamen. De medische termen, waar ik niets van

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(14)

begreep, hebben nog dagen door mijn hoofd gedwarreld.

De behuizing, een voormalige oude villa op het terrein, bleek vooral vochtig te zijn en voorzien van een koolmonoxyde lekkende kachel. Bij koud weer droegen we dikke sjaals en was iedereen een beetje misselijk. Vooral toen op een dag de helft van de buitendeur door houtrot er uit viel en ik veertien dagen extra hard moesten stoken om niet te sterven van de kou. Met groeiende verwondering keek ik naar deze nieuwe vreemde wereld. Als een van de vrouwen naar het toilet wilde werd eerst beleefd aan mij belet gevraagd. Het leek wel een kleuterklasje. Het was mijn taak om ze bezig te houden met huishoudelijk werk en lichte industriële werkzaamheden, zoals ook wel in gevangenissen wordt gedaan. Ik zou dit eerder nooit in verband gebracht hebben met mensen die om gezondheidsredenen opgenomen waren. Wat had ik dan wel verwacht? Iets dat op behandeling van de ziekte leek op z'n minst, maar ik begreep al in de tweede week dat die dus geheel en al uit de apotheek kwam.

Sloom liepen ze over de paden, als ganzen achter elkaar, van de afdeling naar de werkplaatsen, en omgekeerd. De vrouwen keuvelden met elkaar aan de tafels en meer dan eens vroeg ik mij af waarom ze opgenomen waren. Aan de meesten kon ik niets vreemds ontdekken. Sommigen waren in zichzelf gekeerd en leken hele gesprekken te voeren met een onzichtbare aanwezige. Ik was nieuwsgierig naar wat ze te vertellen hadden en probeerde ongemerkt naar hen te luisteren. Ik herinner mij dat een van hen haar schoenzolen vermanend toesprak en een andere dacht dat ik met haar man was getrouwd. Ze keken allemaal uit naar de koffiepauze in de morgen, de middagpauze van twaalf tot twee en de theepauze om drie uur. Voor het werk dat ze deden, kregen ze enkele kwartjes beloning per dag. Vrijdag was

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(15)

betaaldag. Om twee uur kreeg ik de kleine papieren zakjes waar het geld inzat en zette een paraaf bij hun naam in een schrift als zij het in ontvangst namen. Omzichtig werd het kapitaaltje in tasje of kleding weggestopt. Ik vond het week in week uit vernederend.

Het toenmalige stichtingsbestuur, in de stad bekend als stinkend rijk, viel dood op een cent als het om de patiënten ging. Er werd wel driftig gespaard en belegd in het buitenland, wat dan beheren werd genoemd. De bewoners, de meesten waren langdurig opgenomen, werden als goedkope arbeidskrachten gebruikt onder het krachtige regime van sommige verpleegkundigen. Niemand die zijn afkeuring uitsprak over deze uitbuiting.

Na drie maanden kwam dokter Courtens, de geneesheer-directeur, voor het eerst naar de villa. Ter gelegenheid van zijn verjaardag.

‘Bevalt het werk u?’ vroeg hij. Blij dat ik eindelijk mijn hart kon luchten zei ik:

‘Ik voel me net een gevangenisbewaarder.’ Ik moest fluisterend spreken. Als een pastoor die de biecht afneemt, had hij zijn linkeroor dicht bij mijn mond gebracht.

Onder de nagel van zijn duim peuterde hij vuil of iets dergelijks vandaan.

Geconcentreerd keek hij ernaar. Ik rook after-shave en pijptabak. Aan zijn gezicht was te zien dat hij niet op mijn commentaar zat te wachten. Zijn antwoord was ernaar.

Iedereen moest zelf zin aan zijn werk geven of iets dergelijks, had hij gezegd. Op dezelfde fluistertoon bracht ik het vele huishoudelijke werk ter sprake. Bij mijn aanstelling was me niet verteld dat ik een compleet schoonmaakbedrijf moest vertegenwoordigen. Hij keek me niet eens aan. Ik kon er toch al zo moeilijk tegen als mensen aan hun nagels zaten. Hij ging maar door alsof er een hele tuin

weggeschoffeld moest worden en ik

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(16)

mocht nog van geluk spreken dat hij niet ook nog in zijn neus peuterde.

‘Kijk juffrouw Herberichs, dat zit zo. De economisch directeur wil niets weten van werksters. Hij zegt er geen geld voor te hebben. Volgens hem moet ik maar zien hoe het hier schoon wordt gehouden. Ik weet daar ook geen oplossing voor en ik zeg het u maar in alle eerlijkheid.’

Iedere patiënt was opgestaan om hem te feliciteren en ging weer keurig zitten.

Toen hij wegging, gaf hij me een hand, keek me met gefronst voorhoofd aan en zei:

‘U moet maar moed houden juffrouw Herberichs, dat moeten we allemaal.’ Door het raam keek ik hem na terwijl zijn geur nog in de ruimte hing.

‘Dat is een lieve dokter, hè zuster?’ riep Gerda, ‘Zuster vindt u niet?’

‘Hij heeft thuis een volière en hij is met mij getrouwd’, prevelde juffrouw Jansen terwijl ze achterdochtig om zich heen keek.

Het duurde zeker drie jaar voordat ik weer de kans kreeg om hem te spreken, zo was hij me uit de weg gegaan.

Later zou hij zich laten kennen als een sussende geneesheer-directeur, vlees noch vis, niet in staat om ook maar iets van zijn beleid behoorlijk duidelijk te maken. Een blok met receptenbriefjes steeds paraat in de linkerborstzak van zijn witte jas. Herr Doktor!

Juffrouw C. die zich angstig aan hem vastklampte in de gang: ‘Dokter Courtens, het is vreselijk, ik moet voor de rechter verschijnen, ik ben schuldig.’

De zalvende hand die haar niets te bieden had dan een doos vol pillen, had haar arm gepakt: ‘Laat het maar aan mij over juffrouw C. Ik beloof u dat het allemaal in orde komt.’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(17)

De leugen, dacht ik.

Hij droeg altijd een witte jas met gesteven kraag die tegen zijn wang schuurde.

Een kledingstuk dat in een dergelijke situatie nergens toe diende behalve dan om patiënten en personeel op gepaste afstand te houden.

‘Alles is therapie en niets is therapie’, waren zijn gevleugelde woorden. De betekenis daarvan is mij nooit duidelijk geworden en enige richtlijn voor het dagelijkse werk heb ik er niet aan kunnen ontlenen. Maar afgezien van de merkwaardige omstandigheden waarin ik mijn werk deed, waren het heel gezellige dagen met de vrouwen. Ik ging er graag naar toe maar liet me door de regenten nu ook weer niet de kaas van het brood eten. De oppositie die ik enige tijd tegen ze voerde werd evenwel niet op prijs gesteld. Zelfs niet door mijn collega's.

Vier jaar na mijn aanstelling vond de grote verhuizing plaats naar de nieuwe kliniek waar alles anders en alles beter zou worden. Het bestuur en de economisch directeur bleven achter in het oude gebouw. Ze maakten er een bejaarden- en verpleeghuis van, waar ze over konden regeren. Dokter Courtens, zenuwarts, ging mee en werd opnieuw geneesheer-directeur. Hij had hoog opgegeven over de plannen om hoogbouw te realiseren. ‘Uniek in Europa,’ zei hij, ‘psychiatrische patiënten in een flatgebouw.’ Toen de kliniek er eindelijk stond, was het een opdringerige kolos middenin weilanden aan de rand van de stad. Via een groot, kaal plein was de hoofdingang bereikbaar. Welgeteld tweehonderdzevenennegentig ramen, met de heer-ik-weet-niet-hoeveel ogen daarachter, keken erop uit. Ik stond er op een van die eerste dagen en voelde hoe het enorme bouwwerk mij de adem benam. Wie de moed had om hier ontspannen naar de voordeur te lopen kon eigenlijk meteen weer naar huis.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(18)

Die had zeker geen hulp nodig om zijn gevoel van nietigheid te overwinnen, dacht ik.

Een groot en licht atelier werd mijn werkruimte. Materialen kon ik in overvloed aanschaffen. Eindelijk kreeg ik de gelegenheid om mijn creatieve scholing waar te maken. Vormgeven aan gedachten en gevoelens moest heilzaam zijn voor iedereen, was mijn overtuiging. Meteen na mijn opleiding had ik enkele jaren ook zoiets met kinderen gedaan in een ander tehuis. Van nu af aan zou ik de patiënten niet meer bezighouden om de tijd te doden of de kas van de kliniek te spekken, maar ik zou echt therapeutisch met ze werken. Al had ik er geen flauw idee van hoe ik zoiets waar moest maken. Op de stadsacademie was het lesrooster daar niet op afgestemd.

Ik had mijn hoop gesteld op het leger deskundigen dat nu ook was aangenomen.

Psychiaters, psychologen, verpleegkundigen en maatschappelijk werksters, ze waren allemaal zoveel meer geschoold voor dit werk. Ik keek hoog tegen hen op.

Mooi vond ik het interieur van de kliniek niet. Door de zakelijke inrichting waren er te weinig huiselijke plekjes te vinden, maar het was een oase vergeleken bij de vorige behuizing. Het was vooral hoopgevend dat de oude regenten vervangen waren door bestuurders die hopelijk vrij waren van de zuidelijke KVP-cultuur. Van die laatste werkdag in de villa kan ik mij niets meer herinneren maar ik moet toch zoiets als opluchting hebben gevoeld toen ik eindelijk die deur achter me dicht trok. Wel liet ik er een klein stukje tuin achter met stokoude rozestruiken die me diverse seizoenen hun zachte geur geschonken hadden. Een kamperfoelie en een hoekje maagdenpalm waar ik van wist dat ze weldra verpletterd zouden worden onder een bulldozer.

De eerste weken liep ik op wolken door de kliniek,

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(19)

maakte kennis met de nieuwe collega's en richtte atelier en kantoortje in.

Veel patiënten waren blij dat de grote slaapzalen vervangen waren door

vierpersoonskamers. Ze droegen geen schorten meer. Ik kreeg een echte afdelingschef, Peter Beekman. Hij kwam vers van de universiteit waar hij sociologie had gestudeerd.

Zo'n dertig personeelsleden werden zijn onderdanen van wie bijna niemand kon bogen op een gerichte psychiatrisch-therapeutische opleiding. Maar dat bleek een welbewuste keuze te zijn want in de maatschappij werd de patiënt ook niet voortdurend door deskundigen tegemoet getreden. Zo luidde de basisfilosofie.

Het was de bedoeling dat de medische staf haar patiënten naar de diverse ateliers zou verwijzen. Plaatjes naast de deuren vermeldden: arbeidstherapie,

bezigheidstherapie, creatieve therapie en bewegingstherapie.

Mijn agenda liep vol.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(20)

2

Telkens als ze in de spiegel keek, zag ze de vermanende vinger van haar vader.

‘Pas jij maar op, straks staat de duivel achter je en die neemt je mee naar de hel.’

Als kind dacht ze de duivel werkelijk te zien.

Vandaag ging de gedachte aan haar vader vergezeld van de stellige overtuiging dat het zo niet langer door kon gaan, haar ingegeven door de droom van de afgelopen nacht. Op weg naar haar werk was ze overvallen door vermoeidheid en uitputting.

Precies zoals haar dat vroeger vaak was overkomen.

Terwijl ze een grijze haar zocht en hem met een korte ruk uittrok dacht ze: ‘Als er vandaag weer geen antwoord op mijn brief komt dan vermoord ik hem.’ Als een onweerswolk was de kwaadheid, toen ze vanmorgen wakker werd, over haar heen geschoven. Ze zag zichzelf op de deur van zijn kamer kloppen, die behoedzaam openen en vrijwel onmiddellijk een waarschuwingsschot in het plafond lossen. Hij zou haar verbijsterd aanstaren want zoiets had hij van haar natuurlijk nooit verwacht.

Het was niet voor het eerst dat dergelijke gedachten bij haar opkwamen.

‘Heb je nu even tijd voor mij?’ zou ze zeggen.

Toen ze de uitgetrokken haar tegen het licht hield, zag ze aan de lamp een spin hangen die langzaam aan een steeds langer wordende draad naar beneden kwam. Ze liet de grijze haar op de grond dwarrelen en realiseerde zich gelijktijdig dat ze hem morgen of overmorgen weer zou moeten verwijderen. Ze verbaasde zich over zoveel

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(21)

tekort aan praktische zin. Waarom doe je dat nou, zou haar moeder gezegd hebben.

Dat wist ze zelf ook niet. Ze kon hem nog oprapen als ze dat wilde. Ergens bij haar linkervoet moest hij op de mat liggen.

In de spiegel zag ze de spin nu ter hoogte van haar linkeroor hangen. Ze pakte de draad tussen twee vingers en liep ermee naar het raam. De spin zweefde achter haar aan. Op een verdorde plant in de plantenbak kroop het dier verder.

Ze ging terug naar de badkamer, bukte zich en zocht op de mat naar de haar. Door het glinsterend grijs vond ze hem meteen en deponeerde hem in de afvalbak. Met een gevoel van tevredenheid keek ze weer in de spiegel. Tussen nagellak en tandpasta vond ze de dagcrème die ze zorgvuldig op haar gezicht aanbracht. Uit een laatje haalde ze rouge tevoorschijn die haar ten deel was gevallen met de inhoud van een toiletkastje, na haar moeders dood. Ze stipte eerst de linker- en toen de rechterwang aan.

‘Kijk eens mevrouwtje, nu bent u weer mooi’, hoorde ze de bejaardenhelpster nog zeggen. Moeder mocht even in de spiegel kijken en knikte.

Voordat Louise de dop op de stift draaide, rook ze er altijd aan. Slechts langzaam verdween de weeë lucht van het bejaardenhuis uit haar herinnering.

Terwijl ze de deuren van de kleerkast opende, bedacht ze dat ze niet eens over een pistool beschikte.

Toch moest er nu onherroepelijk iets gebeuren. Er moest dringend een einde komen aan al die jaren vol innerlijke woede die haar het slapen belette en maagkrampen bezorgde. Ze had er rimpels van gekregen. Hoe vaak had ze in gedachten al met de kliniek afgerekend? Wie kon ze anders ter verantwoording roepen dan ‘het hoofd’?

Op een dag zou het uit de hand lopen. Maar

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(22)

misschien kon ze de ramp nog voorkomen, al liet hij haar keer op keer in de steek.

Ze zou hem bellen en vragen of hij nog aan haar brief had gedacht. Ze zou de vriendelijkheid als een mooie dia voor haar woede schuiven en kleine grapjes met hem maken. Wat heb jij het toch maar druk, zou ze lachend zeggen. Zoals ze dat al zo vaak had gedaan. Vooral de laatste keer had haar dat een fikse kater bezorgd. Bij nader inzien lokte het zoveelste zinloze telefoongesprek met hem haar niet. Ik moet iets doen! doen! sprak ze en stampte met haar voet op de grond. De tijd van mooie praatjes was definitief voorbij. Ze zou eens flink stampei in de kliniek gaan maken.

Vandaag, besloot ze. Eerst een jurk uitzoeken die stemmig genoeg was voor de dramatische scène. Het kwam er nu op aan.

O ja, ze zou zich over zijn bureau naar voren buigen en priemend in zijn blauwe ogen kijken. Of waren ze grijs?

‘Jij bent zeker wel blij met je baantje hier?’

‘Ja Louise’, zou hij geschrokken stamelen want dat doe je in zo'n situatie.

‘Je brouwt er anders niet veel goeds van. De een na de ander overhevelen naar een hanteerbaar wetje. Geen gedonder met ontslagprocedures en zo. Mevrouw is ziek. Mevrouw kan haar werk niet meer aan. Mooie psychiater ben jij. Zeker in dienst van weet ik welke organisatie, om het aantal patiënten te vergroten met een kwak afgedankte personeelsleden. Beleid noem je dat. Laat me niet lachen.’

Dreigend zou ze het pistool op hem richten.

‘Hoe bedoel je Louise? Ik doe toch mijn best. Neem een stoel en ga zitten, dan kunnen we erover praten. Wil je koffie? Of thee? Die is echt heerlijk hier. Weet je nog wel?’

Hoorde ze een trilling in zijn stem?

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(23)

‘Hoe lang wacht ik al op antwoord van jou? Hoe vaak heb ik je bezocht, telefonisch gesproken of brieven geschreven over de kwestie? Kun je nog tellen? Mooie praatjes.

“Ik laat binnen een week iets van me horen Louise. Ik moet er nog een weekje over denken Louise.” Weet je, dat je dat al minstens vijf jaar zegt?’

‘Maar Louise, wees redelijk. Au fond ben ik toch niet schuldig aan jouw debâcle hier? Dat was toch allemaal van ver voor mijn tijd en kijk eens hoeveel brieven er nog op mijn handtekening wachten. Zonder mijn krabbel komt in dit huis niets tot stand. Dat heb ik toch maar mooi bereikt. Zover is zelfs mijn vader niet gekomen.’

‘Daar heb ik niks mee te maken! Jij hebt als directeur je verantwoordelijkheden en je moet niet proberen die met smoesjes te ontlopen. Wie denk je dat ik anders bij de lurven moet nemen? De chef-kok misschien of een leerling-verpleegster met een karig salaris?’

Hij wilde opstaan, maar Louise was hem voor. Zo hard ze kon sloeg ze met de vuist op zijn bureaublad zodat de fotootjes van z'n familieleden slordig tegen elkaar opsprongen. De jeugdige ambitieuze geneesheer-directeur viel geschrokken in zijn stoel terug.

Dit gaat te ver, dacht ze, ik moet iets anders verzinnen. Een mooi brandje in zijn kamer, een bom onder zijn auto, of een onzichtbare draad op de trap die fatale beschadigingen aan de nekwervel kan veroorzaken. Moord was te ingewikkeld. Het ging tenslotte om de noodzakelijke wraak en daar moest een vorm voor gevonden worden. Het ongezien verlaten van de kliniek was een ander probleem.

Personeelsleden liepen voortdurend liften in en uit. Van de ene afdeling naar de andere en op gezette tijden waren ze op weg naar het restaurant. Op de trap hoorde ze de krakende stem van de kater. Bijna twaalf uur dus. Over enkele ogenblikken

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(24)

zouden de kerkklokken gaan luiden. Op zijn maag was een horloge gelijk te stellen.

‘Heb je alweer honger? Jij eet me de oren van mijn hoofd.’

Met opgeheven hoofd en rechte staart streek hij vlijend langs haar benen.

‘Krrrrrrrrrrrr.’

‘Eerst een jurk aantrekken. Zo ga ik niet naar beneden.’

‘Mreeeeeeeeeerrrrkkrr.’

‘Ja, jij hebt makkelijk praten. Wat heb jij nou aan je kop?’ Ze nam een zwarte jurk die stijlvol en vloeiend van snit was. Te deftig voor de dag maar wel passend bij de gelegenheid. Begeleid door het Angelus trok ze hem aan en bekeek zichzelf in de spiegel. Ze was tevreden. ‘Ik zal ze daarginds eens mores leren’, schreeuwde ze door de kamer. Ze pakte de kat op die als een kind over haar schouder ging liggen en meteen begon te spinnen. Zijn vacht voelde zacht aan. Voordat ze naar beneden ging, keek ze nog even naar de spin die als een bezige huisvrouw door de plantenbak ging.

*

Achteraf gezien zou ik het moeten betreuren dat ik hem leerde kennen, maar dat doe ik niet. Ik ben mij er te zeer van bewust dat ik er niet verkeerd aan heb gedaan met zijn kinderen een middagje te tekenen, ondanks de gevolgen die het voor mij heeft gehad. Het gebeurde op een tijdstip in mijn leven dat ik heel gelukkig was en veel voldoening vond in mijn creatieve werk met de patiënten.

‘Wat recht is, moet je niet krom praten’, zei dokter Courtens. Hij was een meester in het onbegrijpelijk sim-

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(25)

plificeren maar in deze kwestie waren zijn woorden wel van toepassing.

Ik ontmoette Victor op een cursus tuinieren waar we beiden voor hadden

ingeschreven. Sinds de verhuizing was mijn dagprogramma behoorlijk dichtgeslibd met afspraken. De zware psychische en sociale problematiek van de patiënten vroegen om een tegenwicht in mijn vrije tijd. Ik had speciale belangstelling voor alle bloemen, bomen en struiken die geurden, hij voor rotspartijen en vetplanten. Zijn verzameling telde wel dertig soorten sedums.

Al na de tweede les kwamen we tot de ontdekking dat het gebodene niet zo aansloot bij onze belangstelling. Ik had er bij inschrijving al een vermoeden van, maar ik hoopte veel meer op contact met iemand waar ik mijn hobby mee zou kunnen delen.

Victor was na de lezing in gesprek geraakt met een man over het snoeien van de viburnum carlésii, een heester met wasachtige roze-witte bloemen. Een van de meest geurende die ik ken. Meestal ben ik nogal verlegen in vreemd gezelschap, maar nu mengde ik mij in het gesprek. Ik had deze struik al jaren in mijn tuin. Nadat de man afscheid had genomen zetten Victor en ik ons gesprek voort. Hij vertelde bevlogen over de aanleg van zijn rotstuin en hoe hij zijn collectie succulenten uitbreidde. We besloten elkaars tuinen te bezoeken en eventueel planten te ruilen. Van een

buitenlandse vakantie had hij een stek van de doornappel meegenomen die bijna berucht was om zijn bedwelmende geur in de avond. Daar verheugde ik me op.

Onwillekeurig vergeleek ik hem met Richard, de enige man die ooit in mijn leven was geweest. Victor had prachtig donker haar dat lichtgrijzend was aan de slapen en een mond vol gave tanden die bijna kitscherig blonken als hij lachte. Om de ringvinger van zijn linkerhand had een

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(26)

ring gezeten, de afdruk was nog goed zichtbaar. Ik schatte hem van mijn leeftijd en bekeek hem wat aandachtiger.

‘Ben je huisvrouw of heb je een baantje?’ vroeg hij al laat op de avond.

‘Huisvrouw is ook een beroep’, zei ik.

‘Zodoende heb je natuurlijk ruim tijd voor de tuin’, constateerde hij. Ik vertelde van mijn werk in de kliniek en dat ik au fond juist weinig vrije tijd had.

‘Heb jij ook te maken met psychiater Hanekamp?’

‘Ja natuurlijk, ik heb patiënten van hem in mijn programma. Hoezo?’

‘Breek me de bek niet open.’ Victor keek van me weg en volgde met zijn ogen enkele mensen die aan de bar afrekenden. Het was plotseling gespannen stil tussen ons geworden. Ik moest iets zeggen, ik voelde dat hij dat verwachtte. Was hij een patiënt van Hanekamp geweest?

‘Het klinkt alsof je nare ervaringen met hem hebt.’

‘Reken maar. Hij heeft zich als huisvriend wat al te intensief bemoeid met mijn scheiding een half jaar geleden. Zijn vrouw en hij kwamen regelmatig bij ons over de vloer maar ze hebben rigoureus de kant van mijn ex gekozen. Ik zit in een rot gevecht gewikkeld over de kinderen. Die wil ik per se regelmatig zien maar hij heeft als getuige verklaard dat ik agressief zou zijn geweest. Dat heeft me gekwetst.

Daarmee is hij over de schreef gegaan. Zo'n uitspraak kan voor de rechter wel degelijk van invloed zijn op het vonnis. Dat laat ik niet op me zitten. Ik heb er een klacht over ingediend bij het Medisch Tuchtcollege en die zaak heb ik gewonnen. Hij heeft een berisping aan zijn broek.’ Victor had snel gesproken alsof hij in de korte tijd die nog restte voor het sluitingsuur mij zijn levensverhaal niet wilde onthouden. Zijn ogen schoten vuur.

‘Ik kan me dat van Hanekamp niet voorstellen.’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(27)

‘Die vent deugt niet.’

Wat moest ik ertegen inbrengen? Bijna alle bezoekers waren naar huis. De kastelein maakte aanstalten om zijn zaak te sluiten. Ik voelde me niet meer op m'n gemak.

‘Hanekamp werkt heel hard, hij is ook aardig voor de patiënten.’ Mijn woorden klonken weinig overtuigend. Ik was enkele malen op zijn kamer geweest voor overleg.

Meestal zag ik hem op de periodieke patiëntenbesprekingen of in de gangen op weg naar vergadering zus of zo. Hanekamp speelde sinds zijn komst een actieve rol in de politiek van de kliniek. Het gerucht ging dat Courtens en hij in een machtsstrijd verwikkeld waren. Ik had er weinig van gemerkt want het speelde zich allemaal af op de eerste verdieping, buiten mijn gezichtsveld.

Enkele weken later belde Victor mij op. Een bezoek aan elkaars tuin had toen al plaatsgevonden en daarbij had hij mij uitgebreid deelgenoot gemaakt van de zorgen om zijn kinderen.

‘Wat vind je ervan om op zondagmiddag hierheen te komen, dan kun je kennis maken met mijn dochters?’ vroeg hij.

Omdat ik wekelijks mijn moeder bezocht en daar niet van af wilde wijken stelde ik de zaterdag voor.

‘Dat is onmogelijk want mijn ex zal nooit toestemmen in een andere bezoekdag.’

Ik wist niet zo snel een oplossing te bedenken. De teleurstelling aan de andere kant van de lijn was voelbaar.

‘Jij schildert toch met patiënten? Heb je dat weleens met kinderen gedaan?’

‘Ik heb enige tijd in een kinderbeschermingsinternaat gewerkt.’

‘Zou je zoiets niet met mijn dochters willen doen... ik bedoel... jij kunt misschien bekijken... die scheiding, ik vraag me steeds af wat dat voor ze betekent.’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(28)

Het was mij in de paar weken dat ik hem kende wel duidelijk dat de huwelijksoorlog waarschijnlijk ongewild, maar toch, over de ruggen van de kinderen werd uitgeknokt.

Ik besloot een van mijn zusters te vragen of ze aanstaande zondag moeder voor één keer kon bezoeken.

Op maandagmorgen stond een korte bijeenkomst op het programma met de psycholoog Hans Salemans en de arts Gerrit Venema. Een van hun patiënten, een vrouw van middelbare leeftijd, die al geruime tijd was opgenomen, had enige bezigheden buiten de verblijfsafdeling nodig.

Venema en ik stonden in de kamer van Salemans voor het raam en konden zien hoe hij staande werd gehouden door Courtens.

‘Dat kan dus nog wel even duren’, zei ik en ging zitten.

‘Heb je het druk?’ vroeg hij en draaide zich naar mij toe. ‘Gisteren heb ik met twee meisjes getekend en verhaaltjes gemaakt. Ik ben er nog van onder de indruk hoe goed kinderen in staat zijn hun situatie te verbeelden.’

Omdat ik zag dat hij geïnteresseerd was in mijn verhaal vertelde ik iets over de achtergrond zonder overigens de naam van Victor te noemen.

‘Heten die meisjes Freya en Karin?’

‘Ja. Hoe weet je dat?’

‘Ik ken die kinderen. Dat kan bijna niet missen. Ze zijn bevriend met mijn dochter en komen dus regelmatig bij ons over de vloer. Die problemen liggen er duimendik bovenop. Mijn vrouw heeft vrijwel dagelijks contact met hun moeder.’

De secretaresse kwam binnen met koffie en dossier en verdween weer. Hij hield even op met zijn gesprek en speelde intussen met de briefopener van Salemans. Ik was perplex over wat hij vertelde. Het stomme toeval.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(29)

‘Er scheiden zoveel mensen. Dat hoeft toch niet per se op een geweldig drama uit te lopen voor de kinderen. Ik heb hem aangeraden om een MOB in te schakelen, meer kan ik ook niet doen. Wellicht kunnen die tussen de ouders bemiddelen. Volgens mij is dat het enige waar het om draait.’

‘Wij hebben ook zoiets aan de moeder gezegd. Maar dat zal niet meevallen want ze staan als kemphanen tegenover elkaar. Zij wil van geen inmenging weten. Maar ik ben het helemaal met je eens.’

‘Misschien kan Hanekamp iets doen. Hij schijnt bevriend te zijn met de moeder.’

Victor had mij verteld dat Hanekamp bij de rechtbank ook optrad als haar

behandelend arts en met zijn eigen vrouw spullen uit de boedel had opgehaald. Hoe graag ik Victor ook had geholpen, ik voelde me ver buiten deze affaire staan en ik had ook zo'n gevoel dat ik mijn vingers hieraan niet moest branden.

Hans Salemans kwam binnen, hing zijn jas aan de kapstok en ging zitten.

‘We moeten het helaas kort maken want over een kwartier is er een spoedvergadering voor de staf waar ik bij moet zijn.’

Hij klonk nogal verontrust. Ik kreeg enige gegevens over de patiënte. Mevrouw moest geactiveerd worden. Ze zat al maanden op dezelfde stoel en niemand begreep wat er precies aan de hand was. ‘Laat haar maar wat schilderen of zo, alles wat je doet is goed, als ze maar iets doet.’ Ik knikte en maakte quasi enkele aantekeningen.

Moest ik het straks wel begrijpen en ook nog een therapeutisch antwoord hebben?

In enkele minuten stond ik weer op de gang. Voordat ik door de klapdeur wilde, hield Venema me nog even staande. ‘Misschien dat mijn vrouw haar kan vertellen dat jij de meisjes gisteren hebt

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(30)

gezien. Of heb je daar bezwaar tegen?’

‘Waarom zou ik?’

‘Kon zijn. Zou jij niet met de moeder willen praten?’

‘Als ze daar behoefte aan heeft dan wil ik dat wel doen. Ik kan haar zeggen wat ik hem heb gezegd, meer niet.’

‘Ik zie die kinderen iedere dag.’

‘Ik begrijp het. Weet jij hoe laat het is?’

‘Bijna half tien.’

‘Dan heb ik nog even tijd.’

Ik liep door naar de kamer van Peter Beekman. De laatste maanden had ik er steeds meer behoefte aan om over mijn werk te praten. De bestaande overlegstructuren waren zakelijk en efficiënt maar weinig persoonlijk. De deur van zijn kamer stond open. Net toen ik wilde kijken of hij aan tafel zat, kwam zijn secretaresse binnen met de plantegieter.

‘Hij is er niet hoor. Er is een spoedvergadering’, zei ze.

‘Wanneer is hij bereikbaar, denk je?’

‘Misschien rond drie uur.’

‘Dat is moeilijk. Dan ben ik net bezig.’

‘Is het dringend?’

‘Nee, ik probeer morgen wel weer.’

Ik haastte me naar mijn atelier om de komende afspraak voor te bereiden. Intussen dacht ik na over de patiënte die voor iedereen een raadsel leek te zijn. De oplossing die van mij verwacht werd, bedrukte me. Ik begreep vaak geen snars van het vreemde gedrag en wist nog minder hoe het aangepakt moest worden, maar bij wie kon ik die zorgen kwijt? In de oude kliniek waren zulke vragen gewoon niet aan de orde, daar hadden ze er wel andere methodes op nagehouden, iedereen moest bezig zijn en verder geen gedonder. Elektroshock, waar de meesten als de dood voor waren of onder het spanlaken, dat wilde wel helpen. Het washok, daar werd ook

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(31)

weleens iemand ingestopt.

De deur vloog met een zwaai open. ‘Daag Louise, dag kind, mooi weer vandaag, ik ga de zon schilderen, eerst een sigaretje.’ Met veel lawaai werd de stoel verschoven, caballero en aansteker uit het handtasje gevist, diep geïnhaleerd en met kracht weer uitgeblazen. De goudkleurige oorbellen hingen bijna tot op haar schouders. Ze voelde eraan terwijl haar blik door het raam op de wolken werd gericht.

‘Waar zijn de anderen?’

‘Die komen zo.’

Het was de groep vrouwen uit de oude kliniek die wekelijks twee keer bij me kwamen. Omdat er van verplicht werken geen sprake meer was cultiveerden ze iedere dag zoiets als het zondagsgevoel. Rouge en lippenstift kwamen er aan te pas, armbanden en gouden kettingen. Soms een corsage. We dronken koffie en ze vertelden over alles wat ze meemaakten. Soms speelden we met vingerverf op papier of met klei. De verwondering en voldoening om een eigengemaakt beeldje, gebakken en wel, in je handen te houden was groot. Grote vellen papier werden beschilderd met net zo grote gebaren en felle kleuren. Ze waren al zo lang opgenomen dat ze tot de groep chronische patiënten hoorden. Ik wist zo goed als niets van hun achtergrond.

Hadden ze geen heimwee naar familie, naar vroeger?

Het liefst had ik hen mee naar huis genomen.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(32)

3

Ze had nooit gedacht dat tijd, zo vroeg in haar leven, in zo'n ruime mate voorhanden zou zijn. Iedere morgen, al bij het openen van haar ogen, begon ze af te tellen. De dag was ingedeeld. Een kwartier voor het stof afnemen in de kamer. Drie kwartier voor het schoonmaken van de keuken. De kat kreeg 's morgens en 's middags iets te eten en om zes uur of daaromtrent zijn volle maaltijd. Om de twee dagen werd het hele huis gezogen. Volgens schema was daar anderhalf uur voor uitgetrokken. Niet dat ze zich daar zo strak aan hield, maar het was een houvast dat ergens in een la een richtlijn voor de dag lag.

Frederik streek langs haar benen. Toen ze uit de kast een blikje pakte, liep hij voor haar uit naar de bijkeuken waar hij meestal gevoerd werd. Soms zette ze zijn bord aan de andere kant van de tafel als ze zelf ging eten, maar omdat hij dan al een volle maag had, bleef hij keurig tegenover haar op de stoel zitten. Bij de laatste jaarwisseling had ze hem een glas wijn ingeschonken maar dat had ze later zelf opgedronken.

Lenig voor zijn vijftien jaar sprong hij op de koelkast waar hij dagelijks zijn eten geserveerd wenste te zien. Terwijl ze het blikje opende, stak hij ongeduldig zijn poot uit.

‘Moment meneer’, zei ze en duwde hem iets opzij.

De kerkklok sloeg half een. In de kliniek zouden de patiënten hun warme maaltijd nu al op hebben. Dan moest ze nu ook maar iets eten. Ze nam brood uit de trommel, boter en kaas uit de koelkast en een mes uit de la. Met zorg smeerde ze tot aan de randen zodat de boter ieder plekje van het brood bedekte. Het heft werd war-

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(33)

mer in haar handen. Ze keek naar de gekartelde rand en de scherpe punt. Dat was het natuurlijk. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht. Ze sneed de boterham doormidden, en nog een keer en nog eens zodat er nu zes stukjes op haar bord lagen.

Ze trok de la weer open, schoof even met het bestek heen en weer en vond het vlijmscherpe vleesmes. Voorzichtig ging ze er met haar vinger langs. Het kon zo in haar handtas meegenomen worden.

Moest hij werkelijk dood?

Ze voelde tranen opkomen alsof ze nu al bij zijn begrafenis stond. Brandstichters begeven zich ook onopvallend tussen het toekijkend publiek. Huilende vriendinnen zouden aan zijn graf staan, een ex-vrouw, inmiddels misschien wel twee, en veel personeelsleden uit de kliniek. Ook al diegenen die hem uit afgunst hadden gehaat om zijn vroegtijdige benoeming. Tijdens de preek zou zij vanuit het middenschip naar voren stappen en roepen dat hij er zelf om gevraagd had. Had-ie me maar serieus moeten nemen.

‘Ik beloof je dat ik je zo spoedig mogelijk schrijf.’

Ze had er smalend om gelachen.

‘Ja hoor, volgende week al’, had hij er nog grootmoedig aan toegevoegd. Dat was alweer een half jaar geleden. Iedere dag keek ze met spanning uit naar de post en eigenlijk ging het al jaren zo. Ze had er schoon genoeg van.

‘Ik begrijp jouw probleem niet, Louise. Kun je het nog eens voor me op papier zetten?’

Mijn god, hoe kon die man ooit zijn patiënten begrijpen die vaak zo cryptisch spraken? Zich verschuilen achter smoesjes. Mooie therapeutische troep daar. Een moordenaarshol, dat was het. Voordat ze het mes tussen zijn ribben stak, zou ze hem eraan herinneren hoe ze beiden, nog voor zijn benoeming, geheime vergaderin-

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(34)

gen hadden bijgewoond, waarin uitvoerig werd gesproken over de miserabele werkomstandigheden, tegen de wil van Peter Beekman, een angsthaas van de bovenste plank. Hoe langer ze er over nadacht, hoe onmogelijker de situatie werd. Ze kon niet meer terugkomen op haar besluit. Ze moest hem afstraffen. Jij bent zelf een

machtsvreter, zou ze hem toebijten. Ik was gewaarschuwd maar ik wilde niet luisteren.

En waar sta ik nou met mijn waardevolle dienstjaren? Verdomme. Zeg op kwajongen!

Verdomme, verdomme. Zo hard als ze kon sloeg ze met haar vuist op het aanrecht maar daar stond net het kuipje met boter. De inhoud sloot week om haar hand. Een moment keek ze verslagen om zich heen. Ze klemde haar kaken op elkaar en verbeet zich om niet te huilen. Toen pakte ze de keukenrol uit een kastje en begon haar hand schoon te vegen terwijl haar hart bonkte van opwinding. Gelukkig geen vlekken op haar jurk. De kat wilde naar buiten. Met een elleboog opende ze de deur en keek hem na.

Een uur later stapte ze in de stadsbus.

*

Sinds enkele dagen heerste er een nerveuze sfeer in de kliniek. In de pauze gonsde het van de geruchten maar niemand wist precies wat er gaande was. Op de eerste verdieping waar staf en directie waren gevestigd, werd de ene bespreking na de andere gehouden. Victor had nog een paar keer geprobeerd me te spreken maar ik had drukte voorgewend om zijn lange verhalen te ontlopen. Dat speet me wel want ik kon niet zeggen dat hij me onverschillig liet. Het was alleen zo dat ik na mijn werk, meer dan vroeger, behoefte had aan rust. Ook andere afspraken in de avonduren vermeed ik. Gelukkig was er

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(35)

nu wel, op mijn verzoek, een wekelijkse afspraak met Peter Beekman tot stand gekomen om mijn werk te ‘evalueren’. Dat kwam er grotendeels op neer dat ik hem informeerde over mijn agenda want van het therapeutische hoe en waarom had hij natuurlijk ook geen kaas gegeten.

Een week na mijn gesprek met Venema, juist toen ik de kamer van Peter Beekman verliet, kwam ik Hanekamp tegen. Ik groette hem zoals gewoonlijk maar hij keek strak voor zich uit. Zeker met zijn hoofd nog in het gevecht met Courtens, dacht ik en ging naar beneden. Vreemd genoeg herhaalde zich dit twee dagen later. Ik voelde me voor gek staan want zo breed waren de gangen nu ook weer niet dat je elkaar niet zou verstaan. Ik keek hem na terwijl hij op de pas benoemde jonge psychiater Blokland toeliep. Ik was verward omdat ik niet wist of het opzet of toeval was.

Frits stond al bij de deur op me te wachten.

‘Wat ben je vroeg vandaag. Heb je al ontbeten?’

‘Ja’, zei hij lusteloos. Hij hield zijn hoofd gebogen en wiebelde nerveus van de ene voet op de andere. Als een gedwee schaap liep hij achter me aan de kamer in.

Zijn kleren zaten weer vol etensresten. Zoiets riep herinneringen op aan de laatste jaren van mijn vader. Ik kon er niet tegen. Frits ging meteen zitten, zijn blik starend op de grond gericht.

‘Wil je tekenen of schilderen vandaag’, vroeg ik.

Hij zat weer zo dicht als een oester. Ik zag het aan de doffe blik in zijn ogen.

‘Ben je gisteren naar je ouders geweest?’

Met een ruk ging zijn hoofd omhoog en keek hij me doordringend aan.

‘Waarom zit ik hier nog steeds? Ben ik achterlijk?’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(36)

Ik zocht naar een passend antwoord maar nog voor ik iets zinnigs kon bedenken zei hij: ‘Is het soms de schuld van mijn moeder dat ik niet voor mezelf kan zorgen of komt dat omdat ik niet genoeg verstand heb? Ik ben maar vier jaar op school geweest.

Kan ik nu nooit de mavo halen? Hitler was toch ook een geleerde man, zuster? Hij kwam in 1932 aan de macht. Dat heb ik op school geleerd. Konden de soldaten hem niet naar de gevangenis brengen omdat hij zo'n slechte vent was?’

‘Er waren te veel mensen die dachten dat hij het goed bedoelde.’

‘Hebt u ook een hekel aan hakenkruisen, zuster?’

‘Ja, nogal. En jij?’

‘Veel mensen worden kwaad als je van hakenkruisen houdt. Dat mag niet. Wat hebben ze tegen de joden, zuster?’

‘Dat is een lang verhaal. Zal ik koffie voor je halen?’

‘Ja, met veel suiker.’

‘Wil je vandaag niet iets doen? Een soldaat boetseren bijvoorbeeld?’

‘Ik heb geen zin, zuster.’ Ik ook niet, dacht ik en stond op.

‘Ik ben zo terug.’

In de recreatiezaal stonden diverse containers vol koffie en thee. Patiënten en therapeuten kwamen uit de ateliers om hier te pauzeren. Ik vulde twee kopjes en liep weer naar Frits. Hij gooide vier suikerklontjes in het kopje, een zakje melk, roerde wild zodat de koffie over de rand spatte en dronk het in één teug leeg. Bruine druppels bleven in zijn snorharen hangen.

‘Heb je een zakdoek om je mond af te vegen?’

‘Ja’, zei hij en streek er met een mouw langs.

‘Als God nog op aarde was zou hij dan ook kwaad op de joden zijn?’

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(37)

‘Jezus was toch zelf een jood.’

‘Dus God was ook een jood?’

God een jood? Hoe zat dat dan? Was God een jood? Maar het antwoord op zijn vraag was al niet meer nodig.

‘De duivel heeft hier alles verpest. Die heeft de aarde verpest. Hebben de joden ook een hemel?’

‘Als jij en ik een hemel hebben dan hebben de joden die ook.’ Waarom negeerde Hanekamp mij?

‘Ik ga liever naar de hel. Ik heb al zoveel geleden op aarde en dan weet je al wat de hel is. De hemel daar weet ik niks van.’ Hij boog weer zijn hoofd. Zijn ongekamde blonde haren staken naar alle kanten.

‘Kom, we gaan boetseren.’

Maar de homp klei die ik voor hem op tafel zette, raakte hij niet aan. Was Hanekamp ontevreden over mijn werk? Had een van zijn patiënten zich over mij beklaagd?

‘In de hemel heb ik toch niks te zeggen. Daar is God de baas, net als hier.’

‘Wat zou jij doen als je veel macht had?’

Ik pakte zijn handen vast, keek hem aan en probeerde zijn aandacht te vangen.

Een moment priemde zijn blik zich in de mijne. Maar hij trok zich terug en boog weer het hoofd. Wat doe ik hier, dacht ik. Zijn noodlottig leven, zonder enig uitzicht, verlamde me. Moest ik mijn handen niet troostend rond zijn gezicht leggen? En toch voelde ik op dit moment geen spoor van bezorgdheid, zijn ongewassen uiterlijk wekte eerder afkeer bij me op. En daar krijg ik salaris voor, dacht ik.

Frits tilde zijn hoofd weer op en boog naar me toe.

‘Zuster, denkt u nooit: was God maar hier? U weet toch dat ik geen macht heb. Ik zit hier in een gekkenhuis en heb niet eens geld. Geld is macht, dat weet u toch ook.

Als je geld hebt kun je een pistool kopen en jezelf door

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(38)

de kop schieten en dan word je meteen duivel en dan ben je de baas.’ Plof. Hoofd weer naar beneden. Ik keek op de klok.

‘Ik ben een slecht mens, zuster. Waarom wil de duivel me dan niet helpen?’

‘Kan niemand anders je helpen, denk je?’

‘De duivel heeft meer macht en God stelt je alleen maar op de proef. Ik moet niks van God hebben.’

Het klonk zeer beslist. Wat moest ik hier nog tegenin brengen? Wie had zijn krankzinnigheid op Gods rekening geschoven? Het toppunt van de wanhoop was hij allang voorbij. Het maakte voor hem niet uit waar of bij wie hij zijn gedachten de vrije loop liet. Bij mij, op de afdeling of bij een toevallige voorbijganger.

‘U bent een vrouw, hè zuster? Bent u getrouwd?’

‘Nee, ik ben alleen.’ Ook alleen, had ik bijna gezegd en dacht aan Victor. Met een ruk draaide hij zich om en keek nu ook op de klok.

‘Het is tijd zuster, mag ik weer naar boven?’

‘Je bent er pas. Vertel eens hoe het gisteren was. Wat heb je thuis gedaan?’

‘Niets. Mag ik nu naar boven?’

Resoluut pakte hij de homp klei, deponeerde die in de emmer en veegde zijn handen schoon aan de trui. Het verplichte nummer zat er weer op. Zonder nog op antwoord te wachten verdween hij door de deur naar boven. Hitler, God, de duivel en de joden nam hij mee om ze volgende week in een iets andere vorm weer voor me te etaleren. Ik bleef met de kater zitten.

In de diverse gangen van de parterre bevonden zich de ateliers. De meeste collega's hadden de ramen die in de deuren zaten min of meer dicht geplakt. De een met een affiche, de ander met kleurig papier of een kunstig macramé gordijn. Toch probeerde ik tussen de kieren door

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(39)

naar binnen te kijken. Maar wat ik kon zien was niet meer dan het tafereel dat zich ook in mijn atelier, uur in uur uit, afspeelde. Bezige patiënten, apathische patiënten, een therapeut. De werkzaamheden in overeenstemming met het plaatje op de deur.

Wat er precies therapeutisch aan was, kon ik niet zien en die vraag hield me juist zo bezig. Hoe was Frits te genezen? Kon ik daar überhaupt een rol in spelen? In de oude kliniek had ik vaak onbekommerd plezier gehad en gelachen met de vrouwen. Hun cryptische verhalen hadden mij niet vreemd in de oren geklonken. Ik kon er verbaasd naar luisteren. Soms kwam er pure poëzie uit hun mond. Wat was er sindsdien veranderd behalve de huisvesting? Niet de patiënten. Ik liep weer terug naar mijn atelier en keek in de kast naar het assortiment materialen. Mooi vond ik al die kleuren en soorten papier, verf en stiften. Alles wat ik nodig meende te hebben, was er.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(40)

4

Stadsbussen stonken. Desondanks stapte Louise geregeld in voor een ritje tot in het centrum. Mensen die werkten, moesten de stinkbus ook verdragen, vond ze. De weg terug liep ze in precies achtentwintig minuten, althans, als ze niet werd gehinderd door rode voetgangerslichten of schoenen met een iets te hoge hak.

Kennelijk had de chauffeur haast. Hij trok fors op, maakte op de korte afstand tussen twee haltes een hoge snelheid om dan weer abrupt te stoppen.

Louise hield zich vast aan de leuning van de stoel voor haar. De boterham die ze zojuist gegeten had, lag zwaar op haar maag, een overgevoeligheid voor het openbaar vervoer die ze van haar moeder had geërfd. Ze opende haar handtas en voelde zonder erin te kijken of het mes er nog zat. Beurs, zakdoek, lippenstift, sleutelbos, mes en vulpen. Naast haar zat een man met een beschadigd oog zoals ze dat bij honden weleens had gezien. Een soort blinde vlek. Richard had ook zo'n oog. Hij was priester geworden. Dat was lang geleden. Ze zag het allemaal weer voor zich. Het moment waarop ze verslagen met zijn brief in de hand had gestaan waarin hij haar zijn besluit liet weten. De jurk die ze toen droeg lag op zolder in een doos en in een oude agenda stak nog een verdorde roos die ze ooit van hem had gekregen.

De man tikte op haar arm. Ze schrok toen ze recht in het oog keek.

‘Weet u of deze bus naar het station gaat?’

‘Ja. Ja.’

De man knikte en keek naar buiten. Toen ze haar

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(41)

voeten verschoof voelde ze iets raars onder haar zolen. Een moment dacht ze aan een dooie muis maar het was een geknakte narcis. De chauffeur trok zo snel op dat ze tegen de leuning werd gedrukt. Louise moest bijna kokhalzen. Haar kwaadheid verdween langzaam maar in plaats daarvan voelde ze een toenemende behoefte om te huilen. Ze keek naar buiten om vooral maar niet het oog van de man te hoeven zien. Plotseling ontbrak het haar aan energie, ze werd bijna duizelig van vermoeidheid.

Toen de bus op het Vrijthof kwam, stapte ze uit. Waar maak ik me druk om, dacht ze, maar tegelijkertijd wist ze ook dat de woede zich zou herhalen. Het gevecht met de kliniek dat in haar opkwam en weer wegzakte, was de laatste jaren een vast patroon in haar leven geworden.

Ze slenterde lang door de stad. Het was al volop voorjaar in de etalages. Zacht groen, zacht blauw, zacht roze. De zwarte jurk die ze droeg viel uit de toon en haar oorspronkelijke plan kwam haar nu wat belachelijk voor.

Ze kocht een tijdschrift en verdween in een lunchroom.

Het was half vijf in de middag. Louise was moe. Ze kon lopend naar huis of met de bus. Vandaag ben ik een onderwijzeres, dacht ze. Ik heb de hele dag voor de klas gestaan. De kinderen waren lastig maar ze had de problemen geklaard. Na zo'n dag hard werken kon ze beter de bus nemen. Ze kocht groenten en vlees voor het avondeten en runderhart voor de kater. Daarna haastte zij zich tussen andere werkende vrouwen die ook nog op het laatste nippertje hun boodschappen deden naar de bushalte.

Terwijl ze de straat inliep waar ze woonde, besefte ze dat ze met veel tegenzin naar de huissleutel zocht. In de handtas voelde ze de scherpe kant van het vleesmes en

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(42)

trok snel haar hand terug. Enkele druppels bloed zaten als rode wratten op het topje van haar middenvinger.

De kater lag in de vensterbank en rekte zich uit toen hij haar voetstappen hoorde.

Ze tikte tegen het raam en riep zijn naam. Nog slaperig lui hield hij zijn ogen gesloten.

Alleen zijn linkeroor draaide even in de richting van het geluid. Ze kende dat wel van hem.

Toen ze de voordeur opende, stond hij met geheven staart miauwend tegenover haar in de gang. In de badkamer vond ze een pleister voor haar bloedende vinger.

*

Frederik stak net zijn poot uit naar de blinde vink op mijn bord toen de telefoon rinkelde. Omdat ik zo gauw niet wist waar ik mijn eten moest laten nam ik het mee naar mijn bureau. Ik pakte op en noemde mijn naam. Stilte. ‘Hallo’, riep ik maar niemand liet zich horen. Ik bleef nog enkele ogenblikken met de hoorn aan mijn oor staan en legde neer. Nauwelijks had ik de eerste hap eten in mijn mond toen er weer gebeld werd. Ook nu kwam er geen reactie op mijn naam. Wel hoorde ik heel zacht ademhalen. Dacht ik eerst nog dat het om een vergissing ging, nu was ik er van overtuigd dat iemand welbewust een spelletje met mij speelde. Ik verbrak de verbinding en een beetje verstoord vervolgde ik mijn maaltijd. De kater was inmiddels vertrokken naar zijn kussen op de hoek van het aanrecht van waaruit hij me scheef bekeek. ‘Ik hengel toch ook niet in jouw bak’, riep ik. Hij draaide zijn kop van mij vandaan alsof hij voorlopig geen blik meer met mij wenste te wisselen.

Ik bracht die avond voornamelijk door met huishoudelijk werk. Belde met mijn moeder in het bejaardenhuis en met een van mijn zusters zodat er voor schilderen

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(43)

weinig ruimte bleef. Voor het slapen gaan realiseerde ik mij hoe gelukkig ik met mijn werk in de kliniek was. Afgezien van de vragen die ik had, gaven de contacten met de meeste patiënten mij veel voldoening. Ik telde hun namen op mijn vingers.

Negentien mensen zag ik wekelijks. Sommigen een uur, anderen een hele morgen of middag. Gelukkig verdwenen ze niet allemaal, zoals Frits, na een kwartier.

De volgende morgen liep ik tussen twee afspraken door naar een verblijfsafdeling voor kort overleg. Op de trap hoorde ik de stem van Hanekamp. Plotseling was dat vreemde gevoel er weer. Hij was in gesprek met een nieuwe vrouwelijke arts. Zij knikte mij toe terwijl ze me passeerde maar Hanekamp keek straal langs me heen.

Ik bleef staan. Nu wist ik het zeker. Dit kon geen toeval meer zijn. Ik haastte me naar mijn afspraak maar direct daarna ging ik naar de kamer van Peter Beekman. Hij kwam juist de deur uit.

‘Kan ik je heel even spreken?’

‘Ja natuurlijk Louise,’ zei hij, ‘kom binnen.’

‘Ga even zitten.’ Ik trilde inwendig.

‘Weet jij wat er met Hanekamp is?’

‘Hoe zo?’

‘Hij groet me niet meer.’

Peter Beekman leek even na te denken.

‘Ik weet zeker dat hij me welbewust negeert. Ik begrijp dat niet.’

Hij wreef door zijn baard, vouwde zijn handen samen en zei: ‘Ik zou het niet weten.’

‘Als er iets is, waarom zegt hij dat dan niet gewoon?’

Van een collega had ik gehoord dat de psychiater en de socioloog neven van elkaar waren. Peter Beekman stond op en beloofde zijn voelhorens eens uit te steken maar hij sloot niet uit dat er sprake van toeval was. Misschien

Rosalie Sprooten, Muren van glas

(44)

was Hanekamp gewoon in gedachten geweest en had ik zijn gedrag ten onrechte gevoeld als een negeren van mijn persoon. Hij moest nu helaas gaan maar aanstaande maandag stond er toch weer een afspraak in de agenda zodat we dan verder over de zaak van gedachten konden wisselen. Binnen enkele minuten stond ik weer op de gang en ging hij naar een bespreking.

Ik kon me hierna moeilijk concentreren op mijn werk. Het lukte me niet om het voorval uit mijn hoofd te zetten. Ten slotte werd het piekeren zo hinderlijk dat ik besloot aan het einde van de middag naar hem toe te gaan. Ik belde zijn secretaresse voor een korte afspraak met dokter Hanekamp. Nee, dokter Hanekamp had vandaag geen minuut ruimte meer in zijn agenda, er was zoveel te doen. Ik groette haar. In de middagpauze reed ik even naar mijn huis. Wandelend door de tuin at ik wat fruit en haalde diep adem om de nervositeit te ontladen. Ik snoof de geur op van aarde en gras. Frederik zat in de tuin van de buren op een paal en leek me te observeren. ‘Dag kat’, riep ik en ging weer terug naar de kliniek.

Laat in de middag stapte ik in de lift naar de eerste verdieping en nam de trap weer naar beneden. Ik liep enkele gangen door en weer naar boven. Hanekamp was in geen velden of wegen te bespeuren. Pas twee dagen later, op vrijdagmiddag, passeerde hij me toevallig toen ik uit de kamer van de afdelingssecretaresse kwam. ‘Dag dokter’, zei ik nogal nadrukkelijk. Hij keek strak voor zich uit. Zijn openhangende witte jas ruiste aan mij voorbij. Weer was ik uit het veld geslagen. Besluiteloos stond ik in de deuropening. ‘Is er iets?’ vroeg Maria. Zonder te antwoorden liep ik achter Hanekamp aan. Hij was al door de klapdeur om naar de lift te gaan. Het hart klopte in mijn keel toen ik voor hem stond, zodat hij wel naar me moest kijken.

Rosalie Sprooten, Muren van glas

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met één hand hield hij de vissen tegen maar kon daarmee niet voorkomen dat sommigen in de bak vielen alsof ze weer met het water mee wilden, door de afvoer naar de Geul en misschien

14 april 2020 – Anheuser-Busch InBev (Euronext: ABI) (NYSE: BUD) (MEXBOL: ANB) (JSE: ANH) (“AB InBev” of de “Vennootschap”) kondigde vandaag aan dat het haar

Proces en procedure ontslag beschermde werknemers.. Tips

Financiering uit bijdragen van leden zonder stemrecht.. Financiering uit bijgedragen (gratis of quasi gratis)

Jeroen Léaerts, de auteur van dit boek, heeft op een duidelijke en bevat- telijke wijze een zeer praktische handleiding samengesteld voor eenieder, professioneel en niet

De boom is circa 14-15 meter hoog, met een schitterende sterk afhangende kroon die veel licht doorlaat en een mooie gele herfstkleur.. Betula

Maar ondanks dat een van zijn klasgenoten hem ‘bang van aard’ noemt, heeft dat Huub Houben in de oorlog er niet van weerhouden zich actief tegen het nationaal socialisme te keren..

Het eerste en laatste blad bevatten de voorwerpen of gedeelten van voorwerpen, waarmede de plekken, die in het prentenboek wit gelaten zijn, gevuld moeten worden.. De voorwerpen