• No results found

Indische Letteren. Jaargang 32 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Indische Letteren. Jaargang 32 · dbnl"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Indische Letteren. Jaargang 32

bron

Indische Letteren. Jaargang 32. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2017

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ind004201701_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

1

[Nummer 1]

Redactioneel

Voor onze Werkgroep is het jaar goed begonnen. We kunnen terugzien op een geslaagd symposium: 130 jaar later. Nieuwe perspectieven op Multatuli in het Leidse Academiegebouw, dat door vele belangstellenden is bijgewoond. Het werd

georganiseerd door Jacqueline Bel en Rick Honings, maar onze Werkgroep was daar ook nauw bij betrokken. Een week later, op vrijdag 3 februari, werd in het

Lipsius-gebouw, eveneens in Leiden, een lezingenmiddag gehouden met als thema:

‘Indië herinnerd’. Het programma bestond uit een vijftal lezingen. De tekst van vier daarvan treft u in deze aflevering aan. Caroline Drieënhuizen sprak over Mevrouw van Kleyntjes: een Ambonese tuin & vrouw in de Nederlandse herinneringscultuur.

Onder de titel Geschoten in Indië belichtte Arnout Arps het geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog herinnerd in Indonesische oorlogsfilms.

Remco Rabens bijdrage was getiteld: De dagen van de grote uittocht. Indische literatuur en herinnering in de jaren vijftig. Lisanne Snelders tenslotte sprak over Verschillende visies. Intersectionaliteit in de culturele herinnering aan Indië en de afterlives van Pramoedya Ananta Toer, Tjalie Robinson en Hella Haasse. Bovendien kunt u hier een bijdrage aantreffen van Gerard Termorshuizen: De dood van Herman Salomonson, alias Melis Stoke (1892-1942) herdacht door Top Naeff. Een naschrift.

Wat de komende activiteiten betreft: op 17 juni organiseren we samen met de gemeente Goes in de Grote Kerk aldaar een symposium over Vier eeuwen Zeeuwen in Azië. Het programma vindt u elders in dit nummer. Een nieuw initiatief van onze Werkgroep is de Indische Letterenlezing op 22 september in het Leidse

Academiegebouw. De lezing wordt gehouden door Elleke Boehmer, hoogleraar te Oxford - zij spreekt echter in het Nederlands. Nadere informatie in een volgend nummer. Dat geldt ook voor ons jaarlijks symposium op Bronbeek. De datum is 5 november en het thema is Koloniale celebrities/Indische beroemdheden.

We wensen u veel leesplezier.

(3)

2

Visies op verschil

De culturele herinnering aan Nederlands-Indië en het denken over verschil in de afterlives van Pramoedya Ananta Toer, Tjalie Robinson en Hella S. Haasse

*

Lisanne Snelders

Introductie: het verleden in het heden

Verhalen vormen onze beelden van Nederlands-Indië: via literatuur, films en rituelen

‘herinneren’ we ons het koloniale verleden.

1

Van de strijd tegen onrecht van Max Havelaar tot de onbedorven jeugd op de plantage uit Oeroeg of het jagen in het bos en het banjeren door de stad zoals we dat uit het werk van Vincent Mahieu en Tjalie Robinson kennen. Deze ‘culturele herinnering’ is geen statische verzameling van beelden en verhalen, maar is constant in beweging: verhalen krijgen onder invloed van ideologische en maatschappelijke veranderingen opnieuw betekenis, worden vergeten of aan de vergetelheid ontrukt.

2

Culturele herinnering vertelt daarom niet zozeer iets over het verleden zelf, maar vooral over de groep die dat verleden betekenis geeft en over het tijdsgewricht waarin dat gebeurt.

Het zelfbeeld van een verbeelde gemeenschap (imagined community) is voor een belangrijk deel gebaseerd op culturele herinnering.

3

Als we culturele herinnering bestuderen is het daarom niet alleen van belang om te kijken welk beeld van de geschiedenis eruit naar voren komt, maar ook welke in- en uitsluitingsprocessen erin geïmpliceerd zijn en wie zo wel en wie niet tot een verbeelde gemeenschap, zoals de natie, wordt gerekend.

In dit artikel bekijk ik aan de hand van drie kleine casestudies hoe het werk van Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en de Indonesische auteur Pramoedya Ananta Toer (opnieuw) betekenis heeft gekregen en hoe ideeën over het verschil tussen het ‘zelf’

en de ‘ander’, die hun basis hebben in het koloniale verleden, erin doorklinken en opnieuw worden vormgegeven.

4

De casussen zijn elk een afterlife (naleven) van de auteurs en hun werk. Literatuurwetenschapper Ann Rigney heeft laten zien dat afterlives van teksten en auteurs - van straatnamen tot filmadaptaties en van

schrijversmusea tot schilderijen - een vorm van culturele herinnering zijn. Afterlives

laten zien hoe literatuur, met daarin vertellingen over het verleden, door verschillende

(4)

3

groepen is toegeëigend en van betekenis is veranderd in relatie tot sociale en politieke contexten.

5

In de drie casestudies zullen we zien hoe het koloniale denken over verschil, waarin ras een belangrijke rol speelt, relaties aangaat met contemporaine discoursen over het denken over verschil, namelijk met discoursen over exotisme, over het verschil tussen de Eerste en Derde Wereld en over het multiculturalisme.

Denken over verschil: het zelf en de ander

De hier besproken auteurs hebben elk een andere positie in de culturele herinnering aan het koloniale verleden. De witte Nederlandse Hella S. Haasse staat in het centrum van de nationale culturele herinnering en de nationale literatuurgeschiedenis. Ze is bekend bij een breed publiek, veel gelauwerd en wordt ook wel de ‘grande dame’

van de Nederlandse literatuur genoemd. Tjalie Robinson (Jan Boon) heeft een meer dubbelzinnige positie:

6

als persoon staat hij bekend als de voorman van de Indische gemeenschap en zijn verhalen nemen een centrale plaats in binnen de Indische letteren, maar in de Nederlandse literatuurgeschiedenis is hij veel minder sterk

vertegenwoordigd.

7

In de culturele herinnering van de Indische verbeelde

gemeenschap neemt hij met andere woorden een centrale plaats in, terwijl hij in de nationale culturele herinnering een meer marginale positie heeft.

8

De Indonesische auteur Pramoedya Ananta Toer verwierf vooral in de jaren tachtig een vrij grote bekendheid, maar bleef grotendeels beuiten de culturele herinnering van Nederland omdat hij in het Indonesisch schreef. De drie auteurs worden dus in verschillende mate als ‘eigen’ beschouwd en hun perspectieven op het koloniale verleden zijn niet in gelijke mate doorgedrongen tot de culturele herinnering van Nederland als imagined community.

In vergelijking kunnen de afterlives van deze drie auteurs niet alleen iets zeggen

over de veelvormigheid van de culturele herinnering aan Nederlands-Indië, maar

ook over het denken over identiteit en verschil dat eraan gekoppeld is. In koloniale

discoursen werd voortdurend een tegenstelling geconstrueerd tussen het eigene (het

Westen) en het andere (het Oosten) die machtsverschillen moest legitimeren.

9

Ras,

een sociale en historisch veranderlijke constructie, speelde daarin een belangrijke

rol: witte Europeanen werden bovenaan de hiërarchie geplaatst, ‘inlanders’ onderaan.

10

Maar ook in de (voormalige) centra was en is ras een factor van belang. Toen het

nationalisme in de negentiende eeuw opkwam werd ras (in combinatie met

(5)

4

klasse) als onderscheidende factor voor nationaliteit beschouwd en ook het zelfbeeld van postkoloniaal Nederland (en Europa) is ‘geracialiseerd’ - in weerwil van ideeën over ‘kleurenblindheid’.

11

Dat zien we bijvoorbeeld terug in het gebruik van het begrippenpaar ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’. Daarin is de laatste categorie op symbolisch niveau niet-Nederlands en niet-wit (veelal islamitisch) gaan betekenen - iemand kan het Nederlands staatsburgerschap bezitten maar toch als ‘allochtoon’

buiten de verbeelde gemeenschap Nederland worden geplaatst.

12

Vanaf eind jaren zeventig, met de publicatie van Edward Saïds Oriëntalism in 1978 en de opkomst van de postcolonial studies, kwam er aandacht voor de manier waarop het westerse ‘zelf’ ten opzichte van de oosterse ‘ander’ werd geconstrueerd in onder meer imperialistische literatuur en kunst. In de nasleep van de Amerikaanse civil rights movement werd ook de contemporaine werking van ras en racisme in die periode kritisch onder de loep genomen. Hoewel het denken over verschil hierdoor beïnvloed werd en kritisch werd belicht, blijven koloniale ideeën tot op de dag van vandaag doorwerken, zij het soms in andere en meer impliciete gedaante. In Nederland hebben deze tradities bovendien vrij beperkt ingang gevonden in de academische studie van literatuur.

13

In hedendaags denken en spreken over identiteit en nationaliteit klinken koloniale discoursen over ras door. Paul Gilroy wijst daar in Postcolonial Melancholia (over met name Groot-Brittannië) op: ‘The imperial and colonial past continue to shape political life in the overdeveloped-but-no-longer-imperial countries.’

14

In haar boek White Innoncence (2016) stelt Gloria Wekker dat het denken over identiteit, ras en verschil ook in Nederland mede is geïnformeerd door een ‘cultureel archief’ (waarvoor we ook ‘culturele herinnering’ zouden kunnen lezen) dat terug gaat tot de koloniale tijd, waarin ideeën over de minderwaardigheid van zwarte mensen en de ‘onschuld’

van witte mensen liggen opgeslagen.

15

In de afterlives van Robinson, Pramoedya en Haasse die ik hier zal uitlichten zien we hoe de verbanden tussen koloniale en hedendaagse manieren van denken over verschil worden gelegd: in respectievelijk de receptie van Mahieus verhalen eind jaren vijftig, de verpakking van Pramoedya's werk als dat van een ‘Derde Spreker’

in de jaren tachtig en in verhalen over multiculturele vriendschappen naar aanleiding

van Oeroeg in 2009.

(6)

5

De ‘onnodig vreemde woorden’ van Vincent Mahieu: exotisme

Mahieu was het pseudoniem van Jan Boon (1911-1974), beter bekend als Tjalie Robinson, de auteur van ‘piekeransen’ over het Indische leven, de man achter het tijdschrift Tong Tong en mede-oprichter van de Pasar Malam. Hij verzette zich tegen het assimilatiebeleid van de Nederlandse overheid en stond een Indische identiteit voor, waarvoor hij zich inspireerde op de noties van de ‘marginal man’ en de mesties.

16

In de twee verhalenbundels van Vincent Mahieu (Tjies uit 1958 en Tjoek uit 1960) werkt hij dit denken over Indische identiteit uit in de Indische personages die erin de hoofdrol hebben. In de receptie van die bundels zien we hoe Mahieus werk tegelijkertijd wordt geprezen en als ‘anders’ wordt beschouwd.

17

Hier tekent zich een denken over verschil af waarin ideeën over ras een belangrijke rol spelen. Vaak gebeurt dat impliciet, bijvoorbeeld via exotisme, waarin ras niet altijd direct benoemd wordt maar wel verondersteld is.

18

Dat Robinson in zijn werk een perspectief laat zien dat in veel literatuur over Nederlands-Indië ontbreekt, namelijk het perspectief van Indo-Europeanen, wordt door verschillende critici opgemerkt, maar de evaluatie ervan verschilt.

19

Een voorbeeld is de recensie van Jan Greshoff van Tjies. De bundel heeft hem dan wel

‘oprecht leesvermaak’ geschonken, aan de inhoud ervan heeft hij ook aanstoot genomen. Greshoff schrijft:

Als de lezer enig gevoel voor schrijven bezit, erkent hij dat Mahieu in een bepaalde zin ‘goed’ schrijft, maar dat hij deze gave verspilt aan

minderwaardige onderwerpen: het valste en laaghartigste rapalje dat men zich denken kan.

20

Greshoffs kritiek heeft met name betrekking op het verhaal

‘Wharrrrr-wharrrrr-wharrrrr’ dat over een Indische jongen en zijn liefde voor zijn motorfiets gaat. Pamela Pattynama betoogde in 2012 dat Mahieu met het verhaal een poging doet om ‘een Indische identiteit en een herinneringsgemeenschap te vormen’, wat Jan Boon zich in die periode als taak begon te stellen.

21

Het ‘Indisch leven’ wordt daarbij verkozen boven ‘een op Europa gerichte identiteit’, aldus Pattynama.

22

Die identiteit wordt hier gekenmerkt door stoerheid en branie en als zodanig is het beeld van de Indische mannelijkheid, mede dankzij verhalen als die van Robinson, in het collectieve geheugen blijven hangen.

Precies die elementen worden door Greshoff negatief gewaardeerd, als

niet-Nederlands en bovendien minderwaardig:

(7)

6

En ten slotte blijft altijd de meest Nederlandse van alle eisen gelden: dat men er ‘iets’ van mee moet nemen. Voor een zootje halfwassen, zonder gevoel of verstand, die zich alleen maar door middel van knapsten kan uiten, heeft geen normale Nederlander enige belangstelling.

Ook de stijl van Mahieu wijst Greshoff van de hand. Met name het gebruik van petjoh

23

(opnieuw een element dat juist de eigenheid van de Indische identiteit op positieve wijze moet benadrukken) waardeert hij negatief: Mahieus werk is ‘doorspekt van de meest onnodige vreemde woorden’.

Dat die ‘vreemdheid’ niet noodzakelijkerwijs negatief gewaardeerd hoeft te worden blijkt bijvoorbeeld uit de beoordeling van Kees Fens. Hij beschouwt Mahieus proza als iets exotisch, zoals te zien is in het betekeniscomplex dat in onderstaand citaat wordt opgeroepen.

Onhollands zijn deze vertellingen niet alleen van sfeer, ook van stijl:

Mahieu schrijft een Nederlands van buiten de Hollandse polder,

warmbloedig, barok, druk, woest soms, een taal waarop de zon gebrand heeft, die in een schraal klimaat als het onze nooit geschreven zou kunnen worden, een natuurtaal bijna, die wij ook kennen uit het werk van enkele Antilliaanse schrijvers. [mijn nadruk]

24

Jaap Joppe volgt eenzelfde soort argumentatie, maar komt toch tot een negatieve conclusie: ‘Mahieu is de volksdanser in onze letteren’ en hij laat een wereld zien die nog ‘iets van de magische betekenis heeft behouden’ (in tegenstelling tot ‘een wereldwijzer [...] maatschappij’). Uiteindelijk is Mahieus werk volgens Joppe echter

‘teleurstellend door zijn beperktheid’.

25

Greshoff, Fens en Joppe plaatsen Mahieus werk alle drie in een exotiserend kader waarin Indische mensen dichter bij de natuur staan, minder beheerst zijn dan de Westerse mens en daarmee ook verder weg staan van dat wat als ‘Nederlands’ wordt beschouwd. Met deze beelden wordt een geracialiseerde tegenstelling tussen Oost en West gecreëerd die zijn oorsprong heeft in koloniale denkbeelden. Hoewel die tegenstelling voor Greshoff en Joppe negatief uitvalt voor Mahieu, terwijl Fens exotisme juist gebruikt om Mahieu te prijzen, houden alle recensenten de tegenstelling in stand en construeren ze Mahieu als

‘anders’.

(8)

7

Reclame voor het tijdschrift Onze Wereld van ontwikkelingsorganisatie Novib uit 1984. De Derde Spreker Serieuitgave van de roman Kind van alle volken (deel twee uit tetralogie Aarde der mensen) van Pramoedya Ananta Toer wordt als welkomstgeschenk aangeboden (archief Willem Frederik Wertheim, IISG).

Pramoedya en het Derde Wereld-discours

Pramoedya Ananta Toers tetralogie Aarde der mensen, over de Javaanse jongen

Minke die zich tot nationalist ontwikkelt met een sterke Njai aan zijn zijde, mag dan

niet in de Nederlands literatuurgeschiedenissen terecht zijn gekomen, het is wel

degelijk in Nederland over de toonbank gegaan. Nadat het eerste deel in 1981 bij de

uitgeverij Manus Amici in Nederlandse vertaling was verschenen, werd het een jaar

later als onderdeel van de Derde Spreker-serie opnieuw op de markt gebracht, in een

oplage van maar liefst 50.000 exemplaren.

26

Pramoedya werd zo geplaatst in een

discours over de Derde Wereld en over ontwikkelingshulp, waarin de relatie van het

voormalige koloniale centrum (Nederland) tot de voormalige kolonie (Indonesië)

opnieuw wordt vormgegeven. Ook hier zien we een doorwerking van koloniale

discoursen

(9)

8

over de ‘ander’ en machtsverhoudingen.

Omslag van Aarde der mensen van Pramoedya Ananta Toer in de Derde Spreker Serie (1983).

De term Derde Wereld is niet neutraal. Hij maakte opgang in de jaren vijftig in een sociaalwetenschappelijk discours en was een reactie op de opkomst van de twee grote machtsblokken aan het begin van de Koude Oorlog: het kapitalistische Westen en het communistische Oosten.

27

De Derde Wereld bestond uit de landen die in geen van beide blokken thuishoorden en werd doorgaans als onderontwikkeld beschouwd.

Het idee van de Derde Wereld paste zo in een Eurocentrische benadering van de postkoloniale situatie die na de Tweede Wereldoorlog was ontstaan.

28

In de jaren zeventig en tachtig was er een groeiende interesse in de Derde Wereld, wat zich onder meer uitte in de culturele consumptie (denk aan de populariteit van wereldmuziek en wereldwinkels) en aansloot bij het feit dat veel intellectuelen zich als links identificeerden en maatschappelijk geëngageerd waren.

29

De Derde

Spreker-serie, die werd opgericht in 1975, past in die tijd; het was een initiatief van uitgeverij Wereldvenster en ontwikkelingsorganisatie Novib.

30

Indonesië was op dat moment het belangrijkste ‘concentratieland’ van Nederlandse ontwikkelingshulp en het gevoel dat Nederland het koloniale verleden goed moest maken speelde een belangrijke rol in het toewijzen van hulp aan voormalige koloniën.

31

Door solidariteit met deze landen te tonen zag Nederland zichzelf, net als in de tijd van de ethische politiek, als een ‘gidsland’ dat een voorbeeld kon stellen voor andere landen.

32

In deze periode was er ook in de cultuur sprake van een groeiende aandacht voor Indië (onder meer in de vorm van koloniale nostalgie) en Indonesië.

33

In de Derde Spreker-serie herkennen we wat Graham Huggan ‘the postcolonial

exotic’ heeft genoemd. Het exotische, zoals we ook zagen in de receptie van Mahieu,

is een manier om het ‘anders zijn’ te construeren en te waarderen. Het exotische is

geen inherente kwaliteit van mensen of producten, maar een kwestie van estheti-

(10)

9

sche perceptie en het heeft een politieke dimensie omdat het dient om machtsrelaties te verbloemen.

34

Identificatie met veronderstelde culturele minderheden kan daarbij een belangrijke rol spelen. Dat verlangen tot identificatie leidt volgens Huggan tot een kennisparadox. Aan de ene kant staan exotisme en kennis met elkaar op gespannen voet omdat exotisme nu juist bestaat bij de gratie van een gebrek aan ware kennis over het geëxotiseerde object. Aan de andere kant is kennis noodzakelijk voor identificatie en om de ander te kunnen prijzen, en prijzen is een essentieel onderdeel van exotisme.

35

In de omschrijving van de Derde Spreker-serie, die op elk boek staat afgedrukt, zien we dat terug.

De Derde Spreker-serie is een reeks romans uit Afrika, Azië en

Latijns-Amerika. Verhalen waarin u kennis maakt met het alledaagse leven van mensen uit een andere cultuur. Geschreven door de eigen schrijvers die de spanningen en emoties van vreugde en woede zelf meemaakten.

Hier wordt kennis over het alledaagse leven van de Ander beloofd. De identificatie wordt minder expliciet opgeroepen, maar blijkt uit het feit dat het hier niet om afstandelijke feitelijke verslagen gaat, maar nadrukkelijk om persoonlijke verhalen die de betreffende auteur zelf heeft meegemaakt - een basis voor de mogelijkheid tot het inleven in en meeleven met die ander.

In een andere advertentie voor de Derde Spreker Serie zien we iets vergelijkbaars.

Daar spreekt de Indische auteur Margaretha Ferguson in de flaptekst haar waardering voor de serie uit.

Eindelijk krijgt de Derde Wereld de gelegenheid zijn stem te verheffen en te schrijven over de eigen situatie vanuit de eigen waardebepalingen. [...]

Bovendien geven ze een goed inzicht in het denken en doen van bevolkingsgroepen die soms wel gebruik maken van moderne verworvenheden, maar ook nog worden beïnvloed door magische elementen.

In de aanbeveling van Ferguson wordt met name de verandering van perspectief geprezen: de ‘ander’ wordt niet beschreven, maar komt zélf aan het woord. Daarbij stelt ze de Derde Wereld impliciet voor als een monolitisch geheel dat

onderontwikkeld is: het maakt slechts ‘soms’ gebruik van verworvenheden en is

‘nog’ beïnvloed door ‘magische elementen’ (in tegenstelling tot het westen waar geloof in magie tot het verleden behoort).

36

Door Pramoedya als ‘Derde Spreker’ in deze serie te plaatsen wordt zijn verhaal

over Nederlands-Indië niet in relatie gebracht met het ‘eigene’ van de Nederlandse

(11)

10

geschiedenis, maar met het ‘andere’ van de Derde Wereld, waarmee een postkoloniale discussie wordt vermeden. Het ‘anders’-zijn van de auteurs in deze reeks wordt bewerkstelligd door ideeën over de relatie tussen de Eerste en de Derde Wereld en het inzetten van exotisme.

Oeroeg en het multiculturalisme

Wanneer Hella S. Haasses Oeroeg (1947) in 2009 centraal staat in de campagne Nederland Leest, zien we hoe het denken over verschil in de culturele herinnering aan Nederlands-Indië een verband aangaat met een eenentwintigste-eeuws discours over verschil: het multiculturalisme en haar vermeende failliet.

37

Oeroeg is op dat moment stevig in de canon verankerd als een verhaal over de onvermijdelijke verwijdering tussen Nederland en Indië, die wordt verbeeld door de tot mislukken gedoemde vriendschap tussen het witte Nederlandse ik-personage en zijn Indonesische vriendje Oeroeg, wiens ‘ondefinieerbare “anders” zijn’ vooral raciaal wordt ingevuld.

38

De roman is in de tussentijd al van een nieuwe betekenis voorzien in de verfilming ervan uit 1993, waarin koloniaal geweld tot het centrale thema is gemaakt. In Nederland Leest van 2009 wordt het verhaal opnieuw ingekaderd, waarmee de visie op verschil uit het kolonialisme op het multiculturele heden wordt geprojecteerd.

Nederland Leest werd in 2006 voor het eerst georganiseerd. Dat de campagne juist in dat jaar startte en nationaal werd ingekaderd is geen toeval, zo merkt ook Agnes Andeweg op: in deze periode ontstond opnieuw een ‘verlangen naar een nationale identiteit’.

39

De selectie van romans voor de campagne draagt dat verlangen uit en geeft die nationale identiteit deels vorm. Uit de campagne komt een zelfbeeld van Nederland naar voren waarin onder meer het idee van tolerantie een belangrijk element is. In de campagne van 2009 rondom Oeroeg krijgt kolonialisme een plek in het zelfbeeld, zowel door middel van nostalgie als door lichte kritiek. Bovendien wordt het multiculturalisme onderdeel van de nationale identiteit gemaakt. Twee auteurs, respectievelijk Marokkaans-Nederlands (Abdelkader Benali) en

Turks-Nederlands (Nayzime Oral), werden namelijk in het kader van de campagne uitgenodigd om te schrijven over interculturele vriendschap.

40

Om de relatie tussen dit ‘multiculturele’ kader en de koloniale herinnering te

begrijpen, moeten we de verhalen van de auteurs in wat meer in detail bekijken en

het publieke debat over multiculturalisme erbij betrekken. In 2009 is het publieke

debat

(12)

11

over multiculturalisme voor een groot deel gekanteld. Na aanvankelijk optimisme krijgt het populisme aan het begin van het millennium voet aan de grond en wordt het ‘nieuw realisme’ steeds breder gedeeld, een manier van spreken waarin het multiculturele project als een mislukking wordt bestempeld en de dingen ‘benoemen zoals ze zijn’ (het aanwijzen op verschil) als de oplossing wordt gezien.

41

Zowel in het optimisme over multiculturalisme als in de latere kritiek op erop spelen

tegenstellingen tussen het zelf (de meerderheid) en de ‘ander’ (culturele minderheden) een belangrijke rol.

42

Het ‘zelf’ wordt daarin als wit geconstrueerd.

Omslag van de luxe-editie van Oeroeg in het kader van Nederland Leest 2009, waarin Abdelkader Benali's verhalende essay ‘De soufflé in de oven’ is opgenomen.

De kueze voor Benali is veelzeggend omdat hij een actieve rol heeft ingenomen in het debat over de multiculturele samenleving. Na zijn debuut in 1996 gold de auteur als een schoolvoorbeeld van de succesvolle immigrant, die het Nederlandse zelfbeeld van zorgeloos multiculturalisme kon onderstrepen.

43

In Benali's korte verhaal

‘De soufflé in de oven’ wordt deze vorm van multiculturalisme geproblematiseerd.

Benali blikt terug op zijn jongere zelf, zijn geloof in een maakbare identiteit en zijn vriendschap met de Joodse Nathan, die hij kent van zijn studie geschiedenis. De vriendschap eindigt mede onder invloed van de situatie in het Midden-Oosten en onenigheid over de literatuur van Salman Rushdie. Nathan en de ik (die moslim is) nemen diametraal tegenovergestelde posities in en niets kan de vriendschap redden.

Lezen we deze vriendschap als een metafoor voor het multiculturalisme, dan volgt daaruit de conclusie dat sommige verschillen nu eenmaal niet overbrugd kunnen worden omdat ze cultureel bepaald zijn.

In Nederland Leest wordt dus een parallel gesuggereerd tussen de vriendschap

tussen Oeroeg en de ‘ik’ uit Haasses novelle aan de ene kant en hedendaagse

vriendschappen tussen Nederlanders die tot verschillende etnische groepen wor-

(13)

12

den gerekend aan de andere kant, ofwel tussen de koloniale samenleving en de naoorlogse multiculturele samenleving.

44

In het kader van Paul Gilroys pleidooi, waaraan ik hierboven al refereerde, zou dit aanleiding kunnen zijn om multiculturele samenlevingen te begrijpen in de context van hun koloniale verleden.

45

Een kritiek op de constructie van verschil wordt echter in de campagne niet geformuleerd - nauwelijks met betrekking tot novelle zelf en niet in de verhalen. In plaats daarvan suggereert de parallel dat culturele verschillen van alle tijden zijn en wordt het multiculturalisme op een dubbelzinnige manier in het nationale zelfbeeld geintegreerd.

De Leesgids van Nederland Leest die in 2009 bij de gratis editie van Oeroeg werd geleverd. Behalve

de column van Oral staan er onder meer discussievragen en achtergrondinformatie in.

(14)

13

Tot slot

Tjalie Robinson, Hella S. Haasse en Pramoedya Ananta Toer hebben elk vanuit hun eigen perspectief geschreven over het verschil tussen het zelf en de ander in het kolonialisme: in Oeroeg blijkt er een kloof tussen het zelf en de ander te bestaan die onoverbrugbaar is, in Mahieus verhalen bevinden personages zich in de tussenruimte tussen het zelf en de ander en vinden daar een eigen identiteit, bij Pramoedya neemt de ‘ander’ het recht om zichzelf te definiëren. In de bovenstaande casestudies hebben we gezien hoe deze manieren van denken over verschil betekenis hebben gekregen in de afterlives van het werk van deze auteurs en hoe koloniale discoursen daarin doorklinken. Mahieus manier om de tussenruimte te claimen werd in exotistische termen geduid en daarmee niet als ‘eigen’, maar als ‘anders’ gezien. Pramoedya's werk kwam met de Derde Spreker Serie terecht in discoursen over de Eerste en Derde Wereld waarin goede bedoelingen en engagement overheersend waren, maar waarin tegenstellingen tussen het westerse zelf en de oosterse impliciet werden herhaald.

De koloniale kloof tussen ‘zelf’ en ‘ander’ uit Oeroeg bleek in het begin van de eenentwintigste eeuw aanleiding om culturele verschillen te overdenken in een tijd waarin multiculturalisme als onderdeel van een nationaal zelfbeeld in zwaar weer is gekomen.

Deze drie kleine casestudies hebben zo niet alleen laten zien hoe kolonialisme herinnerd wordt, maar ook hoe het veranderende denken over ‘zelf’ en ‘ander’, waarin ideeën over ras nooit ver weg zijn, verband houdt met die herinnering. Zo vertelt de culturele herinnering ons niet alleen iets over het koloniale verleden, maar des te meer over het heden.

Bibliografie

Andeweg, Agnes, ‘Seksuele emancipatie als nationale opdracht. Harry Mulisch' Twee vrouwen in Nederland Leest’. In: Terras, 2012. Geraadpleegd op 16 december 2016 via

http://tijdschriftterras.nl/harrymulisch-twee-vrouwen-in-nederland-leest/.

Anbeek, Ton, Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985.

Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1990.

Anderson, Benedict, Imagined Communities. Reflections on the Origins and Spread of Nationalism. Londen/New York: Verso, 1983.

Anoniem, ‘De kleine Indo in het “oude Indië”’. In: Nieuwe Rotterdamse Courant 18-07-1959.

Beekman, E.M., Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit

Nederlands-Indië 1600-1950. Vertaald door Maarten Van der Marel en René

Wezel. Amsterdam: Prometheus, 1998.

(15)

14

Bel, Jacqueline, ‘Indische letteren en het ghetto van de Nederlandse literatuur’.

In: Indische letteren 14 (1999) 2, p. 95-101.

Bel, Jacqueline, ‘Mansveld Park versus de Camera Obscura. “De familie Kegge”

als koloniaal verhaal’. In: Korthals Altes, Liesbeth en Dick Schram (red.), Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie. Assen: Van Gorcum, 2000, p. 377-387.

Bel, Jacqueline, Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945. Amsterdam: Prometheus Bert Bakker, 2015.

Benali, Abdelkader, ‘Een soufflé in de oven’. In: Hella S. Haasse, Oeroeg.

Amsterdam: CPNB, 2009 [luxe editie], p. 80-102.

Berger, Mark, ‘After the Third World? History, destiny and the fate of Third Worldism’. In: Third World Quarterly 25 (2004) 1, p. 9-39.

Boehmer, Elleke en Frances Gouda, ‘Postcolonial Studies in the Context of the

“Diasporic” Netherlands’. In: Boehmer, Elleke en Sarah de Mul (red.), The Postcolonial Low Countries. Literature, Colonialism, and Multiculturalism.

Lanham: Lexington Books, 2012, p. 25-44.

Bosma, Ulbe, Remco Raben en Wim Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders. Amsterdam: Bakker, 2006.

Boudewijn, Petra, Warm bloed. De representatie van Indo-Europeanen in de Indisch-Nederlandse letterkunde (1860-heden). Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2016.

Brems, Hugo, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2006.

Braasem, W.A., ‘Vertellingen uit een grensgebied. Vincent Mahieu's bundel

“Tjies” eigen van toon en kleur’. In: Het Vaderland 1-11-1958.

Canon van Nederland, De. Entoen. nu de canon van Nederland. Geraadpleegd op 19 december 2016 via http:// www.entoen.nu/.

Dirlik, Arif, ‘Spectres of the Third World. Global modernity and the end of the three worlds’. In: Third World Quarterly 25 (2004) 1, p. 131-148.

Erll, Astrid, Memory in Culture. Vertaald door Sara B. Young. Houndmills, Basingstoke, Hampshire, New York: Palgrave Macmillan, 2011.

Eysselsteijn, Ben van, ‘Vincent Mahieu. Auteur van het tragisch vitalisme’. In:

Haagse Courant 11-02-1961. Essed, Philomena en Kwame Nimako, ‘Designs and (Co)Incidents. Cultures of Scholarship and Public Policy on

Immigrants/Minorities in the Netherlands’. In: International Journal of Comparative Sociology 47 (2006) 3-4, p. 281-312.

Fasseur, Cornelis, ‘Hoeksteen en struikelblok. Rasonderscheid en overheidsbeleid in Nederlands-Indië’. In: Tijdschrift voor geschiedenis 105 (1992) 2, p. 218-242.

Fens, Kees, [Geen titel. Bespreking van Vincent Mahieu]. In: De Tijd 20-12-1958.

Gilroy, Paul, Postcolonial Melancholia. New York: Columbia University Press, 2005.

Greshoff, Jan, ‘Kritische aantekeningen. “Tjies”: een bundel novellen van Vincent Mahieu. Oorspronkelijk en rijkgeschakeerd schrijverschap’. In: Het Vaderland 04-07-1959.

Hondius, Dienke, Blackness in Western Europe. Racial patterns of paternalism

and exclusion. New Brunswick, New Jersey: Transaction Publishers, 2014.

(16)

Hoving, Isabel, ‘Polderpoko. Why It Cannot Exist’. In: Boehmer, Elleke en Sarah de Mul (red.), The Postcolonial Low Countries. Literature, Colonialism, and Multiculturalism. Lanham: Lexington Books, 2012, p. 45-58.

Hoving, Isabel en Philomena Essed (red.), Dutch Racism. Amsterdam: Brill Academic Publishers, 2014. Huggan, Graham, The postcolonial exotic.

Marketing the margins. London etc.: Routledge, 2001.

(17)

15

Huigen, Siegfried, ‘Grensoverschrijdingen’. In: Indische Letteren 14 (1999) 2, p. 88-94.

Hylkema, Hans (regie) en Jean van de Velde (scenario), Oeroeg. Added Films, 1993.

Joppe, Jaap, ‘[Geen titel. Over Vincent Mahieu]’. In: Rotterdams Nieuwsblad 31-12-1960.

Jouwe, Nancy en Gloria Wekker (red.), Caleidoscopische visies. De zwarte, migranten- en vluchtelingenbeweging in Nederland. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen, 2001.

Kuitenbrouwer, M., De ontdekking van de Derde Wereld. Beeldvorming en beleid in Nederland, 1950-1990. Den Haag: SDU Uitgeverij, 1994.

Kuitert, Lisa, ‘Niet zielig, maar leuk. Nederlandse uitgevers van multiculturele literatuur’. In: Literatuur 16 (1999), p. 355-364.

Leeuwen, Lizzy van, Ons Indisch erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2008.

Legêne, Susan, Spiegelreflex. Culturele sporen van de koloniale ervaring.

Amsterdam: Bert Bakker, 2010.

Maier, Henk M.J., ‘Is de Indisch-Nederlandse literatuur ook een Aziatische literatuur?’. In: Indische Letteren 7 (1992) 4, p. 137-144.

Malcontent, P.A.M., Op kruistocht in de derde wereld. De reacties van de Nederlandse regering op ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden 1973-1981. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1998.

Meijer, Maaike, In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van de representatie.

Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005 [1996].

Minnaard, Liesbeth, New Germans, New Dutch. Literary Interventions.

Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009.

Mul, Sarah De, Colonial Memory. Contemporary Women's Travel Writing in Britain and the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011.

Oral, Nazmiye, ‘Vriendinnen. Carmen’. In: Enschede, Just (red.), Oeroeg. Hella S. Haasse. Leesgids. Amsterdam: CPNB, 2009, p. 18-19.

Pattynama, Pamela, ‘... de baai... de binnenbaai...’. Indië herinnerd. Amsterdam:

Vossiuspers UvA, 2007a. Oratiereeks/Faculteit der Geesteswetenschappen.

Pattynama, Pamela, ‘Memories of Interracial Contacts and Mixed Race in Dutch Cinema’. In: Journal of Interracial Studies 28 (2007b) 1, p. 69-82.

Pattynama, Pamela, ‘De mythe van de branie Indo motorrijder’. In: Indische Letteren 27 (2012) 1, p. 3-14.

Pattynama, Pamela, Bitterzoet Indië. Herinnering en nostalgie in literatuur, 's en films. Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014.

Pletsch, Carl E., ‘The Three Worlds, or the Division of Social Scientific Labor, Circa 1950-1975’. In: Comparative Studies in Society and History 23 (1981) 4, p. 565-590.

Praamstra, Olf, ‘De omstreden bloei van de Indisch-Nederlandse letterkunde.

Een afbakening van het corpus’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 113 (1997) 3, p. 257-274.

Praamstra, Olf, ‘A world of her own. The Eurasian way of living and the balance

between East and West in Maria Dermoût's The Ten Thousand Things’. In:

(18)

Dewulf, Jeroen, Praamstra, Olf en Michiel van Kempen (red.), Shifting the Compass. Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature. Newcastle upon Tyne: Cambridge Scholars Publishing, p. 56-68.

Prins, Baukje, Voorbij de onschuld. Het debat over integratie in Nederland.

Tweede, geheel herziene en uitgebreide druk. Amsterdam: Van Gennep, 2004.

Rigney, Ann, The Ajterlives of Walter Scott. Memory on the Move. Oxford:

Oxford University Press, 2012.

Sabarte Belacorte, Mariolein, ‘“Het enige wat wij willen is dat deze literatuur

au sérieux genomen wordt”

(19)

16

In gesprek met Ivo Gay en Klaas Wellinga’. In: Bzzletin 20 (1991) 186/187, p.

3-8.

Said, Edward, Orientalism. New York: Pantheon Books, 1978.

Scheffer, Paul, ‘Het multiculturele drama’. In: NRC Handelsblad 29-01-2000.

Schenkeveld-van der Dussen, M.A. (hoofred.), Nederlandse Literatuur. Een geschiedenis. Antwerpen/Amsterdam: Uitgeverij Contact, 1993.

Scripteq (hoofred.) Pasarkrant. Den Haag: Stichting Tong Tong, 2011.

Seriese, Edy, ‘Indische letteren als Mestiezen-literatuur’. In: Indische letteren 7 (1992) 4, p. 145-152.

Snelders, Lisanne, ‘Oeroeg revisited - Hella Haasses Oeroeg en de culturele herinnering van Nederlands-Indië en de politionele acties’. In: Vooys. Tijdschrift voor letteren 30 (2012) 3, p. 28-41.

Stoler, Ann Laura, Race and the Education of Desire. Foucault's History of Sexuality and the Colonial Order of Things. Duke University Press, 1995.

Termorshuizen, Gerard, ‘De Indische bellettrie’. In: Handelingen van het Nederlandsche Philologencongres 40 (1990), p. 249-256.

Thijs, Ger, Heren van de thee. Toneelstuk naar het boek van Hella S. Haasse.

Alkmaar: Toneeluitgeverij Vink, 2009.

Wertheim, W.F., Het rassenprobleem. De ondergang van een mythe. Den Haag:

Albani, 1949. Vrij Nederland reeks.

Wekker, Gloria, White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race. Durham:

Duke University Press, 2016.

Willems, Wim, Tjalie Robinson. Biografe van een Indo-schrijver. Amsterdam:

Bert Bakker, 2008.

Zonneveld, Peter van, ‘“Men weet maar nooit waar de avond eindigt en de nacht

begint”. Over genres in de Indische literatuur’. In: Indische Letteren 14 (1999)

2, p. 79-87.

(20)

19

Lisanne Snelders (1988) werkt aan de Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over de culturele herinnering aan Nederlands-Indië, waarin de receptie (afterlives) van Hella S. Haasse, Pramoedya Ananta Toer en Tjalie Robinson centraal staan.

Eindnoten:

* Dit artikel behandelt enkele voorlopige inzichten en case studies uit mijn proefschrift over de culturele herinnering aan Nederlands-Indië aan de hand van de afterlives van Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en Pramoedya Ananta Toer in een intersectioneel perspectief. Met dank aan Paul Bijl voor zijn begeleiding bij dat project en zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

1 Pattynama 2007a.

2 Zie voor een inleiding op het concept culturele herinnering Erll 2011. Pamela Pattynama heeft in diverse studies laten zien hoe belangrijk literatuur is in de dynamische culturele herinnering aan Nederlands-Indië. Zie o.a. Pattynama 2007, Pattynama 2014.

3 Het begrip imagined communities werd in 1983 gemunt door Benedict Anderson in zijn gelijknamige boek over nationalisme. Anderson 1983.

4 Ik gebruik hier de namen waaronder de auteurs het meest bekend zijn. Ik zal het dus meestal over Tjalie Robinson hebben, tenzij een van zijn andere pseudoniemen of zijn eigen naam van belang is voor de analyse. De naam Pramoedya Ananta Toer zal ik af en toe afkorten tot Pramoeyda en niet tot Toer of Ananta Toer. Dat is niet bedoeld als informeel gebruik van een voornaam, maar is in overeenstemming met de manier waarop hij in Indonesië wordt aangeduid (waar het gebruikelijk is om iemands eerste naam als aanduiding te gebruiken) en in de internationale studie naar zijn werk.

5 Rigney 2012, p. 12. Ik reken ook de verpakking en kritische receptie van literatuur (de distributie en receptie) en de daarbij behorende framing van de auteurs tot de afterlives. Hier wordt immers al betekenis gegeven aan de culturele herinneringen zoals die uit de tekst naar voren komen en aan de auteurs die ze naar voren brengen.

6 Bosma, Raben en Willems wijzen in dit verband op een belangrijk verschil tussen witte Indische auteurs (die ook wel ‘totok’ worden genoemd) en niet-witte Indische auteurs (ook wel ‘Indo’

genoemd). Waar de witte auteurs hun Indische identiteit als het ware kunnen afleggen, blijkt dat voor niet-witte auteurs moeilijker. Raben, Bosma en Willems 2006, p. 204.

7 Over de afbakening van het corpus van de Indische letteren is sinds de publicatie van Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel (1972) veel gediscussieerd. Haasse en Robinson worden vanwege hun ervaring in Nederlands-Indië in alle definities tot dit corpus gerekend. Pramoedya Ananta Toer, daarentegen, valt in veel definities buiten het corpus omdat hij in het Indonesisch schreef. Zie voor de discussie rond het corpus onder meer Van Zonneveld 1999, Bel 1999, Maier 1992, Termorshuizen 1990, Seriese 1992, Praamstra 1997, Huigen 1999.

8 Dit blijkt bijvoorbeeld uit drie recente Nederlandse literatuurgeschiedenissen. In Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993) heeft Haasse een eigen artikel en wordt er op vier plaatsen aan haar werk gerefereerd terwijl Vincent Mahieu/Tjalie Robinson geen enkele keer voorkomt.

In Ton Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 wordt Haasse slechts

zijdelings genoemd en Vincent Mahieu/Tjalie Robinson ontbreekt in het geheel (in 1985 waren

Haasses romans over Indië Heren van de thee (1992) en Sleuteloog (2002) dan ook nog niet

gepubliceerd en bovendien past haar werk niet goed in Anbeeks logica van elkaar opvolgende

literaire stromingen). In Hugo Brems' uitgebreide naslagwerk Altijd weer vogels die nesten

beginnen (over de periode 1945-2005) is Robinson, net als literatuur over Indië in het algemeen,

iets beter vertegenwoordigd, maar blijft hij in vergelijking met Haasse vrij marginaal. De

thematiek van zijn werk wordt in één zin samengevat, terwijl van Haasse verschillende titels

uitgebreider worden besproken. Ook een blik op de verschillende afterlives van het werk en

auteurschap van Haasse en Robinson kan dit verschil illustreren. Zo is Haasses werk over

(21)

Nederlands-Indië geadapteerd naar films en toneelstukken voor een breed publiek: Oeroeg werd in 1993 verfilmd door Hans Hylkema en Heren van de thee werd in 2009 voor toneel bewerkt door Ger Thijs en een jaar later uitgezonden op televisie. Zie voor een analyse van die filmbewerking Pattynama 2007b. Ook werk van Robinson werd voor het toneel bewerkt, maar voor een meer Indische doelgroep en in een transnationale context. Zo was in 2011 een bewerking van zijn verhalen te zien op de Tong Tong Fair (Cis & Cuk door het Indonesische gezelschap Behind the Actors), waar ook een symposium over zijn werk plaatsvond. Scripteq 2011, p. 6, 7.

9 Said 1978.

10 Fasseur 1992, Stoler 1995, Wertheim 1949.

11 Zie voor de werking van ras en kleurenblindheid (het idee dat ras onbelangrijk is omdat men geen kleur ziet) in Nederland onder meer de artikelenbundel Dutch Racism (2014).

12 Eind 2016 besloot de overheid om het woord ‘allochtoon’ vanwege deze stigmatiserende connotatie niet meer te gebruiken. Het woord zou bovendien niet precies genoeg zijn.

13 Zie voor het vermeende ontbreken van een postkoloniaal debat en van postcolonial studies in Nederland onder meer Boehmer en Gouda 2012, Hoving 2012. Dit neemt echter niet weg dat er verschillende onderzoekers zijn die inzichten van Saïd en andere postkoloniale theoretici hebben toegepast op Nederlandse (post)koloniale literatuur. Te denken valt bijvoorbeeld aan Maaike Meijers analyses in In tekst gevat (1996), het werk van Pamela Pattynama, Jacqueline Bel en meer recent Sarah de Mul en Petra Boudewijn, die ook een overzicht geeft van de verschillende posities en tradities in de discussie over postcolonial studies in Nederland. Zie onder andere Bel 2000, Bel 2015, Boudewijn 2016, p. 36-40, De Mul 2011, Meijer 1996, Pattynama 2007b, Pattynama 2014, Praamstra 2013. Het kritisch denken over ras en racisme kent een Nederlandse (feministische) traditie die teruggaat tot de zogenaamde ZMV-beweging (zwarte, migranten- en vluchtelingen-vrouwenbeweging) van de eind jaren zeventig en tachtig, een veelal maatschappelijke organisatie waarin ook vrouwen uit voormalige koloniën actief waren, onder wie bijvoorbeeld Philomena Essed. Zie Jouwe en Wekker 2001.

14 Gilroy 2005, p. 2.

15 Zie ook Legêne 2010, p. 18.

16 Willems 2008. Boudewijn 2016, p. 300-316, 377, 378.

17 Wim Willems merkt in zijn biografie van Robinson kort op dat hoewel de critici zich dan wel verheugden over Mahieus schrijftalent, ze tegelijk onbegrip toonden over de ‘leefomgeving waar de verhalen zich afspeelden’ en dat ‘dat onbegrip raakte aan een ambivalentie waar de schrijver al veel langer mee worstelde’. Willems 2008, p. 18.

18 Huggan 2001. Hondius 2014.

19 Indo-Europeanen komen in literatuur over Nederlands-Indië uiteraard veelvuldig voor, maar zelden wordt hun perspectief gevolgd. Raciale stereotyperingen spelen in de representatie van Indo-Europeanen in de literatuur een grote rol. Zie Boudewijn 2016. Zie de volgende recensies:

Braasem 1958, Van Eysselstein 1961 en Anoniem 1959.

20 Greshoff 1959.

21 Pattynama 2012, p. 13.

22 Pattynama 2012, p. 10.

23 Petjoh is een mengtaal of creooltaal van Nederlands en Maleis die ook beïnvloed werd door andere Indonesische talen. Petjoh werd vooral gesproken in plaats van geschreven en met name in lagere klassen gebruikt. Voor Robinson was het petjoh een belangrijk middel om de eigenheid van de Indische gemeenschap te schetsen. Zie ook Beekman 1998, p. 515, 516.

24 Fens 1958.

25 Joppe 1960.

26 Kuitert 1999, p. 335.

27 Pletsch 1981, Dirlik 2004.

28 Dirlik 2004, p. 131. De term is ook gebruikt vanuit andere geografische en politieke motieven.

Zo werd het concept omarmd door (voormalig) gekoloniseerde landen en nationalistische bewegingen die samenkwamen op de Bandung Conferentie in 1955. Daar werd gepleit om in verweer te komen tegen koloniale en neokoloniale invloeden. Zie ook Berger 2004.

29 Kuitert 1999.

30 Sabarte Belacorte 1991.

31 Kuitenbrouwer 1994, p. 46, 47.

32 Kuitenbrouwer 1994, p. 251. Zie ook Malcontent 1998, die minister Pronk van

Ontwikkelingssamenwerking als een ‘moderne Max Havelaar’ beschrijft die de ‘Indonesische

(22)

bevolking [wenste] te beschermen tegen het repressieve optreden van haar overheersers [Suharto]’. Malcontent 1998, p. 121.

33 Van Leeuwen 2008, p. 100. Kuitenbrouwer 1994, p. 56.

34 Huggan 2001, p. 13.

35 Huggan 2001, p. 17.

36 In deze context zinspeelt Fergusons verwijzing naar ‘magische elementen’ op zogenaamde goena-goena, een vorm van zwarte magie in Indonesië die een rol speelt als exotiserend element in de Indische literatuur.

37 Zie voor een korte behandeling van andere aspecten van deze campagne Snelders 2012.

38 De novelle bevat kritiek op de verschillende posities die de kolonisatoren en de gekoloniseerden innemen (bijvoorbeeld door het onbegrip van het ik-personage voor die situatie van

machtsongelijkheid en door de ontwikkeling van Oeroeg tot nationalist), maar reproduceert ook stereotyperingen die het ‘anders’-zijn van Oeroeg raciaal duiden (bijvoorbeeld door de dierlijkheid van zijn lichaam te benadrukken, waarmee hij dichter bij de natuur komt te staan).

39 Andeweg 2012. In dezelfde periode wordt ook de Canon van Nederland ontwikkeld en krijgen ideeën voor een nationaal historisch museum gestalte. Zie de website van de Canon van Nederland, die nu in gebruik is in het onderwijs. Canon van Nederland 2016.

40 Benali's korte verhalende essay werd afgedrukt in de luxe-editie van Oeroeg die ter gelegenheid van de campagne werd gedrukt. Orals korte column was opgenomen in de zogenaamde Leesgids die bij een deel van de gratis verspreide exemplaren van Oeroeg werd geleverd.

41 Prins 2004.

42 Philomena Essed en Kwame Nimako leggen uit dat ideeën over multiculturalisme in Nederland altijd zijn gekenmerkt door veronderstellingen over het ‘anders’ zijn van culturele minderheden.

Ze worden voorgesteld alsof ze een tekort hebben dat hen verhindert te functioneren in de maatschappij (het ‘deficit model’) of de nadruk wordt gelegd op cultureel verschil, wat zowel positief als negatief kan uitpakken (het ‘difference model’). Meer kritische modellen van

‘multiculturalisme-denken’, waarin discriminatie wordt geadresseerd of de maatschappij als inherent divers wordt gezien, komen in de Nederlandse discussie volgens Essed en Nimako nauwelijks voor. Essed en Nimako 2006.

43 Minnaard 2009, p. 179.

44 Etniciteit en ras liggen dicht bij elkaar en worden soms door elkaar gebruikt. Beide zijn geen inherente of biologische eigenschappen van mensen, maar sociale constructies. Etnicitieit is over het algemeen breder dan ras en heeft behalve op uiterlijke kenmerken ook betrekking op culturele gebruiken en achtergronden, zoals religie.

45 Gilroy 2005, p. 2.

(23)

20

De dagen van de grote uittocht Remco Rabe

Indische roman uit de dagen van de grote uittocht, luidt de ondertitel van de

nauwelijks opgemerkte roman Rubberplantage van H.J.H. Alers, uit 1958. het is een vreemde ondertitel, want van een uittocht is in het verhaal geen sprake. Streker nog:

boek gaat voor het grootste deel over blijven. Over teruggaan zelfs. Leo Proos, de hoofdperson, heeft een verleden in Indië, vocht in de oorlog tegen de Indonesische Republiek, is naar Nederland gegaan, maar kon het daar niet uithouden en koos voor betrekking op een rubberonderneming in het onafhankelijke Indonesië. De titel is slechts verklaarbaar uit de historische context van de groeiende stroom Nederlanders die Indonesië in de loop van de jaren vijftig verlieten.

Henri Alers (1921-1996) was een van hen. We weten weinig over hem; in elk geval wel dat hij in het dagelijkse leven Hans werd genoemd. Hij was zoon van een plantagehouder uit Deli en groeide daar waarschijnlijk op.

1

Als we de spaarzame gegevens bijeenharken, zien we dat Hans korte tijd in Nijmegen schoolging,

vermoedelijk tijdens een verlofperiode van zijn ouders, en later in Batavia en Malang zijn hbs afmaakte. De oorlog trof hem in Indië, maar van zijn wederwaardigheden weten we niets. Na de Japanse capitulatie kwam hij in dienst bij de

handelsonderneming Borsumij in Makassar. Medio 1947 trouwde hij daar met Ilse Wentholt, die eind 1946 nog korte tijd een affaire met kapitein Raymond Westerling had gehad.

2

Het huwelijk van Hans en Ilse hield niet lang stand, de geboorte van een zoon ten spijt.

3

Niet lang na de echtscheiding in 1950 trouwde Alers met de

Apeldoornse Titia Speldekamp (1928-2008). Het is niet duidelijk wat Hans en Titia deden voordat ze, rond 1953, Indonesië achter zich lieten en zich in Nederland vestigden. Na enkele kantoorbaantjes vestigde Hans zich uiteindelijk als makelaar in Bussum.

Alers publiceerde drie opmerkelijke maar weinig opgemerkte boeken: naast zijn

roman over de rubberplantage schreef hij een beschouwing over de Chinese invloed

in Zuidoost-Azië, en een analyse van de politieke krachten in het postkoloniale

Indonesië. Het is een opvallend oeuvre, in de tijd van enkele jaren bij elkaar geschre-

(24)

21

ven. Uit een autobiografische roman van zijn vrouw Titia die omstreeks dezelfde tijd verscheen, vernemen we hoe Hans Alers, werkeloos nog, het ene boek na het andere neerpende. Hij deed dat in kennelijk isolement, althans buiten enige academische of literaire connectie.

4

H.J.H. Alers, Rubberplantage (1958).

De drie boeken zijn nogal verschillend van aard en toon, maar hanteren,

gezamenlijk en elk voor zich, een bijzonder perspectief op het Indonesië van de jaren vijftig. In deze jaren vond er een heroriëntatie plaats in de Nederlandse politiek en samenleving. De vraag is of deze ook in de literatuur over Indië en Indonesië aan te wijzen is. Sloot de Indische literatuur zich op in nostalgisch terugkijken? Op welke manier kreeg de actualiteit nog een plaats? Alers' boeken nodigen uit om na te denken over de trajecten die voor een postkoloniaal perspectief op Indië en Indonesië openstonden op het scharnierpunt van de dekolonisatie.

Apocalyps

De twee beschouwende werken die Hans Alers heel kort na elkaar publiceerde, laten

duidelijk zien hoe gevoelig hij was voor de veranderende perspectieven van de

dekolonisatie. Het kolonialisme had afgedaan. In 1955 verscheen Dilemma in

Zuid-Oost-Azië, dat als ondertitel draagt: Een anthropo-geografische interpretatie

van de Chinese penetratie in Zuid-Oost-Azië. Alers roept erin de vraag op of de

Zuidoost-Aziatische culturen sterk genoeg zouden zijn om de migratiestromen en

invloeden uit China te weerstaan: ‘Een Mongoolse expansie staat voor de deur’,

orakelt hij.

5

Het is een opmerkelijk boek, omdat het als een van de eerste Nederlandse

studies is die niet alleen Nederlands-Indië of Indonesië als uitgangspunt neemt, maar

de blik op geheel Zuidoost-Azië richt. Zijn belangrijkste inspiratiebron was het

Chinese begrip Nanyang (letterlijk: zuidelijke oceaan), waarmee de regio al eeuwen

werd aange-

(25)

22

duid. Het is nog een raadsel hoe deze planterszoon erbij kwam om deze thematiek aan te pakken.

Alers zet hoog in. In zijn inleiding schrijft hij: ‘van een geschiedschrijving vanuit het standpunt van de betrokken volkeren zelf gezien, is nimmer wat gekomen’. Hij stelt ‘dat verreweg de meeste gegevens van de hand van Westerlingen afkomstig zijn, en die hebben zich in hun beschouwingen helaas zelden los kunnen maken van hun eigen normen’. Ze verzamelden gegevens vooral ten behoeve van de kolonisatie.

Dat perspectief werd niet zelden in de regio gekopieerd: Alers noemt het voorbeeld van de Indonesische schoolboekjes, die een totaal westerse chronologie voor de geschiedenis van Azië hanteerden. Hij stelt daar een uitgesproken postkoloniaal perspectief tegenover: hij had niets meer of minder voor ogen dan een ‘nieuwe opvatting van de geschiedenis van Zuid-Oost-Azië’.

6

Een zelfde Aziëcentrisme, een zelfde dialectiek en een vergelijkbaar somber beeld over de zwakte van Zuidoost-Aziatische culturen vinden we terug in Alers' Om een rode of groene merdeka, dat een jaar later verscheen. Het behelst een analyse van de politieke krachten in Indonesië vanaf het moment dat de onafhankelijkheid in zicht kwam tot 1953. Ook dat boek kreeg bij verschijnen weinig aandacht, al heeft het onder kenners enige faam. De Iers-Brits-Amerikaanse historicus Benedict Anderson stak de loftrompet over hem.

7

Vooral Andersons eigen dialectische beeld van de moderne Indonesische geschiedenis, als een wisselwerking tussen autoritaire krachten en natiebouwers, lijkt sterk door de analyses van Alers te zijn beïnvloed.

In Alers' beschouwingen zien we weinig van een koloniaal, nostalgisch wereldbeeld.

Deze zoon van een Deli-planter hekelt ‘de concentratie van de economische voordelen in enkele handen’ en noemt Nederlands-Indië een ‘feodaal-fascistische staat’ die dictatoriaal geregeerd werd.

8

Hij lijkt geen moeite gehad te hebben met het einde van het Nederlandse gezag, ook al was zijn eigen levensloop innig met de kolonie verbonden. Hij schreef het boek, naar eigen zeggen, ook niet voor de ‘Westerse mens’

maar voor ‘het huidige en komende geslacht in Indonesië’.

9

Alers schaarde zich bij een heel klein groepje Nederlanders die de ogen openhield voor de ontwikkelingen in Indonesië en deze probeerden te duiden vanuit een ‘Indonesisch’ perspectief. In Om een rode of groene merdeka analyseert Alers de recente geschiedenis van Indonesië aan de hand van concurrerende ‘krachten’. Die geeft hij de kleuren groen en rood: groen voor de feodale, conservatieve, koloniale en religieuze krachten, rood voor de krachten van de sociale revolutie en de Soekarnoïstische tendensen.

Alers lijkt de meeste sympathie voor de ‘rode’ krachten te hebben; maar hij erkent

dat de strijd nog lang niet gestreden was. In zijn ogen was Indonesië, ondanks

(26)

23

de gewonnen onafhankelijkheid, nog geen voltooide staat - een thematiek die ook in zijn latere roman terugkeert. De revolutie was nog in volle gang. In Dilemma heet het dat de lokale religieuze culturen een synthese moesten aangaan met de

verwestersing om de sinificatie het hoofd te bieden; in Om een rode of groene merdeka klinkt opnieuw het pleidooi om de cultuur te moderniseren en de oude

religieus-feodale en koloniaal-autoritaire tradities de rug toe te keren. Het klinkt nogal schematisch en op punten zelfs behoorlijk dramatisch. De Amerikaanse historicus John Smail noemde Alers' stijl niet voor niets ‘apocalyptisch’.

10

Ontbinding

De atmosfeer van het einde van een wereld is nog pregnanter in de roman die Alers twee jaar later deed verschijnen. Rubberplantage is een losmakingsroman, een relaas van ontworteling, van ontbinding misschien wel. Hoewel de belangrijkste figuren Nederlanders zijn, ontglipt de roman aan een unaniem koloniaal perspectief. Eigenlijk gaat het boek over de Indonesische samenleving, gezien vanuit de kleine lichtkring van een Nederlandse plantage. We lezen er hoe de politieke turbulentie het leven op een rubberonderneming nabij Tjilatjap overspoelt. Het Nederlandse personeel van de onderneming, een administrateur en drie opzichters, heeft zich in het plantershuis gebarricadeerd achter een omheining van schrikdraad en schijnwerpers. Vandaaruit bestieren zij de rubberonderneming en het duizendkoppige Javaanse arbeidsvolk.

Opvallend is dat Alers zich hier van een veel dubbelzinniger kant laat kennen dan in zijn beschouwende werk. Zo past de roman naadloos in een koloniaal discours van afstand, bevreemding, avontuur en een tikje nostalgie. De hoofdpersoon, Leo Proos genaamd,

11

die kennelijk een tijdje in Nederland heeft gezeten, werd toch weer gelokt door het avontuur in Indonesië. Proos bekent dat Holland hem niet meegevallen was: ‘Daar was geen gevaar, maar ook geen allure, daar was slechts zelfvoldaanheid.’

12

In Indonesië was gevaar genoeg. Het waren de roerige jaren na de

soevereiniteitsoverdracht. In de nachtelijke conversatie tussen Proos en de

administrateur waarmee de roman begint, wordt duidelijk dat de witte Nederlanders voortdurend spitsroeden moeten lopen op de rubberplantage. Er klinken schoten in de verte en er komen meldingen dat een roversbende in de buurt is. ‘Er lag

beklemming over de altijd groene maar toch zo sombere rubberbomen’.

13

De

Indonesische natuur, ook als die was getemd voor het Nederlandse kapitalisme, had

de Hollander altijd ontzag ingeboezemd, en waar ontzag is, is vrees niet ver weg.

(27)

24

Henri Alers, Om een rode of groene merdeka (1956).

Rubberplantage begint met een romantische beschrijving van de vallende avond in de zuidelijke Priangan, om vervolgens de repatrianten te jennen: ‘Dit is het Indië, waarover de anderen dromen, die voorgoed weg zijn getrokken, of de jongeren, als zij op een regenachtige dag door de ramen kijken, de harde straat in, uitgehakt in steen en beton, met overal zulke keurige gordijntjes achter de ruiten’.

14

Sliep uit, ik zit lekker onder de nachtelijke tropenhemel en jullie achter de groene horren in het bedompte vaderland. Kolonialer kan het natuurlijk niet, want Indië was altijd al Nederland's wilde achtertuin geweest waar je je hemd uit kon trekken zonder dat de buren schande riepen. Toch spreekt uit die eerste bladzijden van Rubberplantage geen poging tot toeëigening. Indonesië is niet meer van ons. De melodie is hetzelfde maar de toonsoort is veranderd.

De dreiging die onmiskenbaar een hoofdingrediënt van Rubberplantage is, wordt nauw verbonden aan de dreigende natuur en de ongekende Indonesiër. ‘[W]e leven hier nu eenmaal onder een vreemd volkje’, oreert Proos' chef Fijt tijdens hun eerste nachtelijke gesprek.

15

‘De tropen veranderen de mens’, zegt hij ook.

16

Dat zijn oude koloniale clichés, die overigens niet per se aan de koloniale tijd gebonden zijn, maar ook in huidige westerse expatkringen te horen zijn. Ook elders in de roman zijn dergelijke gemeenplaatsen te vinden, die de roman eerlijk gezegd een beetje plat slaan. Vaak ironisch bedoeld, maar je bent er als lezer niet gerust op. ‘De wegen in het Oosten zijn toch wonderlijk’, overdenkt Proos op gegeven moment.

17

Het is oriëntalisme ten top. De sfeer aan de bar in Hotel Homann is nog buitengewoon koloniaal - zij het dat er ook nieuwkomers zijn:

[...] enkele Chinezen met te dure dassen om deden of ze zich hier thuis voelden.

Indonesische leger-officieren zaten op het puntje van de ongemakkelijk luie stoel,

maar werden haast zichtbaar overheerst door de Hollanders, die men aan de op luide

toon gevoerde gesprekken en het harde lachen kon herkennen.

18

(28)

25

De roman laat een merkwaardige mengeling zien van koloniale doorwerking en besef dat de tijden voorgoed veranderd waren. Het grote verschil zit in het ontbreken van het vanzelfsprekende heersersperspectief. Het is niet meer ‘ons’ Indië.

De koelies groetten ons niet langer; die tijd was voorbij. [...] Niet, dat zij geen ontzag meer hadden voor de Toean Besar! Want wanneer de baas tussen de arbeiders doorliep, dan zou slechts een blinde niet zien, hoezeer zij in hem de meerdere zagen.

19

Het ontzag was er nog steeds, al was de macht tanende. Zoals administrateur Fijt het in de roman formuleerde: ‘Proos, ons prestige is nog altijd groot. Holland is voor deze mensen wat Rome eens voor de Germanen was!’

20

De echo van de oude grandeur klinkt nog na, maar ze klinkt steeds valser.

Vanaf de eerste pagina domineert een gevoel van fundamentele onveiligheid van de Nederlanders. Hier niet zomaar dreiging of mystiek of voorgevoelens van de koloniale eindigheid zoals in Couperus' De stille kracht, maar een daadwerkelijk risico om het leven te verliezen in de confrontatie met Indonesiërs. De dreiging wordt gaandeweg de roman steeds pregnanter, en reëler. Het gevaar is historisch te plaatsen.

Voor Nederlanders op ondernemingen in Java waren de jaren vijftig moeilijke en dikwijls gevaarlijke jaren. De agitatie van vakbonden en politici en de rondzwervende roofbendes maakten het leven en werken op de Nederlandse ondernemingen risicovol.

21

Rood en groen

Rubberplantage heeft het documentaire karakter van veel Indische literatuur en leest als een vrij waarheidsgetrouwe voorstelling van Indonesië in de vroege jaren vijftig.

Alers laat nauwkeurig zien hoezeer het leven in Indonesië gepolitiseerd raakte.

Agenten van de linkse vakbond van plantagearbeiders, de Sarbupri (Sarekat Buruh Perkebunan Republik Indonesia) infiltreerden in de gemeenschap van

ondernemingsarbeiders en stookten ze op om betere arbeidsvoorwaarden te bedingen.

De massale stakingen die daar het gevolg van waren, werden slechts dankzij stakings-verboden door de Indonesische regering ingedamd.

In Rubberplantage wordt de vakbondsbemoeienis voorgesteld als een slinkse

strategie van geleidelijke beïnvloeding. In de kampongs vertonen zich communistische

vakbondsleiders in witte kledij ‘met een rij vulpennen in het borstzakje van de

schoongewassen overhemden’. Zij forceerden niets maar probeerden geleidelijk de

(29)

26

arbeiders met hun propaganda te beïnvloeden: tegen traditionele huwelijken, tegen polygamie, tegen de islam, en tegen de Nederlanders. ‘Het ging alles geleidelijk en zonder veel rumoer.’

22

Het hielp dat de regering de steun van de communisten kreeg en dat zij de deviezen uit de rubberexport hard nodig had.

Bendes maakten het leven onveilig, de houding van de arbeiders veranderde, en de planters keken met angst, bitterheid of zelfs ironie naar de geleidelijke maar onafwendbare ondergang. In die zin is Rubberplantage werkelijk apocalyptisch.

Zoals een van de andere Nederlandse opzichters op de onderneming opmerkte: ‘Als je het ziet, is het eigenlijk zo boeiend! Wij beleven onze eigen begrafenis!’

23

Voor Leo Proos kwam de omslag in Indonesië aanvankelijk als een schok:

Het was alles wel heel anders dan ik mij had voorgesteld! Waar waren toch die ruwe planters, die met door drank verhitte koppen vloekend en tierend het koelie-volk opdreven? [...] Ik trof slechts zwartgallige filosofen en omzichtige politici. Dat was het woord: politici! Men had geen planter nodig, maar een diplomaat, die wist te redden wat er te redden viel.

24

Maar meer nog dan de strijd van de vakbonden tegen de ondernemers, domineert de strijd van de Darul Islam het verhaal in Rubberplantage. In West-Java had zich tijdens de revolutie een tegenregering gevestigd onder leiding van Kartosoewirjo. Vanuit de bergen van de Priangan streed hij voor de vestiging van een islamitisch Indonesië, tegen zowel de Nederlanders als de Republiek. Nog lang na de

soevereiniteitsoverdracht zette hij zijn strijd voort en ontwrichtte de burgeroorlog het leven in West-Java.

De strijd van de Darul Islam heeft directe gevolgen op de plantage. Een van Proos' collega's wordt door milities van de Darul Islam ontvoerd. Zijn vrouw, die in Bandoeng woont, is huisjesmelker en kapitaalkrachtig. Leo Proos werpt zich op als bemiddelaar en weet de vrouw te bewegen losgeld te betalen. Uiteindelijk wordt Proos zelf het slachtoffer van een chantagepoging. Hij wordt op de onderneming gearresteerd - niet door soldaten van de Darul Islam, maar van de regering in Jakarta.

Hij wordt gevangengezet op verdenking van relaties met de Darul Islam te

onderhouden. De kwade genius is een fixer die voor de Darul Islam opereert, maar op eigen gewin uit is en een link dubbelspel speelt. Ongetwijfeld heeft Alers zich gebaseerd op het relaas van de enkele tientallen Nederlanders die in de laatste dagen van 1953 en begin 1954 werden gearresteerd op verdenking van sabotage en banden met de Darul Islam.

25

Uiteindelijk weet Proos dankzij de protectie en inmenging van een Indonesische

hoge militair vrij te komen. Rechtstreeks uit zijn gevangenis vertrekt hij naar het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

slaagde er met dit boek in de schizofrenie weer te geven van de Tweede generatie Indische Nederlanders die - om Rob Nieuwenhuys te citeren - ‘tussen twee vaderlanden’ 4 leven en

De correspondentie is verloren gegaan, maar uit Kartini's brieven aan mevrouw Abendanon weten we dat Kartini en Kartono dezelfde mening zijn toegedaan op het gebied van de

Toen hij in Indië aankwam had hij hoge verwachtingen van het land waar alles poëzie zou ademen, maar Batavia, het pronkjuweel van het morgenland, was in verval - en daarom minder

58 Tegelijkertijd vormde een gedachte als deze de belangrijkste motivering, net als bij het sinterklaasfeest, om ook leden van de Nederlandse gemeenschap die niet op de soos kwamen

Vanuit Solo, Bandoeng en Semarang zette hij zijn wiskundestudie goeddeels op eigen kracht voort met het doel tijdens een verlof in Nederland het examen hogere wiskunde (K5) af

Daarmee zijn de brieven niet alleen een interessante bron aan de hand waarvan we meer aan de weet komen over het alledaagse leven in Indië, maar waren zij voor de vrouwen zelf

In dit artikel wil ik proberen te verklaren hoe Friedericy in staat is geweest een roman te schrijven, waarvan de criticus Hans Warren zei: ‘Het is een verbluffend staal

De meer dan ruime aandacht die Ver Huell in het boek over zijn reis door de archipel besteedt aan zijn kennismaking met de natuur en de cultuur van Indië doet bijna vergeten dat