• No results found

Indische Letteren. Jaargang 26 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Indische Letteren. Jaargang 26 · dbnl"

Copied!
207
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Indische Letteren. Jaargang 26. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2011

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ind004201101_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Themanummer Indische publiekstijdschriften]

Redactioneel

Deze aflevering is gewijd aan Indische tijdschriften. Gerard Termorshuizen en Peter van Zonneveld hebben in 2004 en 2007 aan de Leidse universiteit werkgroepen over dit onderwerp begeleid. Hierbij werd duidelijk hoeveel belangwekkends die

tijdschriften bevatten, in het bijzonder wat de literatuur betreft. Daar moet nog veel onderzoek naar verricht worden. Uit die colleges is wel een aantal scripties

voortgekomen. Op basis daarvan werd in september 2010 een lezingenmiddag over dit onderwerp georganiseerd. De teksten vindt u in deze aflevering. Na een algemeen inleidende beschouwing over de Indische publiekstijdschriften tussen 1900 en 1942 van Gerard Termorshuizen belicht Heleen Oostebrink het tijdschrift De Reflector.

Jeanine Tieleman bespreekt Woord en Beeld van de legendarische journalist Karel Wybrands. De Indische poëzie in de tijdschriften passeert de revue in een beschouwing van Peter van Zonneveld.

Dit alles hangt ook samen met het verschijnen van het tweede deel van de Indische persgeschiedenis van Gerard Termorshuizen. Op 27 mei 2011 wordt dit langverwachte boek, Realisten en reactionairen. Een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942, in het Kamerlingh Onnes Gebouw te Leiden feestelijk ten doop gehouden.

Een symposium over de pers in de vroegere Nederlandse koloniën, dat het KITLV Leiden samen met onze Werkgroep organiseert, gaat hieraan vooraf. Bijzonderheden treft u elders in dit nummer aan.

Tevens vragen wij graag uw aandacht voor de lezingenmiddag van 17 juni, eveneens in Leiden. Ook hierover wordt u in deze aflevering geïnformeerd.

Tijdens het jubileumsymposium op Bronbeek werd onze voorzitter, Peter van Zonneveld, benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau vanwege zijn verdiensten voor de Indische letterkunde. We wensen hem graag geluk met deze zo terecht toegekende onderscheiding, die we ook beschouwen als een blijk van erkenning en waardering voor wat wij allen in de afgelopen 25 jaar met onze Werkgroep hebben gedaan.

Indische Letteren. Jaargang 26

(3)

‘Een vriend van het Indische huisgezin’

Indische publiekstijdschriften (±1900-1942)

*

Gerard Termorshuizen

Voor Joop van den Berg

Inleiding

In de tien jaar vóór de Eerste Wereldoorlog veranderde er in Indië meer dan in de voorafgaande drie eeuwen, merkte de historicus Gonggrijp op.

1

Beperkte hij zich bij deze constatering tot een verwijzing naar de economische opbloei van het Europese bedrijfsleven, de effecten van de ethische politiek en de opkomst van de ‘inlandse beweging’, in feite ging het om een veelomvattender proces van verandering. Een proces dat zich deels laat definiëren als een snelle verwestersing van vooral het leef patroon van de Europeanen. De na 1900 op gang gekomen ontwikkelingen zetten zich in de volgende decennia onverminderd voort.

Er werd weer geld verdiend. Het zakenleven expandeerde, op Java en nog veel meer in Deli, op Sumatra. De ethische politiek liet zich gelden in het entameren van ontwikkelingsprojecten en in een verruiming van het onderwijs aan Indonesiërs. Er was veel werk aan de winkel en de behoefte aan arbeidskrachten uit het moederland was groot. Indië werd bovendien na 1900 in snel tempo leefbaarder. Verbleven er in 1905 83.000 Europeanen in de kolonie, in 1930 waren dat er 240.000 en in 1942 ruim 300.000. Vooral het aantal vrouwen uit Nederland groeide relatief sterk. Zij bestierden het huishouden en hielden in hun nieuwe omgeving zoveel mogelijk vast aan wat zij in het moederland gewend waren. Een steeds meer westerse manier van leven drong de Indische uit vroeger jaren terug.

In de eerste vier decennia van de vorige eeuw vormde zich in de kolonie een gemeenschap van enkele honderdduizenden Europeanen. Het kon niet uitblijven dat het publiekstijdschrift, dat zich in Nederland al een eigen plaats had veroverd, ook in Indië zijn opwachting zou maken. Dat gebeurde vanaf omstreeks 1900. Het ging daarbij vrijwel altijd om weekbladen die, behalve door Europeanen, werden gelezen door een bovenlaag van Indonesiërs en Chinezen.

Er zijn in die veertig jaar vrij veel van die weekbladen geweest: met de dames-

(4)

weekbladen meegerekend ongeveer twintig, waarvan er acht heel populair werden.

Dat waren het Weekblad voor Indië (1904-1920), De Reflector (1915-1922) - zie het artikel van Heleen Oostebrink hierna -, Het Indische Leven (1919-1928) en zijn opvolger Woord en Beeld (1929-1930) - zie het artikel van Jeanine Tieleman hierna -, De Zweep (1922-1923), De Indische Post (1921-1939), d'Oriënt (1923-1942) en Actueel Wereldnieuws en Sport in Beeld (1924-1942).

Tijdschriften voor ‘dames’

Al kwamen er geleidelijk meer mogelijkheden voor vermaak en ontspanning, in het algemeen gesproken was het leven in Indië weinig opwindend. Dat gold in het bijzonder voor de Europese vrouwen. Zij namen nauwelijks deel aan het arbeidsproces en het huishouden lieten zij over aan hun bedienden. De behoefte aan afleiding was groot onder hen. Zij vonden die afleiding onder meer in lectuur waarbij hun voorkeur uitging naar het lichte genre.

Men schafte zich boeken aan in de toko dan wel boekhandel of leende ze uit bibliotheken. Zeer populair was de wekelijkse leestrommel, door de journaliste Beata van Helsdingen-Schoevers niet voor niets een ‘Indisch meubel’ genoemd. Een ander voornaam medium dat inspeelde op de grote vraag naar onderhoudende lectuur, was de krant. Zij zorgde behalve voor verhalen en het feuilleton (het vervolgverhaal

‘onder de streep’) voor het verstrooiende ‘mengelwerk’. Naast de krant nestelde zich na 1900 het weekblad als bron van informatie en amusement. De belangrijkste weekbladen bevonden zich ook in de leestrommel.

Gelezen werd er dus vooral door de ‘dames’, zoals zij doorgaans werden aangeduid.

Vaste voet kreeg het damesblad met de oprichting, in 1899 in Djokjakarta, van ‘De Echo’; Weekblad voor dames in Indië.

2

De eerste vier jaargangen werden geredigeerd door mevrouw T. ter Horst-de Boer, de laatste twee door mejuffrouw A.A.J. van Maarseveen. Interessant is de emancipatorische inslag ervan. Het richtte zich in het bijzonder op ontwikkelde vrouwen die streefden naar meer vrijheid en inspraak.

Voor een groot deel werd het volgeschreven door lezeressen. Regelmatig was er aandacht voor de rol van de vrouw in de samenleving, het huwelijk en de opvoeding.

Ook de omgang met de autochtone bevolking kwam ter sprake. Medewerksters waren onder anderen de feministe Stefanotes (pseudoniem van B. Mühlnickel-van der Kolk), Thérèse Hoven, Dé-lilah en Melatti van Java.

Hoewel het maatschappijkritische aspect een stempel drukte op ‘De Echo’, domi-

Indische Letteren. Jaargang 26

(5)

neerde dat niet. Het blad was vooral attractief door de lectuur die het bood: korte verhalen, feuilletons en gedichten. Opvallend zijn de twee feuilletons die Kartini, schrijfster van het bekende Door duisternis tot licht (1911), bijdroeg onder het pseudoniem Tiga Soedara (Drie Zusters). In een ervan, ‘Een oorlogsschip op de ree!’, vertelt zij over het bezoek dat zij en haar twee zusters brachten aan een Nederlands oorlogsschip op de rede van Djapara, waar zij woonde.

Ook de ‘Modepraatjes’ ontbraken niet, evenmin als de rubrieken over koken, schilderen, handwerken en tuinieren. Een vaste plaats had de ‘Vragenbus’ waarin vragen konden worden gesteld over de huishouding, opvoeding en dergelijke.

Lezeressen konden erop reageren.

Doordat het blad het financieel niet meer kon bolwerken, maar ook door

‘persoonlijk gekibbel over eigen grieven en denkbeelden’, ging ‘De Echo’ in 1905 ter ziele. Het aantal abonnees was zeer bescheiden. Op de jaargang 1901-1902 waren ruim driehonderd particulieren, kranten en leesgezelschappen geabonneerd.

3

In 1906 werd ‘De Echo’ opgevolgd door het Damesweekblad voor Indië. Het werd uitgegeven in Soerabaja en geredigeerd door mevrouw Ter Horst-de Boer, de vroegere redactrice van ‘De Echo’. Het blad is vermoedelijk verloren gegaan. In 1911 werd het als bijblad opgenomen in het Weekblad voor Indië.

Indische damesbladen waren er daarna nog maar enkele. Bekend geworden is het maandblad De huisvrouw in Indië dat heeft bestaan vanaf november 1931 tot aan de Japanse bezetting.

4

De artikelen daarin hadden vaak betrekking op het voeren van een huishouding in Indië volgens westerse normen. Wat treft in die stukken, is de afstandelijkheid ten opzichte van de inheemse wereld, in de eerste plaats van de huisbedienden die vrijwel de enige Indonesiërs waren met wie de Nederlandse vrouwen in aanraking kwamen. De huisvrouw in Indië paste feilloos in het leefklimaat van de jaren dertig met zijn rigoureuze scheidslijnen tussen de Europese en de ‘andere’

wereld.

Opvallend zijn de vanaf september 1933 in het blad opgenomen ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ van de hand van Beb Vuyk. Zij werden later omgewerkt tot Het laatste huis van de wereld (1939) waarin de schrijfster verslag doet van haar leven en dat van haar man op Boeroe in de Molukken.

5

Het weekblad voor iedereen

Het damesweekblad werd al spoedig verdrongen door het op een algemeen publiek

toegesneden tijdschrift. Het genre begon aan een spectaculaire opmars met het in

(6)

1904 gestichte Weekblad voor Indië. Het heeft als model gediend voor de andere, na 1915 opgerichte weekbladen. De oplagen van nogal wat van die bladen waren voor Indische begrippen groot. De Indische Post en d'Oriënt hadden meer dan tienduizend abonnees. Geen enkele Indische krant heeft dat aantal ooit gehaald. Tegelijkertijd was de concurrentie moordend, wat verklaart dat ten slotte slechts drie weekbladen zich over een langere periode hebben kunnen handhaven: De Indische Post, d'Oriënt en het Actueel Wereldnieuws en Sport in Beeld.

Die grote weekbladen beschikten over een keur aan medewerkers, in en buiten Indië. Onder hen waren vrij veel Indische journalisten. Zij hadden hun sporen verdiend en kenden het Indische leefmilieu door en door. Een medewerker die men in vrijwel alle Indische weekbladen aantreft, is de freelancejournalist Hans van de Wall. Naast kunstcriticus en schrijver was hij de man die op de bres stond voor een Indische cultuur.

Het in 1915 opgerichte De Reflector kondigde zich als volgt aan: ‘Het zal zijn een weekblad dat zich moet onderscheiden door luchtige, vluchtige lectuur’. Die karakteristiek gold voor elk Indisch weekblad. Die ‘luchtige, vluchtige’ lectuur verdeelde zich over een veelheid van onderwerpen: actualiteiten en nieuwtjes, politiek en economie, wetenschap en sport, kunst en literatuur. De sensatie ontbrak niet: een recente moord, roofoverval of andere geruchtmakende gebeurtenis kreeg het volle pond. Pikante tekeningen en foto's gaven daaraan extra smaak. Voor de ‘dames’

waren er de rubrieken over mode, het huishouden, de opvoeding en aanverwante zaken. Ook de kinderen hadden hun speciale hoekjes. Europa en het moederland waren in elk nummer aanwezig, al viel de nadruk natuurlijk op Indië. Veel plaats was ingeruimd voor de verstrooiende lectuur, vooral voor korte verhalen en gedichten.

De weekbladen die hieronder kort worden besproken, zijn achtereenvolgens Het Weekblad voor Indië, De Zweep en De Indische Post.

Het Weekblad voor Indië (1904-1920)

Het Weekblad voor Indië was het eerste grote publiekstijdschrift in de kolonie.

6

Het had zijn abonnees overal in de archipel. Bij het ingaan van de vierde jaargang schreef oprichter en leider Mozes van Geuns, dat ‘het een vriend [is] geworden van het Indische huisgezin; elken Zaterdag zwermen [...] duizenden exemplaren uit over deze gewesten en strijken in de familiekringen neer’.

7

Indische Letteren. Jaargang 26

(7)

M. van Geuns op de redactie van het Soerabaiasch Handelsblad (ca. 1910)

Van Geuns was de succesvolle hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad.

Dat succes had hij behalve aan de reactionaire koers van zijn blad te danken aan zijn scherp gevoel voor wat de abonnee graag las. Zoals zijn krant was zijn weekblad rijk aan inhoud en veelkleurig. Hij trok medewerkers aan met een neus voor nieuwtjes, scribenten die een goed verhaal konden vertellen. Door goed te betalen wist hij hen voor jaren aan zich te binden. Het was een garantie voor continuïteit en stabiliteit.

Veel aandacht kregen de dingen van de dag: een spraakmakend misdrijf, een

uitbraak van cholera, een natuurramp, het overlijden van een bekend persoon, de

tewaterlating van een schip, de opening van een gebouw ofbazaar, een bloemencorso

of een Oranjefeest. De actuele gebeurtenissen in Soerabaja, bakermat van het tijd-

(8)

schrift, kregen extra belangstelling. Foto's en andere illustraties begeleidden de reportages. Aan de vormgeving van het blad werd veel zorg besteed.

Kunst, de literatuur in het bijzonder, vormde een essentieel onderdeel van het weekblad. Van Geuns wenste het culturele leven in Indië op een hoger peil te brengen.

Er werd daarvoor goed gekeken naar wat zich in Europa op artistiek gebied voordeed.

De tournees van artiesten die door de Kunstkringen uitgenodigd waren om in Indië op te treden werden op de voet gevolgd. Ook werd geschreven over wat er in de kolonie zelf op cultureel gebied plaatsvond: de toneel- en muziekuitvoeringen door Indische amateurverenigingen bijvoorbeeld werden met regelmaat gerecenseerd.

De literatuur zelf, als ‘verstrooiing voor ledige uren’ zoals Henri Borel het formuleerde, nam een belangrijke plaats in. Talrijk zijn de verhalen en gedichten waar onder veel ‘Indische’. Ook in dit opzicht bespeuren we de sturende hand van Van Geuns. Het stimuleren van de westerse kunst betekende voor hem niet dat de door Indië geïnspireerde kunstuitingen naar een zijspoor moesten worden gedrongen.

In dit opzicht was hij een bondgenoot van Hans van de Wall.

Het Weekblad voor Indië nam een zeer sterke positie in. Zolang Van Geuns het leidde, leden pogingen om het tijdschrift concurrentie aan te doen schipbreuk. Anders werd dat na zijn repatriëring in oktober 1915. Al enkele maanden daarna zag De Reflector het licht, spoedig gevolgd door andere weekbladen. Het Weekblad voor Indië kwam in andere handen en raakte in de versukkeling. Het ging eind oktober 1920 ten onder.

De Zweep (1922-1923)

Onder de Indische weekbladen neemt De Zweep een unieke plaats in. Het heeft nog geen twee jaar bestaan, maar zorgde in die korte tijd voor veel gerucht en rumoer.

Het was een schepping van het fenomeen Dominique Berretty. Hij was een geniale, maar ook een op macht beluste figuur die vanaf het moment dat hij in 1917 het persbureau Aneta stichtte zijn armen als een ‘octopus’, zoals een collega het uitdrukte, naar de Indische pers uitstrekte. In dat machtsstreven paste ook de oprichting van De Zweep dat de ondertitel Een wreed weekblad meekreeg. Het eerste nummer kwam uit op 2 januari 1922. Hoofdredacteur Berretty noemde zich Jan Karwats.

8

Indische Letteren. Jaargang 26

(9)

D.W. Berretty met zijn pseudoniem Jan Karwats (ca. 1922).

Jan Karwats is een pseudoniem, is mijn pseudoniem, maar zal tevens het pseudoniem zijn van állen, die het goed meenen met dit land, - Jan Karwats zal wezen de personificatie van hen die (rijk of arm, machtig of

invloedloos) met ons willen strijden voor ... néén, vóór niets, maar tégen al wat voos en vuig, corrupt en corrigibel is!

9

Het klinkt idealistisch, maar al te veel waarde moeten we daaraan niet hechten.

Berretty zag zijn tijdschrift allereerst als een onderneming waarmee hij veel geld

wilde verdienen. Om dat doel te bereiken koos hij voor de satire. Publieke personen

werden daarbij niet ontzien. Hij wilde ‘striemen’: toestanden maar ook en vooral

concurrenten en mensen die hem in het verleden hadden gedwarsboomd of nog steeds

in de weg zaten.

(10)

Zo iemand was Henri van Velthuysen, een vroegere medewerker met wie hij ruzie had gekregen. Hij was kennelijk een corpulente man: ‘Grijp opgemelden heer met behulp van een solide stoomlier bij zijn nekvel [...], druk [hem] in een worstmachine en Gij krijgt 15 meter worst. Ontdaan van overtollig vet en onreinheden krijgt Ge 10 centimeter copij’.

10

En daarmee hield het niet op.

Gezien het satirische karakter van De Zweep verwondert het niet dat veel medewerkers zich achter een pseudoniem verborgen hielden, zoals Prince de La Terreur en Benzinist. Mogelijk ging achter deze namen Berretty zelf schuil. Als tekenaars van vooral karikaturen waren onder anderen Cor van Deutekom, Frits van Bemmel en Willy Sluiter actief.

De Zweep droeg een rechts standpunt uit, zoals al direct in het eerste nummer: ‘Ik zal de vriend zijn [...] van onze ambtenaren (voor zover deze geen

pseudo-socialistische-altruïsten of chronische kankeraars zijn)’. Het opmerken waard is dat Jan Karwats - Berretty was een Indo-Europeaan - in de direct daarop volgende passage verklaarde het te willen opnemen voor ‘ambtenaren-met-een-kleine-a, de verschoppelingen, die van boven de trappen krijgen en van buiten de klappen opvangen’. Hij doelde op de kleine boeng, indo's die het minder ver geschopt hadden dan hij. Hij wilde hen een hart onder de riem steken. Iedereen, ongeacht zijn afkomst, kon zijn dromen verwezenlijken:

Er wordt teveel geschreven, gezeurd, gekletst, voilà over blank en bruin, over Totok en Indo. Er zijn goede en gemeene Indo's, evenals er goede Totoks zijn.[...] Karakter-eigenschappen? Eerlijkheid? Betrouwbaarheid?

Dat is niet afhankelijk van huidskleur of ‘kruising’. Elkeen, blank of bruin, verovert zich de plaats die hij zich wenscht, hetzij door schoolopleiding, hetzij door zelfstudie, de een door vlijt, de ander door talent. [...] Hij die vooruit wil komen, komt vooruit.

11

De satire in De Zweep uitte zich ook in gedichten. Het waren er heel wat. Veel zijn anoniem of onder pseudoniem geschreven. Ze zijn niet van hoog literair niveau, maar wel boeiend door hun weergave van wat er in de Indische samenleving speelde. We lezen over de gevolgen van de economische malaise in de jaren na de Eerste Wereldoorlog, de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, het hier en daar met misprijzen ontvangen optreden van Louis Couperus tijdens zijn rondreis door Indië en over de sociale emancipatie van de inlander als ‘kwalijk’ (!) gevolg van de ethische politiek. Zoals in de volgende regels:

Indische Letteren. Jaargang 26

(11)

Wel tevreden was men vroeger, Toen d'Inlander nog te kennen was, Aan den hoofddoek en de kain Zooals dat hoorde bij zijn ras.

Niet tevreden is men heden;

Als je nu zo'n vent ziet gaan Moet je onwillekeurig vragen Is 't een inlander of Europeaan?

12

Berretty had zich met zijn persbureau Aneta een monopoliepositie verworven. Bij het consolideren daarvan bediende hij zich van dubieuze methodes. Hij werd gevreesd.

Het was tegen die achtergrond dat de krantenredacties zwichtten voor de druk die op hen werd uitgeoefend zich te abonneren op De Zweep en daarvan zoveel exemplaren af te nemen als zij abonnees hadden. Dankzij deze koppelverkoop had het weekblad in juni 1922 de, voor Indische begrippen, enorme oplaag van

twintigduizend exemplaren.

Maar De Zweep werd niet onverdeeld gunstig ontvangen, niet door de lezers en evenmin door de kranten die af en toe hun adverteerders en zelfs de eigen redactie en directie zagen beledigd en bespot. Dat overkwam De Indische Courant die daarop, in september 1922, besloot Berretty's blad te weigeren. Het leidde tot een enorme rel en ten slotte - na een gerechtelijke uitspraak - tot een overwinning voor de krant.

Voor Berretty was het zijn eerste grote nederlaag en de aanleiding zich van het tijdschrift te ontdoen. Eind september 1923 kondigde hij aan dat het d'Oriënt zou gaan heten. Het was een totaal ander blad dan De Zweep. De ondertitel maakte dat al direct duidelijk: Een weekblad voor kunst en actualiteit, in de derde jaargang gewijzigd in Indië's geïllustreerd weekblad.

De Indische Post (1921-1939)

De Indische Post verscheen tussen 1921 en 1939, kwam eerst uit in Bandoeng en verhuisde in 1925 naar Soerabaja. Het tijdschrift had zijn bijnaam ‘Het groene weekblad’ te danken aan de lichtgroene kleur van het papier: omdat die een ‘voor de tropen aangename kleur’ is, aldus een mededeling in het eerste nummer. In de jaren twintig had het een oplaag van ruim tienduizend exemplaren. Eind jaren dertig verloor het aan populariteit.

Het bijzondere van dit weekblad was dat het zich zowel op een Indisch als op een

Nederlands lezerspubliek richtte. De bedoeling daarvan was de band tussen Indië en

(12)

ontwikkelden als minder-beschaafden, Europeanen als geëmancipeerde Inlanders’

aanspreken. In 1934 werd dat algemene karakter nog eens benadrukt met de opmerking dat het weekblad bestemd was voor ‘het gezin’ en voor ‘breede lagen van het publiek’.

De inhoud van De Indische Post was buitengewoon divers. Naast stukken over politiek, economie, techniek en wetenschap waren er rubrieken over literatuur, film en kunst in het algemeen. Ook de sport kwam aan bod. Veel aandacht was er voor de ‘dames’, zoals in ‘De vrouw in de tropen’. In ‘Wat Holland ons brengt’ en ‘Uit het Nederlandsche parlement’ werd de lezer op de hoogte gehouden van het nieuws uit het moederland. De Indische actualiteit trof men aan in verschillende rubrieken.

Vanaf 1934 was er een kinderpagina en in hetzelfde jaar het bijblad ‘Reizen’, gewijd aan het toerisme. Ook werd maandelijks voor een modeblad gezorgd. ‘Uit de kunstwereld’ was gewijd aan muziek, beeldende kunst en toneel. Illustraties en foto's begeleidden die artikelen.

De Indische Post bevatte veel ontspanningslectuur, vooral gedichten en verhalen.

Voor een groot deel ging het om vertalingen van uit Europa en Amerika afkomstige leesstof. Gerekend over alle jaargangen is slechts veertien procent van de verhalen en zeventien procent van de gedichten ‘Indisch’. Zij vertellen onder meer over de sociale en politieke actualiteit, over eenzaamheid en heimwee en over de seksuele relaties tussen Europese mannen en inheemse vrouwen.

Dat Indische aspect is enkele jaren geleden onderwerp van onderzoek geweest.

Kirsten de Pré boog zich onder andere over de vraag in hoeverre de zich na 1920 voltrekkende sociale en culturele europeanisering van vooral de totok-samenleving wordt weerspiegeld in de literaire rubrieken van De Indische Post.

13

Allerlei met elkaar samenhangende factoren waren verantwoordelijk voor die europeanisering. Zoals al opgemerkt was de relatief snelle aanwas van uit Nederland komende vrouwen belangrijk in dat proces. Maar ook de radicalisering van het Indonesische nationalisme speelde een voorname rol. Onder de Indischgasten voltrok zich een ingrijpende mentaliteitsverandering ten opzichte van hun inheemse omgeving.

Verwestersing en verrechtsing resulteerden in een verregaande vervreemding tussen Europeanen en Indonesiërs die we gereflecteerd zien in zowel de dagblad als de periodieke pers. Een afnemende aandacht voor het ‘Indische’ daarin was een van de symptomen.

We zien dat terug in De Indische Post. De getallen spreken voor zich: van de tussen 1921 en 1929 gepubliceerde gedichten is 19 procent ‘Indisch’, van de na 1929 opgenomen poëzie slechts 10 procent. Van de vóór 1930 opgenomen verhalen is 21 procent ‘Indisch’, van die na 1930 slechts 9 procent.

Indische Letteren. Jaargang 26

(13)

‘Verruilden de Europeanen’, schrijft De Pré, ‘in het dagelijkse leven Indische gebruiken en gewoonten voor westerse, in het weekblad worden Indische verhalen ingewisseld voor Engelse detectives. [...]; lofliederen op onder andere Indisch eten en Indische kleding komen na 1926 niet meer voor’. De Europeanen in de verhalen, merkt zij verder op, gaan een steeds dominantere rol spelen ten koste van de

Indonesiër die nog ten hoogste een bijrol krijgt. De Indische Post was met andere woorden heel wat minder Indisch dan de titel deed geloven.

Bibliografie

Elderhorst, M.H.M., De wereld van Jan Karwats. Het satirische Indische weekblad De Zweep (1922-1923). Doctoraalscriptie Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2006.

Gonggrijp, G., Schets ener economische geschiedenis van Indonesië. Haarlem:

Erven F. Bohn, 1957.

Hommes, Hermke, ‘'t Is zoo Indisch!’. Een beschrijving en analyse van de literaire bijdragen in zes jaargangen van het Weekblad voor Indië (1909-1915).

Doctoraalscriptie Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2006.

Pelt, Danielle van, ‘De Echo’; Een weekblad voor dames in Indië (1899-1905).

Doctoraalscriptie Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2004.

Pré, Kirsten de, De ‘Indische’ Post. Een onderzoek naar de invloed van de europeanisering van de Indische samenleving in de literaire rubrieken van De Indische Post (1921-1939). Masterscriptie Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2007.

Scova Righini, Bert, Een leven in twee vaderlanden. Een biografie van Beb Vuyk. Leiden: KITLV Uitgeverij, 2005.

Termorshuizen, Gerard, Realisten en reactionairen. Een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942. Met medewerking van Anneke Scholte.

Amsterdam / Leiden: Nijgh & Van Ditmar / KITLV Uitgeverij [verschijnt eind mei 2011].

Tieleman, Jeanine, Bibliografie De huisvrouw in Indië. Werkstuk Opleiding

Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2007.

(14)

1 Gonggrijp 1957, p. 139.

2 ‘De Echo’ was het onderwerp van de doctoraalscriptie van Danielle van Pelt: Van Pelt 2004.

3 Van Pelt nam als bijlagen de naamlijsten op van abonnees op de jaargangen 1900-1901 en 1901-1902.

4 In 1948 werd de Vereeniging van Huisvrouwen heropgericht; haar orgaan ging nu De huisvrouw in Indonesië heten. Er kwamen zowel Nederlands- als Indonesischtalige artikelen in voor.

Tussen 1950 en 1957 werd het voortgezet als De Huisvrouw. Ik ontleen deze en andere informatie aan het door Jeanine Tieleman over dit maandblad geschreven werkstuk onder de titel Bibliografie De huisvrouw in Indië: Tieleman 2007.

5 Zie ook Scova Righini 2005, p. 81-106.

6 Hermke Hommes schreef haar doctoraalscriptie over het Weekblad voor Indië (de jaargangen 1909-1915): Hommes 2006.

7 ‘Het vierde jaar in’. In: Weekblad voor Indië 28-4-1907.

8 De Zweep was het onderwerp van de doctoraalscriptie van Annemarie Elderhorst: Elderhorst 2006.

9 De Zweep (1922), nr. 1, titelpagina.

10 De Zweep (1922), nr. 1, p. 6.

11 De Zweep (1922), nr. 13, p. 351.

12 De Zweep (1922), nr. 9, p. 229.

13 Dat onderzoek werd gedaan door Kirsten de Pré in haar masterscriptie over De Indische Post:

De Pré 2007.

Indische Letteren. Jaargang 26

(15)

De Reflector moet je lezen!

Heleen Oostebrink Een typering

De Reflector; Geïllustreerd weekblad voor Nederlandsch-Indië verscheen tussen eind 1915 en 16 december 1922.

1

Aan het blad was een aantal bekende redacteuren en medewerkers verbonden. Vooral de bijdragen van Dominique Berretty (publicerend onder het pseudoniem ‘Max Marcel’) en Hans van de Wall (met regelmaat schrijvend onder het pseudoniem ‘Victor Ido’) zijn interessant. Beiden waren Indo-Europeanen.

Ook andere redactieleden waren indo's. Gezien eveneens de aard van de bijdragen is duidelijk dat het tijdschrift vooral werd gelezen door Indo-Europeanen.

Het weekblad is rijk geïllustreerd. Vooral de ‘cartoons’ in de zesde jaargang zijn vermakelijk.

2

Ze zijn anoniem, maar waarschijnlijk zijn ze gemaakt door de vaste - in Indië heel bekende - tekenaar Menno van Meeteren Brouwer. De Reflector

3

stelde zich als volgt voor aan het publiek:

Het zal zijn een weekblad, dat zich zal moeten onderscheiden door luchtige, vluchtige lectuur, zoodat gij als goedaardige abonné niet wordt gedwongen bij dit Weekblad U aanteschaffen een compleet stel dictionnaires en lexicons. [...] Het hoogste doel van dit, ons bescheiden tribunetje zal niet zijn: een remedie voor slapeloozen en andere (behalve in de soos) ongezellige creaturen. Het wil U in de allereerste plaats aangenaam bezighouden, zóó dat Ge elken Zaterdag direct naar het Weekblad grijpt en eerst daarnà Uw min of meer geachte grijparmen naar andere zaken uitstrekt. [...]

De ‘richting’ van ons blad? U vrááagt daar even wat. Richting, dat is nu

net het eenige dat we niet hebben! ... Onze richting is gericht op de richting

van de zon! Voor het fotografeeren namelijk. Voor andere dingen hebben

we die niet noodig.

4

(16)

Anonieme cartoon, waarschijnlijk van menno van meeteren brouwer (uit: De Reflector 6 (1921), p 334).

Indische Letteren. Jaargang 26

(17)

Veel aandacht is er in De Reflector voor muziek, toneel, beeldende kunst, techniek en wetenschappen. Daarnaast voor sport, film, mode en actualiteiten. Vooral de eerste drie jaargangen hebben een grote bijdrage aan de letteren geleverd. Er zijn feuilletons, korte verhalen, toneel, poëzie en (reis)brieven, maar ook boekbesprekingen en Indische spreekwoorden. Ook het literaire leven in het algemeen wordt belicht. De Reflector gaf ook een ‘Kinderblad’ uit, dat helaas in het door mij gebruikte exemplaar niet bewaard is gebleven.

Een weekblad voor en door Indo-Europeanen

De Reflector werd goed gewaardeerd en had veel abonnees; op het hoogtepunt was de oplage zesduizend exemplaren. Waarom was het blad zo succesvol? De Nieuwe Soerabaja Courant schreef bij verschijning:

Het blad maakt een bizonder goeden indruk; gedrukt op mooi papier, met tal van scherpe illustraties naar photo's en teekeningen, en niet te zwaar van inhoud, legt het een gunstig getuigenis af èn van het kunnen der firma, welke de uitgifte op zich heeft genomen, èn van den goeden smaak der redactie, welke ‘kijk’ toont te bezitten op het Indische publiek.

Wij durven wel voorspellen, dat, wanneer redactie en uitgevers den inhoud van het blad op deze hoogte weten te houden, het zich spoedig een ruimen lezerskring zal verwerven, vooral ook omdat de abonnementsprijs - f 10 per jaar - ons uiterst billijk voorkomt.

Onze beste wenschen voor het jeugdige zusje!

5

De Soerabajase krant had geen ongelijk. De Reflector was gevarieerd van inhoud.

Het ging bovendien gevoelige onderwerpen niet uit de weg. De politieke situatie in de kolonie bijvoorbeeld werd voortdurend belicht en de moeilijke positie van de Indo-Europeaan kwam daarbij regelmatig ter sprake. Het vanaf het begin van de eeuw gevoerde ethische beleid was gericht op de emancipatie van de bovenlaag van de Indonesische bevolking. Uitbreiding van het onderwijs was een belangrijke doelstelling van dat beleid. In de loop van de jaren meldden zich steeds meer Indonesiers met een westerse schoolopleiding op de arbeidsmarkt. De indo - die het sociaal-economisch altijd al moeilijk had gehad - zag zich in toenemende mate in zijn bestaan bedreigd. Bedreigd voelde hij zich ook in politiek opzicht. Weerzin voelde hij - zoals trouwens ook de ‘totoks’ - tegen de in 1912 opgerichte

nationalistische

(18)

Sarekat Islam (SI) die zich steeds uitdrukkelijker manifesteerde. De oprichting, in 1919, van het Indo-Europeesch Verbond (IEV) was een van de reacties daarop. Dat De Reflector sympathiek stond tegenover het IEV verbaast natuurlijk niet.

De weerstand tegen de ethische politiek onder de Indo-Europeanen vinden we verwoord in het volgende gedicht van een zekere Rauch:

Ethica

Hooge Heeren delibreeren Over vage Ethica

Hooge Heeren converseeren Maar Gezag? ... tida-adah!

Paperassen, zwarte dassen Maar S.I. die lacht hen uit,

Contrabassen hoort men krassen ...

Hu! dat wordt een vreemd geluid!

Wie zal borgen, dat ik morgen Oogsten zal van eigen land?

Elken morgen heb ik zorgen Om te weren dievenhand.

Door hun lessen - de excessen, Dr. Hazeu,

6

dat wordt sneu!

Nu excessen - straks de messen!

De regeering zijn ze beu.

Hooge Heeren, accepteere' Deze les die 'k gratis bied Voor die beeren - muilepeeren!

Delibreeren helpt U niet.

Evolutie - mét politie Dat kán zijn wat Indië redt, Revolutie? - Houdt vendutie Van dit land en sluit de pret.

7

Op andere plaatsen in het tijdschrift wordt overigens enige nuance aangebracht in dit doorgaans negatieve standpunt over de ethische politiek, zoals ook de Sarekat Islam er niet altijd slecht vanaf komt.

Indische Letteren. Jaargang 26

(19)

Een artikel over de ‘rassenkwestie’ is ‘Volbloeds’ van de hand van Berretty.

8

Het laat hem koud, zo schrijft hij, of iemand al dan niet van gemengd bloed is. Hij gaf daarmee tegelijkertijd het standpunt weer van De Reflector: ‘Dit blad heeft nooit meegedaan aan het dwaze melk-en-cacao-ge-theoretiseer’.

Het blad achtte de koloniale dominantie van Nederland terecht, onder andere - en hier krijgt de ethische politiek een verdediging - omdat het moederland de belangen van de inheemse bevolking behartigde. In het artikel ‘De beteekenis van Nederland's overheersching’ van maart 1920 lezen we:

Nederland's overheersching is een historisch feit en bij de beantwoording van de vraag of die wettig is, heeft men zich op het standpunt te stellen wat het Nederlandsch gezag thans voor de Inlandsche bevolkingsgroepen beteekent; niet den nadruk te leggen op de donkere kanten van de koloniale geschiedenis, nog daargelaten dat men die kanten te veel blootlegt en in gebreke blijft ook het goede aan te toonen.

9

De Indo-Europeaan E.F.E. Douwes Dekker, die streefde naar een Indië ‘los van Nederland’, werd door het tijdschrift negatief benaderd.

10

Maar ook hier toonde zich gaandeweg enige nuance. Zoals in een artikel van juni 1919 over het achtste

zogenaamde ‘Indiërs’-congres van de vereniging Insulinde (met daarin progressieve indo's en Indonesiërs).

11

Douwes Dekker speelde een belangrijke rol op dat congres.

Alle in Indië wonende mensen zijn gelijk; rassenscheiding is uit den boze, had hij daar verklaard. In De Reflector werd hij om die uitspraak geprezen.

In het algemeen kan gezegd worden dat De Reflector in politiek opzicht gematigde en vooral ook genuanceerde standpunten koesterde.

De letterkundige inhoud

Zoals hierboven opgemerkt verscheen er veel letterkundig werk in allerlei genres in De Reflector. Bijzondere aandacht verdient mijns inziens het in de tweede jaargang gepubliceerde ‘De Profeet van Soenda’ van Hans van de Wall. Behalve dat het heel goed geschreven is (met indringende monologen), geeft het een mooi tijdsbeeld.

Vermoedelijk wilde de schrijver het in boekvorm uitgeven.

12

In ‘De profeet van Soenda’ nemen zowel de ethische politiek als de Sarekat Islam

een voorname plaats in. Hoofdpersonen in het verhaal zijn de controleur Van der

Wolk, zijn vrouw en de huisjongen (tevens klerk) Ardjo. Van der Wolk is een groot

(20)

Zijn persoonlijkheid paste zich ganschelijk aan den ethischen koers, door het Gouvernement ten aanzien der Inlandsche bevolking genomen. [...]

Neen, de Inlander was mensch als hij, was eigenlijk 'n groot kind, dat leiding noodig had. Nergens ter wereld bestond er een volk zóó zacht van aard, zóó aangeboren hoofsch en naief, zóó vreedzaam en berustend onder het Lot als dat van den archipel. En hij zegende zijn betrekking, waardoor hij gelegenheid vond om een vader voor de Inlanders te zijn. Daartoe schonk hij haar zoowel collectief als individueel zijn volle vertrouwen.

Zoo hoopte hij wederkeerig hun vertrouwen te verwerven, en dat kon toch niet anders dan ten goede komen aan zijn bestuur.

13

Van der Wolk heeft heel veel vertrouwen in Ardjo. Maar deze komt geleidelijk, mede onder invloed van de Sarekat Islam, in opstand tegen de Nederlandse overheersing.

In Nederland verblijvend - hij vergezelt Van der Wolk tijdens diens verlof - houdt hij in een toespraak zijn Indonesische toehoorders het volgende voor:

Werk aan de goede zaak mede, door van nu af aan U niets minder te voelen dan een europeaan, al hebt ge niet zooveel geleerd als hij. Dat leeren is 'n kwestie van onderwijs. Men heeft ons opzettelijk dom gehouden al de eeuwen onzer overheersching. Dus is 't van onze overweldigers geen verdienste, als zij ‘knapper’ zijn dan wij.

Indien men ons vroeger precies hetzelfde onderwijs had gegeven, zouden wij immers ook evenveel kennen en kunnen. Maar laat ze 't voelen telkens en overal, dat zij ons onrecht gedaan en te kort gehouden hebben. Gooit 't ze voor de voeten dat 't geen kunst is, over analphabeten te regeeren, schreeuwt om onderwijs al maak je er zelf geen gebruik van, dan is 't toch goed voor onze kinderen, laat merken dat wij de europeesche politiek van uitzuigen, dom houden en uitbuiten hebben doorzien, en verdomt 't langer om een superioriteit van ras in den europeaan te erkennen, alleen maar op grond dat ie 'n witte huid heeft. Blijft staan, waar wij vroeger hem onderdanig op zij gingen, en geef twee slagen terug daar, waar hij je in 't aangezicht slaat. Buig niet, kruip niet, vlieg niet meer voor hem, want hij is niets meer dan wij. [...]

Daarom, mijn broeders, de tijd is gekomen om ons van dat onzuivere, bevlekkende europeanisme te bevrijden. Het Oosten voor de Oosterlingen, dit zij voortaan uw leus. Bedenkt dit goed, leert het uw vrouw en kinderen, uw ouders en verwanten, uw vrienden en bekenden. Gaat naar ons mooi vaderland terug

Indische Letteren. Jaargang 26

(21)

met het heilig voornemen in uw hart, om elk afzonderlijk en allen te zamen den slapenden tijger te wekken. En de nieuwe profeet, door Allah gezonden, zal niet lang meer op zich laten wachten om u vóór te gaan in de opheffing, voorlichting en bevrijding van het arme volk van Indië, dat nu al drie eeuwen lang zucht onder het juk van een gehate overheersching...

Die profeet, hij zál komen, hij is wellicht al nader dan gij denkt, ziet in hem den van Allah gezondene, mijn broeders, eerbiedigt hem, en volgt hem...

14

Na terugkomst in Indië ziet Ardjo zichzelf steeds meer als die profeet: de profeet van Soenda. Hij maakt gebruik van de goedgelovigheid van Van der Wolk en jut het volk steeds meer op. Uiteindelijk resulteert dit in een brede opstand tegen de Europeanen. Ardjo zelf overleeft deze opstand niet.

Hoewel het riskant is om de strekking van een verhaal direct te vereenzelvigen met de gedachten van de auteur ervan, durf ik in dit geval toch wel te beweren dat Hans van de Wall met zijn ‘De profeet van Soenda’ wilde waarschuwen voor de ethische politiek en voor de Sarekat Islam.

Indische spreekwoorden

In de eerste jaargang van De Reflector verscheen regelmatig de rubriek ‘Indische spreekwoorden’. Het is niet bekend wie deze spreekwoorden heeft bedacht: de rubriek is anoniem. Het is de moeite waard er enkele te citeren:

Wie goed kuilen weet te graven voor een ander, maakt snelle promotie.

15

Beter één hooge kruiwagen dan tien diploma's.

16

Misschien is de tijd dichterbij dan men denkt, dat S.I. [Sarekat Islam] voor de Hollanders de beteekenis krijgt van Salut Indië!

17

Invoering eener Inlandsche Militie...?

Heel aardig en hyper-ethisch. Maar I.M. kunnen ook de beginletters zijn van een

In Memoriam.

18

(22)

Gedichten

Vooral in de eerste jaargangen van het weekblad staan heel veel gedichten. Het ene gedicht is duidelijk van hogere literaire waarde dan het andere. Sommige zijn romantisch van aard, andere rationeel van toon. Heel wat van die gedichten zijn typisch Indisch. Een favoriet gedicht van mij is het volgende, ondertekend door een zekere Gerrit:

Het blonde kampongkind

Gelukkig vindt men het niet veel, Maar toegeschroefd wordt mij de keel, Als 'k over de sawah haar zie sjouwen,

Gewapend met een tak, achter een troep karbouwen, Het blonde kampongkind.

Gelukkig kan zij nog niet weten,

Dat hij die toch haar vader is, haar kon vergeten, Haar aan de hebzucht van haar bruine moeder overliet, Zich niet bekommerde om d'ellende en 't verdriet

Van 't blonde kampongkind.

Zij weet niet, dat de zorgen van 't bruine wijf, Zij eenmaal zal betalen met 't maagdelijk lijf, De moeder die nu alreeds in fel begeeren, De prijs berekent voor 't onteeren

Van 't blonde kampongkind.

Straks wordt ze 't eigendom van een Chinees, Nog weet zij niet, de arme wees,

Dat ze dan verkwanseld wordt van hand tot hand.

Tot dat verafschuwd door een ieder zij sterft in 't stadsverband.

Het blonde kampongkind.

En rijk of goed gepensionneerd,

Is hem een zetel in de Kamers geoffreerd.

En tijdens een fijn-christelijk ministerie, Kletst hij wat over Goddelijk mysterie, De vader van 't blonde kampongkind.

Indische Letteren. Jaargang 26

(23)

Men prijst hem als een man met veel gevoel Die 'thuis met een schijnheilig sm..l

Spreekt over het slecht der hedendaagsche jonglingschap.

Met kracht de wet verdedigt tot onderzoek naar 't vaderschap, Hij de vader van het blonde kampongkind!

19

Tot besluit

Naar mijn smaak zijn vooral de eerste jaargangen van De Reflector interessant. Er staan veel artikelen in van onder anderen Berretty en Van de Wall, beiden talentvolle schrijvers. Berretty was gedurende de eerste jaren hoofdredacteur. Vrijwel wekelijks opende hij het blad met verslagen van gebeurtenissen en opiniestukken. Van de Wall nam een groot deel van de letterkundige bijdragen voor zijn rekening. Een voorbeeld van zijn pregnante stijl:

Wie interesseert zich voor zoo'n taalradbrakende njonja, wie gaat er om met zoo'n hartstochtelijken sinjo of domme nonna; wie hecht waarde aan verhalen over giftmengende njaï's?

Toch is het aan den Indischen roman, dat wij de meerdere bekendheid met deze typen danken. En waarom zou het verkeerd zijn, deze bestaande menschen op te voeren in de koloniale literatuur?

20

Waarom het weekblad na zeven jaar ophield te bestaan is niet duidelijk. De redactie heeft het over ‘bezwaren van technischen aard’.

21

Een waarschijnlijke reden is dat het werd weggeconcurreerd door het in 1922 opgerichte en buitengewoon succesvolle weekblad De Zweep.

Het is zes jaar geleden dat ik De Ref ector voor de eerste keer onder ogen kreeg, maar ik kan nog steeds met een gerust hart zeggen: ‘De Reflector moet je lezen’.

Bibliografie

Fantasio. Batavia, 1922-1923.

De Reflector. Geïllustreerd weekblad voor Nederlandsch-Indië. Batavia, 1915-1922.

Oostebrink, H.M., De Reflector moet je lezen! Een analyse van een Indisch

(24)

Heleen Oostebrink studeerde Nederlands aan de Universiteit Leiden. Momenteel werkt ze bij diezelfde universiteit bij het Expertisecentrum Studenten- en

OnderwijsZaken (SOZ).

Eindnoten:

1 De Reflector kreeg een opvolger in het weekblad Fantasio dat het echter maar een paar maanden uithield. Het laatste nummer verscheen op 27-3-1923. Zie ‘Laatst Saluut’. In: Fantasio 1 (1923), nr. 15, p. 1.

2 Anoniem: ‘Indrukken van een Orang Baroe’. In: De Reflector 6 (1921), p. 315, 334, 352, 372 en 471.

3 Voor meer bibliografische informatie over dit weekblad, zie Oostebrink 2005.

4 Max Marcel. ‘Intrede’. In: De Reflector 1 (1915), p. 1-2.

5 M.M. ‘De Reflector in de pers’. In: De Reflector 1 (1915), p. 44.

6 G.A.J. Hazeu, een vooraanstaand ethicus, was een hooggeplaatste koloniale ambtenaar.

7 Rauch. ‘Ethica’. In: De Reflector 1 (1916), p. 824.

8 Max Marcel. ‘Volbloeds’. In: De Reflector 2 (1917), p. 757-758.

9 K. ‘De beteekenis van Nederland's overheersching’. In: De Reflector 5 (1920), p. 289-290.

10 Max Marcel. ‘Douwes Dekker’. In: De Reflector 1 (1916), p. 69-71 en Marcel Maxim. ‘Hij is terug!’ In: De Reflector 3 (1918), p. 766-767.

11 M.M. ‘Het achtste nationale Indiërs-congres’. In: De Reflector 4 (1919), p. 451-452.

12 Het KITLV bezit het (of een) manuscript van het feuilleton met correcties erin.

13 Victor Ido. ‘De Profeet van Soenda. Een Oostersche Roman’. In: De Reflector 2 (1917), p. 215.

14 Idem, p. 328-329.

15 Anoniem. ‘Indische Spreekwoorden’. In: De Reflector 1 (1916), p. 1126.

16 Idem, p. 1203.

17 Anoniem. ‘Gloeilichtjes’. In: De Reflector 1 (1916), p. 1335.

18 Idem.

19 Gerrit. ‘Het blonde kampongkind’. In: De Reflector 1 (1916), p. 939.

20 J.H.F. van de Wall. ‘Over Indische literatuur’. In: De Reflector 2 (1917), p. 984.

21 De uitgevers. ‘De Reflector †’. In: De Reflector 7 (1922), p. 781.

Indische Letteren. Jaargang 26

(25)

Woord en Beeld: een weekblad van Karel Wybrands Jeanine Tieleman

In dit artikel geefik een indruk van het tijdschrift Woord en Beeld. Geïllustreerd weekblad van ‘Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië’ (hierna te noemen Woord en Beeld).

1

Allereerst zal ik een beknopte beschrijving van het tijdschrift geven, gevolgd door een toelichting op de inhoud en tot slot wordt nader ingegaan op de hoofdredacteur Karel Wybrands en zijn bijdragen aan het tijdschrift.

Verschijning en medewerkers

Uit de volledige titel van Woord en Beeld blijkt direct de verschijningsvorm: het was een wekelijkse bijlage van het dagblad Het Nieuws van den Dag voor

Nederlandsch-Indië (hierna te noemen Het Nieuws). Abonnees op de krant ontvingen het blad gratis. Het tijdschrift heeft maar kort bestaan, slechts anderhalf jaar. Het eerste nummer verscheen op 12 januari 1929 en het laatste op 28 juni 1930. Daarna is het tijdschrift opgegaan in het weekblad d'Oriënt.

Woord en Beeld heeft als bijlage van Het Nieuws diverse voorgangers gehad. Tot en met juni 1928 waren dat zowel het weekblad Het Indische Leven als het blaadje Ons Eigen Krantje. Met ingang van 1 juli 1928 werd de band tussen de krant en Het Indische Leven verbroken. Het Indische Leven bleef daarna nog enige tijd als zelfstandig tijdschrift bestaan. Als bijlage bij de krant werd Het Indische Leven opgevolgd door het Geïllustreerd Bijvoegsel dat hoofdzakelijk uit foto's en tekeningen bestond. Maar na een half jaar werd ook met de publicatie hiervan gestopt. Het maakte plaats voor een weekblad dat zowel ruimte bood aan beeldmateriaal als aan tekst.

Dat nieuwe tijdschrift werd Woord en Beeld.

De eerste twintig nummers van de eerste jaargang (januari tot en met mei 1929)

stonden onder redactie van K. Wybrands, die tevens leider en eigenaar van Het

Nieuws was, en redacteur-secretaris W. Vlasman. Op 27 mei 1929 kwam Wybrands

(26)

plotseling te overlijden als gevolg van een auto-ongeluk. Het daaropvolgende nummer, nummer 21 (1 juni 1929), verscheen onder redactie van Vlasman.

Vanaf nummer 22 (8 juni 1929) werd het hoofdredacteurschap vervuld door H.

Mulder, die Wybrands ook bij de krant was opgevolgd. Vlasman bleef nog enige maanden redacteur-secretaris en werd opgevolgd door August van de Ven. In januari 1930 ging Mulder met verlof naar Nederland; hij werd tijdens die periode

waargenomen door Bart Daum, zoon van de bekende journalist en romancier, en H.M. de Vries. In naam bleef Mulder de redactie voeren totdat het tijdschrift in juni 1930 ophield te bestaan.

Naast Wybrands en Vlasman had het weekblad een aantal vaste medewerkers, onder wie Claude-Marie, een journalist die vanuit Frankrijk bijdragen stuurde, Maxine, Kaspe, Jan Kriek en Loek. Behalve dat een aantal van hen ook bijdragen leverde aan andere tijdschriften, is er verder niets over hen bekend.

Inhoud

De doelstelling van Woord en Beeld was ‘voor alles literatuur voor de huiskamer geven: schetsen, verhalen, prijsraadsels, mode en veel foto's en tekeningen uit binnen- en buitenland’.

2

Al bladerend door Woord en Beeld blijkt dat het tijdschrift inderdaad aan deze doelstelling voldoet: het bevat hoofdzakelijk een mix van Indisch en westers georiënteerde ontspanningslectuur. De enige uitzondering hierop is de rubriek

‘Zaterdagsche Causerie’ (hierna te noemen ‘Causerie’) van Wybrands, die veeleer een opiniërend karakter heeft. Na zijn plotselinge dood verdwijnt de ‘Causerie’, en daarmee dus ook de enige opiniërende bijdrage, uit Woord en Beeld.

In het tijdschrift vindt men geen artikelen met nieuwswaarde, maar wel veel foto's met korte bijschriften over zowel Indisch als westers nieuws. Afgaande op die onderschriften lijkt het erop dat zij aansluiten bij artikelen ofberichten uit Wybrands' krant.

Van de in totaal circa zeshonderd artikelen in Woord en Beeld, inclusief columns en gedichten, is ongeveer tweederde westers en circa eenderde Indisch georiënteerd.

Onder Indisch georiënteerd versta ik ‘handelend in Indië of betrekking hebbend op het leven in Indië’.

Het merendeel van de teksten kan worden gerekend tot de fictie: vertaalde verhalen, korte verhalen en af en toe een westers feuilleton. Vooral Jan Kriek en Loek leverden veel Indische verhalen waarin bekende thema's aan bod komen, zoals het verhuizen van Indischgasten, de eenzaamheid op een pensionkamer, de komst van

Indische Letteren. Jaargang 26

(27)

nieuwelingen in de archipel, de njai en heimwee naar Holland. Loek had daarnaast oog voor minder bekende thema's, zoals totoks die tot armoede waren vervallen, de Europeanisering van de Indische samenleving en de moeilijkheden die enigszins verwijfde mannen ondervonden om zich te handhaven in de Indische maatschappij.

Naast fictie zijn er ook artikelen over historische onderwerpen, is er een rubriek

‘Mode’, die later wordt vervangen door ‘De wereld der vrouw’, en verschijnen er regelmatig gedichten. Van de in totaal veertig gedichten handelt 75 procent over Indische onderwerpen.

Bij het beeldmateriaal valt op dat de aandacht niet alleen uitgaat naar de Europese bovenlaag, hoewel deze wel het best is vertegenwoordigd, maar dat ook andere groepen aan bod komen: met name Indo-Europeanen, Indonesiërs en Chinezen. Het beeldmateriaal over Chinezen bestaat hoofdzakelijk uit fotoreportages van

indrukwekkende begrafenisstoeten van rijke en voorname leden uit deze groep. Het exotische element is hier duidelijk aanwezig.

Karel Wybrands

Hoewel Woord en Beeld veel aardige en interessante bijdragen bevat, gaat bij de bestudering van het tijdschrift toch al heel snel de aandacht uit naar de ‘Zaterdagsche Causerie’ van Karel Wybrands. Naast deze ‘Causerie’ verzorgde Wybrands van tijd tot tijd vertalingen uit het Frans of Engels van korte verhalen van bekende Europese auteurs (zoals Guy de Maupassant) en twee keer de rubriek ‘Advertentiana’ waarin de draak wordt gestoken met taal- en stijlfouten in annonces en artikelen in Indische en Nederlandse dag- en weekbladen. Maar zijn ‘Causerieën’ zijn verreweg het interessantst en daarom zal ik deze hier verder bespreken.

Allereerst iets over de auteur. Wie was Karel Wybrands?

3

Wybrands wordt, samen met zijn collega H.C. Zentgraaff, gezien als de invloedrijkste Indische journalist van de twintigste eeuw. Toen D.W. Berretty, eigenaar van het persbureau Aneta, gevraagd werd om naar aanleiding van het overlijden van K.W. - zo werd Wybrands vaak genoemd - in 1929, een paar regels te schrijven, reageerde hij als volgt:

Over K.W. schrijft men of geen regel of een heel boek. Een banaal

necrologietje is volkomen in strijd met zijn gansche persoon. Hij was zoo

volmaakt anders als alle anderen.

4

(28)

Directie en redactie van het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië aan de rijsttafel.

V.l.n.r.: H. Mulder, G. van Loon, K. Wybrands, F.J. Koemans en E.J. van Lidth de Jeude (uit: De Zweep, 31 maart 1923, p. 38).

Karel Wybrands was een selfmade man. Hij werd op 3 augustus 1863 geboren in een eenvoudig gezin in de Amsterdamse Jordaan. Omdat er geen geld voor de middelbare school was, werkte hij vanaf zijn dertiende jaar als jongste bediende op een kantoor. Hij ontwikkelde zich als autodidact waardoor hij zich gestaag wist op te werken. Tussen 1890 en 1899 was hij werkzaam op diverse handelskantoren in het Midden-Oosten en ten slotte in Deli bij een oliemaatschappij, de latere Koninklijke Shell.

In 1899 kreeg hij het aanbod om hoofdredacteur van De Sumatra Post in Medan te worden. Hoewel hij nauwelijks ervaring in de journalistiek had, accepteerde hij het aanbod en maakte het blad groot. Twee jaar later werd hij opnieuw gevraagd, ditmaal om Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië te leiden. Ook dat werd een groot succes. Toen hij in 1901 zijn werkzaamheden bij Het Nieuws begon, telde de krant vijfhonderd abonnees. In 1910 was dat aantal gestegen tot vierduizend en in 1920 tot tienduizend, het hoogste aantal abonnees dat een Indische krant ooit had.

5

Indische Letteren. Jaargang 26

(29)

De ‘Zaterdagsche Causerie’

Wat was het geheim van zijn succes? Het antwoord op die vraag is voor een gedeelte te vinden in zijn ‘Causerieën’. In feite zijn dit columns, opiniërende artikelen waarin de auteur zijn mening gaf over alles wat hij de moeite waard vond. Hij schreef ze zowel voor zijn krant als voor Woord en Beeld. In een ‘Causerie’ komen meestal verschillende onderwerpen ter sprake die door enkele witregels van elkaar worden gescheiden. In de ‘Causerieën’ uit Woord en Beeld komt Wybrands naar voren als iemand waar je niet omheen kunt. Hij moet bij wijze van spreken ‘een kamerbrede man’ zijn geweest. Iemand die meteen de ruimte vult zodra hij binnentreedt. Aan kritiek geen gebrek. Alles en iedereen wordt besproken en zelden is er iets goed. En het gaat er beslist niet zachtzinnig aan toe. Gerard Termorshuizen verwoordt het als volgt:

Wie niet voor mij is, is tegen mij, zo ongeveer luidde Wybrands' devies.

‘Op een harde knoest hoort een scherpe bijl’, was een leus van hem. Harde knoesten zag ofvond hij overal en dus was de bijl ook nooit ver weg.

6

Bij het lezen van zijn ‘Causerieën’ in Woord en Beeld vallen zowel de inhoud als de manier waarop wordt gecommuniceerd direct op. Wybrands' wijze van communiceren kenmerkt zich door regelmatig, om demissionair minister Klink te citeren, ‘vol op het orgel te gaan’, waarbij hij niet schroomt om instellingen, organisaties, groepen mensen of personen tot op het bot te ‘fileren’.

In de tijd van Wybrands was de Indische samenleving volop aan verandering onderhevig. De koloniale politiek was niet langer louter gericht op de exploitatie van de kolonie, maar ook op de emancipatie van de Indonesiërs met als ultieme

doelstelling hen klaar te stomen voor zelfbestuur en onafhankelijkheid (de zogenaamde

ethische politiek). In dat kader werden diverse maatregelen genomen, zoals uitbreiding

en verbetering van het onderwijs aan inheemsen. Een van de directe gevolgen hiervan

was de sterke opkomst van het Indonesische nationalisme dat de Nederlandse

aanwezigheid in de kolonie niet langer als vanzelfsprekend beschouwde. Deze

ontwikkelingen veroorzaakten bij het merendeel van de Europeanen veel onrust en

onzekerheid en waren er de oorzaak van dat zij in politiek opzicht steeds behoudender

werden. Wybrands wist als geen ander in te spelen op de latente gevoelens van angst

en onbehagen. Hij durfde hardop te zeggen wat veel van zijn medestanders in stilte

dachten en beschikte over een groot retorisch en stilistisch talent.

(30)

Zijn stukken zijn vlijmscherp en vaak heel geestig. Wybrands zag zichzelf als een

‘onvermoeid zoeker naar Waarheid en Recht’.

7

Bij aandachtige lezing van zijn stukken valt echter al snel op dat hij excelleerde in het manipuleren van de feiten: details worden uitvergroot en van bijzaken hoofdzaken gemaakt, op een zodanige manier dat ernstige zaken worden geridiculiseerd. In Indië, waar het leven door velen als een sleur werd ervaren, boden deze artikelen een welkome afleiding voor de saaie eentonigheid van alledag. Maar ook hier geldt dat de meester zich toont in de beperking. De vlijmscherpe en cynische analyses van Wybrands konden gemakkelijk ontaarden in grofheid, drammerigheid of flauwe humor met een teveel aan effectbejag.

In Woord en Beeld zijn daar verschillende voorbeelden van te vinden. Wybrands verliest dan niet alleen aan kracht, maar maakt zich soms ook ronduit belachelijk.

Zoals gezegd was Wybrands in Woord en Beeld niet bepaald kieskeurig in de keuze van zijn onderwerpen; bijna alles was bespreekbaar voor hem. Uitgangspunt daarbij was vrijwel altijd zijn aartsreactionaire gedachtegoed. Snijdend was zijn kritiek op het functioneren van het Gouvernement en van Justitie (Wybrands lag regelmatig met Justitie overhoop wegens persdelicten), de Indische maatschappij, het snobisme in Indië, vegetariërs, Indonesiërs, het Indische perswereldje, christenen, de alwetende houding van de wetenschappers, theosofen, dierenliefhebbers, aanhangers van het spiritisme etc. Alles en iedereen liep het risico om door hem onder vuur genomen te worden. Ik beperk me hier tot enkele thema's.

Allereerst is daar zijn politieke overtuiging. Die stak hij niet onder stoelen of banken en moet in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het succes van zijn krant.

Wybrands was een oerconservatief. Van de ethische politiek moest hij niets hebben, Indonesiërs waren geen knip voor de neus waard en alle inspanningen om hen op te leiden en te ontwikkelen waren in zijn ogen parels voor de zwijnen. In zijn eerste

‘Causerie’ die hij voor Woord en Beeld schreef, gaf hij daar al ondubbelzinnig blijk van:

Ik spreek graag met Inlanders over de goede bedoelingen van de Regeering en doe, als Zij, mijn best om het ‘verloren vertrouwen’ te herwinnen.

Alleen ... wenn Zwei dasselbe thun, so ist es nicht dasselbe!

En zoo had ik dan onlangs met mijn wagenpoetser Saimon een strikt Ethisch onderhoud.

We reden langs Molenvliet. Het 20 e Bataljon, met muziek aan 't hoofd, marcheerde voorbij. Toen ‘ontspon’ zich 't volgende gesprek:

Indische Letteren. Jaargang 26

(31)

- Hoeveel man denk-je dat daar loopen, Saimon?

- Belangkali sariboe, Toean. [Misschien duizend, mijnheer.]

- Neen, het zijn er maar 500. Maar op Weltevreden liggen er nog tien maal zooveel.

- Wah, Toean. [Goh, mijnheer.]

- Hoeveel menschen denk jij dat die 500 soldaten in één minuut kunnen dood maken?

- Tida taoe, toean. [Dat weet ik niet, mijnheer.]

- Duizend menschen in de minuut. Als ze een uurtje bezig zijn, precies zolang als jij, luie gladakker, noodig hebt om de wielen af te wasschen, dan leeft er geen een mensch meer in de kotta. Heb je dat begrepen?

- Saja toean (met bizonderen nadruk). [Jazeker, mijnheer.]

De macht der cijfers! En ik durf te beweren dat dit korte onderhoud even goed in het waarachtig belang van Saimon c.s. is geweest als een ellenlange verhandeling over de goede bedoelingen van de Regeering.

8

Wybrands had eveneens geen hoge dunk van Indo-Europeanen, al ventileerde hij dat dedain wat minder, omdat hij indo's wel graag als abonnees van zijn krant wilde hebben.

Voor het kapitaal in het algemeen en de planters in het bijzonder nam hij het regelmatig op, vooral wanneer die laatsten werden aangevallen vanwege de onmenselijke manier waarop zij hun koelies behandelden. Het is veelzeggend dat, toen J. van den Brand in 1902 zijn aanklacht De millioenen uit Deli publiceerde, Wybrands meteen de door Van den Brand beschreven misstanden probeerde te bagatelliseren. In zijn weekblad betoogde hij dat de plantages gediend waren met andere regels om de orde te handhaven dan de steden:

Sluit men een wederspannigen of brutalen kerel op, - als administrateur die vóór alle dingen, in het belang van orde en rust, ter willen van de eigendommen zijner Maatschappij, ter wille van het leven zijner

Europeesche ondergeschikten baas moet blijven, of geeft hem een draai om zijne ooren, dan wordt met angstvallige nauwkeurigheid uitgeplozen of het hier geldt ‘wederrechtelijke vrijheids-berooving’ dan wel:

‘mishandeling’.

En is het dat, dan dwaalt de arme man die het Gezag, de Rust hoog hield,

al trapte hij daarbij even op den sleep van de wet, de gevangenis in.

(32)

Men begrijpt hoeveel respect zulk een administrateur nog naderhand bij zijne 1000 koelies heeft.

9

Berucht was ook de manier waarop hij personen, die hij om welke reden dan ook niet mocht, in zijn stukken kon afbreken. ‘Wat hij eenmaal beet had, vermorzelde hij in etappes’, schrijft Termorshuizen,

10

zoals W.C. van Meurs, hoofdredacteur van de Javabode, moest ondervinden. Het begon met een klein stukje naar aanleiding van een slechte recensie die Van Meurs had geschreven over een optreden van een violiste:

Men weet dat zeker Bataviaasch orgaan in kunstkennerigheid verreweg het wereld-record slaat. Komt er hier eene uitnemende violiste, de critici van dat orgaan vinden haar ‘niet om aan te hooren’. En zingt de eene of de andere lummel een negerliedje, dan is de beoordeelaar direct in de contramine en prijst het onbenullige ding en zijn dito vertolker hemelhoog.

11

Een paar weken later stond Van Meurs weer op het menu en dreefWybrands de spot met zijn vermeende gebrek aan kennis van de schone kunsten. Na die tirade droeg hij in dezelfde ‘Causerie’ een gedicht uit 1853, getiteld ‘Een Zedenprint’, op aan zijn

‘onsterfelijken collega’ Van Meurs. Ik citeer het deels:

Voor kunstlicht veel te dof; verkeerd gezet voor baken, Te breed voor een servet, te smal voor tafellaken, Te haav'loos voor een heer, te zwierig voor een knecht, Te krom voor boonenstaak, voor hoepel veel te recht.

[...]

Zoo vormde Vrouw Natuur een van den middenslag, Die alles half bezit- héél wil- en niets vermag!

[...]

Een zoon van zelfbedrog, een kwast met rinkelbellen, Die, meest t'onpas, in druk zijn oordeel komt vertellen, Den naam van anderen schendt, hun beste werk bevit, En 't eigen wangedrocht, gelijk zich zelf aanbidt!

12

En nog was het niet genoeg, want een paar ‘Causerieën’ later kwam Wybrands met een gefingeerd verhaal. Daarin bespreekt hij in de persoon van Diederik Baltzerdt, een vaak door hem gebruikt pseudoniem, een brief die hij onlangs van zijn goede vriend Willem van Peuteren heeft ontvangen. Het verhaal bestaat afwisselend uit ci-

Indische Letteren. Jaargang 26

(33)

taten uit de brief en overpeinzingen van Baltzerdt. Van Peuteren is op vakantie en vertelt over zijn belevenissen, in dit geval over een recent afgelegd bezoekje aan de Bromo vulkaan. Baltzerdt citeert hier uit de brief:

Toen wij weer naar het Hotel terug gingen, wegzwijmelend van de intense aandoening, vertelde de Logementhouder ons dat een prominent citizen van Batavia, een zekere heer Van Meurs, in zijn zucht om zoo hoog mogelijk te stijgen, zich te veel vooruit gewaagd had en in den krater van den Bromo was gevallen.

Men had koelies uitgezonden, gekleed met baadjes en sarongs van asbest, om tenminste het lijk van den onvoorzichtige te redden, maar alles tevergeefs.

Baltzerdt geeft zich vervolgens over aan zijn emoties:

De brief ontviel mijne hand! Van Meurs door een Vulkaan verzwolgen!

Een waardig einde van een zoo waardige carrière. Gewone menschen komen om bij een schoorsteenbrandje, of worden platgedrukt bij een schouwburg-ramp, maar om de diamanten ziel van W.C. van zijn lichaam te scheiden was een vulkaan noodig. Zijn einde was hem waardig!

En dan:

Toen de koelies onverrichter zake terugkwamen, heerschte in het Hotel groote verslagenheid. De stemming was gedrukt en die verbeterde er niet op toen de kok, een getrouw lezer van de Java Bode, ja de eenige lezer van dat orgaan in geheel Tosari, door droefheid overmand de soep had laten aanbranden. Terecht zeiden de gasten: Als Van Meurs nog had geleefd zou dat niet gebeurd zijn.

In dien nacht begon de Bromo heftiger te werken. Het gerommel werd zwaarder en men hoorde verscheidene onderaardse knallen. De kok zei dat de berg wel eens met den vermaarde publicist verlegen kon zitten, zooals de walvisch met Jonas, en dat we wellicht nog niet alle hoop behoefden op te geven. Doch men lachte hem uit.

En toch, wie beschrijft onzen schrik, onze ontzetting en daarop onze levendige blijdschap toen wij, den volgende morgen aan het ontbijt komende, den vermiste daar zagen zitten, kalm een zachtgekookt eitje pellende en bijna niet geschroeid.

Op onze belangstellende vragen gaf de beroemde voorlichter der

(34)

van gloed van den krater had gewonnen en de lava van Sinjeur Bromo het had afgelegd tegen zijn ziedende woordenstroom. Niet wetende wat met zulk een gast aan te vangen had de vulkaan hem dus maar weer uitgebraakt [...]

13

In een andere ‘Causerie’ haalt Wybrands fel uit naar, wat hij noemde, de

‘zesjescultuur’ in Indië. In dit stuk krijgt de hele Indische maatschappij ervan langs:

handel, ambtenarij, bestuur en bewoners. Aanleiding was een artikel dat hij recentelijk had gelezen, getiteld ‘Hoe het wel eens kan meelopen’. Het artikel handelde over de suikerfabriek Soembermanis waar een zekere administrateur er de kantjes vanaf kan lopen, omdat de eigenaar geen verstand van zaken heeft. De fabriek maakt slechts een zeer bescheiden winst, terwijl die bij een goede bedrijfsvoering vele malen hoger had kunnen zijn. Desondanks wordt het behaalde resultaat keer op keer voorgesteld als een fantastische prestatie en uitgebreid gevierd en wordt de eigenaar keer op keer bedrogen. De teneur van het artikel is dat de wereld nu eenmaal bedrogen wil worden en dus bedrogen wordt. Wybrands, onder zijn preudoniem, geeft dan het volgende commentaar:

Ik zou er een breder beteekenis aan willen toekennen dan de schrijver schijnbaar heeft gedaan. Die suikerfabriek ‘Soember-Mani’ is Indië! Zóó gaat het hier te lande toe!

Zegt men dat er ellende heerscht, er wordt gewezen op andere Koloniën waar het ‘veel erger’ is. En men vindt het on-Nederlandsch en

onvaderlandslievend om altijd zoo op Holland afte geven, waar vreemdelingen toch immers niet beter zijn.

[...]

Zoo is het met alles hier, met letterlijk alles. Wordt er een tunnel gegraven, een spoor aangelegd, een put geboord, eene bestrating hernieuwd - men wijst er U met belachelijken trots op dat de ingenieurs inderdaad aan de andere zijde van de berg zijn gekomen, dat er locomotieven en wagens over de spoorbaan rijden, dat er water uit den put komt en dat de straat heusch effen is geworden. Wien kan het wat schelen dat de tunnel niets bizonders is, de spoor onbenullig is aangelegd

[...]

Is het in het ambtelijke zoo, in het particuliere is het precies hetzelfde [...]

Dat is de vloek van Indië, de laksheid, - de funeste tevredenheid met slecht werk, de chauvinistische zelfverheffing die tunneltjes van 1000 meter

‘reuzen werken’ noemt.

Indische Letteren. Jaargang 26

(35)

De stoet op het kerkhof Laanhof op weg naar de laatste rustplaats van Wybrands (uit: d'Oriënt (1929) 23, p. 7).

En dat zal wel zoo blijven ook. Het is ermee als met de Godsschreierlijke viesheid van de gehoorzaal, de rechtszaal van ons hoogste Rechts-college, de vervelooze wanden, de ongewitte pilaren, de groen uitgeslagen muren, het smerige, verwaarloosde van zolderingen en voorgalerij, van den geheelen onzindelijken rommel ... die feitelijk een schande is voor dit groote land met zijn vijftig millioenen bewoners.

14

Het plotselinge overlijden van Wybrands in 1929 veroorzaakte een schok in de kolonie. Onder zeer grote belangstelling werd hij op de begraafplaats Laanhof begraven. Vertegenwoordigers uit alle geledingen van de Indische samenleving kwamen hem de laatste eer bewijzen, met één veelbetekenende uitzondering: noch de Indische regering noch de Raad van Indië had zich laten vertegenwoordigen.

Persoonlijk vind ik het een wonder dat, waar hij zovelen genadeloos heeft aangevallen, er überhaupt iemand naar zijn begrafenis is gekomen.

Bibliografie

d'Oriënt, Indië's Geïllustreerd Weekblad. Batavia, 1923-1942.

Termorshuizen, Gerard, Realisten en reactionairen. Een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942. Met medewerking van Anneke Scholte.

Amsterdam / Leiden: Nijgh & Van Ditmar / KITLV Uitgeverij [verschijnt eind mei 2011].

Tieleman, Jeanine, Woord en Beeld, een tijdschrift om aangenaam bij te verpozen. Werkstuk Opleiding Nederlandse Taal en Cultuur, Universiteit Leiden, 2007.

Woord en Beeld, Geïllustreerd weekblad van ‘Het Nieuws van den Dag voor

Nederlands-Indië’. Batavia, 1929-1930.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

slaagde er met dit boek in de schizofrenie weer te geven van de Tweede generatie Indische Nederlanders die - om Rob Nieuwenhuys te citeren - ‘tussen twee vaderlanden’ 4 leven en

De correspondentie is verloren gegaan, maar uit Kartini's brieven aan mevrouw Abendanon weten we dat Kartini en Kartono dezelfde mening zijn toegedaan op het gebied van de

Toen hij in Indië aankwam had hij hoge verwachtingen van het land waar alles poëzie zou ademen, maar Batavia, het pronkjuweel van het morgenland, was in verval - en daarom minder

58 Tegelijkertijd vormde een gedachte als deze de belangrijkste motivering, net als bij het sinterklaasfeest, om ook leden van de Nederlandse gemeenschap die niet op de soos kwamen

Vanuit Solo, Bandoeng en Semarang zette hij zijn wiskundestudie goeddeels op eigen kracht voort met het doel tijdens een verlof in Nederland het examen hogere wiskunde (K5) af

Daarmee zijn de brieven niet alleen een interessante bron aan de hand waarvan we meer aan de weet komen over het alledaagse leven in Indië, maar waren zij voor de vrouwen zelf

In dit artikel wil ik proberen te verklaren hoe Friedericy in staat is geweest een roman te schrijven, waarvan de criticus Hans Warren zei: ‘Het is een verbluffend staal

De meer dan ruime aandacht die Ver Huell in het boek over zijn reis door de archipel besteedt aan zijn kennismaking met de natuur en de cultuur van Indië doet bijna vergeten dat