bron
Streven. Jaargang 1. Desclée, De Brouwer, Brussel 1947-1948
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_str005194701_01/colofon.php
© 2014 dbnl
[1947, nummer 1]
Aan onze Lezers!
Er is, sinds het einde van den oorlog vooral, veel gesproken en geschreven over culturele toenadering tussen Noord en Zuid, tussen Noord-Nederland en het
Nederlands sprekende deel van België. Een hardnekkig lot heeft de eeuwen door de een-wording van twee zo nauw verbonden gebieden steeds verhinderd. Voor het Forum der wereld-geschiedenis hebben nochtans de Nederlanden, de Pays-Bas, de Low Countries, die in het Bourgondische tijdvak begonnen waren tot één geheel samen te smelten, altijd enigszins als een eenheid gegolden, ook al stonden zij in later eeuwen geestelijk ver van elkaar af. In de twintigste eeuw echter, bijzonder door onze lotsverbondenheid in den laatsten oorlog, alsook door de toenemende gemeenschap van belangen daarna, zijn beide gebieden naar elkaar toegegroeid en wordt er vooral op cultureel terrein, naar samenwerking gestreefd.
Eenheid van taal en grote overeenkomst in zeden en levenswijze, die tenslotte op stamverwantschap zijn terug te voeren, hebben ons steeds dichter bij elkaar gebracht.
Het katholieke deel van Noord-Nederland voelt zich bovendien nog door zijn Godsdienst met het Zuiden verbonden. Ten gevolge van deze verhoudingen hebben de redacties van 'STREVEN' en van het 'KATHOLIEK CULTUREEL TIJDSCHRIFT', tijdschriften, die, het een in het Zuiden, het andere in het Noorden, hetzelfde doel nastreefden en zich op ongeveer gelijk niveau bevonden, besloten samen te smelten en voortaan één tijdschrift uit te geven, dat beide titels voeren, bijdragen uit Noord en Zuid bevatten en in aanmerkelijk uitgebreid formaat verschijnen zal. De oude abonnementsprijs blijft gehandhaafd. De inhoud zal voor de helft door het Zuiden, voor de helft door het Noorden verzorgd worden, echter zo, dat het tijdschrift niet uit twee gedeelten bestaan zal, doch dat het één geheel vormt.
Wij hopen, dat onze lezers met deze wijziging, die niet alleen materiële uitbreiding, doch ook geestelijke aanwinst betekent, zullen instemmen. De jaargang begint met October en zal elf nummers uitbrengen; de nummers verschijnen telkens in het begin der maand. Moge ons tijdschrift krachtig bijdragen tot bevestiging onzer Christelijke cultuur en tot geestelijke een-wording van Zuid en Noord!
De Redactie.
De verdwaalde Middeleeuwer
(1)door Jowan de Kever
'De Maria numquam satis' was de bruidelijke fluistering van Sint Bernardus. De betekenis van die liefde-verwoording is duidelijk: nooit kunnen wij volledig de hoogten vermoeden en de diepten uitpuren van Maria's heerlijkheden, van haar Bruidsschatten bij God.
Maria's heerlijkheid en voorrechten moeten natuurlijk niet gezocht worden buiten Gods bedoeling met Haar. God heeft Haar op de eerste plaats als menselijke Moeder gewild. En dit was zó menselijk, maar ook zó goddelijk tegelijk, dat slechts de oneindige gedachte van God zo iets kon uitdenken.
Slechts door de genade bereide mensen zullen in Maria's grootheid steeds hoger toppen en dieper afgronden vinden, want het is God zelf, die hen brengt in het Alpenland van Zijn Hart.
Zulke bergtocht in Gods Liefde, met een uitzonderlijk vergezicht in het dal, dat Maria heet, mocht Montfort maken, de verdwaalde Middeleeuwer. Als we hem verdwaald noemen, komt dat, wijl hij 31 Januari 1673 te Montfort-la-Cane, Bretagne, werd geboren, toen de middeleeuwen dus reeds voorbij waren. Maar juist het feit dat hij zichzelf later ontvluchtte door zich in de anonymiteit van de naam 'Montfort' op te sluiten, wijst al naar zijn middeleeuwse geest. Want eigenlijk heette hij Louis Marie Grignion. Hij schoof echter zijn persoonlijkheid terug in de Enige die waarlijk Iemand is. Hij zette geen scheidingsstreep tussen natuur en bovennatuur. Hij wilde alles zien, zoals het door God gewild is: ordo vitae in gratia et ordo gratiae in vita.
Om deze geestesconstructie is Montfort een middeleeuwer, verdwaald in de eeuw
van de 'verlichting'. René Thibault S.I. die in zijn Le sens des paroles du Christ 'la
charité médiévale' beschrijft als de onvervalste naastenliefde volgens Christus, zegt
dan ook
terecht: 'Tel le S. Grignion de Montfort', en hij illustreert zijn bewering door te verhalen hoe Montfort op een keer een zieke van de straat opraapte, hem op zijn schouders nam en in zijn eigen bed legde om hem te verzorgen. Want de christelijke naastenliefde ziet in een lijdende evenmens slechts Christus.
Daarom ook ligt heel het leven van de heilige en heel de strekking van zijn nagelaten werk gecondenseerd in zijn lijfspreuk: God alleen. En dat God-alleen-motief heeft hij uitgesneden en ingebrand op ieder onderdeel van zijn leven, zodat hij slechts een brandend 'God alleen' was, toen God hem 28 April 1716 binnenriep in de volheid van Zijn goddelijke eenzaamheid.
Enkele close-ups.
Om een mens, en dus ook een heilige, te begrijpen moeten we hem zien in zijn tijd, want deze kan soms het voornaamste latwerk zijn voor de heiliging. Op de dag na de heiligverklaring heeft de Paus in zijn toespraak tot de pelgrims het volgende gezegd: 'Montfort, l'humble prêtre breton du siècle de Louis XIV, dont la courte vie étonnament laborieuse et féconde, mais singulièrement tourmentée, incomprise des uns, exaltée par les autres, l'a posé devant le monde “en signe de contradiction”...'.
Door die woorden heeft de Paus alle uiterlijke heiligingsomstandigheden samengevat.
Montfort was een Bretonner, hard als de rotsen van zijn land en zacht voor God als de zee, die willig iedere buiging volgt van een onberekenbare kust. Uit een kinderrijke familie bracht hij het geweldig karakter mee van zijn vader, zodat hij later kon zeggen dat hij de geweldigste man van zijn eeuw zou geworden zijn, indien God hem niet had gegrepen. Van zijn moeder had hij het zachte dulden en een vrome fijnheid. De familie van goede afkomst was niet welgesteld. De oorlogen van de Zonnekoning zullen daar wel niet vreemd aan geweest zijn. Maar in de hand van God was dat een boetseerstok, waarmee de fijnste nuanceringen van onthechting en overgave aan de Voorzienigheid werden te voorschijn gebracht.
Het was ook de tijd van het jansenisme, gallicanisme en quietisme, die geraffineerde
aanvallen van binnenuit op de Waarheid. Hierdoor kreeg Montfort de gelegenheid
om verdediger te zijn en aanvaller op zijn beurt, maar zo, dat hij er niet zonder
kleerscheuren afkwam. En die kleerscheuren waren de vervolgin-
gen, de miskenning, de verbanning uit het bisdom of werkkring tot zelfs lichamelijke hinderlagen.
Want na heel wat wederwaardigheden - armoede, onbegrip vanwege directeur en professoren, twijfel over gezond oordeel en heiligheid, bewustwording van eigen onwaardigheid - was Montfort priester gewijd. Hoewel zijn droom vaker was uitgegaan naar overzeese missie, had de Voorzienigheid hem in de volksmissies geplaatst. Daar kwam hij in rechtstreeks contact met leugen en dwaling, met geestelijke verwaarlozing en wildgroei, en hij werd de blaffende hond van God, die aansloeg als het nodig was. Met een buldozerkracht brak hij door de puinen heen en ruimde, ruimde. 'Blaffende honden van de Heer, heilige, ijvervolle priesters, laat ons met mond en hart ten oorlog trekken tegen de opstandige wereld, tegen de dansers, tegen het cabaretvolk, dat erger is dan alle heidenen', zong hij in een van zijn vele liederen die hij ons naliet. Maar zulk blaffen bracht hem stokslagen want een eerste neiging van niet al te heldhaftige mensen zal zijn: het muilkorven van zo een 'gevaarlijke' hond, het grijpen naar een stok.
Doch God had zijn 'andere Christus' gereed gemaakt voor het kruis. Met een zakelijk inzicht mocht Montfort weten, dat God, in Zijn wijsheid, loutering en lijden bedoeld heeft als ladders naar Zijn Hart. Dat was reeds de ervaring van Job. En Christus was bovendien nog gekomen om zeer duidelijk ons de dwaasheid van het kruis te leren, die wijsheid is voor God. Zo kwam Montfort tot zijn wijsheidssynthese.
Wijsheidssynthese.
In zo'n zware vervolgingstijd, toen de Wijsheid de arme priester nodigde tot de diepste kamers van Haar bezit, heeft Montfort ook de grondslagen gelegd van zijn
zusterscongregatie, de Dochters van de Wijsheid. Want in het vertrek, waar hij enkele meisjes verzamelde, plantte hij een groot houten kruis, en de kamer noemde hij: de Wijsheid.
Uit die zelfde tijd dagtekent hoogstwaarschijnlijk het traktaatje, dat Montfort naliet:
L'Amour de la Sagesse Eternelle. In dit boekje vinden we de volledige leer, waarmee
de heilige aan de Kerk een nieuwe spiritualiteit heeft gegeven. Al kan men een
duidelijke invloed bespeuren van pater Saint-Jure's De la connaissance et de l'amour
du Fils de Dieu, Notre Seigneur Jésus-Christ, al bouwt Montfort met gegevens in
de eeuwen vóór hem verzameld door Suzo, St. Thomas, St. Bonaventura, St. Ber-
nardus, St. Gregorius, de Pseudo-Dionysius, St. Augustinus en de schrijver van de Wijsheidsboeken uit het Oude Testament, toch kunnen we zeggen, dat God hem origineel liet zijn. Montfort mocht a.h.w. het sluitstuk leggen in de Wijsheidsboog, hij mocht al het voorafgaande bijeen brengen in een heerlijke synthese.
Aan de pluizers en hypothesenbouwers kunnen we verder overlaten om uit te zoeken hoe de uiterlijke groei naar Montfort's synthese heeft plaats gehad. Volgen wij hem liever van binnen.
Nadat Montfort heengegaan was uit een communiteit van volksmissionarissen, waar de wanorde heerste met de jansenistische besmetting, kwam hij in een hospitaal te Poitiers. Zijn ordenende Christus-liefde wordt een levend verwijt voor de
bestuurders. De duivel mengt zich er tussen. Het hervormend werk van de priester wordt aangeklaagd als verderfelijk. Hoger rijst het kruis in Montfort's hart. Hij ondergaat de kruisiging, omdat Christus hem de wijsheid van het lijden leert.
Men jaagt hem weg. Hij zwerft naar Parijs. Onderweg, als hij in Angers zijn oud-directeur van het seminarie wil bezoeken, wordt hij in tegenwoordigheid van een hele communiteit weggejaagd. In Parijs gebeurt hetzelfde door zijn biechtvader.
Nu staat hij op straat. Hij heeft niets en niemand meer, tenzij God alleen, in het kruis, en dat is alles. Hij woont in een hokje onder een trap in de IJzeren Potstraat. Daar raakt het Kruis helemaal recht. Het wordt bruiloft voor Montfort. De Kruiswijsheid is de Bruid. En Montfort gaat schrijven. Hij weet maar al te goed dat het een stamelen wordt rond het Onuitzegbare. Wat Bérulle, Condren, Olier, St. Jean Eudes enkel voor een elite konden weergeven aan ervaringen van de Eeuwige en Mensgeworden Wijsheid, dat draagt Montfort naar de eenvoudigen. 'Aanvaard dan, mijn beminnelijke Prinses', schrijft hij in een inleidend gebed, 'mijn kleine gestamel als een grote rede;
neem de trekken van mijn pen als zovele stappen die ik zet om U te vinden, en geef vanaf Uw hoge troon zoveel zegen en licht over wat ik voor U ga doen en zeggen, dat allen die het horen zullen, ontvlammen in een nieuw verlangen om U te beminnen en om U te bezitten in de tijd en in de eeuwigheid.'
Montfort wordt zó dronken 'van zijn Bruid', 'van zijn Prinses', het Kruis, dat hij
soms durft doorbreken tot verliefde uitroepen: 'Ma bien-aimée, o ma puissante
princesse'. En van de heilige Geest neemt hij de woorden uit het achtste hoofdstuk
van het Boek der Wijsheid: 'Ik had Haar lief en zocht Haar sinds mijn jeugd, zocht
Haar te winnen als Bruid, want ik werd verliefd op Haar Schoonheid'.
Rond diezelfde tijd schrijft hij aan zijn zus: 'Dat men mij lastere, dat men met mij spotte, dat men mijn goede naam verscheure, dat men mij in de gevangenis zette.
Dat zijn kostbare geschenken. Dat zijn heerlijke spijzen. Dat is bekoorlijke grootheid.
Het is de hofhouding en het noodzakelijk gevolg van de goddelijke Wijsheid, die Zij meebrengt in het huis van hen, waarin Zij wil wonen'.
Het bezit van God als de Wijsheid, dàt is Montfort's zorg, dàt is zijn doel. De Eeuwige Wijsheid is het Ongeschapen Woord, de tweede Persoon van de H.
Drieëenheid. Zij heeft van alle eeuwigheid het heerlijke Verlossingsplan uitgedacht en kwam Zelf als Mensgeworden Wijsheid op aarde. Als wij dan door Haar, door Jezus Christus dus, naar God moeten, dan zal het verstandig en wijs zijn te zien welke weg Zij genomen heeft naar ons. En het resultaat is dan: het hoofdmiddel, waardoor het plan van de Wijsheid werd bereikt, het Kruis. Daardoor heeft de Mensgeworden Wijsheid ons verlost. Maar de Menswording zelf geschiedde met die heerlijke medewerking van Maria... En dan is Montfort er bijna. Hij heeft reeds de twee grote middelen: het Kruis en Maria. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Montfort weet, dat het Kruis het voornaamste is: 'Nooit het Kruis zonder Jezus, noch Jezus zonder het Kruis', zegt hij. Want 'De Wijsheid is het Kruis en het Kruis is de Wijsheid'. En opeens mag hij de sluitende synthese zien: 'Door de Allerheiligste Maagd Maria is Jezus Christus in de wereld gekomen, door Haar ook moet Hij regeren'. Dat is het, want Maria heeft Jezus gevormd en voorbereid voor het Kruis. Het is door Haar ook, dat de hele Christus, ook Zijn mystieke ledematen, moeten voorbereid worden tot het Kruis, tot de Wijsheid.
De Maria numquam satis.
Al heeft Montfort over het Kruis die prachtige 'Brief aan de vrienden van het Kruis' geschreven, waarin hij het 'Si quis vult venire post me, abneget semetipsum, et tollat crucem suam et sequatur Me' van Christus aantoont en uitlegt als onze uiteindelijke opdracht, toch ligt zijn grote verdienste in het wijzen naar Maria. Want indien het waar is, dat de goddelijke Wijsheid Maria zo nauw betrokken heeft in het
Verlossingsplan, indien het algemene Middelaresschap van Maria vervat is in de leer
van de Kerk, dan moet aan Maria ook in de uitvoering van de Verlossing, de juiste
plaats gegeven worden, die Haar door God daarin gegeven is. Als wij Maria immers
zó inschakelen in onze heiliging, zoals
dat door God is gewild, dan zullen wij daarin ook op de beste wijze slagen, want we volgen dan het plan van de Wijsheid.
Montfort nu mocht inzien en aantonen welke onze houding moet zijn ten opzichte van Maria, hij heeft ons de ware en volmaakte toewijding aan de H. Maagd geleerd juist door te wijzen op onze en hare verhouding tot Christus. 'Als onze volmaaktheid bestaat in het gelijkvormig-, verenigd- en toegewijd-zijn aan Jezus-Christus, dan zal de volmaakste van alle toewijdingen zonder twijfel deze zijn, die ons het allermeest gelijkvormig maakt, verenigt en toewijdt aan Jezus Christus. Welnu, indien van alle schepselen Maria het meest gelijkvormig is aan Jezus Christus, dan volgt daaruit dat van alle toewijdingen, de toewijding aan de allerheiligste Maagd, Zijn heilige Moeder, het meest een ziel toegewijd en gelijkvormig maakt aan Onze Heer; dat, hoe meer een ziel toegewijd zal zijn aan Maria, des te meer zij het zal zijn aan Jezus Christus.'
Dan toont Montfort aan de hand van de leer over het Mystieke Lichaam de consequenties van het voorafgaande: 'Als Jezus Christus, het Hoofd van de mensheid, in Haar geboren is, dan moeten ook, als noodzakelijk gevolg, de uitverkorenen, de ledematen van dit Hoofd, in Haar geboren worden. Een moeder brengt noch het hoofd zonder de ledematen, noch de ledematen zonder het hoofd ter wereld'.
De conclusie is dan: indien Christus Maria als Moeder gewild heeft, dan ook moeten wij haar geestelijk moederschap over ons ten volle aanvaarden. En daar het kindschap culmineert in hoogst mogelijke afhankelijkheid, zal ook onze erkenning en beleving van Maria's moeder-zijn het hoogtepunt vinden in een zo groot mogelijke afhankelijkheid, en wel de afhankelijkheid, waarin Christus ons is voorgegaan bij de Menswording: 'De Onbevatbare heeft Zich laten omsluiten en bevatten door de kleine Maria, zonder iets van Zijn onmetelijkheid te verliezen; door de kleine Maria ook moeten wij ons op volmaakte wijze laten omvatten en geleiden, zonder enig voorbehoud'.
Omdat de traditie het voor hem gereed gemaakt had, gebruikt Montfort voor die
afhankelijkheid het woord: slavernij. Mede door zijn Augustijns pessimisme, dat
Montfort van de Sulpitianen had geërfd, en door de loutere begripsinhoud van het
woordje 'Slaaf', noemt Montfort - met zijn voorgangers - die afhankelijkheid van
Maria, zoals Christus ze ons geleerd heeft: de slavernij van de H. Maagd. Toch staat
hij niet op dat woord, want hij weet wel, dat 'verwaande en vitzuchtige mensen' er
iets op zouden zeggen. Hij staat enkel op het afhankelijkheidsbegrip, omdat Christus daarheen gewezen heeft door Zijn voorbeeld. De heilige zegt dan ook: 'Wil men zich niet slaaf van de H. Maagd noemen, het zij zo. Men worde en noeme zich slaaf van Jezus Christus, dan is men het meteen van Maria'.
De benaming 'Liefdeslavernij' en vooral de min of meer ongelukkige en verkeerd begrepen of verkeerd aangewende propaganda voor dit woord, waaraan dan soms ook nog een slechts uiterlijke 'slaafkesbeweging' beantwoordde, heeft al heel wat mensen afgehouden van Montfort's degelijke leer. Maar Montfort zelf is de grootste vijand van die valse devoties. In de reeds boven aangehaalde toespraak zei de Paus daarover: 'Et l'auteur du “Traité de la vraie dévotion à la Sainte Vierge” distingue en traits précis celle-ci d'une fausse dévotion plus ou moins superstitieuse, qui
s'autoriserait de quelques pratiques extérieures ou de quelques sentiments superficiels'.
Montfort geeft een degelijke en op het inwendige gerichte leer over onze juiste houding ten opzichte van Maria, zoals Christus ons door Zijn voorbeeld heeft onderwezen. Als hij over enkele oefeningen, uitwendige of inwendige, spreekt, is hij zeer sober en bescheiden. Hij wil niets opdringen, doch enkel helpen, raad geven.
Hij is zoals steeds, de zielzorger, die de vrijheid en de genade eerbiedigt.
Daarom kon de Paus in zijn toespraak zeggen: 'La vraie dévotion, celle de la tradition, celle de l'Eglise, celle, dirons-Nous, du bon sens chrétien et catholique, tend essentiellement vers l'union à Jésus, sous la conduite de Marie. Forme et pratique de cette dévotion peuvent varier suivant les temps, les lieux, les inclinations
personnelles... l'Eglise laisse à ses enfants une juste marge de liberté. Elle a d'ailleurs conscience que la vraie et parfaite dévotion envers la sainte Vierge n'est point tellement liée à ces modalités qu'aucune d'elles puisse en revendiquer le monopole.
Et voilà pourquoi... Nous souhaitons ardemment que... vous puissiez tous, dans le trésor des écrits et des exemples de notre saint, ce qui a fait le fond de sa dévotion mariale: sa ferme conviction de la très puissante intercession de Marie, sa volonté résolue d'imiter autant que possible les vertus de la Vierge des vierges, l'ardeur véhémente de son amour pour elle et pour Jésus'.
Die woorden geven het evenwicht aan, waarin we de nieuwe heilige moeten zien.
In dat evenwicht zegt hij ons: 'De Maria numquam satis', Maria is niet genoeg gekend
noch bemind, en daarom moeten we naar God zelf gaan om te zien, hoe schoon Hij
in Zijn Wijsheid Maria gemaakt heeft en welke verheven
en voorname plaats Hij haar gaf om op onze beurt die plaats te erkennen door daden.
Als we dan zo die mariale heilige-bij-uitstek beschouwen, dan wordt hij nog meer middeleeuwer voor ons, man van het zien zoals God het ziet, radicalist tot de verste consequenties. Dan moet het ons ook niet verwonderen dat meer dan ooit zijn invloed sterk is en stijgend, in deze catastrophale tijden van er-op of er-onder, zijn invloed die niet de zijne is, doch de Hare, en die van het kruis, die van God alleen. In alle werelddelen zijn millioenen leden van het Maria-Legioen bezield met Montfort's vuur, omdat hij in waarheid de leraar van het Legioen wordt genoemd. Allen strijden, actief of als gebedslid, voor de uitbreiding van Christus' rijk door Maria.
Door de heiligverklaring heeft de Paus Montfort ook in onze tijden laten verdwalen.
Moge die dwaaltocht het begin zijn van een schone volleinding.
Frans Werfel
door J. van Heugten S.J.
Den 26sten Augustus 1945 stierf in Californië de Duits-Oostenrijkse
dichter-romanschrijver Frans Werfel. Hij was in 1890 te Praag geboren, de stad die wellicht meer dan enig andere in de laatste decennia de Westerse wereld met religieuze of metaphysische onrust vervuld heeft. Uit Praag stammen niet alleen Rilke, maar ook Max Brod en Frans Kafka, en geen dezer heeft zich kunnen neerleggen bij het naturalistische nihilisme, dat Werfel levenslang met hartstocht bestreden heeft en dat in Nederland door een talrijke intelligentia zo grif beleden wordt. Naturalistisch nihilisme noemt Werfel de heersende realistische levensopvatting, die met God en al wat goddelijk is heeft afgerekend, in leven en heelal niet den minsten zin erkent en zich in deze wereld-werkelijkheid als de enig gegevene opsluit. Werfel is van een andere overtuiging en een andere bezieling, en hij beleeft momenten, dat hij als Mozes, afdalend van zijn Sinai, de wetstafels in heilige verontwaardiging op de gouden-kalf-aanbidders van het realisme zou stuk gegooid hebben. In geen zijner boeken heeft hij zich over deze dingen zo uitvoerig en polemisch uitgesproken als in het na zijn dood bij Bermann-Fischer te Stockholm verschenen Zwischen Oben und Unten, waarover wij nog spreken zullen.
Werfel, die uit een liberaal Joods burgermilieu stamt, heeft een wonderlijken levensweg afgelegd, zowel naar het uiterlijke als naar het innerlijke. Als opkomend dichter heeft hij te Leipzig en te Hamburg gewoond en later te Wenen, vanwaar hij door het oprukkende Nationaal-Socialisme verdreven werd. Vanuit Zuid-Frankrijk moest hij in 1940-'41 naar Amerika vluchten, waar hij enkele jaren later overleed.
In de jaren dat hij naam ging krijgen als dichter - zijn expressionistische periode -
leidde hij het typische moderne artistenleven, waarin cabarets, theaters en café's een
voorname rol spelen. Jan Greshoff, die hem in het café Mercur te Leipzig ontmoette,
geeft in zijn Dichters in het Koffiehuis van 1925 een weinig vleiende beschrijving
van Werfel, doch dit reportagewerk dateert uit Greshoffs Action-Française-
tijd, toen hij voor Joodse auteurs een minder wilwillend oog had dan later. Van Werfels twintigste tot zijn dertigste jaar verscheen elke paar jaren, of nog vaker, een dichtbundel van zijn hand, waarvan er enkele bijzonder gunstig ontvangen werden.
Het nieuwe, ongewone dezer gedichten was, behalve een grote vrijheid van maat en rythme, het onstuimig spiritualisme en de overvloeiende mensenliefde, die hier beleden werden als de verlossende krachten der toekomst. Vooral dit luid verkondigde spiritualisme sloeg in na een periode van uitgesproken materialisme.
Komm, heiliger Geist, du schöpferisch!
Den Marmor unsrer Form zerbrich.
Nu, na ruim dertig jaar, hebben Werfels gedichten uit dien tijd wel iets van hun bekoring verloren. Ze zijn te woordrijk en pathetisch, te luidruchtig, te gekunsteld soms en soms te onverzorgd. Ze schijnen meer uit hartstocht en bezieling geboren - die klip voor jonge poëten - dan uit poëtische bezinning en reflexie. Ze zijn vaak te wild van fantazie, te weinig gebonden en schijnen te gemakkelijk neergeschreven, alsof het eenvoudig verwoorden van gevoelens en verbeeldingen reeds poëzie was.
De beste dezer zijn later in een Auswahl uitgegeven. Het expressionisme, dat ongeveer met den eersten wereldoorlog in Duitsland opkwam, trad zo rumoerig en modern aandoend op en beloofde zo veel nieuws, dat het spoedig de algemene belangstelling won. Werfel ging echter een te eigen weg en had te afwijkende inzichten om lang in artistenmilieu's den smaak van den dag te dienen. Na zijn lyrische periode wendde hij zich tot het toneel en schreef een aantal stukken, waarvan Paulus unter den Juden nog dit jaar in Nederland zijn aangrijpende kracht bewees. Dit zware, gedachtenrijke stuk is geheel ontheven aan die sfeer van te vaardige techniek en veroveringskunst, die zijn vroegste toneelwerk nog enigszins kenmerkt. Zoals vele Joodse auteurs bezat Werfel een wonderlijk vermogen van assimilatie en inleving, waardoor het hem met zijn technische vaardigheid gemakkelijk viel triomfen te behalen nog voordat hij van zijn diepste en innigste gegeven had. De spoedig volgende Nazi-periode vaagde al deze stukken weg van het toneel.
Gelijktijdig met zijn toneelwerk begon hij ook novellen en romans te schrijven.
Het is een merkwaardig verschijnsel - zo merkwaardig, dat men haast van een zekere
wetmatigheid spreken kan - dat talloze auteurs, die met lyrische poëzie begonnen
zijn, met het toenemen der jaren naar de roman overgaan,
al of niet langs den omweg van het toneel. Dit bewijst wel, dat poëtische aandrift dikwijls meer door jeugdig enthousiasme en bruisend bloed gestuwd wordt dan door een uitzonderlijke musische begaafdheid.
De waarlijk door de Muze gedrevenen passeren de linie zonder iets van hun geïnspireerdheid te verliezen; integendeel, hun talent wint gewoonlijk aan diepte en zuiverheid. De minder poëzie-pure-begaafden echter zien met het verzwakken der aandrift hun wereld- en mensenkennis rijpen en gaan zich liever uitspreken in lots- en mensenverbeeldingen. De roman is de toevlucht der min of meer in de poëzie gestranden of der daaraan verzadigden geworden, een dankbare toevlucht, die vroegere generaties misten. Voor ontelbare lezers is de roman het enige genre, waardoor zij nog met literatuur in aanraking komen. Alle andere genres zijn teruggedrongen ten bate van dat logge, ondefinieerbare en onklassieke verschijnsel dat roman heet en dat zo karakteristiek is voor het realistische, democratische tijdvak, waarin wij leven.
Zoals de feodale geestesstructuur, die eeuwenlang in Europa heerste, haar natuurlijke uiting vond in het hooggeschoeide drama met zijn helden en verraders, en slechts wat in versvorm het licht zag als literatuur erkende, zo is de vormloze proza-roman de natuurlijke uitdrukking geworden van de autonoom en bewust geworden menigte, die aan geen heldenverering meer doet, doch het werkelijke leven in al zijn
mogelijkheden en uitwassen verbeeld wil zien. Ruim een eeuw geleden schreven de romanschrijvers hun verhalen nog in versvorm, en Schiller verweet Goethe nog naar aanleiding van diens Egmont, dat hij zijn held niet hoog vorstelijk genoeg liet optreden: het zijn nog late herinneringen aan het feodale tijdperk met zijn strengen zin voor rangorde en onderscheid, voor strafheid van stijl en houding.
*
*
*De roman bleek op den duur Werfels eigenlijke begaving, de roman in den zeer ruimen zin van het verbeelden van menselijke verhoudingen en lotgevallen in strenger of losser vorm. Om den vorm heeft Werfel zich nooit bijzonder druk gemaakt, met dien verstande dat hij nóch de straffe compositie en geacheveerdheid van veel Franse romans nastreeft, nóch uitmunt door bijzondere verzorgdheid van taal en uitdrukking.
De meeste zijner romans zijn tamelijk logge gevaarten, zoals Duitse boeken dat
dikwijls zijn, en eindigen eerst na vier, vijf honderd of meer
bladzijden. Het klassicisme dat Franse auteurs zelfs nog in romans weten te verwerkelijken, een zekere heldere doorzichtigheid, klaarte van bouw en indeling, een zekere afgerondheid van opzet en uitwerking, ontbreekt hier en de auteur heeft er geen interesse voor. Daartegenover vindt men bij Werfel een bijna grübelnde diepzinnigheid, een tragisch gegrepen zijn dóór en een treffend weergeven van mensenleed en mensenlot, een dramatische enscenering, een kracht van
mensenverbeelding, een vizie op het aardse gebeuren, die zijn ongewoon episch talent uitmaken. Is het verhaal eenmaal op gang en heeft hij zich voldoende ingeleefd in zijn schepping, dan weet hij deze met een zeldzame helderheid op te roepen en den lezer gevangen te houden in het labyrinth zijner verbeeldingen. De lezer voelt zich omringd door mensen van gelijke makelij als hij zelf, die ademen op zijn eigen rythme en wier leven zich verstrikt in de droevige conflicten, die nu eenmaal van deze aarde zijn. Werfels kracht ligt in 't algemeen niet in de scherpe, concrete vormgeving en karakterizering, in de trefzekere stillering, die meer Latijns erfgoed is en vele Romaanse schrijvers kenmerkt. Zijn drang naar intensiteit, naar inleving in toestanden van ongewone structuur, kortom zijn tasten naar de ziel, zijn talent voor tragische verhoudingen, zijn gevoeligheid voor religieuze spanningen en mystieke belevingen zijn misschien nog meer Germaanse dan Joodse erfenis. Wel is hij een meester in stijlvermogen. Het onzegbare en onstoffelijkste, het dichtst bij de ziel gelegene, dat wat in gezegende ogenblikken vaag gevoeld of vermoed wordt, weet hij in woorden te vangen. Alles wordt woord en beeld bij hem.
Aanvankelijk heeft het besef van schuld als psychische belevenis hem sterk geboeid, zoals de vroege verhalen Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig en Der Abituriententag verraden. Vooral dit laatste is een huiveringwekkende evocatie van een die zich schuldig weet aan een morele wandaad. In Barbara oder die Frammigkeit en Der veruntreute Himmel behandelt en verheerlijkt hij beide malen het Godsgeloof in zijn simpelste verschijningsvorm, het geloof ener allereenvoudigste dienstbode, voor wie het Gods- en onsterfelijkheidsbesef de natuurlijkste en diepste
levensovertuiging is. In het eerste geval heet zij Barbara, in het tweede Theta Lienek.
Barbara wijdt al wat zij aan aardse genegenheid overhoudt aan het kind der familie, waarin zij gediend heeft, en Theta aan haar neef, dien zij voor priester laat studeren.
Voor Werfel betekent de keuze van een dergelijk gegeven een protest en een
levensbekentenis, een protest tegen intellectualistische uitwassen en een zich bekennen
tot evangelische levenswaarden. Ook Verdi, de roman over den Italiaansen musicus,
ligt
in deze lijn: de ware kunstenaar is voor Werfel Verdi, de eenvoudige,
ongecompliceerde, die voor het volk musiceert, niet Wagner, de musicus voor verintellectualizeerden.
Met Die Geschwister von Neapel en Die vierzig Tage des Musa Dagh waagt zich Werfel aan het beschrijven van toestanden en verhoudingen, die ver buiten zijn onmiddellijke ervaring liggen. In het eerste werk vormt een schijnbaar
allerrechtschapenste en allerbest bedoelde vadertyrannie het conflict, waardoor de kinderen innerlijk in slavernij of opstand of ellende gedreven worden, in het tweede, een roman van twee zware boekdelen, wordt het onmenselijk leed van door de Turken verdreven Armeniërs beschreven met een intensiteit en aanschouwelijkheid die Werfels geheim zijn. In Höret die Stimme roept de schrijver de grootse, doch tragische figuur van den profeet Jeremias op, die onder den last der miskenning dreigt te bezwijken.
Zijn twee laatste verhalende boeken schreef Werfel in Amerika. Het eerste is Das Lied von Bernadette, dat hij, de Jood, schreef naar aanleiding ener gelofte aan de Heilige Maagd. Toen hij op zijn vlucht voor de Duitsers te Lourdes vertoefde, beloofde hij de Moeder Gods een boek over Bernadette te zullen schrijven, wanneer hij en zijn vrouw veilig in Amerika zouden landen. Das Lied von Bernadette is een wonderfijne symfonie, zo zuiver, zo innig en meeslepend van melodie als geen van Werfels andere werken. Dat een Jood zo schrijven kon, zou met alle Semietisme moeten verzoenen. Werfel, de buitenstaander, is niet ongevoelig gebleven voor de bovenmenselijke gratie van den glimlach der Moeder Gods te Lourdes. Slechts wie het zintuig heeft voor het transcendente, voor het niet louter rationele, wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan dit wonderlijke gebeuren zo menselijk en natuurlijk styleren, dat het bovennatuurlijke door het natuurlijke heenschijnt. Alles is evenwichtig en helder, simpel en groots, menselijk en meer dan menselijk in dit epos van Maria's heerlijkheid. Zelden is de levensgang ener Heilige zo indringend en overtuigend, van zo nabij en van binnen uit geschreven als hier de opgang van Bernadette.
Twee dagen voor zijn dood voltooide Werfel zijn laatste roman, Stern der
Ungeborenen, een kolos van bijna zeven honderd bladzijden, die voor mijn gevoel
een mislukking is geworden. Het is de roman ener zeer, zeer verre toekomst, ener
toekomst van over tienduizenden jaren, waarin de mensen zich van vele ongemakken
des levens bevrijd hebben. De wereld, die hier beschreven wordt, is zo fantastisch,
zo willekeurig fantastisch, zo anders dan de ons bekende, dat men nauwelijks nog
het gevoel heeft
met wezens van vlees en bloed te doen te hebben. Het grillige en willekeurige domineert zo zeer in deze maatschappij van fantomen dat de schrijver den lezer niet meer meekrijgt. Alles staat te ver af van een levende mensheid, zoals het met toekomstromans gewoonlijk gaat. Er valt zoveel aandacht op de techniek, op de nieuwe uiterlijke levensverhoudingen, dat de innerlijke mens, waarom het in litterair werk toch hoofdzakelijk gaat, eronder verschrompelt. Deze Stern der Ungeborenen lijkt mij een misgreep, ondanks al het talent dat eraan besteed is.
*