• No results found

Diverse fiscale bepalingen in twee wetten van 30 juni 2017

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Diverse fiscale bepalingen in twee wetten van 30 juni 2017"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Diverse fiscale bepalingen in twee wetten van 30 juni 2017

p. 3/ Teruggaaf van gefactureerde en reeds aan de Staat betaalde btw bij wanbetaling van klanten

Diverse fiscale bepalingen in twee wetten van 30 juni 2017

Op 7 juli 2017 werden in het Belgisch Staatsblad twee wet- ten van 30 juni 2017 met fiscale bepalingen gepubliceerd, nl. de wet houdende maatregelen in de strijd tegen de fis- cale fraude en de wet tot wijziging van artikel 134 van het WIB 1992 op het stuk van de berekening van het belasting- krediet voor kinderen ten laste.

Wet van 30 juni 2017 houdende maatregelen in de strijd tegen de fiscale fraude

Raadpleging van het Centraal

aanspreekpunt bij de Nationale Bank van België

Sinds 2013 bestaat er bij de Nationale Bank een zgn.

Centraal aanspreekpunt (CAP), waaraan Belgische ban- ken de identiteit van hun cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten moeten meedelen. Via zgn. ‘verzoeken om raadpleging’ aan de Nationale Bank, krijgt de fiscus toegang tot de gegevens die door het Centraal aanspreekpunt worden bijgehouden1.

Tot nu toe kon hij echter wel de bankrekeningen opzoe- ken waarvan een geïdentificeerde belastingplichtige ti- tularis is, maar niet omgekeerd met het nummer van een bankrekeningnummer de titularis van de rekening op- zoeken. Voortaan is dat laatste ook mogelijk (gewijzigd art. 322, § 3, tweede lid WIB 1992). 

1 Zie KB van 17 juli 2013 betreffende de werking van het centraal aan- spreekpunt bedoeld in artikel 322, § 3, van het WIB 1992 : art. 9-14.

Wijzigingen bij vragen uit het buitenland

Er worden enkele wijzigingen aangebracht aan de proce- dureregels wanneer de Belgische fiscus een vraag krijgt uit het buitenland.

Ten eerste wordt, indien de fiscus onderzoekingen uit- voert op vraag van een Staat waarmee België fiscale gege- vens uitwisselt2, de onderzoekstermijn met vier jaar ver- lengd, maar uitsluitend met het oog op het beantwoorden van de vraag (gewijzigd art. 333, derde lid WIB 1992). De onderzoekstermijn wordt in die situatie dus even lang als in geval van fraude : zeven jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Een verschil is wel dat bij fraude de onder- zoekstermijn maar verlengd kan worden als de fiscus de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die er tegen hem bestaan. Deze ken- nisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag. Bij een vraag uit het buitenland is deze kennisgeving niet vereist.

Ten tweede wordt het gemakkelijker om op verzoek van een buitenlandse staat het bankgeheim op te heffen. Het was nu al zo dat wanneer een buitenlandse staat uit- drukkelijk vroeg om de belastingplichtige niet vooraf- gaand in kennis te stellen van het doorbreken van het

2 Bij toepassing van een dubbelbelastingverdrag, een akkoord inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaange- legenheden of een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument op basis waarvan de uitwisseling van fiscale inlichtingen mogelijk is.

(2)

bankgeheim3 wanneer de rechten van de schatkist in gevaar zijn, de kennisgeving post factum gebeurde ui- terlijk binnen 90 dagen na het verzenden van een vraag om inlichtingen aan de bank, maar niet eerder dan 60 dagen na het verzenden van de inlichtingen aan de bui- tenlandse staat. Voortaan gebeurt bij een vraag van een buitenlandse staat de kennisgeving steeds achteraf, per aangetekende brief, uiterlijk 90 dagen na het verzenden van de informatie aan de buitenlandse staat (art. 333/1,

§ 1, gewijzigd derde en vierde lid WIB 1992), en is zelfs deze post factum-kennisgeving niet vereist wanneer de kennisgeving al gebeurd is door de buitenlandse staat of als er ernstige aanwijzingen van fiscale fraude zijn en de buitenlandse staat uitdrukkelijk vraagt om geen kennis- geving te versturen naar de persoon over wie het onder- zoek door de buitenlandse staat wordt gevoerd.

Ten derde mag de fiscus voortaan, in afwijking van de wet op de openbaarheid van bestuur, in bepaalde omstandig- heden weigeren om inzage te verlenen in verzoeken om inlichtingen van buitenlandse autoriteiten evenals in de antwoorden van de Belgische fiscus op die verzoeken en elke andere correspondentie tussen de bevoegde autoritei- ten. Meer bepaald is dat het geval zolang het onderzoek van de buitenlandse autoriteit niet is afgesloten en voor zover de openbaarmaking nadelig zou zijn voor het voor- melde onderzoek, tenzij de buitenlandse autoriteit haar uitdrukkelijk akkoord heeft gegeven voor deze openbaar- making (nieuw art. 337/1 WIB 1992).

Wettelijke basis voor belastingverhoging bij laattijdige aangifte 

Tot nu toe was er discussie mogelijk over de vraag of de fiscus een belastingverhoging kan opleggen voor een laattijdige aangifte. De wettekst vermeldde die sanctie immers enkel in geval van niet-aangifte. De discussie is nu beslecht, want nu staat in de wet ook ‘laattijdige over- legging van de aangifte’ als reden voor een belastingver- hoging (gewijzigd art. 444, eerste lid WIB 1992). 

Bewarend beslag inzake btw 

Btw-ambtenaren konden tot nu toe bewarend beslag leg- gen op goederen die ze bij hun onderzoeken ontdekken en waarvoor redelijkerwijze verondersteld kon worden dat de btw-wetgeving overtreden is omdat het onmogelijk was om de tussenkomende partijen te identificeren of de oorsprong, hoeveelheid, prijs of waarde van de goederen vast te stellen.

Die voorwaarde van onmogelijkheid tot identificatie van de partijen of van vaststelling van oorsprong, hoeveel- heid, prijs of waarde van de goederen is nu geschrapt.

3 Die kennisgeving, per aangetekende brief, is normaal verplicht (art. 333/1, § 1, eerste lid WIB 1992).

Voor het leggen van bewarend beslag volstaat het dat de btw-ambtenaren feiten vaststellen in hun onderzoek bij een belastingplichtige die wijzen op ernstige fraude en bijgedragen hebben tot de overtreding van de bepalingen van het Btw-Wetboek of de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Zij kunnen dan bewarend beslag leggen op alle roerende goederen waarvoor tijdens de onderzoeken niet is aange- toond dat zij uitsluitend aan derden  toebehoren (gewij- zigd art. 52bis, § 1, eerste lid WBTW). Verder bevat de wet nu een opsomming van de verplichte vermeldingen in het proces-verbaal van beslag dat de ambtenaren moeten opstellen (gewijzigd art. 52bis, § 1, tweede lid WBTW).

Het beslag moet zoals voorheen wel nog steeds worden be- krachtigd door de beslagrechter, maar voor die bekrach- tiging is voortaan twee maanden i.p.v. een maand tijd, te rekenen vanaf de kennisgeving van het proces-verbaal (gewijzigd art. 52bis, § 2, eerste lid WBTW). De beslagen schuldenaar kan het beslag binnen drie maanden vanaf die kennisgeving betwisten bij de  beslagrechter (gewij- zigd artikel 52bis, § 1, tweede lid WBTW).

Inwerkingtreding

De wet vermeldt niet wanneer haar bepalingen in wer- king treden. Bijgevolg zijn ze van kracht volgens de al- gemene regel, tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, dus sinds 17 juli 2017.

Wet tot wijziging van artikel 134 van het WIB 1992 op het stuk van de berekening van het belastingkrediet voor kinderen ten laste

Waarom een wijziging ?

De taxshiftwet van 26  december 2015 heeft vanaf het aanslagjaar 2017 de tarieven van de personenbelasting verlaagd. Meer bepaald werd de inkomensschijf verbreed waarvoor het belastingtarief 25 % bedraagt. Zonder ex- tra maatregel zou die verbreding echter geen effect heb- ben voor belastingplichtigen met een belastingvrije som die dankzij de toeslagen voor kinderen en/of andere per- sonen ten laste hoger is dan zowel de oude als de nieuwe inkomstenschijf die aan het tarief van 25 % wordt on- derworpen. Zij betalen immers op die inkomstenschijf zowel voor als na de taxshift geen belasting. Om deze belastingplichtigen toch ook te laten profiteren van de taxshift werd de manier gewijzigd waarop de belasting- vermindering op de belastingvrije som wordt berekend.

Die vermindering wordt verder berekend volgens de ta- riefschalen voor het aanslagjaar 2016, zodat die vermin- dering hoger is dan de belasting die volgens de nieuwe tariefschalen op dat bedrag verschuldigd zou zijn.

Voor belastingplichtigen met een belastbaar inkomen gelijk aan of net hoger dan de belastingvrije som, was er echter toch nog een probleem. Omdat de belastingen

(3)

berekend worden volgens lagere tariefschalen dan de vermindering op de belastingvrije som, is het mogelijk dat deze belastingplichtigen geen of onvoldoende belas- tingen hebben om de volledige vermindering op de belas- tingvrije som op aan te rekenen.

Welke wijziging ?

Het deel van de belastingvermindering op de belasting- vrije som dat hoger is dan de belasting die verschuldigd zou zijn zonder die vermindering, en daarvan dus niet kan worden afgetrokken, wordt in de mate dat het betrekking

heeft op de toeslagen voor kinderen ten laste omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet (gewijzigd art. 134,

§ 3 WIB 1992).

Inwerkingtreding

Aanslagjaar 2017.

Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist

Teruggaaf van gefactureerde en reeds aan de Staat betaalde btw bij wanbetaling van klanten

1. Inleiding

Volgens de meest recente cijfers van de FOD Economie – DG Statistiek werden in de periode tussen april 2016 en april 2017 10.139 ondernemingen failliet verklaard in België1.

Ook werden in 2016 914 vonnissen uitgesproken om een procedure van gerechtelijke reorganisatie te openen2.

In die economische context krijgt elke marktdeelnemer weleens te maken met wanbetaling vanwege zijn klan- ten. Dat leidt uiteraard tot liquiditeitsproblemen en vormt vaak een reële dreiging voor de economische leef- baarheid van kleine structuren.

De situatie van leveranciers en dienstverleners die hun facturen moeten uitreiken met toepassing van een btw- bedrag is nog moeilijker. Vaak moeten ze immers de gefac- tureerde btw aan de Staat storten terwijl ze geen betaling of in het beste geval een gedeeltelijke betaling hebben ont- vangen van hun klanten.

De wetgever is zich van dit probleem bewust en biedt btw-plichtige schuldeisers die geconfronteerd worden met onbetaalde schuldvorderingen op hun klanten de

1 Cijfers van de FOD Economie, http://economie.fgov.be/nl/statistieken/

cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/laatste_maanden/.

2 Cijfers van de FOD Justitie, Steundienst van het college van de hoven en rechtbanken.

mogelijkheid om de teruggaaf van de aan de Staat ge- storte btw te verkrijgen.

In deze bijdrage zullen we uiteenzetten wat de mogelijk- heden en voorwaarden zijn om bij wanbetaling van klan- ten teruggaaf van btw aan te vragen en te verkrijgen van de administratie.

2. Probleemstelling : Btw-plichtigen moeten strikte regels naleven

inzake opeisbaarheid van de btw en facturatie

a. De btw is verschuldigd zelfs al werd geen betaling van de klant ontvangen

Leveranciers en dienstverleners kiezen het tijdstip niet waarop ze het bedrag van de aan hun klanten gefactu- reerde btw aan de Staat betalen. Ze moeten strikte regels naleven inzake opeisbaarheid van de btw en verplichting tot uitreiking van facturen.

Helaas staan die regels los van de vraag of de klanten de leveringen of de diensten daadwerkelijk hebben betaald.

Zonder hier in detail te treden over de principes rond de opeisbaarheid van de btw en facturering, hebben de be- langrijkste problemen van leveranciers en dienstverle- ners ook te maken met het feit dat de btw aan de Staat is verschuldigd zodra er een voorschotfactuur werd uitge- reikt en zodra er een levering van goederen of een dienst- verrichting werd uitgevoerd.

(4)

Uitreiken van een voorschotfactuur

Het uitreiken van een voorschotfactuur aan een klant is sinds 1 januari 2016 een oorzaak van opeisbaarheid van de btw geworden.

Anders gezegd zijn dienstverleners en leveranciers de btw die ze op hun voorschotfactuur aanrekenen aan de Staat verschuldigd zodra die factuur werd uitgereikt, terwijl ze enerzijds de handeling (levering van goederen of dienstverrichting) nog niet hebben uitgevoerd en an- derzijds nog geen betaling van hun klant hebben ont- vangen.

Hun klanten hebben in principe het recht om de btw die hen wordt aangerekend onmiddellijk af te trekken, waar- door hen een krediet wordt verleend op rekening van hun leveranciers en dienstverleners.

Voorbeeld : Een IT-bedrijf dat maandelijks btw-plichtige is, reikt op 8 juni 2017 een voorschotfactuur uit aan een telecommunicatiebedrijf voor de bestelling van meerdere computers voor een bedrag van 6.000 euro, exclusief btw (1.260 euro). Het IT-bedrijf moet in zijn periodieke btw- aangifte van de maand juni 2017 (dat het tegen 20 juli moet indienen) een bedrag aan verschuldigde btw van 1.260 euro opnemen. Anders gezegd moet het IT-bedrijf tegen die datum van 20 juli 2017 1.260 euro storten aan de btw-administratie terwijl zijn klant hem het voorschot bijvoorbeeld pas op 31 juli 2017 zal storten. Omgekeerd, mag het telecommunicatiebedrijf de btw van 1.260 euro af- trekken in zijn aangifte van juni 2017, terwijl het de voor- schotfactuur nog niet heeft betaald.

Uitreiken van de eindfactuur

Ook zijn leveranciers en dienstverleners in de meeste ge- vallen verplicht om hun facturen uiterlijk op de 15e dag van de maand na die waarin het belastbare feit voor de btw heeft plaatsgevonden, uit te reiken3 (d.w.z. de uitvoering van de levering van goederen of de dienstverrichting)4.

Vanaf het moment waarop leveranciers en dienstverle- ners hun facturen uitreiken, wordt de aan hun klanten aangerekende btw opeisbaar en zijn ze die btw op dat tijdstip aan de Staat verschuldigd5. Concreet moet de btw uiterlijk op het tijdstip van het indienen van hun vol- gende periodieke btw-aangifte worden betaald.

3 Artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit btw nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belas- ting over de toegevoegde waarde.

4 Artikelen 16, § 1, 1e lid (voor de leveringen van goederen) en 22, § 1, 1e lid (voor de dienstverrichtingen) van het Btw-Wetboek.

5 Artikelen 17, § 1, 1e lid (voor de leveringen van goederen) en 22bis,

§ 1, 1e lid (voor de dienstverrichtingen) van het Btw-Wetboek.

De leveranciers en dienstverleners mogen dus in prin- cipe niet wachten om een factuur uit te reiken tot ze de betaling van hun klanten hebben ontvangen.

Voorbeeld : Een groothandelaar in kantoorbenodigdheden levert op 2 februari 2017 goederen bij een klant. Hij moet zijn factuur uiterlijk op 15 maart 2017 uitreiken. Als hij op 14 maart 2017 factureert, moet hij die factuur opnemen in zijn aangifte van maart 2017 (als hij maandaangiften moet indienen) of in zijn aangifte van het eerste kwartaal (als hij kwartaalaangiften moet indienen), die hij tegen 20 april 2017 moet indienen. De groothandelaar moet de btw die hij aan zijn klant factureerde dus tegen 20 april 2017 aan de Staat betalen.

Het uitreiken van elke factuur brengt voor leveranciers en dienstverleners dus het risico mee dat ze de aan hun klan- ten aangerekende btw aan de Staat moeten storten voordat ze de betaling hebben ontvangen.

Voorbeeld : Een architect die kwartaalaangiften moet in- dienen, reikt op 25 februari 2017 aan een vastgoedontwik- kelaar een eindfactuur van 8.500 euro uit exclusief btw (1.785 euro) voor het opvolgen van een werf. Volgens zijn algemene voorwaarden betaalt de vastgoedontwikkelaar de facturen van zijn dienstverleners en leveranciers op 90 dagen. De architect moet de factuur van 25 februari 2017 dus opnemen in zijn aangifte van het 1e kwartaal 2017, die hij tegen 20 april 2017 moet indienen. Tegen diezelf- de datum moet hij de btw van 1.785 euro betalen, terwijl hij de betaling van zijn klant pas (in het beste geval) eind april 2017 zal ontvangen. De vastgoedontwikkelaar die maandaangiften indient, kan de terugbetaling van de btw die hem werd gefactureerd, verkrijgen in zijn aangifte van februari 2017 die hij tegen 20 maart 2017 moet indienen.

b. Oplossing : Reik de factuur zo vroeg mogelijk uit

Om de termijn waarin de btw door leveranciers en dienst- verleners moet worden voorgefinancierd zo kort moge- lijk te houden, wordt hen over het algemeen aangeraden om zo vroeg mogelijk in de maand (als ze een btw-plich- tige zijn die maandaangiften indient) of in het kwartaal (als ze een btw-plichtige zijn die kwartaalaangiften in- dient) te factureren. Hierbij moet uiteraard de hierboven vermelde regel worden nageleefd, met name dat de fac- tuur in principe uiterlijk de 15e van de volgende maand waarin het belastbare feit voor de btw plaatsvindt (d.w.z.

de levering van goederen of de dienstverrichting), moet worden uitgereikt.

Voorbeeld : Een boekhouder wordt geraadpleegd voor het opstellen van een ‘business plan’ voor een jonge zelfstan- dige. Het ‘business plan’ wordt afgewerkt op 16 januari 2017 en naar de klant gestuurd. De dienstverrichting is dus voltooid en vormt het belastbare feit waardoor de btw

(5)

opeisbaar wordt. De boekhouder moet zijn factuur uiter- lijk op 15 februari 2017 uitreiken. Als kwartaalaangever moet de boekhouder de btw op zijn dienstverrichting uiter- lijk op 20 april 2017 betalen. Voor hem is het dus interes- sant om zijn factuur onmiddellijk na de voltooiing van zijn dienstverrichting uit te reiken. Zo blijft er meer tijd om de betaling van de klant te ontvangen.

In veel situaties volstaat dit eenvoudig advies echter niet en laten de betalingen nog op zich wachten, ondanks herinneringen, ingebrekestellingen en stappen die door professionals (advocaten, gerechtsdeurwaarders of in- cassokantoren) worden ondernomen. Niet zelden gebeurt het ook dat aan de dienstverleners en leveranciers wordt gemeld dat hun klant failliet werd verklaard of dat een procedure tot gerechtelijke reorganisatie werd ingeleid.

3. Wat kunnen leveranciers en

dienstverleners bij wanbetaling van hun klanten bijgevolg ondernemen op het vlak van de btw ?

a. Mogelijkheid om teruggaaf van de aan de Staat betaalde btw te verkrijgen

Het Btw-Wetboek biedt soelaas voor schuldeisers die hun schuldvorderingen op gefactureerde bedragen volledig of gedeeltelijk zijn verloren door hen de mogelijkheid te geven de teruggaaf van de aan de Staat betaalde btw te vragen, ten belope van de niet-ontvangen bedragen.

Een van de strikte en limitatieve situaties waarin de btw die een btw-plichtige heeft betaald volgens het Btw- Wetboek6 aan hem kan worden teruggestort, is immers

‘wanneer de schuldvordering van de prijs geheel of ten dele verloren is gegaan’7.

De leverancier of dienstverlener kan dus de teruggaaf van de btw die hij aan de Staat had gestort vragen, ten belope van het bedrag van de gefactureerde prijs die niet door de klant werd betaald. Daartoe moeten bepaalde voorwaarden worden nageleefd.

b. Inhoudelijke voorwaarden voor het verkrijgen van de teruggaaf

8

1) Uitgereikte factuur volledig of gedeeltelijk niet betaald

Een leverancier of een dienstverlener kan de teruggaaf van de aan zijn klant gefactureerde btw uiteraard alleen verkrijgen als hij kan aantonen dat hij de betaling van

6 Artikel 75 van het Btw-Wetboek.

7 Artikel 77, § 1, 7° van het Btw-Wetboek.

8 Zie in deze zin Btw-handleiding, nr. 530 et nr. 541 en artikel 3 van het koninklijk besluit btw nr. 4 van 29 december 1969 met betrek- king tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde.

de aan zijn klant uitgereikte factuur niet of slechts ge- deeltelijk heeft ontvangen.

2) Bestaan van een overeenkomst

Om de teruggaaf van de btw te verkrijgen, moet de leve- rancier of dienstverlener bovendien aantonen dat de goe- deren of diensten werden geleverd in uitvoering van een overeenkomst die niet werd vernietigd noch ontbonden9.

Anders gezegd kan de dienstverlener of de leverancier geen teruggaaf van de btw verkrijgen als de factuur niet werd betaald omdat de bestelling of de overeenkomst werd vernietigd.

3) Ongeacht de reden voor de wanbetaling

Op te merken valt dat de leverancier of de dienstverlener bij niet-betaling van de klant teruggaaf kan vragen, on- geacht de oorzaak van die niet-betaling (als die niet het gevolg is van de vernietiging of de ontbinding van een overeenkomst, zoals hierboven werd uitgelegd).

Voorbeelden : stopzetting van de activiteiten van de klant, ziekte van de zaakvoerder, procedure tot gerechtelijke re- organisatie, faillissement, ...

4) Het verlies van de schuldvordering van de leverancier of de dienstverlener moet vaststaand zijn

Ten slotte eist de administratie dat de gedeeltelijke of vol- ledige niet-betaling van de factuur vaststaand is. In de praktijk is het niet altijd vanzelfsprekend om aan te tonen dat deze voorwaarde werd nageleefd.

Het belangrijkste probleem is de vraag vanaf welk tijd- stip het verlies van de schuldvordering van de dienst- verlener of leverancier als vaststaand kan worden be- schouwd.

Vermoeden : boeking van het verlies op de ‘winst- en verlies’-rekening

Om de taak van de btw-plichtigen op het eerste gezicht te verlichten, zal de administratie in de praktijk niet betwisten dat een schuldvordering vaststaand is als de btw-plichtige het bedrag van het verlies heeft geboekt op de ‘winst- en verlies’-rekening.

Deze boeking volstaat als dusdanig echter niet. De admi- nistratie eist daarnaast dat de leverancier of de dienst- verlener kan aantonen dat de boeking op de ‘winst- en verlies’-rekening werd uitgevoerd op een tijdstip waarop

9 Overeenkomstig artikel 77, § 1, 5° van het Btw-Wetboek is teruggaaf ook mogelijk, volgens dezelfde formaliteiten als die van artikel 77,

§ 1, 7° van het Btw-Wetboek, wanneer de verkoop minnelijk wordt ontbonden. Dit veronderstelt dat de overeenkomst ongedaan wordt gemaakt en dat de oorspronkelijke toestand tussen de partijen wordt hersteld (zie in die zin de parlementaire vraag nr. 5-6045 van mevrouw Fabienne Winckel van 5 april 2012).

(6)

de schuldeiser door middel van alle mogelijke feiten of rechtsmiddelen kan bewijzen dat zijn schuldvordering werkelijk oninvorderbaar is.

In de praktijk wordt aangeraden om, naargelang van de omvang van de bedragen waarvoor teruggaaf wordt gevraagd, vooraf de btw-administratie te contacteren om hen te melden dat een aanvraag zal worden ingediend en na te gaan of de aangevoerde elementen voldoende zijn om deze aanvraag te staven.

De administratie zal vaak een ingebrekestellingsbrief van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een incas- sokantoor aanvaarden als de klant die schuldenaar is er niet op heeft gereageerd.

Gewone herinneringsbrieven van de leverancier of dienstverlener zullen echter niet volstaan om aan te to- nen dat het verlies van de schuldvordering vaststaand is.

De dienstverlener of leverancier moet kunnen aantonen dat hij werkelijk het maximum aan middelen heeft in- gezet om te proberen de betaling van zijn klant te ver- krijgen.

Naargelang het geval kan de administratie ook het be- wijs eisen van een vonnis dat tegen de in gebreke blijven- de klant werd verkregen voordat ze de aanvraag tot te- ruggaaf van de leverancier of dienstverlener aanvaardt.

Voor het overige werd het bewijs van de vaststaande aard van het verlies sinds april 2005 vergemakkelijkt bij fail- lissement of gerechtelijke reorganisatie van de klant10. – Vergemakkelijking van het bewijs bij faillissement

Wanneer een vennootschap (handelaar) op duurzame wijze niet langer in staat is om zijn betalingen uit te voe- ren en geen krediet meer kan krijgen (wankele krediet- waardigheid) of algemeen geen externe fondsen meer kan vinden, moet zij/hij aangifte doen van faillissement bij de rechtbank van koophandel11. Een vennootschap die zich in die situatie bevindt, loopt ook het risico dat ze in faillissement wordt gedagvaard door een of meerdere van haar schuldeisers en door het openbaar ministerie.

10 Wet van 7 april 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, de faillissementswet van 8 augustus 1997 en het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, strekkende tot een rechtvaardigere fiscale behandeling van de schuldeisers in het kader van een gerechtelijk akkoord of faillis- sement, B.S. 20 april 2005, en Circulaire nr. AFZ/2005-0772 (AFZ 12/2005) van 11 juli 2005.

11 Zie in deze zin de faillissementswet van 8 augustus 1997, B.S. 28 ok- tober 1997, Err., B.S. 7 februari 2001.

Indien de rechtbank van koophandel van mening is dat de voorwaarden voor een faillissement zijn vervuld, zal een vonnis van faillietverklaring worden uitgesproken.

Zodra het vonnis van faillietverklaring is uitgesproken, wordt de vennootschap volgens de wet beschouwd als zijnde in staking van betaling en wordt het beheer van haar goederen haar ontnomen. Dat beheer wordt dan toevertrouwd aan een of meerdere curatoren. Die moe- ten de verschillende verklaringen van schuldvorderin- gen analyseren, een inventaris opmaken van de goede- ren van de failliete vennootschap en proberen om zo veel mogelijk schuldeisers te betalen.

De opdracht van de curatoren, die jaren kan duren, loopt af bij het uitspreken van het vonnis van sluiting van het faillissement.

Vóór 2005 moest worden gewacht op het vonnis van sluiting van het faillissement (dat meerdere jaren na het vonnis van faillietverklaring kon worden uitgesproken) of op een oninvorderbaarheidsattest van de curator voor- dat de btw-administratie aanvaardde dat de schuldeiser voldeed aan de voorwaarden om de teruggaaf van de btw te verkrijgen.

Sinds 2005 heeft de wetgever de situatie van de leveran- ciers en dienstverleners verbeterd. De schuldvordering wordt nu aanvaard als zijnde definitief verloren zodra de klant door een vonnis failliet werd verklaard. Anders gezegd moet niet meer worden gewacht op het vonnis van sluiting. Zodra het vonnis van faillietverklaring is uitgesproken, voldoet de schuldeiser aan de voorwaar- den om de teruggaaf van de btw aan te vragen.

Wanneer de curator er na het vonnis van faillietverkla- ring en de aanvraag tot teruggaaf van de btw door een leverancier of dienstverlener in slaagt om een saldo ten gunste van die leverancier of dienstverlener vrij te ma- ken, moet laatstgenoemde uiteraard het btw-bedrag op het ingevorderde saldo doorstorten.

Vergemakkelijking van het bewijs bij gerechtelijke re- organisatie

De procedure van gerechtelijke reorganisatie vervangt sinds 1 april 2009 het gerechtelijk akkoord12.

Via de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan uitstel worden verleend aan de schuldenaar zodat een minnelijk akkoord met de verschillende schuldeisers kan worden gesloten of een collectief akkoord van de schuldeisers over een reorganisatieplan kan worden verkregen. In de meeste gevallen doen de schuldenaars

12 Zie in die zin het koninklijk besluit van 27 maart 2009 tot vaststel- ling van de inwerkingtreding van de wet van 31 januari 2009 betref- fende de continuïteit van de ondernemingen, B.S. 31 maart 2009.

(7)

afstand van of zien ze zich ertoe verplicht afstand te doen van een bepaald percentage van hun schuldvordering, of zien ze zich verplicht om toe te staan dat het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activi- teiten onder gerechtelijk gezag wordt overgedragen aan een of meerdere derden.

Wanneer de gerechtelijke procedure plaatsvindt door middel van een minnelijk akkoord met elk van de schuldeisers is het verlies van de schuldvordering van de leveranciers en dienstverleners vaststaand vanaf de datum van het vonnis dat het tot stand gekomen min- nelijk akkoord vaststelt. De leverancier kan vanaf dat tijdstip de teruggaaf vragen van de btw, maar enkel voor de schuldvorderingen waarvan de vermindering werd opgetekend in het akkoord.

Voorbeeld : Een groothandelaar in bouwmaterialen reikt een factuur uit aan een stukadoorbedrijf voor een bedrag van 28.000 euro, exclusief btw (5.880 euro). Dat bedrijf dient een verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie in. Er wordt een akkoord gesloten tussen het stukadoor- bedrijf en elk van zijn schuldeisers. Het akkoord met de groothandelaar in bouwmaterialen bepaalt dat zijn factuur ten belope van 80 % zal worden betaald. Zodra het vonnis tot vaststelling van dit akkoord wordt uitgesproken, kan de groothandelaar in bouwmaterialen een aanvraag indie- nen tot teruggaaf van 20 % van de gefactureerde btw (hij is immers zeker dat zijn klant hem dit deel nooit zal beta- len), d.i. 1.176 euro.

Bij een gerechtelijke procedure door een collectief ak- koord (globaal betalingsplan dat door de rechtbank wordt gehomologeerd) wordt het verlies van de schuld- vordering als vaststaand beschouwd op de datum van de homologatie door de rechtbank. Net zoals voor de pro- cedure tot gerechtelijke reorganisatie via minnelijk ak- koord kan de leverancier of de dienstverlener enkel aan- spraak maken op de terugbetaling van de btw voor het gedeelte van zijn schuldvordering dat niet is opgenomen in het betalingsplan. Er wordt immers van uitgegaan dat de klant hem dat bedrag nooit zal betalen.

Bij een gerechtelijke reorganisatie door overdracht on- der gerechtelijk gezag wordt het verlies van de schuld- vordering als vaststaand beschouwd op de datum van de uitspraak tot sluiting van de procedure van gerechte- lijke reorganisatie, wat betreft de schuldvorderingen die ten gevolge van de overdracht niet konden worden aan- gezuiverd en dus nooit aan de leverancier of de dienst- verlener zullen worden betaald.

c. Vormvoorwaarden voor het verkrijgen van de teruggaaf

13

Voor de teruggaaf van de btw moeten bepaalde vorm- vereisten worden vervuld. Er moet een verbeterend stuk worden opgemaakt en er moet een teruggaafregister worden bijgehouden.

1) Opmaken van een verbeterend stuk

14

Uiterlijk op het tijdstip waarop de leverancier of de dienstverlener de teruggaaf van de btw vraagt, moet hij aan zijn klant een verbeterend stuk uitreiken met de vol- gende vermeldingen :

– de elementen die het mogelijk maken om de hande- ling waarop de teruggaaf betrekking heeft te identifi- ceren;

– de vermelding van de aangifte waarin het voor terug- gaaf vatbare bedrag onder de verschuldigde belasting werd opgenomen;

– de oorzaak van de teruggaaf;

– de btw die werd voldaan;

– het voor teruggaaf vatbare bedrag.

Omgekeerd moet de klant die een dergelijk verbeterend stuk ontvangt het bedrag van de btw dat hij eerder heeft afgetrokken, terugstorten aan de administratie (aange- zien hij het btw-bedrag in feite nooit aan zijn leverancier of dienstverlener heeft betaald).

Merk op dat de leverancier of de dienstverlener ten ge- volge van het faillissement van zijn klant niet formeel verplicht is om een verbeterend stuk op te maken.

2) Bijhouden van een teruggaafregister

De leverancier of dienstverlener moet een dubbel bijhou- den van zijn verbeterend stuk en het in een specifiek re- gister inschrijven. We raden ten zeerste aan om aan het verbeterend stuk alle bewijstukken te hechten die aan- tonen dat de voorwaarden voor het verkrijgen van de teruggaaf van de btw zijn vervuld (briefwisseling met de medecontractant, kopie van de ingebrekestellingsbrief van de advocaten, kopie van het vonnis van faillietver- klaring of afdruk van de kopie van het uittreksel van de Kruispuntbank van Ondernemingen dat aantoont dat de klant wel degelijk failliet is, enz.).

d. Wat in de praktijk ?

De aanvraag tot teruggaaf van de btw gebeurt door mid- del van de periodieke btw-aangifte van de leverancier of de dienstverlener.

13 Btw-handleiding nr. 548 en artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 4.

14 Artikel 79 van het Btw-Wetboek, artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 4 en Btw-Handleiding nr. 549.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Het bedrag exclusief btw dat niet werd betaald door de klant (en dat overeenstemt met de uitgereikte verbete- rende stukken) moet worden vermeld in vak 62 ‘diverse btw-regularisaties in het voordeel van de aangever’15

De vordering tot teruggaaf wordt uitgeoefend zonder rechtstreekse tussenkomst en zonder voorafgaande con- trole van de administratie.

Er kan echter op twee tijdstippen worden gecontroleerd of de voorwaarden voor de teruggaaf zijn vervuld : vóór de daadwerkelijke terugbetaling van de terug te geven bedragen (over het algemeen als het om bedragen van een zekere omvang gaat) of in het kader van een meer algemene controle na de teruggaaf (belastingcontrole).

Anders gezegd moet de leverancier of de dienstverlener die de teruggaaf vraagt te allen tijde kunnen bewijzen dat hij de voorwaarden voor de teruggaaf heeft vervuld.

Het is dus van fundamenteel belang om het bewijs van de voorwaarden voor de teruggaaf te bewaren.

e. Aandachtspunt : de vordering tot teruggaaf kan verjaren

Artikel 82bis van het Btw-Wetboek bepaalt dat de vorde- ring tot teruggaaf van de btw verjaart na het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van teruggaaf zich heeft voorgedaan.

15 In nummer 551 van de Btw-handleiding staat te lezen dat de verbete- rende stukken moeten worden vermeld in rooster 49 (‘bedrag van de uitgereikte creditnota’s en de negatieve verbeteringen met betrek- king tot de handelingen van kader II (‘uitgaande handelingen’)) en rooster 64 (‘te recupereren btw vermeld op uitgereikte creditnota’s) van de btw-aangifte van de leverancier of dienstverlener die zijn recht op aftrek uitoefent. Het lijkt echter meer gepast om het bedrag van de btw waarvan de teruggaaf wordt gevraagd op te nemen in vak 62 van de btw-aangifte (‘diverse btw-regularisaties in het voor- deel van de aangever’). Zie in die zin de al aangehaalde parlementaire vraag nr. 5-6045 van mevrouw Fabienne Winckel van 5 april 2012.

We raden de leverancier of dienstverlener bijgevolg aan om zodra de voorwaarden voor het aanvragen van de te- ruggaaf zijn vervuld onmiddellijk een verbeterend stuk op te stellen om de teruggaaf te vragen.

f. Btw terugstorten aan de Staat als de situatie van de klant verbetert

Als de in gebreke blijvende klant in het kader van de ver- effening van het faillissement of meer algemeen wanneer zijn financiële situatie verbetert en hij zijn leverancier of dienstverlener het volledige of een deel van het bedrag betaalt dat als oninvorderbaar werd beschouwd, moet die schuldeiser de btw over het ingevorderd bedrag waarvan hij eerder de teruggaaf heeft verkregen doorstorten aan de Staat16.

Voorbeeld : Een verkoper van kantoormeubelen levert in maart 2016 nieuwe meubels aan een ingenieurskantoor.

Ondanks meerdere betalingsherinneringen, een ingebre- kestelling door een advocaat en een vonnis heeft de verko- per zijn factuur in december 2016 nog steeds niet ontvan- gen. Hij vraagt de teruggaaf van de gefactureerde btw via zijn btw-aangifte van januari 2017, die hij op 20 februari 2017 indient. Tegen alle verwachtingen in ontvangt de ver- koper in juni 2017 de betaling van zijn factuur. Hij moet de btw op die factuur doorstorten aan de btw-administratie.

Mr. Sandrina PROCEK en Mr. Vanessa HUYNH

16 Artikel 79, 3e lid van het Btw-Wetboek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Betreft: Advies betreffende een ontwerp van koninklijk besluit dat de lijst van de andere aan rapportering onderworpen rechtsgebieden en de lijst van de deelnemende

Ga rechtop staan met uw borst naar voren, schouders naar achteren en armen langs het lichaam.. Beweeg de armen gestrekt naar voren en door

Het belang van de naleving van de procedureregels leidt ertoe dat dit handboek niet alleen van nut kan zijn voor studenten, maar ook voor belastingplichtigen en hun raadgevers..

De verplichte vermeldingen van het stuk op te maken door de schuldenaar van de btw indien de factuur nog niet in het bezit is (wachtdocument).. De verplichte vermeldingen op het

Leerkrachten in het gewoon ba- sisonderwijs sterker maken met expertise uit het buitengewoon onderwijs, dat is precies de be- doeling van de proefprojecten waarin De

Boekstuknummer Verplichting S Datum

De wet van 30 juli 2018 stelt nu dat de minimumbezoldiging aan ten minste één in artikel 32 WIB 1992 bedoelde bedrijfs- leider moet worden toegekend (gewijzigd art. 215, lid 3,

De circulaire maakt het volgende onderscheid om in de totale vergoeding voor de prestatie het aandeel van inkomsten te be- palen dat specifiek betrekking heeft op de cessie