• No results found

De wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake "

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ De wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake inkomstenbelastingen

P. 3/ Belastingvoordelen verbonden aan de financiering van bedrijven die via crowdfunding worden opgestart

De wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake

inkomstenbelastingen

Op 10 augustus 2018 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake inkomstenbelastingen gepubliceerd. Deze wet wijzigt op enkele punten de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting1 en de programmawet van dezelfde datum2. De belangrijk- ste wijzigingen betreffen de minimumbezoldiging en de aanslag op het bezoldigingstekort, de aftrek tegen 120 %, de notionele interestaftrek en de nieuwe vrijstel- ling van dividenden in de personenbelasting.

Minimumbezoldiging

Verlaagd tarief

De wet van 25  december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, hierna de hervormings- wet genoemd, heeft de zgn. minimumbezoldiging voor het verlaagd tarief verhoogd. Om niet te wor- den uitgesloten van het verlaagd tarief van de ven- nootschapsbelasting, moet een vennootschap vanaf het aanslagjaar 20193 in principe aan ten minste één bedrijfsleider een bezoldiging ten laste van het be- lastbaar tijdperk (= het boekjaar) toekennen van ten

1 Zie F. Vanden Heede, ‘De hervorming van de vennootschapsbelasting voor kmo-vennootschappen’, Pacioli, 2018, nr. 458, p. 1-15.

2 Zie F. Vanden Heede, ‘Wijzigingen inzake personenbelasting in twee wetten van 25 december 2017’, Pacioli, 2018, nr. 461, p. 6-8.

3 Voor boekjaren die ten vroegste aanvangen op 1 januari 2018.

minste 45.000 euro, in plaats van 36.000 euro tot en met het aanslagjaar 2018. Zoals vroeger volstaat een bezoldiging die ten minste gelijk is aan het resultaat van het belastbaar tijdperk wanneer dat resultaat la- ger is dan vroeger 36.000 euro en nu 45.000 euro4. De wet van 30  juli 2018 houdende diverse bepalin- gen inzake inkomstenbelastingen, hierna de wet van 30 juli 2018 genoemd, heeft naar aanleiding van op- merkingen in de rechtsleer5 de bepaling over de mini- mumbezoldigingsvoorwaarde aangepast.

Ten eerste wordt ‘minstens gelijk zijn aan het resul- taat van het belastbaar tijdperk’ vervangen door ‘gelijk zijn of hoger zijn dan het belastbaar inkomen van de vennootschap’ (gewijzigd art. 215, lid 3, 4° WIB 1992).

Zo wordt bevestigd dat het resultaat waarmee de mini- mumbezoldiging vergeleken moet worden het belast- baar resultaat van de vennootschap is na aftrek van het loon zelf en na aftrek van overgedragen verliezen, investeringsaftrek, en andere aftrekposten. Het gaat om de belastbare grondslag die in de code 1460 van de aangifte vennootschapsbelasting wordt ingevuld.

Voorbeeld : een vennootschap met een belastbaar in- komen, in code 1460, van 40.000 euro, heeft aan een

4 Art. 215, lid 3, 4° WIB 1992.

5 Zie K. Janssens, ‘Hervorming vennootschapsbelasting al bijgestuurd’, Pacioli, 2018, nr. 466, p. 7.

(2)

bedrijfsleider een loon toegekend van 10.000 euro. De vennootschap is uitgesloten van het verlaagd tarief.

De minimale bezoldiging die toegekend had moeten worden is 25.000 euro, want dan zou de bezoldiging gelijk zijn aan het belastbaar inkomen van de vennoot- schap, nl. 40.000 min het extra loon van 15.000 euro.

Ten tweede was de minimumbezoldigingsvoorwaarde nu zo geformuleerd dat er discussie was over de toepas- sing ervan op vennootschappen die enkel door andere vennootschappen of rechtspersonen worden bestuurd.

Dit zijn vennootschappen zonder ‘bedrijfsleiders’, want enkel natuurlijke personen kunnen bedrijfsleider zijn in de fiscale betekenis van het woord6. De wet van 30 juli 2018 stelt nu dat de minimumbezoldiging aan ten minste één in artikel 32 WIB 1992 bedoelde bedrijfs- leider moet worden toegekend (gewijzigd art. 215, lid 3, 4° WIB 1992), zodat duidelijk is dat vennootschap- pen waar enkel andere vennootschappen als zaakvoer- ders of bestuurders zijn benoemd, en er ook geen zgn.

bedrijfsleiders van de tweede categorie7 werkzaam zijn, nooit aan de minimumbezoldigingsvoorwaarde voldoen en dus altijd uitgesloten zijn van het verlaagd tarief.

Aanslag op het bezoldigingstekort

De hervormingswet heeft aan het niet vervuld zijn van de minimumbezoldigingsvoorwaarde nog een andere consequentie verbonden, nl. een afzonderlij- ke aanslag op het bezoldigingstekort8. Die aanslag wordt op vier punten gewijzigd.

Ten eerste gelden de verduidelijkingen inzake de mi- nimumbezoldigingsvoorwaarde voor het verlaagd ta- rief ook voor deze aanslag. Een vennootschap zonder bedrijfsleiders in de fiscale zin van het woord, zal dus, als ze belastbare winst heeft, altijd een ‘bezoldigingste- kort’ hebben en de afzonderlijke aanslag moeten beta- len (gewijzigd art. 219quinquies, § 1, lid 1 WIB 1992).

De tweede wijziging betreft het tarief van de aanslag.

Volgens de hervormingswet zou het tarief van deze aanslag, dat 5,1 % bedraagt voor de aanslagjaren 2019 en 2020 (= 5 % plus 2 % aanvullende crisisbij- drage), vanaf het aanslagjaar 2020 verhoogd worden naar 10 % (= 10 % zonder aanvullende crisisbijdrage).

Deze verhoging is door de wet van 30 juli 2018 afge- schaft (afschaffing art.  60 van de hervormingswet).

Het tarief vanaf het aanslagjaar 2021 bedraagt dus 5 % (= 5 % zonder aanvullende crisisbijdrage).

Verder wordt de afzonderlijke aanslag voortaan ook onderworpen aan een vermeerdering wanneer ze niet

6 Zie art. 32 WIB 1992 : «Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon (…)».

7 Art. 32, lid 1, 2° WIB 1992.

8 Art. 219quinquies WIB 1992.

of onvoldoende is voorafbetaald (gewijzigd art.  218,

§ 1, lid 1 WIB 1992).

Tot slot wordt de afzonderlijke aanslag ook ingevoerd in de belasting van niet-inwoners (gewijzigd art. 233 en 246, lid 1, 3° WIB 1992).

Inwerkingtreding

De onderwerping aan de vermeerdering wegens on- voldoende voorafbetalingen, en de invoering van de afzonderlijke aanslag op het bezoldigingstekort in de belasting van niet-inwoners : aanslagjaar 2019 ver- bonden aan een boekjaar dat ten  vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2018.

Andere maatregelen : 20  augustus 2018, dat is de tiende dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Afschaffing aftrek tegen 120 %

Gedeeltelijke afschaffing wordt volledige afschaffing

De hervormingswet heeft, met ingang vanaf het aan- slagjaar 2021, voor boekjaren die ten vroegste op 1  januari 2020 aanvangen zowel in de personenbe- lasting als in de vennootschapsbelasting de aftrek te- gen 120 % afgeschaft voor kosten van collectief perso- neelsvervoer en van elektrische auto’s.

De wet van 30 juli 2018 schaft nu voor vennootschap- pen deze gunstmaatregel ook af voor kosten van bevei- liging van de onderneming (aansluiting op een alarm- centrale en kosten van een bewakingsonderneming) en kosten van fietsen en toebehoren die voor woon-werk- verkeer worden gebruikt en stallingen daarvoor (gewij- zigd art. 194octies WIB 1992). In de personenbelasting wordt de aftrek tegen 120 % van deze kosten behouden.

Inwerkingtreding

1 januari 2020, van toepassing vanaf het aanslagjaar 2021 verbonden aan een boekjaar dat ten vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2020.

Notionele interestaftrek

Risicokapitaal anders berekend

De hervormingswet heeft de notionele interestaftrek gewijzigd. Het risicokapitaal waarop de aftrek wordt berekend is niet langer het gecorrigeerde eigen ver- mogen van het jaar voor het boekjaar waarvoor de aftrek wordt gevraagd, maar is één vijfde van het po- sitieve verschil tussen het gecorrigeerde eigen vermo- gen van het lopende boekjaar en dat eigen vermogen voor het vijfde vorige boekjaar.

(3)

Volgens de hervormingswet telt het eigen vermogen aan het einde van het boekjaar. De wet van 30  juli 2018 heeft dit gewijzigd. Voortaan moet rekening wor- den gehouden met het gecorrigeerde eigen vermogen aan het begin van het lopende boekjaar en van het vijfde vorige boekjaar (art. 205ter, gewijzigde § 1-2 en art. 205quinquies, gewijzigd lid 3 WIB 1992), en zijn er bijgevolg ook geen correcties meer nodig voor wijzigin- gen (bv. kapitaalverhoging, aanschaffing van ‘besmet- te’ actiefbestanddelen,…) tijdens het lopende boekjaar (art. 205ter, afgeschaft en vervangen § 3 WIB 1992).

Anti ‘double dip’- bepaling

De zgn. double dip is een optimalisatie van de notionele interestaftrek, die er op neerkomt dat een moederven- nootschap met geleend geld het kapitaal van haar doch- tervennootschap verhoogt. De dochtervennootschap krijgt op de kapitaalverhoging in principe notionele interestaftrek terwijl de moedervennootschap de wer- kelijke interesten op de lening in aftrek neemt. Tot nu toe was zo’n double dip in principe toegestaan9, maar de wet van 30 juli 2018 maakt ze onmogelijk. Bij de berekening van de notionele interestaftrek moet het ei- gen vermogen voortaan verminderd worden met de in- breng van kapitaal door een verbonden vennootschap wanneer die inbreng rechtstreeks of onrechtstreeks haar oorsprong vindt in leningen onderschreven door een verbonden vennootschap die de intresten als kos- ten aftrekt (art. 205ter, § 2, nieuw 9° WIB 1992).

Inwerkingtreding

Vanaf het aanslagjaar 2019 verbonden aan een boek- jaar dat ten vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2018.

Activering spaargeld

Verhoging vrijgesteld bedrag dividenden

Sinds het aanslagjaar 2019 geldt een nieuwe vrij- stelling voor de eerste schijf dividenden van onge- indexeerd 416,50  euro per belastingplichtige. Geïn- dexeerd voor het aanslagjaar 2019 is dat 640 euro.

De wet van 30 juli 2018 verhoogt dit bedrag nu naar ongeïndexeerd 512,50 euro en verleent aan de Koning de bevoegdheid om het nog verder aan te passen zodat het geïndexeerd bedrag voor de in 2019 betaalde  of toegekende dividenden op 800  euro komt (art.  21, lid 1, gewijzigd 14° en nieuw lid 4 WIB 1992).

Inwerkingtreding

Dividenden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2019.

Overige maatregelen

Voor de volledigheid vermelden we dat de wet ook nog enkele maatregelen van de hervormingswet wij- zigt die normaal niet van belang zijn voor kmo’s, o.a.

inzake het zgn. financieringskostensurplus, de CFC- regeling, de groepsbijdrage, de exitheffing, …

Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist

Belastingvoordelen verbonden aan de financiering van bedrijven die via crowdfunding worden opgestart

I. Inleiding

9

Crowdfunding is een participatief financieringsme- chanisme waarbij initiatiefnemers van commerciële, artistieke of filantropische projecten rechtstreeks een

9 Een aanpak van louter kunstmatige constructies en niet bona fide operaties werd door de fiscus wel niet uitgesloten, zie Tweede adden- dum van 20 juni 2011 aan de circulaire CI.RH.840/592.613 (AOIF 14/2008) van 3 april 2008, art. 2-4.

beroep doen op het grote publiek om geld in te zame- len, meestal via gespecialiseerde elektronische plat- formen, hun website of de sociale netwerken. Deze fi- nanciering kan de vorm aannemen van schenkingen, leningen of een kapitaalinbreng.

(4)

Door het gecombineerde effect van de programmawet van 10  augustus 20151 en de wet van 18  december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën2, is crowdfunding voortaan wettelijk erkend waardoor de investeerders belastingvoordelen kunnen genieten als zij gebruik maken van de dien- sten van een door de FSMA erkend platform.

De huidige wetgeving beoogt echter slechts een deel van de mechanismen die onder de noemer van crowd- funding vallen, met name «de platformen waarop het publiek in een onderneming belegt, hetzij via een lening, hetzij via een inbreng in kapitaal met het oog op het ontvangen van een eventuele winst»3. De overige vormen van participatieve financiering wor- den buiten beschouwing gelaten.

We overlopen even alle voorwaarden en de aard van de belastingvoordelen die in die context bestaan reke- ning houdend met de recente wijzigingen die de wet van 17 december 2017 houdende diverse fiscale bepa- lingen II4 en de wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie hebben ingevoerd5. We zullen ons beperken tot de situatie van de startende bedrijven en niet die- per ingaan op de kwestie van de kapitaalinbrengen in groeibedrijven waaraan het nieuwe artikel 14527 van het WIB 1992 een andere mogelijkheid tot belasting- vermindering koppelt.

II. Belastingvoordelen

De fiscale stimulans varieert naargelang de financie- ring de vorm aanneemt van een kapitaalinbreng of van een geldlening. In het eerste geval bestaat hij uit een belastingvermindering en in het tweede uit een tijdelijke vrijstelling van de interesten.

II.1. Belegging in kapitaal

II.1.1. Aard van het belastingvoordeel

De intekening op het kapitaal van een kleine starten- de vennootschap leidt tot een belastingvermindering van 30 % van het geïnvesteerde bedrag. Het percen- tage wordt opgetrokken tot 45 % als de belegging ten voordele van een microvennootschap wordt verricht6. Deze belastingvermindering geeft geen recht op te- rugbetaling als het bedrag ervan hoger is dan de ver-

1 BS 18 augustus 2015, p. 53834.

2 BS 20 december 2016, p. 87668.

3 Parl. doc., Kamer, 54-2072/001, p. 5.

4 BS 22 december 2017, p. 114210 – met erratum in het BS 16 januari 2018, p. 2182.

5 BS 30 maart 2018, p. 31620.

6 Art. 14526, § 3, 5e en 6e lid WIB 1992.

schuldigde belasting vóór aftrek. In dat geval wordt de belasting tot nul herleid en gaat het negatieve sal- do van de vermindering definitief verloren want de vermindering mag niet naar een volgend belastbaar tijdperk worden overgedragen. In tegenstelling tot andere mechanismen van belastingvermindering (zo- als in het geval van dienstencheques bijvoorbeeld) is dit voordeel eigen aan de belastingplichtige en kan dit, in geval van gezamenlijke belasting, niet worden aangerekend op de verschuldigde belasting van de echtgenoot of wettelijk samenwonende7.

II.1.2. Beoogde belastingplichtigen

Het voordeel van de belastingvermindering voorzien in artikel  14526 van het WIB 1992 is voorbehouden aan de aangifteplichtige natuurlijke personen, Rijks- inwoners, die onderworpen zijn aan de personenbe- lasting of aan de belasting van niet-verblijfhouders8. Artikel 14526, § 3, 3e lid, 2° van het WIB 1992 weert ech- ter de bedrijfsleiders, sensu lato, van de vennootschap waarin belegd wordt uit dat stelsel. In zijn versie vóór de wet van 26 maart 2018 werd de vermindering ge- weigerd voor kapitaalinbrengen in een vennootschap : – waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of on- rechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid WIB 1992 bedoelde bedrijfsleider is (zowel eerste als tweede categorie);

– waarin de belastingplichtige, als vaste vertegen- woordiger van een andere vennootschap, een op- dracht van bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;

– die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is en waarmee die andere vennootschap zich ertoe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commer- ciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap.

De wet van 26  maart 2018 behoudt deze hypothe- sen van uitsluiting, maar voegt er wel aan toe dat ze slechts meespelen als ze reeds gelden bij de kapi- taalinbreng. Daarnaast voert zij een nieuw geval van uitsluiting in, met name dat van de kapitaalinbreng in een vennootschap waarvan de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een bedrijfsleider is, beoogd in artikel 32, 1e lid van het WIB 1992, tenzij hij geen vergoeding voor zijn mandaat ontvangt9.

7 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen» van 16 februari 2018, punt 6.4., beschikbaar op www.fisconet.be.

8 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 2.1.

9 Nieuw art. 14526, § 3, 3e lid, 2°, b) WIB 1992.

(5)

Met andere woorden, een rechtstreeks of onrecht- streeks mandaat van bedrijfsleider staat het recht op belastingvermindering niet in de weg als het kos- teloos wordt uitgeoefend, tenzij het reeds werd uit- geoefend bij de inbreng. De hoedanigheid van vaste vertegenwoordiger van een leidende vennootschap of van vennoot van een managementvennootschap vormt slechts een probleem als ze reeds bestaat bij de inbreng (ongeacht of hij al dan niet wordt bezoldigd).

Deze regeling verrast ons enigszins.

De wetgever meent dat een bedrijfsleider geen fiscale stimuli nodig heeft om in zijn eigen project te investe- ren. Dat standpunt biedt uiteraard stof voor discussie en druist, tot op zekere hoogte, in tegen de wil van de auteurs van de tekst om de economie te versterken door de oprichting van kmo’s. De ondernemer zelf lijkt ons veeleer de eerste persoon die fiscaal moet worden aan- gemoedigd om een nieuwe onderneming op te starten.

De doeltreffendheid van het uitsluitingsregime was so- wieso al onzeker vooraleer het in 2018 werd gewijzigd aangezien het de bedrijfsleiders ertoe aanzette om on- rechtstreekse beleggingsconstructies via hun echtge- noot of verwanten (de wettekst breidde de uitsluiting niet uit tot de familieleden) te bedenken, of nog, com- plexere mechanismen van portageovereenkomsten of leningen aan derden voor het verkrijgen van aandelen, gekoppeld aan een verkoop op termijn van dezelfde ef- fecten uit te stippelen, om er maar enkele te noemen.

Gedreven door de lovenswaardige intentie om een in- vesteerder niet te verhinderen om deel te nemen aan het beheer van de onderneming10, heeft de hervor- ming door de wet van 26  maart 2018 het probleem net in de verf gezet.

De eis dat het mandaat kosteloos moet worden uitge- oefend, is ongetwijfeld ingegeven door de wil om te vermijden dat deze zou worden omzeild door systema- tisch een bezoldigd mandaat van bestuurder na de in- breng op te nemen.

In dat geval begrijpen wij niet waarom er geen soort- gelijke voorwaarden werden ingevoerd voor de uitoe- fening van een mandaat van vaste vertegenwoordiger van een leidende vennootschap van de inbrengverkrij- gende vennootschap of voor de vennoot van een daar- aan gekoppelde managementvennootschap.

In tegenstelling tot wat de FAQ van 16 februari jongst- leden11 laat uitschijnen, mogen we niet oordelen dat die hypotheses ook gelden bij de onrechtstreekse uit- oefening van een bedrijfsleidersmandaat, want in dat

10 Parl. doc., Kamer, 54-2922/001, p. 3 en 54-2839/001, p. 196.

11 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 2.1.

geval zouden de desbetreffende gedeelten van de tekst nutteloos en overbodig zijn.

Wij menen dat de onrechtstreekse uitoefening van een bedrijfsleidersmandaat slaat op de bedrijfsleider van een vennootschap die zelf de begunstigde vennootschap leidt, zonder dat hij daarom de vaste vertegenwoordi- ger van de leidende vennootschap moet zijn, vandaar het nut van een bijkomende littera bij deze hypothese.

Ook de aanwezigheid van de littera betreffende het ge- val van de vennoot – en niet van de bedrijfsleider – van een managementvennootschap toont a contrario aan dat deze situatie geen onrechtstreekse vorm van uitoe- fening van een bedrijfsleidersmandaat is.

De nieuwe tekst zou wel eens een nieuw achterpoortje kunnen openen, namelijk de bezoldigde uitoefening van leidinggevende functies, na de inbreng, via één van de mogelijkheden die hij niet uitdrukkelijk uitsluit (vaste vertegenwoordiger van een leidende vennootschap of werkend vennoot van een managementvennootschap).

Over de talrijke sluipwegen die de belastingplichtige, gelet op de huidige regeling, zou kunnen inslaan, hangt uiteraard een potentieel risico van herkwalifica- tie wegens fiscaal misbruik in de zin van artikel 344,

§ 1 van het WIB 1992. De administratie waagt het niet om, in haar FAQ Taxshelter van 16 februari, ook maar één concreet voorbeeld te geven van een situatie die zij als misbruik zou beschouwen. Dat komt de rechtsze- kerheid niet ten goede.

II.1.3. Beleggingsmodaliteiten

Artikel 14526 van het WIB 1992 kent het voordeel van een belastingvermindering toe voor kapitaalinveste- ringen van drie categorieën :

a) de rechtstreekse investeringen in het kapitaal van kleine startende vennootschappen, ook wanneer ze via een crowdfundingplatform worden verricht;

b) de beleggingsinstrumenten uitgegeven door een fi- nancieringsvehikel waarop wordt ingeschreven via een crowdfundingplatform op voorwaarde dat die instrumenten een kapitaalinvestering in startende ondernemingen mogelijk maken;

c) de kapitaalinvesteringen van een openbaar star- tersfonds of een private startersprivak, waarbij die structuren op hun beurt moeten investeren in het kapitaal van startende ondernemingen.

De kapitaalinvestering via crowdfunding valt onder de eerste of tweede categorie.

In de eerste dient het crowdfundingplatform louter als tussenschakel tussen de onderneming en de inves- teerder die de representatieve aandelen van het ven- nootschapskapitaal in eigen naam verwerft.

(6)

In de tweede neemt de investeerder geen rechtstreek- se deelneming in het kapitaal van de gefinancierde onderneming. Hij verwerft via het platform een fi- nancieel instrument (in de praktijk, een certificaat) uitgereikt door een financieringsvehikel (doorgaans een handelsvennootschap) dat een intermediaire rol tussen de onderneming en hemzelf speelt. Met dat mechanisme vermijdt de gefinancierde onderneming de ongemakken van een versnipperd aandeelhouder- schap. Het financieringsvehikel zal haar enige aan- deelhouder zijn voor het gedeelte van haar kapitaal dat via crowdfunding wordt gefinancierd. Het inves- teerderspubliek dat wordt aangetrokken door het platform zal representatieve certificaten ontvangen voor de aandelen die zij door hun inbreng in de star- tende vennootschap hebben verkregen.

Hoewel dit niet de bedoeling van de wetgever van 2016 was12, vertoonden beide mechanismen een aan- tal verschillen. Het belangrijkste was dat de verho- ging van het verminderingspercentage tot 45 % voor de investeringen in microvennootschappen niet gold voor de investeringen via een financieringsvehikel13. De wet van 17 december 2017 heeft beide regelingen uiteindelijk volledig op elkaar afgestemd. In artikel 3 bepaalt zij namelijk dat de voornoemde wijzigingen uitwerking hebben vanaf aanslagjaar 2017. De Raad van State heeft geen opmerking daarover geformu- leerd14. De keuze van de wetgever lijkt immers ver- dedigbaar vermits hij de tekst verzoent met zijn oor- spronkelijke bedoelingen.

II.1.4. Aard en beperkingen van de

inbrengen die recht geven op aftrek De verworven aandelen moeten het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, wat de winstdeelnemin- gen, bijvoorbeeld, uitsluit van de belastingverminde- ring. De uitgiftepremies zijn daarentegen wel begrepen in de berekeningsgrondslag van de belastingverminde- ring en niet enkel het geplaatste kapitaal als zodanig15. De inbreng moet volledig in geld volstort zijn. In- brengen in natura en quasi-inbrengen geven dus geen recht op aftrek (art. 14526, § 1, 1e lid van het WIB 1992).

De uitgifte van een converteerbare lening in aandelen geeft geen recht op vermindering in geval van conver- sie, de kapitaalinbreng gebeurt dan immers door een vermindering van de schuldvordering en niet in geld,

12 Zie A.M. VANDEKERKHOVE, «Verhoogde belastingvermindering van 45 % ook voor investeringen via financieringsvehikels», Fisc. Act.

2017/31, p. 7 en circulaire 2018/C/28 van 7 maart 2018, beschikbaar op www.fisconet.be.

13 Oud art. 14526, § 3, 6e lid WIB 1992.

14 Parl. doc., Kamer, 54-2764/001, p. 50.

15 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punten 4.2 en 4.11.

zoals de wettekst vereist16. Als het geplaatste kapitaal bij de oprichting van de vennootschap of bij de kapi- taalverhoging gespreid volstort wordt over meerdere belastbare tijdperken, dan geeft geen enkele van die stortingen recht op een belastingvermindering17. Enkel het kapitaal waarop wordt ingetekend bij de op- richting van de vennootschap of naar aanleiding van de verhoging van het maatschappelijk kapitaal bin- nen de vier jaar geniet een belastingvoordeel18. Elke secundaire verwerving, die dus slaat op bestaande effecten, is uitgesloten. Het is de datum van de in- schrijving (en niet van de storting van het kapitaal waarop werd ingeschreven) die bepaalt of de inbreng heeft plaatsgevonden binnen 48 maanden volgend op de oprichting van de vennootschap19. Indien de inte- kening op het einde van het jaar plaatsvindt en de vol- storting van het geplaatste kapitaal het jaar daarop, dan bepaalt echter het jaar van de betaling, dat van de volstorting dus, het inkomstenjaar waarvoor het voordeel van de vermindering geldt20.

De aandelen waarop wordt ingeschreven moeten op naam zijn. Dat geldt ook voor de certificaten van aan- delen die betrekking hebben op effecten die aan de voornoemde voorwaarden beantwoorden21. In dat geval kan de houder, doch niet de emittent van het certificaat, het voordeel van de belastingvermindering opeisen22. Tot slot geldt de vermindering enkel voor een globale maximuminvestering van 100.000 euro per belasting- plichtige en per belastbaar tijdperk (hetzij een werkelij- ke belastingvermindering van ten hoogste 30.000 euro – een bedrag dat wordt opgetrokken tot 45.000 euro indien men in een microvennootschap investeert). Dat grensbedrag is niet onderworpen aan indexering. Bo- vendien mag geen vermindering worden toegestaan voor deelnemingen die meer dan 30 % van het kapitaal vertegenwoordigen23. Bij een kapitaalverhoging moet die grens na de verrichting worden beoordeeld24. De wet van 26  maart 2018 maakt dat grensbedrag van 100.000 euro zowel toepasbaar op de belasting- vermindering bij investering in het kapitaal van klei- ne startende vennootschappen als op deze voor de ka- pitaalinbrengen in kleine groeivennootschappen die zij opneemt in het nieuwe artikel 14627 van het WIB

16 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 4.7.

17 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 4.9.

18 Art. 14526, § 1, 1e lid WIB 1992.

19 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 3.2.

20 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 4.10.

21 Art. 14526, § 1, b) WIB 1992.

22 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 4.8.

23 Art. 14526, § 3, 3e lid WIB 1992.

24 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punt 6.1.

(7)

199225. De financiële regeling inzake crowdfunding beperkt de inleg van elke investeerder overigens tot 5.000 euro per aangeboden product26.

II.1.5. Begunstigde vennootschappen

De wet beperkt het voordeel van de belastingvermin- dering die zij invoert tot de investeringen in kleine startende ondernemingen. Ze behouden hun hoeda- nigheid van starter gedurende een periode van vier jaar volgend op hun oprichting27.

De kleine vennootschap die hier wordt beoogd, is die welke wordt gedefinieerd in artikel 15 van het Wet- boek van Vennootschappen, met name die welke bij de afsluiting van haar balans, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt :

– jaargemiddelde van het personeelsbestand : 50;

– jaaromzet, exclusief btw : 9.000.000 euro;

– balanstotaal : 4.500.000 euro.

De microvennootschappen, waarvoor de belasting- vermindering wordt opgetrokken tot 45 % van de inbreng, worden op hun beurt gedefinieerd in arti- kel 15/1 van het Wetboek van Vennootschappen, met name de kleine vennootschappen met rechtspersoon- lijkheid die, bij de afsluiting van de jaarrekening, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden28 : – jaargemiddelde van het personeelsbestand : 10;

– jaaromzet, exclusief btw : 700.000 euro;

– balanstotaal : 350.000 euro.

De begunstigde vennootschap moet niet alleen «klein»

zijn, maar nog tien andere voorwaarden vervullen die worden opgesomd in artikel 14526, § 3, 1e lid van het WIB 1992, waaronder (schematisch, maar niet ex- haustief) :

– een binnenlandse vennootschap of een vennootschap gevestigd in de EER zijn die bovendien over een in artikel  229 bedoelde Belgische inrichting beschikt die ten vroegste op 1 januari 2013 werd opgericht;

– geen beleggings-, thesaurie- of financieringsven- nootschap zijn;

– niet rechtstreeks of onrechtstreeks werkzaam zijn in de vastgoedsector, noch houder zijn van zakelij- ke rechten op een onroerend goed waarvan het ge- not aan één van haar bedrijfsleiders of zijn familie toevalt, noch een «managementvennootschap» zijn;

– niet beursgenoteerd zijn;

– nog geen kapitaalvermindering hebben doorge- voerd of dividenden hebben uitgekeerd;

25 Art. 14526, § 3, 4e lid WIB 1992.

26 Art. 18, § 1 , k) wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumen- ten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt.

27 Art. 14526, § 1 WIB 1992.

28 Art. 15/1 Wetboek van Vennootschappen.

– niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een col- lectieve insolventieprocedure of zich niet in de voorwaarden van een collectieve insolventieproce- dure bevinden;

– de via crowdfunding ontvangen sommen niet ge- bruiken voor een uitkering van dividenden of de aankoop van aandelen, noch voor het verstrekken van leningen;

– in totaal niet meer dan 250.000  euro hebben ont- vangen als investeringen die recht geven op ver- mindering, al dan niet via crowdfunding.

De wet van 26 maart 2018 wijzigt de voorwaarde inza- ke het verbod van een eerdere kapitaalvermindering.

Voortaan belet ze niet langer de belastingverminde- ring als ze dient «ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies»29.

II.1.6. Hypotheses van intrekking van de toegestane vermindering

De belastingplichtige die het voordeel van de vermin- dering opvraagt, moet de verworven deelneming ge- durende ten minste 48 maanden behouden. Indien de verworven aandelen vóór die termijn worden overge- dragen anders dan door overlijden, wordt de totaal verschuldigde belasting voor het jaar van de over- dracht vermeerderd met een bedrag gelijk aan zoveel maal 1/48e van de verleende vermindering als er volle maanden overblijven tussen de datum van overdracht en het einde van de opgelegde termijn van 48 maan- den30. De tekst draagt de verplichting om ze te be- houden bovendien niet over aan de legataris of erfge- naam van de investeerder.

Er geldt een soortgelijke vermeerderingsregeling : – wanneer de begunstigde vennootschap de voor-

waarden inzake het maatschappelijk doel, de aard van de uitgeoefende activiteiten en de besteding van de ontvangen sommen niet langer vervult op eender welk moment van de periode van 48 maan- den volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap31;

– wanneer de inbrenger rechtstreeks of onrecht- streeks houder wordt van een bezoldigd mandaat van bedrijfsleider beoogd in artikel  32, 1e lid van het WIB 1992 op eender welk moment van de peri- ode van 48 maanden volgend op de volstorting van zijn inbreng32.

29 Nieuw art. 14526, § 3, 1e lid, 8° WIB 1992.

30 Art. 14526, § 5, 2e lid WIB 1992.

31 Art. 14526, § 3, 2e lid en § 5, 8e en 9e lid WIB 1992.

32 Art. 14526, § 3, 3e lid, 2°, b) en § 5, 10e lid WIB 1992.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoorde- lijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

II.1.7. Attest

De toekenning en het behoud van de belastingvermin- dering hangen af van de uitreiking van attesten die, meer bepaald, de naleving van de investeringsvoor- waarden en het behoud van de verworven aandelen aantonen. We verwijzen u hiervoor naar artikel 6312/1 van het KB/WIB 1992 en naar de hiervoor aangehaal- de FAQ van 16 februari 201833.

II.2. Geldlening

Voor de geldlening die via een crowdfundingplatform wordt verricht, bestaat het belastingvoordeel in een vrijstelling van de ontvangen interesten, zoals ver- meld in artikel 21, 1e lid, 13° van het WIB 1992. Enkel de interesten van de eerste vier jaren van de lening zijn vrijgesteld.

Deze vrijstelling geldt voor de eerste schijf van 9.965  euro (bedrag onderworpen aan indexering34), per jaar en per belastingplichtige natuurlijke per- soon (al dan niet verblijfhouder, die buiten zijn beroeps- werkzaamheid handelt). Het moet gaan om nieuwe le- ningen (en niet om herfinancieringsleningen) waarvan de begunstigde een kleine startende vennootschap is die in België of in de EER gevestigd is. Om als starter te worden beschouwd, moet die vennootschap sinds maximum 48 maanden ingeschreven zijn bij de Kruis- puntbank van Ondernemingen (of equivalent register voor de EER). De lening moet een jaarlijkse interest opbrengen en voor ten minste 4 jaar worden gesloten.

Merken we nog op dat er op het vlak van de leningen geen uitsluiting geldt voor de bedrijfsleiders van de lenende vennootschap. Ze moeten er wel voor zorgen dat ze de grenzen van het mechanisme dat de inte-

33 FAQ «Taxshelter voor (startende) ondernemingen», op. cit., punten 7.1. en volgende.

34 15.320 euro voor het aanslagjaar 2019.

resten als dividenden herkwalificeert, naleven zoals voorzien in artikel 18, 1e lid, 4° van het WIB 1992.

De administratie staat echter toe dat als een deel van de interesten als dividenden worden geherkwalifi- ceerd, het leninggedeelte dat overeenstemt met die in- teresten niet wordt meegeteld voor het (te indexeren) grensbedrag van 9.965  euro. De herkwalificatie zal bovendien eerst betrekking hebben op de interesten die de vrijstelling beoogd in artikel 21, 1e lid, 13° van het WIB 1992 niet kunnen genieten35.

De vrijstelling vertaalt zich in een vrijstelling van in- houding van roerende voorheffing aan de bron door de schuldenaar van de interesten. Hij mag enkel de leningen in acht nemen waarop een belastingplich- tige bij hem heeft ingetekend om te oordelen of de (te indexeren) grens van 9.965 euro niet is overschreden, waarbij de belastingplichtige de niet-vrijgestelde in- teresten in zijn aangifte moet vermelden indien hij meerdere leningen bij verschillende kleine startende vennootschappen heeft afgesloten waarvan het totale bedrag de vrijstellingsgrens overschrijdt36.

III. Inwerkingtreding

De fiscale bepalingen eigen aan crowdfunding zijn sinds aanslagjaar 2017 van kracht. De wijzigingen die de wet van 26 maart 2018 heeft aangebracht heb- ben uitwerking vanaf aanslagjaar 201937.

Christophe LEMAIRE Afdelingsauditeur bij het arbeidsauditoraat te Luik

Docent aan de C.B.C.E.C. Luik

35 Circulaire 2017/C/17 betreffende de vrijstelling van interesten van bepaalde leningen afgesloten via een crowdfundingplatform van 4 april 2017, punt 5, beschikbaar op www.fisconet.be.

36 Zie hiervoor de circulaire 2017/C/17, op. cit., punten 22 tot 33.

37 Art. 39 wet van 26 maart 2018.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Autoriteit is van oordeel dat het mandaat moet beperkt zijn tot het onderhandelen van de modaliteiten van het protocol met de verstrekkende verwerkingsverantwoordelijke, dus het

Scholen hebben de mogelijkheid om leerlingen tijdelijk op een opdc te plaatsen indien het samenwerkingsverband en het ondersteuningsplan daarin voorzien conform artikel 18a lid

Het gaat om sancties als het gedeeltelijk opschorten, lager vaststellen, intrekken, terugvorderen of ten nadele van de ontvanger wijzigen van (een deel van) de bekostiging.

Voor zover de eisen, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op de uitvoering van de meldkamerfunctie door de Regionale Ambulancevoorziening met betrekking tot de

Een leerling die in het bezit is van een diploma vmbo in de theoretische leerweg kan de toelating tot het vierde leerjaar van het havo worden geweigerd, indien het eindexamen

De Omgevingsdienst West-Holland voert de verordening uit voor het duurzaamheidsfonds van de gemeente Leiden dat vandaag is vastgesteld door het college van B&W..

Het college van burgemeester en schepenen verleende op 16 april 2018 principieel goedkeuring aan de openbare verkoop van 2 loten voor open bebouwing, gelegen langs de

1) u ontvangt in september 2018 een vergoeding voor occasionele diensten aan burgers van 600 euro, en in oktober, november en december 2018 telkens 500 euro. De vergoeding