• No results found

De wet van 18 juli 2018 inzake onbelast bijverdienen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De wet van 18 juli 2018 inzake onbelast bijverdienen"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ De wet van 18 juli 2018 inzake onbelast bijverdienen

p. 5/ Btw – volledige kwijtschelding van boetes – nieuw beleid – eerste overtreding – te goeder trouw p. 7/ Circulaire verduidelijkt

belastingregeling voor snelle elektrische fietsen (speed pedelecs)

De wet van 18 juli 2018 inzake onbelast bijverdienen

Eén van de maatregelen in het zgn. zomerakkoord van 2017 was een regeling die het voor natuurlijke personen moge- lijk zou maken om tot 6.000 euro per jaar belastingvrij bij te verdienen. Wegens een communautair belangenconflict werd de goedkeuring van deze regeling uitgesteld, maar op 18 juli 2018 werd de ‘wet betreffende de economische relan- ce en de versterking van de sociale cohesie’, die we hierna de Bijkluswet noemen, goedgekeurd (BS 26 juli 2018). We bespreken in dit artikel de fiscale aspecten van deze wet.

Wat houdt de bijklusregeling in ?

Voor welke inkomsten geldt de regeling ?

De regeling om onbelast bij te verdienen is beperkt tot inkomsten uit drie soorten activiteiten. Enkel inkomsten uit ‘verenigingswerk’, ‘occasionele diensten tussen bur- gers’ en ‘diensten van de deeleconomie’ komen voor de nieuwe vrijstelling in aanmerking.

Tot welk bedrag zijn de inkomsten vrijgesteld ?

De inkomsten uit deze diensten zijn vrijgesteld van per- sonenbelasting wanneer het totale jaarlijkse brutobedrag ervan niet hoger is dan ongeïndexeerd 3.830  euro. Bo- vendien mogen de inkomsten uit verenigingswerk en oc- casionele diensten die voor een bepaalde kalendermaand zijn geregistreerd niet hoger zijn dan één twaalfde van

het jaarbedrag, dus 319,17 euro1. Geïndexeerd voor het aanslagjaar 2019 is de jaargrens 6.130 euro en de maand- grens 510,83  euro. De vrijgestelde inkomsten worden vermeld op de berekeningsnota bij het aanslagbiljet in de personenbelasting (nieuw art 90/1, lid 5 WIB 1992).

Wat gebeurt er als het vrijgesteld bedrag wordt overschreden ?

Bij een overschrijding van de jaargrens vervalt de vrij- stelling voor de drie soorten inkomsten van het jaar in kwestie, niet enkel voor het deel ervan boven het grens- bedrag, maar volledig, vanaf de eerste euro (art. 37bis, gewijzigde § 2, lid 2 WIB 1992). Bij een overschrijding van de maandgrens vervalt de vrijstelling voor de twee eerste soorten (verenigingswerk of occasionele diensten tussen burgers) betreffende inkomsten van de maand in kwestie (art. 37bis, gewijzigde § 2, lid 1 WIB 1992). De niet langer vrijgestelde inkomsten zijn dan in principe belastbaar als beroepsinkomsten.

In geval van overschrijding van de jaargrens, geldt de be- lastbaarheid als beroepsinkomsten echter maar behoudens tegenbewijs (art. 37bis, gewijzigde § 2, lid 2 WIB 1992).

1 De regering heeft aan de Raad van State een ontwerp-KB voorge- legd dat dit maandelijks maximum vanaf 1 januari 2019 verdubbelt voor verenigingswerk dat bestaat uit hulp bij sportactiviteiten. Het jaarlijks maximum blijft echter onverkort van toepassing. (bron:

Perscentrum – Ministerraad van 14 september 2018).

(2)

Levert de belastingplichtige dit tegenbewijs, dan zijn de inkomsten belastbaar als diverse inkomsten (art. 90, ge- wijzigd 1°bis en nieuw 1°ter en 1°quater WIB 1992). Het brutobedrag is belastbaar, er zijn geen werkelijke of forfai- taire kosten aftrekbaar. Het belastingtarief bedraagt 33 % (art. 171, gewijzigd 1° a WIB 1992). Het afzonderlijk tarief van 20 % voor inkomsten uit diensten van de deeleconomie is afgeschaft (art. 171, gewijzigd 3° bis WIB 1992).

In geval van overschrijding van de maandgrens, die zo- als gezegd enkel geldt voor inkomsten uit verenigings- werk of occasionele diensten tussen burgers, is een tegenbewijs van de aard van de inkomsten niet moge- lijk. Bij een overschrijding van de maandgrens zijn de inkomsten van die maand dus altijd belastbaar als be- roepsinkomsten. Bovendien tellen deze niet vrijgestelde inkomsten wel nog mee om te beoordelen of het vrijge- stelde jaarbedrag is overschreden.

Voorbeelden:

1) u ontvangt in september 2018 een vergoeding voor occasionele diensten aan burgers van 600 euro, en in oktober, november en december 2018 telkens 500 euro.

De vergoeding voor september ligt hoger dan het maandelijks grensbedrag, en is dus belastbaar als be- roepsinkomen. Een tegenbewijs om ze te kwalificeren als diverse inkomsten is zoals gezegd niet mogelijk voor de maandgrens. De totale vergoeding voor 2018, 2.100 euro, ligt echter onder het jaargrensbedrag van 6.130 euro, zodat de inkomsten voor oktober, novem- ber en december niet belastbaar zijn;

2) u ontvangt in september 2018 een vergoeding voor oc- casionele diensten aan burgers van 5.000 euro, en in oktober, november en december 2018 telkens 500 euro.

De vergoeding voor september ligt hoger dan het maan- delijks grensbedrag, en is dus belastbaar als beroeps- inkomen. De totale vergoeding voor 2018, 6.500 euro, ligt ook boven het jaargrensbedrag van 6.130  euro, zodat ook de inkomsten van oktober, november en de- cember belastbaar zijn, in principe als beroepsinkom- sten, tenzij u het tegenbewijs levert, in welk geval ze als diverse inkomsten belastbaar zijn tegen 33 %2.

Wat met de btw ?

Er geldt voor bijklusopbrengsten ook een bijzondere btw-regeling. Voortaan kent de btw-administratie geen btw-identificatienummer meer toe, of m.a.w. moet een dienstverrichter geen btw-identificatienummer meer aanvragen, wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn (art. 50, gewijzigde § 4 Btw-Wetboek):

2 Let op: voor de inkomsten van september kan het tegenbewijs niet worden geleverd, die inkomsten zijn dus sowieso belastbaar als beroepsinkomsten.

– de dienstverrichter komt in aanmerking voor de klei- ne ondernemingsregeling3, dus realiseert in België een jaaromzet van niet meer dan 25.000 euro;

– de plaats van de diensten is in België;

– de diensten worden verricht voor andere doeleinden dan die van de gebruikelijke economische activiteit van de belastingplichtige;

– de diensten worden uitsluitend verricht voor natuur- lijke personen die ze bestemmen voor hun privége- bruik of dat van andere personen;

– de diensten worden uitsluitend verricht in het kader van ofwel overeenkomsten die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van een erkend elektronisch plat- form (diensten van de deeleconomie) of overeenkom- sten voor occasionele diensten tussen burgers4; – de vergoedingen met betrekking tot de diensten van

de deeleconomie worden enkel door het platform of door tussenkomst ervan aan de dienstverrichter be- taald of toegekend;

– de occasionele diensten tussen burgers en de voor de diensten overeengekomen vergoeding worden gere- gistreerd op www.bijklussen.be;

– de som van de omzet uit diensten van de deelecono- mie, met inbegrip van alle sommen die door het plat- form of door tussenkomst ervan zijn ingehouden, en de omzet uit occasionele diensten tussen burgers, be- draagt per kalenderjaar niet meer dan ongeïndexeerd 3.830  euro, en geïndexeerd voor het kalenderjaar 2018 6.130 euro.

Wat met de sociale zekerheid ?

De vrijstelling van de inkomsten geldt in principe ook voor de sociale zekerheid. De inkomsten die fiscaal niet als beroepsinkomsten worden beschouwd, zijn dus ook vrijgesteld van bijdragen in het sociaal statuut van zelf- standigen of RSZ-bijdragen. Een belangrijk verschil met de fiscale regels is echter dat bij een overschrijding van de grensbedragen, zowel de maandelijkse als de jaarlijk- se, geen tegenbewijs mogelijk is. Het gaat dus steeds om beroepsinkomsten wat de sociale zekerheid betreft.

Wanneer treden de regels in werking ?

De regels inzake inkomstenbelastingen en btw zijn van toepassing op de inkomsten die worden behaald of ver- kregen vanaf 1 januari 2018 (art. 53 en 55 Bijkluswet).

De regels inzake sociale zekerheid zijn in werking ge- treden op 20 februari 2018 (art. 44 Bijkluswet) behalve

3 Zie art. 56bis Btw-Wetboek.

4 Verenigingswerk wordt niet vermeld. Een verenigingswerker moet dus wel een btw-identificatienummer aanvragen. Als kleine onder- neming is hij echter vrijgesteld van het aanrekenen van btw en het indienen van periodieke btw-aangiftes. Uiteraard heeft hij dan ook geen recht op aftrek van btw.

(3)

voor enkele specifieke activiteiten van verenigingswerk en occasionele diensten, bv. zorg voor zorgbehoevende personen, waarvoor de inwerkingtredingsdatum 1 juli 2018 is (art.  3, lid 2 en artikel  20, laatste lid Bijklus- wet).

Welke specifieke regels gelden voor verenigingswerk ?

Welke diensten worden beschouwd als verenigingswerk ?

Onder verenigingswerk wordt verstaan, elke activiteit:

– die binnen de grenzen van de Bijkluswet tegen ver- goeding wordt verricht (art. 2, 1° a Bijkluswet);

– door een persoon die in aanmerking komt als vereni- gingswerker (art. 2, 1° d en e Bijkluswet);

– ten behoeve van één of meer personen, andere dan de- gene die de activiteit verricht, van een groep of orga- nisatie of van de samenleving als geheel (art. 2, 1° b Bijkluswet);

– die ingericht wordt door een ‘organisatie’ (art. 2, 1° c Bijkluswet), dat is een vzw of een feitelijke vereniging of een publieke rechtspersoon die is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO), of voor feitelijke verenigingen geïdentificeerd is bij de RSZ (art. 2, 3° Bijkluswet);

– die vermeld is op een lijst die in artikel  3 van de Bijkluswet is opgenomen. U vindt deze lijst ook op www.bijklussen.be. Het gaat over diensten als anima- tor, trainer, coördinator, …. voor sportverenigingen, culturele organisaties, milieuverenigingen, natuur- en stadsgidsen, vormingsmedewerkers, begeleiders bij schoolactiviteiten, enz.5;

– die niet berust op een loutere deelname aan activitei- ten (art. 2, 1° f Bijkluswet).

Wie kan verenigingswerker zijn ?

Als verenigingswerker komen enkel personen in aan- merking die gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsbe- zigheid uitoefenen (art. 2, 1° d), dat wil zeggen in prin- cipe6 een job als werknemer hebben van ten minste 4/5 of zelfstandige in hoofdberoep zijn (art. 4 Bijkluswet), in het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerk- stelling als verenigingswerker voorafgaat.

De verenigingswerker mag in de periode van het ver- enigingswerk niet verbonden zijn met de organisatie

5 Intussen is er wel al een wetsvoorstel ingediend (door leden van de meerderheid !) met wijzigingen aan deze lijst.

6 De voorwaarde geldt niet voor gepensioneerde werknemers of voor jongeren die prestaties leveren in het kader van een traject van jon- gerenburgerdienst erkend door de bij decreet bepaalde erkenningsin- stelling (art. 4, § 3 Bijkluswet).

waarvoor hij de diensten verricht via een arbeidsover- eenkomst, een dienstencontract of een statutaire aan- stelling, noch voor die organisatie vrijwilligerswerk ver- richten waarvoor hij een onkostenvergoeding ontvangt (art. 2, 1° d Bijkluswet)7.

Welke formaliteiten moeten er worden vervuld ?

De dienstverrichter en de organisatie moeten uiterlijk bij de effectieve aanvang van het verenigingswerk een eventueel elektronische schriftelijke overeenkomst af- sluiten (art.  5 Bijkluswet). Zonder zo’n overeenkomst kan de activiteit niet als verenigingswerk worden be- schouwd (art.  5, §  2 Bijkluswet). De wet bepaalt ook de minimale inhoud van deze overeenkomst, o.a. een omschrijving van de beoogde activiteiten, de plaats en omvang van het verenigingswerk, de duur van de overeenkomst (maximaal één jaar), het bedrag van de vergoeding, …. De organisatie moet ook een verzeke- ring afsluiten die haar buitencontractuele burgerlijke aansprakelijkheid dekt, en een verzekering ter dekking van de schade die de verenigingswerkers lijden door on- gevallen tijdens de uitvoering van het verenigingswerk en op weg naar en van deze activiteiten en door ziekten opgelopen als gevolg van het verenigingswerk (art.  7 Bijkluswet).

De organisatie, niet de verenigingswerker, moet de ta- ken en de toegekende vergoedingen online aangeven, op www.bijklussen.be (art. 19 Bijkluswet).

Welke specifieke regels gelden voor occasionele diensten tussen burgers ?

Welke diensten worden beschouwd als occasionele diensten tussen burgers ?

Onder occasionele diensten tussen burgers wordt ver- staan, elke activiteit:

– die binnen de grenzen van de Bijkluswet tegen ver- goeding wordt verricht (art. 20, 1° a Bijkluswet);

– buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, en waarvan de inkomsten ook niet belastbaar zijn overeenkomstig de artikelen 7, 17 of 90, lid 1, 5° WIB 1992, d.w.z. als onroerende of onroerende inkomsten of diverse inkomsten uit onderverhuur of overdracht van huur (art. 20, 1° lid 2 Bijkluswet);

– door een persoon zelf die in aanmerking komt als oc- casionele dienstverrichter (art. 20, 1° b en c en lid 2 Bijkluswet);

7 Zo’n onkostenvergoeding is belastingvrij tot maximaal 34,03 euro per dag.

(4)

– ten behoeve van één of meer natuurlijke personen8, andere dan degene die de activiteit verricht, (art. 20, 1° b Bijkluswet);

– die vermeld is op een lijst die in artikel  20 van de Bijkluswet is opgenomen. U vindt deze lijst ook op www.bijklussen.be. Het gaat over diensten als kinder- oppas, zorg voor zorgbehoevende personen, bijlessen, muzieklessen, tekenlessen, … in de privéwoning van de lesgever of de opdrachtgever, kleine onderhouds- werkzaamheden aan of rondom de woning, dieren- zorg- en oppas, …;

– die niet berust op een loutere deelname aan activitei- ten (art. 20, 1° d Bijkluswet).

Een belangrijk verschil met het verenigingswerk is dat de diensten tussen de burgers ‘occasioneel’ moeten zijn, d.w.z. niet op regelmatige basis mogen worden verricht.

Op www.bijklussen.be wordt geïllustreerd hoe de fiscus dit onderscheid ziet: wekelijks het grasveld van een voet- balploeg onderhouden kan als verenigingswerk worden beschouwd, maar wekelijks het gazon van de buurman afrijden komt niet in aanmerking als occasionele dienst aan een burger. De fiscus is volgens die website ook van mening dat wanneer voor occasionele diensten aan bur- gers reclame wordt gemaakt, de fiscale gunstregeling niet toepasselijk is, en het verrichten van de diensten als (bij)beroep moet worden beschouwd.

Wie kan occasionele dienstverrichter zijn ?

Zoals voor verenigingswerk en volgens dezelfde crite- ria moet de persoon die de occasionele diensten verricht daarnaast gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsbe- zigheid uitoefenen9.

Hij mag de diensten niet verrichten als zelfstandige, en mag geen daden van oneerlijke concurrentie verrichten of daaraan meewerken ten opzichte van de werkgever of de werkgevers waarbij hij tewerkgesteld is (art.  20, 2° Bijkluswet). Hij mag met de opdrachtgever of diens vennootschap niet verbonden zijn door een arbeidsover- eenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemings- overeenkomst (art. 20, 1° b Bijkluswet).

Welke formaliteiten moeten er worden vervuld ?

De dienstverrichter en de opdrachtgever moeten de in- houd van en de vergoeding van de taken overeenkomen,

8 Dus niet voor vennootschappen, vzw’s of andere rechtspersonen.

9 De voorwaarde geldt niet voor gepensioneerde werknemers (art. 20,

§ 3 Bijkluswet).

maar een schriftelijke overeenkomst hoeft niet, monde- linge afspraken volstaan. De dienstverrichter moet een bijkomende burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering afsluiten (art. 22-23 Bijkluswet), en moet de diensten en de ontvangen vergoedingen aangeven op www.bijklus- sen.be (art. 25 Bijkluswet).

Welke specifieke regels gelden voor diensten van de deeleconomie ?

Welke diensten worden beschouwd als diensten van de deeleconomie ?

Onder diensten van de deeleconomie wordt verstaan10: – diensten die door de belastingplichtige zelf worden

verricht;

– buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, en waarvan de inkomsten ook niet belastbaar zijn overeenkomstig de artikelen 7, 17 of 90, lid 1, 5° WIB 1992, d.w.z. als onroerende of onroerende inkomsten of diverse inkomsten uit onderverhuur of overdracht van huur;

– voor natuurlijke personen die niet handelen in het ka- der van hun beroepswerkzaamheid;

– in het kader van overeenkomsten die tot stand zijn ge- bracht door tussenkomst van een erkend elektronisch platform;

– waarvoor de vergoedingen met betrekking tot de dien- sten enkel door het erkende platform of door tussen- komst ervan aan de dienstverrichter betaald of toege- kend;

– waarvan de winst of baten voortkomen uit diensten die uitsluitend worden verleend in het kader van over- eenkomsten tot stand gebracht via tussenkomst van een erkend platform of overeenkomsten voor occasio- nele diensten tussen burgers

De FOD Financiën publiceert de lijst met erkende plat- forms op zijn website. De meest recente lijst dateert van 28 juli 2018 en bevat 43 platforms.

Wie kan dienstverrichter zijn ?

Er zijn geen voorwaarden waaraan de dienstverrichter moet voldoen, behalve dat hij zoals gezegd de diensten die hij verricht via het erkend platform niet beroepsmatig mag verrichten. Het is dus niet vereist dat de dienstver- richter naast de activiteit van de deeleconomie gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepswerkzaamheid uitoefent.

10 Art. 90, 1°bis WIB 1992, niet ingevoegd door de Bijkluswet, maar al door de programmawet van 1 juli 2016, zie F. Vanden Heede, ‘Fiscale bepalingen in de programmawet van 1 juli 2016 en in vier wetten van 3 augustus 2016’, in Pacioli, 2016, nr. 430.

(5)

Welke formaliteiten moeten er worden vervuld ?

De inkomsten uit diensten van deeleconomie moeten niet worden aangegeven op www.bijklussen.be. De dienstver- richter moet het brutobedrag van de inkomsten11 ver- melden in zijn aangifte personenbelasting. De deelecono-

11 Dat is het bedrag dat door of door tussenkomst van het platform daadwerkelijk is betaald of toegekend, plus alle sommen die door het platform of door tussenkomst ervan zijn ingehouden.

mieplatformen geven dit brutobedrag op het einde van het jaar door aan de FOD Financiën, die controleert of het vrijgestelde grensbedrag niet is overschreden.

Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist

Btw – volledige kwijtschelding

van boetes – nieuw beleid – eerste overtreding – te goeder trouw

1. Probleemstelling

Bij overtredingen in de toepassing van de btw worden geldboetes opgelegd. Ze worden vastgesteld door arti- kel 70 van het Btw-Wetboek en in de koninklijke beslui- ten 41 en 44.

Als de overtredingen niet werden begaan met het doel de belasting te ontduiken of de ontduiking ervan mogelijk te maken, worden de geldboetes normaal gezien vermin- derd volgens de schalen van de hierboven vermelde ko- ninklijke besluiten.

Sinds de invoering van de btw heeft de overtreder de mo- gelijkheid een verzoekschrift in te dienen om verminde- ring of zelfs kwijtschelding te vragen van de opgelegde geldboetes, en dit wegens overmacht of andere elementen die specifiek zijn voor de ten laste gelegde situaties.

Het ‘nieuwe beleid’ opent een nieuwe weg. Het stelt de modaliteiten vast voor een volledige vermindering van de boetes voor overtredingen van ‘eerste categorie’.

Deze ‘nieuwe richtlijnen’ zijn verplicht van toepassing op alle verzoekschriften die na 1 april 2018 worden in- gediend voor geldboetes die na 1 januari 2018 worden opgelegd.

U vindt informatie over de volledige problematiek van de btw-boetes, naast de nieuwe bepalingen, in de uitvoe-

rige officiële documentatie die werden gepubliceerd op de site https://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/

btw/boeten (subrubriek ‘Meer info over het btw-boetebe- leid’).

Deze bijdrage bevat de essentie van het ‘nieuwe beleid’.

2. Zes voorwaarden – ‘nieuw beleid’

Om de VOLLEDIGE kwijtschelding van de geldboetes te verkrijgen moet tegelijk zijn voldaan aan de volgende zes voorwaarden:

2.1. Overtreding van ‘eerste categorie’;

2.2. Eerste overtreding van dezelfde aard, in de refe- rentieperiode;

2.3. Te goeder trouw (dus zonder oogmerk om de be- lasting te ontduiken of om de ontduiking ervan mogelijk te maken);

2.4. Individueel en gemotiveerd verzoekschrift aan de dienst die de boete heeft opgelegd;

2.5. Gesanctioneerde verplichting voldaan;

2.6. Periodieke aangiften ingediend.

2.1. Zeven overtredingen van ‘eerste categorie’ (eerste voorwaarde)

De strafbare feiten moeten voorkomen op de limitatieve lijst van de zeven hieronder opgesomde overtredingen van de ‘eerste categorie’.

(6)

2.1.1. Lijst btw-belastingplichtige klanten (niet-indie- ning, laattijdige indiening, andere boeten met betrek- king tot klantenlijsten).

2.1.2. Opgave intracommunautaire handelingen (niet- indiening, laattijdige indiening, andere boeten met be- trekking tot die opgave).

2.1.3. Lijst intracommunautaire leveringen van nieu- we vervoermiddelen (niet-indiening, laattijdige indie- ning, andere boeten met betrekking tot die lijst).

2.1.4. Overtredingen die te goeder trouw werden be- gaan en die werden vastgesteld door opsporingsamb- tenaren of door ambtenaren van de Algemene Adminis- tratie van de Douane en Accijnzen, van de Fiscaliteit of van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie.

De volgende overtredingen zijn VOLLEDIG UITGESLO- TEN; ze worden onherroepelijk uit de in het ‘nieuwe be- leid’ bedoelde ‘eerste categorie’ gesloten:

– inbreuken op het geregistreerd kassasysteem in de horeca en de ontvangstbewijzen (met inbegrip van carwash);

– overtredingen waarbij geen goeder trouw kan worden ingeroepen, met name:

– weigering van mededeling van registers of docu- menten, enz.

– niet correct bijhouden van het dagboek van ont- vangsten.

– enz.

2.1.5. Niet correcte periodieke aangiften DIE GEEN IM- PACT HEBBEN OP DE ROOSTERS 71 of 72

– fouten in rooster 00 (te veel of te weinig);

– verwarring tussen rooster 44 en 47;

– aankoopbedrag wordt vermeld in rooster 82 i.p.v. in rooster 81 of 83.

2.1.6. Facturen die niet voldoen aan vormvereisten.

We verwijzen naar de artikelen 5, 13 en 13bis van het KB nr. 1 en naar Pacioli nr. 427.

2.1.7. Inbreuken vastgesteld naar aanleiding van een controle DIE GEEN IMPACT HEBBEN OP DE ROOS- TERS 71 of 72 of de periodieke aangiften

Belangrijke opmerking voor het volledige punt 2.1.

Deze opsomming van inbreuken is strikt limitatief.

Met andere woorden, het ‘nieuwe boetebeleid’ is NOOIT

van toepassing op ‘andere’ inbreuken. Die kunnen ech- ter na een gemotiveerd verzoekschrift in aanmerking komen voor kwijtschelding of vermindering wegens overmacht of andere specifieke kenmerken van elke zaak.

Naast de in punt 2.1.4. genoemde inbreuken gaat het onder meer om de volgende ‘andere’ inbreuken:

– laattijdige indiening, niet-indiening, niet-betaling en niet-tijdige betaling m.b.t. de periodieke btw-aangif- ten;

– bij een controle vastgestelde inbreuken die een impact hebben op de roosters 71 en/of 72 van de periodieke aangiften;

– niet bijhouden van de registers en dagboeken, niet be- waren van boeken en documenten;

– enz.

2.2. Eerste overtreding van dezelfde aard, in de referentieperiode (tweede voorwaarde)

De inbreuken van ‘dezelfde aard’ worden beoordeeld tel- kens dezelfde inbreuk werd bestraft. Elke overtreding van dezelfde aard die wordt gesanctioneerd vormt in prin- cipe een verschillende rang van overtreding, volgens een oplopende orde.

De ‘referentieperiode’ heeft betrekking op het aantal keer dat eenzelfde overtreding werd bestraft gedurende de vier jaren die voorafgaan aan het tijdstip waarop de nieuwe overtreding is begaan. Hierbij wordt ook reke- ning gehouden met de geldboetes die werden opgelegd gedurende de vier jaren die voorafgaan aan dit ‘nieuwe beleid’.

Een ‘gesanctioneerde overtreding’ is een overtreding die ter kennis gebracht werd van de overtreder en waarvoor een geldboete werd gevorderd, zelfs als deze later werd verminderd of kwijtgescholden.

2.3. Te goeder trouw (derde voorwaarde)

Enkel overtredingen die niet werden begaan met het doel de belasting te ontduiken of de ontduiking ervan mogelijk te maken, vallen onder het ‘nieuwe beleid’.

2.4. Gemotiveerd individueel

verzoekschrift (vierde voorwaarde).

Deze rubriek geeft geen aanleiding tot bijzondere opmer- kingen.

(7)

We wijzen echter op de volgende bijkomende modalitei- ten voor boekhouders(-fiscalisten) die voor één of meer- dere klanten een verzoekschrift zouden indienen:

– rechtsgeldig gemandateerd zijn en de passende sta- vingsstukken bijvoegen;

– de volledige identificatie vermelden van de individuele cliënt;

– als het om een verzoekschrift voor meerdere cliënten gaat, alle cliënten volledig identificeren, de aard van de inbreuk vermelden, vaststellen en vermelden dat deze overtreding gemeenschappelijk en van dezelfde aard is voor alle cliënten.

2.5. Gesanctioneerde verplichting voldaan (vijfde voorwaarde)

Op het tijdstip van het verzoekschrift moet de btw-belas- tingplichtige aan de gesanctioneerde verplichting heb- ben voldaan.

2.6. In orde zijn met de indiening van de periodieke aangiften (zesde voorwaarde)

Elke inbreuk hierop heeft tot gevolg dat het verzoek- schrift nietig is. Dit veronderstelt uiteraard dat de over- treder niet in aanmerking komt voor een regeling waar- bij die aangiften niet worden ingediend (vrijstelling, landbouwers, enz.).

3. Conclusie

Wij zijn verheugd over dit ‘nieuwe beleid’ inzake btw-boe- tes. Het legt nieuwe modaliteiten op voor al wie te goeder trouw inbreuken van ‘eerste categorie’ begaat.

Als rechtstreekse verbindingspersonen tussen hun cli- enten en de belastingadministratie zouden boekhouders (-fiscalisten) deze gunstige evolutie moeten toejuichen.

Yvon COLSON Externe medewerker van het BIBF

Circulaire verduidelijkt

belastingregeling voor snelle

elektrische fietsen (speed pedelecs)

De wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale be- palingen (BS van 10 november 2017) verruimt de fiscale voordelen voor het gebruik van een ‘fiets’ voor effectieve woon-werkverplaatsingen tot ‘speed pedelecs’. Een admi- nistratieve circulaire 2018/C/5 van 16 januari 2018 (te raadplegen op www.fisconetplus.be) bakent die belasting- regeling af.

1. Toepassingsgebied en afbakening begrippen

Tot voor kort waren die [fiscale] voordelen (belasting- vrijstelling en -aftrek: cfr. hierna) enkel bestemd voor fietsen en zogenaamde ‘gewone’ elektrische fietsen.

Voortaan, met name vanaf het aanslagjaar 2018, zijn ze ook van toepassing voor zogenaamde ‘snelle’ elektri- sche fietsen, waaronder in het bijzonder de ‘speed pede- lecs’.

De wetgever maakt een onderscheid tussen drie catego- rieën van ‘rijwielen’ en ‘speed pedelecs’.

In de eerste plaats: het ‘rijwiel’, dat wordt omschreven als

‘elk voertuig met 2 of meer wielen dat via pedalen of hand- grepen met spierkracht wordt aangedreven of uitgerust is met een elektrische hulpmotor tot 250 W die geen onder- steuning meer biedt vanaf 25 km per uur, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen’. Volgende types val- len hieronder: klassieke fietsen, koersfietsen, mountain- bikes, stadsfietsen, bakfietsen, aangepaste fietsen voor mindervaliden (3 wielen, aandrijving via handgrepen,

…), plooibare fietsen, hybride fietsen, met of zonder elek- trische aandrijving, met uitzondering van hoverboards, rolschaatsen, skateboards, monowheels, segways.

Dan is er het ‘gemotoriseerd rijwiel’, dat wordt omschre- ven als ‘elk twee-, drie- of vierwielig voertuig met peda-

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

len, uitgerust met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maxi- mum 25 km per uur, met uitsluiting van de hierboven ver- melde rijwielen’. Het nominaal continu maximumvermo- gen van de elektrische motor bedraagt ten hoogste 1 kW.

Tot slot is er de ‘speed pedelec’: ‘elk tweewielig voertuig met pedalen, met uitsluiting van de gemotoriseerde rijwie- len, met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt on- derbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 45 km per uur’. De elektrische motor heeft een nominaal con- tinu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW.

Op te merken valt dat de ‘rijwielen’, ‘gemotoriseerde rij- wielen’ of ‘speed pedelecs’ kunnen uitgerust zijn met een garageknop (ook wel ‘Walk Assist’, ‘Park Assist’, ver- trekhulp, parkeerhulp, enz. genoemd), waardoor ze be- perkt autonoom kunnen bewegen.

2. Belastingvoordelen

2.1. Vrijstellingen

De kilometervergoeding voor de werkelijk gedane woon- werkverplaatsingen met een ‘rijwiel’ of ‘speed pedelec’ is vrijgesteld voor een bedrag van maximum € 0,145 per kilometer (te indexeren bedrag). Aj. 2018: € 0,23/km.

Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstel- ling door de werkgever of de onderneming van een ‘rij- wiel’ of ‘speed pedelec’ en het toebehoren (met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten), die daadwerke- lijk wordt gebruikt voor woon-werkverplaatsingen, is vrijgesteld (cfr. art. 38, § 1, 1e, lid 14°, b) WIB 1992).

2.2. Aftrekbare beroepskosten

De beroepskosten met betrekking tot de woon-werkver- plaatsingen per ‘rijwiel’ of ‘speed pedelec’, zijn in prin- cipe (d.w.z. bij gebrek aan bewijzen) forfaitair bepaald op

€  0,145 per afgelegde kilometer (te indexeren bedrag).

Aj. 2018: € 0,23/km (cfr. art. 66bis, 3e lid WIB 1992).

De kosten die specifiek zijn gedaan of gedragen om het gebruik van het ‘rijwiel’ of de ‘speed pedelec’ door de per- soneelsleden voor hun woon-werkverplaatsingen aan te moedigen, zijn ten belope van 120  % aftrekbaar, in de mate dat ze zijn gedaan of gedragen,

1° om een onroerend goed te verwerven, te bouwen of te verbouwen dat bestemd is om rijwielen of speed pede- lecs tijdens de werkuren van de personeelsleden te stal- len of om hen een kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches, ter beschikking te stellen;

2° om rijwielen of speed pedelecs en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen, die ter be- schikking gesteld worden van de personeelsleden (cfr.

art. 64ter, 1e en 3e lid WIB 1992).

Wat deze aftrek ten belope van 120  % betreft, lijkt het ons bij het lezen van de circulaire niet duidelijk of die twee voorwaarden cumulatief of alternatief zijn.

Op te merken valt dat de ‘rijwielen’ en ‘speed pedelecs’

alleen in aanmerking komen voor de gunstige fiscale be- palingen als ze elektrisch worden aangedreven.

In de vennootschapsbelasting zal vanaf 1 januari 2020 (aj.  2021) evenwel geen verhoogde aftrek van 120 % meer mogelijk zijn. De ‘wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake inkomstenbelastingen’ schaft deze gunstmaatregelen af vanaf 1  januari 2020. In de personenbelasting blijft de 120 %-aftrek van deze kosten behouden. Meer informatie hierover in Pacioli nr. 470.

Gaëtan ZEYEN Advocaat-fiscalist aan de Balie van Brussel Gastonderzoeker in fiscaal recht aan de U.C.L.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In augustus 2017 hebben medewerkers van De Kerkuil rond de tafel gezeten om te brainstomen over het al dan niet gebruik maken van een drone om de nestplaatsen van de

De wet van 30 juli 2018 stelt nu dat de minimumbezoldiging aan ten minste één in artikel 32 WIB 1992 bedoelde bedrijfs- leider moet worden toegekend (gewijzigd art. 215, lid 3,

Wanneer een advocaat beslist een beroep te doen of een confrater voor de behandeling van een dossier dat hem werd toevertrouwd door een cliënt en deze

I Indruk Impression A Aftrekpunten Points négatifs H Stamharmonie Harmonie du stam Ptn/Pts Punten Points.. KLASSE B - keurmeester :

betreft memo scenario’s Harmonie locatie Bergen, versie voor de raad 06 november 20183. In handen stellen van het college ter afdoening

Brief van 14-5-2018, Stichting PlatOO bestuur voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs: Jaarrekening 20174. Stand van zaken bestuursopdracht realisatie gemeenschapshuis

Rick Honings, auteur en universitair docent Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, zal ons tijdens zijn lezing vertellen hoe deze Leidse auteurs en dichters in

Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is tevens niet toegestaan, indien de verenigingswerker een werknemer vervangt die in de loop van de vier kwartalen voorafgaand aan