• No results found

Geroepen in een dorp. Een onderzoek naar de situatie en verwachting van kleine dorpsgemeenten. Deel 1: Rapport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Geroepen in een dorp. Een onderzoek naar de situatie en verwachting van kleine dorpsgemeenten. Deel 1: Rapport"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geroepen in een dorp

Een onderzoek naar de situatie en

verwachting van kleine dorpsgemeenten

Hilde de Gelder-Starrenburg, Lennart Hoftijzer en Jan Domburg

In opdracht van de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland

Afstudeeropdracht voor de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan de Christelijke Hogeschool Ede – 2010

Projectcoach: N. Belo

Deel 1: Rapport

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting p. 2

Verantwoording p. 3

1. Beantwoording van de deelvragen

1.1 Wat is de situatie van de gemeenten? Hoe staan zij er voor? p. 4 1.2 Welk beleid voeren deze gemeenten zelf met het oog op de toekomst? p. 5

1.3 Wat is de verwachting voor de toekomst? p. 6

1.4 Wat is minimaal nodig voor een gemeente om te kunnen functioneren p. 7 als gemeente?

2. Beantwoording van de hoofdvraag p. 8

3. Beperkingen p. 9

4. Aanbevelingen

4.1 Oplossingen vanuit de gemeenten p. 10

4.2 Aan de landelijke kerk p. 10

4.3 Aan de kerkelijke dorpsgemeenten p. 11

4.4 Aan de predikant p. 11

4.5 Aan de Gereformeerde Bond p. 12

4.6 Samenvatting aanbevelingen p. 12

4.7 Een volgend onderzoek p. 12

5. Slot

5.1 Als de HEERE het huis niet bouwt p. 14

5.2 Dankwoord p. 14

Bijlagen

I. Projectplan p. 15

II. Samenvatting over de theorie en praktijk p. 21

III. Mediaberichten p. 25

IV. Artikel in de Waarheidsvriend: Geroepen in een dorp is p. 26 werken in de wijngaard (concept)

(3)

Samenvatting

Op dit moment ervaren de meeste kerkelijke dorpsgemeenten, in de huidige situatie, geen bedreiging in hun voortbestaan. Voor de komende tien jaar zal dit aantal naar verwachting echter toenemen. Een belangrijke reden hiervoor is dat het ledenaantal zal afnemen.

Daarnaast zal de vergrijzing toenemen op het platteland, omdat de jongeren en gezinnen wegtrekken. Hierdoor zullen kerkelijke dorpsgemeenten moeite krijgen om de ambten in de kerkenraad te vervullen. Daarnaast zal de onderzekerheid rondom de bekostiging van de predikantsplaats toenemen.

Uit de praktijk is gebleken dat de predikant een belangrijke factor in de gemeente inneemt.

Hoewel de literatuur vooral uitgaat van een laagkerkelijke ambtsstructuur, lijkt de uitslag van de enquête meer een hoogkerkelijke structuur aan te geven. Wanneer de predikantsplaats moet inkrimpen, zullen er naar verwachting taken blijven liggen en de betrokkenheid onder gemeenteleden zal afnemen.

Uit de enquête blijkt dat de meeste gemeenten zich in hun beleid richten op de situatie tussen nu en 5 jaar. Problemen worden echter veelal over 10 jaar verwacht. Op dit moment staat ‘eenheid in de gemeente’ vaak hoog op de agenda. Voor gemeenten is het behouden van de predikantsplaats een belangrijk onderwerp. Zij verwachten dat hun bestaan hierdoor is gewaarborgd.

Verschillende commissies denken dat ‘samenwerking tussen gemeenten’ de enige oplossing is voor de toekomst. In de praktijk zal hier een cultuuromslag voor nodig zijn. Er zijn enkele kansen voor de kerk te noemen, die een positieve uitwerking kunnen hebben.

(4)

Verantwoording

Vanaf februari tot en met juni van dit jaar (2010) zijn we bezig geweest met het onderzoek Geroepen in een dorp dat is uitgevoerd in opdracht van de Gereformeerde Bond (GB).

Aanleiding voor dit onderzoek is een jaarlijkse afname van ongeveer 3% onder kerkelijke leden in dorpen. Daarnaast hebben sommige gemeenten moeite om de huidige predikantsplaats, financieel gezien, in stand te houden.

Het doel van dit onderzoek is om de huidige situatie en de toekomstverwachting van kleine kerkelijke dorpsgemeenten in kaart te brengen. De volgende hoofdvraag is hierbij geformuleerd:

• Hoe zullen kleine Hervormde dorpsgemeenten zich in de komende tien jaar ontwikkelen?1

In dit eindrapport geven we antwoord op de hoofd- en deelvragen. Tevens zal de uitslag van de enquête teruggekoppeld worden naar het literatuuronderzoek. Per deelvraag gaan we in op de praktijk en de theorie, waarna deze met elkaar verbonden worden. Vervolgens wordt er een antwoord gegeven op de hoofdvraag. Na enkele beperkingen van ons onderzoek te hebben genoemd, doen we een aantal aanbevelingen.

Allereerst zijn er verschillende diepte-interviews geweest met predikanten, gemeenteleden en deskundigen. Uit deze interviews hebben we relevante onderwerpen geselecteerd. Van daaruit is er een vragenlijst opgesteld die naar 131 gemeenten is opgestuurd. Van de 131 verstuurde enquêtes hebben we er op de deadline 71 teruggekregen, dit is een percentage van 54,2 %. Ondertussen hebben we ons beziggehouden met een literatuuronderzoek, om de uitslagen van de enquête hiermee te kunnen vergelijken. Het uiteindelijke resultaat vindt u in dit eindrapport.

1Met ‘klein’ worden gemeenten bedoelt die ter nauwer nood een fulltime predikantsplaats kunnen betalen en kleiner. Onder ‘Hervormd’ verstaan wij: (behorende tot) een hervormde gemeente in de Protestantse Kerk in Nederland. De doelgroep is verwant aan de GB. Dit geldt wanneer er in het adresboekje van de GB melding wordt gemaakt van de gemeente of de predikant, waardoor er enige verbondenheid met de GB wordt verondersteld.

(5)

1. Beantwoording van de deelvragen

1.1 Wat is de situatie van de gemeenten? Hoe staan zij er voor?

Praktijk

Bij ruim een derde van de respondenten van de enquête blijkt, dat de laatste vijf jaar het aantal leden dat naar de kerk gaat is afgenomen. Ongeveer de helft van het aantal onderzochte gemeenten ziet veel jongeren na verloop van tijd uit het dorp wegtrekken.

Daarnaast wordt de groep volwassenen tussen 25 en 45 jaar grotendeels gemist.

Ongeveer 75 % van de respondenten is op dit moment in staat financieel rond te komen, maar zegt hierbij vooral afhankelijk te zijn van een kleine betrokken groep. Verder geeft 40% aan dat door de nieuwe traktementsregeling, die bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland is ingevoerd, de betaalbaarheid van de huidige predikantsplaats onzeker is geworden.

Wat betreft de vacatures in de kerkenraad heeft ongeveer 40% van de gemeenten op dit moment enkele vacatures. Een kleine 30% heeft de vacatures met moeite kunnen vervullen.

De predikant zou in een kerkelijke dorpsgemeente getypeerd kunnen worden als de kartrekker. Hij heeft veel taken en men heeft over het algemeen hoge verwachtingen van hem. Verder zien veel gemeenteleden hem als een ‘stuurman’, die in samenspraak met de andere ‘bemanningsleden’ de koers bepaald. Een gevolg daarvan is dat de gemeente afhankelijk lijkt te zijn van de predikant. Dit is waarschijnlijk moeilijk te doorbreken, omdat uit de interviews is gebleken dat gemeenten graag vasthouden aan bestaande structuren en patronen.

Bijna 4 op de 10 respondenten vindt dat de kerk als een ‘apart eilandje’ in het dorp functioneert. Ongeveer 7 op de 10 gemeenten heeft ‘eenheid in de gemeente’ bovenaan de agenda staan. Ruim 2 op de 10 respondenten heeft op dit moment zodanige problemen dat het voortbestaan van de gemeente wordt bedreigd.

Theorie

In de huidige samenleving is steeds meer sprake van vrijblijvendheid. Dit zorgt ervoor dat mensen minder trouw zijn en minder snel als vrijwilliger bepaalde taken en verantwoordelijkheden op zich willen nemen. In een dorp is er echter meer sociale controle, waardoor een gemeenschap in een kerkelijke gemeente waarschijnlijk meer betrokken op elkaar is.

In dorpen is er vaak sprake van ontgroening en vergrijzing, jongeren trekken weg en de ‘jonge ouderen’ (55-64 jaar) komen in het dorp wonen. Ouderen zijn vaak laag opgeleid, terwijl jongeren veelal een middelhoge opleiding hebben gevolgd. Deze jongeren trekken echter vaak weg om een baan te vinden die bij hun opleiding aansluit. Daarnaast trekken zij vaak weg, omdat het voor hen moeilijk is om aan een betaalbare woning te komen.

Wat betreft de financiën wordt een kerkelijke dorpsgemeente vaak in stand gehouden door de oudere generatie. In dit deel van de bevolking is er soms sprake van stille armoede. Vaak zijn dit gepensioneerden uit de agrarische sector zonder aanvullend pensioen.

(6)

Qua opvattingen en meningvorming binnen de gemeente kan er een bepaalde mate van pluriformiteit worden geconstateerd. Dit bemoeilijkt het bewaren van de eenheid in de gemeente en er zullen verschillende geloofsopvattingen kunnen ontstaan.

Vanwege de mondigheid van de mensen neemt een laagkerkelijke ambtsstructuur een belangrijke plaats in. Het handelen en denken wordt niet zozeer van bovenaf opgelegd, maar meer van onderop bepaald. Verder gaan er verschillende stemmen op om de traditionele ambtsvisie te herzien. De grote rol van de predikant wordt erkent, maar er is aarzeling over het functioneren van die rol. Het meer inzetten van een kerkelijk werker zou kunnen zorgen voor een positieve verandering.

Conclusie

De meeste kerkelijke dorpsgemeenten ervaren op dit moment, in de huidige situatie, geen directe bedreiging in hun voortbestaan. Er zijn gelukkig weinig gemeenten die te kampen hebben met onoverkomelijke problemen.

Hoewel de literatuur vooral uitgaat van een laagkerkelijke ambtsstructuur, lijkt de uitslag van de enquête meer een hoogkerkelijke structuur aan te geven. Het feit dat inwoners van een dorp vaak laag opgeleid zijn, zou tot gevolg kunnen hebben dat bestuurlijke taken veelal door de predikant wordt overgelaten vervuld.

Een dorpsgemeente is te omschrijven als een gemeenschap die vaak meer naar binnen is gericht. Vergrijzing is een belangrijk kenmerk; het wegtrekken van jongeren is een beeldbepalende factor wat het gemeente-zijn beïnvloed.

1.2 Welk beleid voeren deze gemeenten zelf met het oog op de toekomst?

Praktijk

Bij ruim 60% van de geënquêteerde gemeenten is het huidige beleid gericht op de situatie tussen nu en 5 jaar, terwijl dit bij maar 6% de situatie is tussen nu en 10 jaar. Wat hieruit valt op te maken is dat men vooral gericht is op de nabije toekomst. Een gevaar kan zijn dat kerkelijke dorpsgemeenten hierdoor achter de feiten aanlopen. Bovendien heeft men vaak de gedachte, dat wanneer de huidige predikantsplaats in stand kan worden gehouden, het gemeenteleven op peil zal blijven. Daarnaast wordt de noodzaak van een beleid niet altijd ingezien.

Meer dan 40% geeft aan dat het beleid vooral praktisch moet zijn. Hiermee wordt bedoelt dat de beleidsvoering aan moet sluiten bij de praktische instelling van de gemeenteleden, zodat het voor hen uitvoerbaar is.

Theorie

In het rapport Werk in de wijngaard wordt het belang beschreven van de zelfstandige plaatselijke gemeenten in relatie met de context. Het rapport De wissel voorbij beweert dat er meer ruimte moet zijn voor verschillende vormen van samenwerking, om kleine kerkelijke gemeenten in het dorp te behouden. Men beseft dat hier een cultuuromslag voor nodig zal zijn. Een andere optie is om de positie van een kerkelijk werker te verbeteren, zodat deze beter ingezet kan worden.

Wat betreft de gemeenteopbouw zou de gemeente zichzelf steeds twee vragen moeten stellen: ‘wat zou Jezus doen?’ en ‘hoe kunnen we handelen in Zijn Geest?’ Ook voor het beleid met het oog op de toekomst zijn deze vragen essentieel.

(7)

Conclusie

Wat betreft de beleidsvoering liggen theorie en praktijk ver uit elkaar. Vanuit de theorie wordt er met het oog op de toekomst meer oplossingsgericht nagedacht. Daarentegen zijn de problemen in de praktijk soms nog niet eens boven tafel gekomen. Daarnaast lijken gemeenten de bestaande situatie te continueren, waarbij zij graag de huidige predikantsplaats willen behouden. De theorie zit echter op een andere golflengte, want daaruit blijkt dat er stemmen opgaan om verschillende gemeenten meer met elkaar te laten samenwerken. Verder zou de positie van de kerkelijk werker verbeterd moeten worden.

1.3 Wat is de verwachting voor de toekomst?

Praktijk

Ongeveer 25% van de respondenten gaf aan dat het ledenaantal de komende vijf jaar naar verwachting zal afnemen. Zeker 40% van de gemeenten heeft deze verwachting voor de komende tien jaar. Verder heeft bijna 41% van de respondenten de komende 5 jaar geen moeite om financieel rond te komen. Slecht 13% neemt deze stelling in voor de komende 10 jaar. Wat uit deze gegevens is op te maken, is dat het ledenaantal en de financiële zekerheid van de kerkelijke gemeenten vooral tussen de komende 5 en 10 jaar zal afnemen. Dit geeft te denken, aangezien in de vorige deelvraag is geconstateerd dat bij de meeste gemeenten het beleid niet gericht is op een periode van 10, maar van 5 jaar. Een van de gevolgen is dat de predikantsplaats met het huidige stelsel en beleid nog moeilijker betaalbaar wordt.

Opvallend hierbij is dat zeker de helft van de geënquêteerde predikanten vindt dat het voortbestaan van de gemeente onder druk komt te staan, wanneer de huidige predikantsplaats met 20% wordt ingekort.

Wat betreft de ambtsdragers zullen er meer vacatures komen. Een mogelijk oorzaak is dat de jongeren uit de dorpen zullen blijven wegtrekken, waardoor de beschikbaarheid van ambtsdragers zal afnemen. Daarnaast zijn er op dit moment verschillende predikanten die in de toekomst hun eigen positie in de gemeente willen veranderen. Zij zouden meer een coachende taak willen vervullen, wat inhoudt dat zij meer ruimte en tijd krijgen om gemeenteleden bij hun taken te begeleiden.

Theorie

De ontwikkelingen in de samenleving zullen meer invloed hebben op de kerkelijke dorpsgemeenten. Hierbij is te denken aan secularisatie, de toename van pluriformiteit, individualisme, vrijblijvendheid en de mondigheid van de gemeente. Verder zal de behoefte naar religiositeit waarschijnlijk toenemen. Dit stelt de kerk voor een aantal bezinningsvragen: hoe gaat de gemeente om met verscheidenheid? Hoe kan zij als gemeente in de eigen context aanwezig zijn? Hoe kan zij mensen aan de kerk binden in deze maatschappij van vrijblijvendheid?

Conclusie

Wanneer de vergrijzing toeneemt, zal het voortbestaan van de kerkelijke gemeenten onder druk komen te staan. Als het wegtrekken van jongeren kan worden tegengehouden, zal dit tot gevolg kunnen hebben dat de invloed van de huidige samenleving nog meer versterkt.

De pluriformiteit en de mondigheid zullen toenemen, wat voor een eventueel cultuurconflict zou kunnen zorgen tussen de ouderen en de jongeren. Verder wordt de behoefte naar religiositeit groter en zal er meer zelfbewustheid zijn. Als hierop ingespeeld wordt, kunnen

(8)

dit kansen zijn voor de kerkelijke dorpsgemeente. Daarnaast kan zij als gemeenschap een tegenpool zijn ten aanzien van het individualisme.

1.4 Wat is minimaal nodig voor een gemeente om te kunnen functioneren als gemeente?

Praktijk

De Woordverkondigingblijkt in de praktijk van fundamenteel belang en men is van mening dat een predikant nodig is om hier inhoud aan te geven. Financiële middelen zijn hiervoor noodzakelijk, want anders kan de predikantsplaats niet in stand worden gehouden.

Bijna 7 op de 10 respondenten heeft ‘eenheid in de gemeente’ bovenaan de agenda staan. Wat hieruit is op te maken, is dat dit thema essentieel is voor het functioneren van het gemeente-zijn. Verder blijkt dat een gezonde aanwas van jongeren onmisbaar is, wanneer het gaat om het voortbestaan van een gemeente.

Een belangrijke schakel bij functioneren van een kerkelijke dorpsgemeente is leiding, Veelvuldig wordt bij ‘leiding’ gedacht aan de predikant. Hij zet bepaalde lijnen uit, zodat de gemeenteleden daar praktisch mee verder kunnen.

Theorie

Mystik, Koinonia en Diakonia2 vormen de kern van het gemeente-zijn. Een kerkelijke dorpsgemeente moet zich afvragen hoe zij dit vorm kan geven in haar eigen context.

Daarnaast zijn er vijf pijlers aan te wijzen: het lerende, het vierende, het pastorale, het getuigende en het dienende aspect. Verder gaat om het verlangen en vertrouwen;

gemeenteleden moet weten welke koers ze graag zouden willen gaan. Welk verlangen heeft zij? Wat is haar doel? De gemeente mag dus vanuit haar verlangen beleid uiteenzetten, dit kan alleen niet het zonder vertrouwen in Jezus Christus en Zijn Evangelie.

Om een gezonde gemeente te blijven is er ruimte nodig voor bezinning, beleid, dit beleid te beschrijven, bemensing voor het uitvoeren van taken en begeleiding. Deze vijf handreikingen vragen een concrete toespitsing ten aanzien van de kerk in een dorp.

Conclusie

Er kan een verschil geconstateerd worden tussen de theorie en praktijk. De theorie heeft een meer visionaire en doordachte benadering, terwijl uit de praktijk blijk dat gemeenten zich vaak richten op de concrete situatie. Vaak noemen zij de predikantsplaats als belangrijkste punt. Wanneer we de vijf pijlers in gedachten nemen, wijst de praktijk uit dat de onderzochte kerkelijke dorpgemeenten meer als lerend en minder als getuigend getypeerd kunnen worden. Het gegeven dat ‘eenheid in de gemeente’ hoog op de agenda staat, kan een verband hebben met de toenemende pluriformiteit in kerk en samenleving.

2Hiermee wordt bedoelt dat er verbondenheid moet zijn met boven (God), binnen (de gemeente) en buiten (de buitenkerkelijke samenleving).

(9)

2. Beantwoording van de hoofdvraag

Hoe zullen kleine Hervormde dorpsgemeenten zich in de komende tien jaar ontwikkelen?

De komende tien jaar zal het ledenaantal teruglopen en dat zal financiële onzekerheid met zich meebrengen. Ervan uit gaande dat het huidige stelsel rondom de traktementsregeling niet verandert, zal de betaalbaarheid van de predikant nog meer onder druk komen te staan.

Hierdoor is de kans aanwezig dat na verloop van tijd de huidige predikantsplaats zal inkrimpen. Hoe kerkelijke dorpsgemeenten met dit gegeven om zullen gaan, is bepalend voor hun voortbestaan. Als men er in het beleid geen rekening mee houdt en de predikantsplaats krimpt in, zullen er taken blijven liggen en de betrokkenheid van de gemeente zal langzaam achteruit gaan. Hierdoor zal het voortbestaan van de gemeente nog meer onzeker worden.

Als er in het beleid wel rekening wordt gehouden met een inkrimping van de predikantsplaats, zullen er waarschijnlijk bepaalde taken moeten worden doorgeschoven naar de kerkenraad alsook naar gemeenteleden. Zo kan de predikant meer coachend en toerustend bezig zijn. Hij kan de lijnen uit blijven zetten, maar de uitwerking zal meer onder de verantwoordelijkheid van de kerkenraad en de gemeente vallen. Op deze manier is de gemeente minder afhankelijk van de predikant. Wanneer de predikantsplaats alsnog in moet krimpen, kan de ontstane leegt beter worden opgevuld. Het voortbestaan van de gemeenten zal in dit geval dan minder snel in gevaar komen.

Er zijn echter nog meer factoren die bepalend zijn voor de toekomst van een kerkelijke dorpsgemeente. Het wegtrekken van jongeren en de toenemende secularisatie zijn daar twee voorbeelden van. Bij veel van deze gebieden geldt dat een kerkelijke gemeente hier niet of nauwelijks grip op heeft. Daarnaast is het moeilijk om mogelijke ontwikkelingen op het niveau van de landelijke kerk in de prognose mee te nemen. De mogelijkheid bestaat dat bijvoorbeeld de traktementsregeling met betrekking tot predikanten wordt herzien, wat voor positieve gevolgen kan zorgen ten aanzien van de kerkelijke dorpsgemeenten. Dit zorgt ervoor dat de toekomst van kleine Hervormde dorpsgemeenten moeilijk is vast stellen, het zou een positieve, maar ook negatieve kant op kunnen gaan. Los van dit alles is het van belang dat er verlangen is om deel uit te maken van de levende gemeente van Christus.

Bovendien mag het vertrouwen in onze God nooit worden opgegeven, want ‘Hij houdt trouw tot in eeuwigheid en laat niet los het werk, dat Zijn hand begon.’

(10)

3. Beperkingen

Beperkingen van het onderzoek

Wat betreft het praktijkonderzoek hebben er na het versturen van de enquêtes in totaal 71 van de 131 gemeenten op de deadline gereageerd. Dit is een percentage van 54,2%. Verder bleek dat sommige vragen niet altijd waren ingevuld en in enkele gevallen was er sprake van een verkeerde interpretatie. Bij het literatuuronderzoek was het onmogelijk om volledig te zijn. Daarnaast waren niet alle theorieën direct toe te passen op de context van een kerkelijke dorpsgemeente. We hebben geprobeerd informatie te vinden die zo actueel mogelijk was, maar het kwam nog wel eens voor dat de bronnen verouderd waren.

Om deze redenen kunnen we niet garanderen dat de bovengenoemde bevindingen ook daadwerkelijk kloppen met de werkelijkheid. Het zijn slechts indicaties die we hooguit aannemelijk kunnen maken.

(11)

4. Aanbevelingen

4.1 Oplossingen vanuit de gemeenten

Voordat we enkele aanbevelingen doen laten we eerst de uitkomsten van vraag F1 uit de enquête zien. Daarin werden acht verschillende oplossingen genoemd om mogelijke problemen uit de weg te helpen. Na de cijfers met elkaar vergeleken te hebben, zagen wij een duidelijke top drie naar voren komen.

1: de herinvoering van de kandidaatsgemeente of een soortgelijke regeling. Ruim 28%

heeft hiervoor gekozen (dat is bijna 3 op de 10 gemeenten).

2: financiële steun door de Protestantse Kerk in Nederland of de Gereformeerde Bond, ruim 15% koos voor deze oplossing.

3: contact met de overheid, voor de bouw van meer starterswoningen. Ongeveer 14%

van de gemeenten zou hier mee geholpen zijn.

Nu duidelijk is geworden welke mogelijke oplossingen het meest wenselijk zijn, doen we enkele aanbevelingen. De geadresseerden zijn achtereenvolgens: de landelijke kerk, de kerkelijke dorpsgemeenten, de predikanten die hieraan verbonden zijn en de Gereformeerde Bond. Tot slot noemen we enkele aandachtpunten waar bij een volgend onderzoek misschien nog op in kan worden gegaan.

4.2 Aan de landelijke kerk

Verschillende onderzochte gemeenten zijn van oudsher te typeren als ‘kandidaatsgemeente’.

Als er sprake was van een vacature had men vaak de gewoonte een kandidaat te beroepen, die vervolgens als predikant in de gemeente werd bevestigd. Voor de gemeente was dit in financieel opzicht voordeliger dan wanneer er een ervaren predikant beroepen werd. Bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland, is er een andere traktementsregeling ingevoerd. Hierdoor is het begrip ‘kandidaatsgemeente’ verdwenen, inclusief het bijbehorende financiële voordeel. Voor verschillende kerkelijke dorpsgemeenten was juist dit een aangename bijkomstigheid bij het beroepen van een kandidaat. Nu het beleid vanuit de Protestantse Kerk in Nederland is gewijzigd, is het voor de desbetreffende gemeenten onzeker of de huidige predikantsplaats betaalbaar blijft. Daarom stelt bijna 3 op de 10 onderzochte gemeenten het op prijs als de ‘kandidaatsgemeente’ geherintroduceerd wordt of als er een soortgelijke regeling tot stand zou komen.

Opmerkelijk is dat dit aansluit bij een voorstel van dr. H. de Leede en ds. D. M. van de Linde. Volgens hen moeten kandidaten de laatste tijd soms lang wachten op een beroep.

Nu er geen financiële voordelen meer zijn bij het beroepen van een kandidaat, zijn er steeds meer gemeenten die kiezen voor een meer ervaren predikant. Daarom vinden zij dat het tijd is voor een nieuwe vorm van de kandidaatsgemeente. Op dit voorstel is wisselend gereageerd, maar over het algemeen werd het probleem herkend en vond men dat er een gepaste oplossing voor gevonden moet worden.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit verschillende kanten behoefte is om de kandidaatsgemeente te herintroduceren. Daarom is het volgens ons raadzaam om deze mogelijke oplossing daadwerkelijk uit te voeren. Het is aannemelijk te maken dat zowel kerkelijke dorpsgemeenten als kandidaten ermee geholpen zullen zijn. Wat daarbij komt is

(12)

dat de conversieaftrek3 voor de desbetreffende gemeenten misschien overbodig zal worden, omdat er op een andere manier sprake zal zijn van een financiële tegemoetkoming.

4.3 Aan de kerkelijke dorpsgemeenten

Uit de genoemde resultaten ten aanzien van de financiën vinden wij de financiële vooruitzichten van de onderzochte kerkelijke dorpsgemeenten zorgwekkend en noteren wij een punt van aandacht. Van groot belang is dat er naar de gemeente toe openheid en duidelijkheid is, zodat men niet ineens voor onaangename verrassingen komt te staan.

We concludeerden reeds dat de meeste respondenten slechts 5 jaar vooruit kijken, terwijl uit de enquête is gebleken dat de gevolgen juist over 10 jaar meer ingrijpend zullen worden. Dit is een constatering waar aandacht aan besteed moet worden. Het is gemeenten aan te bevelen in het beleid gericht te zijn op een periode van 10 jaar. Daarin kan er worden nagedacht over wat te doen bij een afname van het ledenaantal en de daarbij verhoogde kans op financiële tekorten. Verder is het belangrijk om naast het beleid een werkplan te maken dat hierop voortborduurt. Een werkplan zet de stappen in de praktijk uit. Zo kan het beleid praktisch en concreet gemaakt worden, waardoor de mensen daadwerkelijk iets kunnen doen om het gemeenteleven te bevorderen. Een actuele vraag hierbij is hoe de gemeenschap aansluiting kan vinden bij de samenleving.

De kans is aanwezig dat de predikantsplaats na verloop van tijd zal inkrimpen. Dit vraagt om een bezinning ten aanzien van de organisatie en de taakverdeling in een kerkelijke dorpsgemeente. Welke mogelijkheden zijn er om bepaalde taken van de predikant door te schuiven naar gemeenteleden en hoe zouden de ouderlingen en diakenen effectiever in de gemeente kunnen functioneren? Daarnaast zou er eventueel nagedacht kunnen worden over het inzetten een kerkelijk werker, die als goedkopere en professionele werkkracht gerichte taken van de predikant over kan nemen. Bovendien kan hij een rol spelen bij het coachen en toerusten van kerkenraads- en gemeenteleden met het oog op hun taken in de gemeente.

4.4 Aan de predikant

Zoals gezegd, is de rol van de predikant in een kerkelijke dorpsgemeente groot. Een gevaar zou kunnen zijn dat de gemeente teveel afhankelijk wordt van haar herder en leraar.

Wanneer, om wat voor redenen dan ook, de huidige predikantsplaats niet meer in stand kan worden gehouden, zullen de gevolgen misschien niet meer te overzien zijn. Daarom is het predikanten aan te bevelen om, indien mogelijk, de zelfstandigheid van de gemeente te bevorderen. Misschien kunnen er bepaalde taken doorgeschoven worden, waardoor gemeenteleden meer verantwoordelijkheid kunnen dragen. Op deze manier wordt de predikant werk uit handen genomen en kan hij zich meer richten op het coachen en toerusten van de gemeente. Dit kan ondermeer tot uiting komen in prediking, catechese en pastoraat.

3Bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland, zijn de landelijke afdrachten voor iedere gemeente gelijk getrokken. Om kleine gemeenten tegemoet te komen is er een conversieaftrek. Deze regeling zal in 2012 echter niet meer van kracht zijn.

(13)

4.5 Aan de Gereformeerde Bond

Op het niveau van de landelijke kerk zou de GB de herinvoering van de kandidaatsgemeente kunnen aanbevelen. Om de synode van de Protestantse Kerk in Nederland tegemoet te komen, zou er eventueel een nieuwe vorm van de kandidaatsgemeente ontworpen kunnen worden. Van belang is dat de oude regeling, waarbij het beroepen van een kandidaat financiële voordelen met zich mee brengt, daarin wordt meegenomen. Daarnaast zou er een inventarisatie plaats moeten vinden met het oog op de verschillende partijen die er mee geholpen zouden zijn.

Ten aanzien van de kerkelijke dorpsgemeenten zou de GB voor het kortere termijn financiële steun kunnen geven. Daarnaast kan de GB een rol spelen bij het maken van een beleid. Er zou een brochure uitgegeven kunnen worden, van waaruit de kerkenraden in staat zijn verschillende stappen te zetten om een goed beleid te ontwikkelen. De specifieke context van een dorp zou hierin meegenomen moeten worden. Verder zou de GB voor de kerkenraden van dorpsgemeenten ontmoetingsavonden kunnen organiseren, waar de gezamenlijke problematiek besproken kan worden. Veel kerkenraden zijn immers benieuwd naar hoe andere gemeenten met de problematiek omgaan.

Met het oog op de predikanten zou de GB bezinningsavonden kunnen organiseren waarbij er wordt ingegaan op de rol die zij hebben in de kerkelijke dorpsgemeente. Thema’s als ‘de gemeente stimuleren tot zelfredzaamheid’ en ‘verantwoord taken doorschuiven’

zouden aan de orde kunnen komen. Daarnaast zou het relevant zijn, wanneer predikanten gecoacht zouden kunnen worden bij het toerusten van de gemeente.

4.6 Samenvatting aanbevelingen

In het kort komt het erop neer dat de Protestantse Kerk in Nederland de kerkelijke dorpsgemeenten van dienst kan zijn, door de kandidaatsgemeente te herinvoeren.

Tegelijkertijd is het voor de kerkelijke gemeenten raadzaam, om zich te bezinnen op de positie die de predikant in de gemeente inneemt. De rol van de Gereformeerde Bond hierbij is het bij elkaar brengen van mensen en instanties. Daarnaast kan de GB ten aanzien van de gemeenten een organiserende functie hebben en zou namens de kerkelijke dorpsgemeenten bij de synode een voorstel kunnen worden ingediend met betrekking tot de kandidaatsgemeente.

4.7 Een volgend onderzoek

Ter afronding gaan we in op de vraag waar, met betrekking tot dit onderwerp, nog onderzoek naar gedaan zou kunnen worden. Ten eerste zou een dergelijk onderzoek nogmaals gedaan kunnen worden, maar dan onder een groter aantal kerkelijke dorpsgemeenten, zodat de resultaten nog meer betrouwbaar zullen zijn. Verder zou er specifiek kunnen worden gekeken naar de rol van de predikant in het reilen en zeilen van de gemeente. De positie van de kerkelijk werker is in ons onderzoek nauwelijks ter sprake is gekomen. Misschien is het goed om daar nog eens een onderzoek naar te doen: welke rol kan hij spelen bij een kerkelijke dorpsgemeente en hoe zou hij hierin de predikant kunnen aanvullen?

Wat we in onze aanbevelingen links hebben laten liggen, is de mogelijkheid om contact te zoeken met de overheid, voor de bouw van meer starterswoningen. Er ligt een

(14)

betreft is dit een zaak waar misschien vanuit de plaatselijke en de landelijke overheid nog eens over nagedacht moet worden. Het is immers een probleem wat niet alleen de kerken, maar ook de dorpen aangaat. Wanneer jongeren en jonge gezinnen kunnen blijven, is dit goed voor de plaatselijke economie en de basisschool, die zo op meer kinderen kan rekenen.

Om de vergrijzing in dorpen tegen te gaan, zullen er op termijn maatregelen genomen moeten worden.

Tenslotte: in het onderzoek hebben we ons vooral breed georiënteerd. Het zou waardevol zijn wanneer er enkele diepteboringen plaats zouden vinden. Te denken valt aan de geloofsbeleving, de specifieke context van een kerkelijke dorpsgemeente en de vraag over hoe gemeenten aan een beleid op langer termijn kunnen werken.

(15)

5. Slot

5.1 Als de HEERE het huis niet bouwt

Een valkuil bij een onderzoek als dit, is dat we ons teveel laten leiden door getallen en zakelijke waarnemingen. De indruk kan eruit ontstaan, dat de gemeente van Jezus Christus door onze inzet ‘maakbaar’ is. Het is daarom goed om te beseffen en te belijden dat wij in alles afhankelijk zijn van Gods zegen. Psalm 127:1 zegt het treffend: ‘Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan.’ Hijzelf is het, die Zijn gemeente opbouwt, behoudt en bevestigt. De gemeente heeft het voorrecht om Zijn dienaar in het Koninkrijk te zijn. Wij zijn ‘geroepen in een dorp’, om het Evangelie uit te dragen en na te leven. Dit hele onderzoek staat tegen die achtergrond.

5.2 Dankwoord

Aan het eind van dit onderzoek, kijken we met dankbaarheid terug op het werk wat gedaan mocht worden. We zijn blij dat we een bijdrage mochten leveren in het werk van onze Heer en God. Wij danken Hem voor de mogelijkheden die Hij ons daartoe gegeven heeft.

Dit onderzoek had echter niet uitgevoerd kunnen worden wanneer de Gereformeerde Bond ons niet het vertrouwen gaf om dit onderzoek voor hen uit te voeren. Wij willen hen daar hartelijk voor bedanken. In het bijzonder willen we de naam van dhr. P. J. Vergunst noemen die onze contactpersoon was. Dhr. N. Belo heeft als projectcoach met zijn betrokkenheid en feedback ons aangescherpt in het onderzoek. Wij hebben dit als positief en opbouwend ervaren. Daarnaast heeft dhr. B. Roor – die als meelezer functioneerde – enige feedback gegeven waardoor wij het onderzoek hebben kunnen afronden.

Als laatste bedanken wij vrienden en familie die ons gesteund hebben tijdens het uitvoeren van het onderzoek. Deze tijden waren erg druk en mede dankzij hun steun zijn wij deze periode goed doorgekomen. Daarnaast hebben een aantal mensen een bijdrage geleverd; als objectieve derde hebben zij kritisch feedback geleverd op ondermeer de enquête. In het bijzonder bedanken we dhr. D. Smirren, die voor ons de mooie voorkant van het verslag heeft gemaakt.

(16)

Bijlage I – projectplan

1. Projectplan ‘Geroepen in een dorp’

Projectopdracht: ‘Geroepen in een dorp’

Versie: 3

Datum: 03-02-2010

Auteur: Lennart Hoftijzer, Jan Domburg, Hilde de Gelder-Starrenburg Opdrachtgever: Gereformeerde Bond

1.1 Aanleiding

Het probleem waar de Gereformeerde Bond (GB) tegenaan loopt, is dat zij vragen binnenkrijgt van dorpsgemeenten die horen bij de oude Nederlandse Hervormde kerk en verwant zijn aan de GB, maar sinds 2004 binnen de PKN vallen. Zij vragen om hulp, omdat zij geen 100% predikantsplaats meer kunnen betalen. Meerdere redenen zijn hiervoor aan te wijzen. De GB weet niet precies hoe diverse oorzaken van de neergang in sommige hervormde gemeenten zich tot elkaar verhouden. Door de situatie in kaart te brengen wil de GB inzage in de problematiek krijgen. Met behulp van de beschrijving van de problematiek wil men zich bezinnen op de wijze waarop de GB met hulpvragen vanuit verschillende gemeenten kan omgaan.

De reden waarom wij naar de GB zijn gestapt voor ons afstuderen, is omdat wij alle drie verwant zijn aan de GB en achter zijn identiteit staan. De GB kwam met dit onderwerp en het sprak ons meteen aan. Het prikkelde ons, omdat het actueel is en wij het belang ervan in zien. Verder is het een vrij nieuw verschijnsel waar nog weinig onderzoek naar gedaan is.

Bovendien is het project wat ons betreft beroeprelevant omdat we als toekomstig kerkelijk werkers:

• Aan de slag kunnen met de tweeslag tussen praktijk en theorie.

• Aan de slag kunnen met gemeenteopbouwend onderzoek.

• Ons kunnen inzetten om op een pastoraal bewogen manier om te gaan met een gevoelig liggend kerkelijk vraagstuk.

• Ons in kunnen leven in de problematiek en het beleid van verschillende gemeenten, juist ook in de context van kleine gemeenten.

• We ons inhoudelijk bezig gaan houden met vragen rondom het gemeente-zijn.

• We heel benieuwd zijn naar de uitkomst, omdat die gevolgen zou kunnen hebben t.a.v. de werkgelegenheid voor de kerkelijk werker.

1.2 Probleemstelling en doelstelling

In dorpen is er onder de kerkelijke leden een jaarlijkse afname van zo’n 3%. Maatschappelijk gezien is de trend dat in kleine dorpen de werkgelegenheid verdwijnt, winkels en banken sluiten en er is weinig tot geen nieuwbouw. Dit heeft tot gevolg dat jongeren en jonge gezinnen naar elders vertrekken, ook vanwege de onderwijsvoorzieningen. De kerk in het dorp verdwijnt echter (nog) niet. Dit wordt als belangrijk ervaren: het is goed dat de kerk op het dorp vertegenwoordigd blijft. Het moet ook worden voorkomen dat de kerk op den duur verdwijnt. De belangrijkste reden is dat de verkondiging van het Evangelie blijft

(17)

gewaarborgd. Een belangrijk uitgangspunt voor de GB betreffende het functioneren van de gemeente is de instandhouding van de predikantsplaats.

Hoofdvraag: Hoe zullen kleine Hervormde dorpsgemeenten zich in de komende tien jaar ontwikkelen?

Met ‘klein’ bedoelen wij in het vervolg: gemeenten die ter nauwer nood een fulltime predikantsplaats kunnen betalen en kleiner. De meeste van onze doelgroepgemeenten ervaren financiële problemen m.b.t. het onderhouden van een fulltime predikant. Een mogelijke oorzaak hiervan is de teruggang t.a.v. de financiële positie van de desbetreffende gemeenten. Een andere mogelijkheid is de verschuiving (of verhoging) van andere kosten.

Te denken valt aan de afdracht aan de landelijke kerk of de salariëring van een fulltime predikant.

Met ‘Hervormd’ bedoelen wij: (behorende tot) een hervormde gemeente in de PKN. Onze doelgroep is verwant aan de GB. Dit geldt wanneer er in het adresboekje van de GB melding wordt gemaakt van de gemeente of de predikant, waardoor er enige verbondenheid verondersteld wordt met de GB.

Deelvragen zijn:

• Wat is de situatie van de gemeenten?/ Hoe staan zij er voor?

• Welk beleid voeren deze gemeenten zelf met het oog op de toekomst?

• Wat is de verwachting voor de toekomst?

• Wat is minimaal nodig voor een gemeente om te kunnen functioneren als gemeente?

• Wensen deze gemeenten hulp? Zo ja, wat zou de GB kunnen doen om deze gemeenten te ondersteunen?

Deze deelvragen kunnen in ieder geval worden toegespitst op de volgende onderwerpen:

• Financiën: hoe zit de gemeente bij kas?

• Demografie van een dorp of een dorpsgemeente: welke leeftijdscategorieën zijn vertegenwoordigd? Hoe zijn deze categorieën opgebouwd? Hoe zal dit zich in de toekomst ontwikkelen?

• Historie van gemeente: hoe lang speelt de kritieke situatie evt. al? Waardoor is zij veroorzaakt?

• Kerkdiensten: hoeveel diensten zijn er? Hoeveel mensen komen naar een dienst?

• Ledenaantal: hoeveel leden zijn er? Hoe zijn zij betrokken bij de kerk? Wie is op welke manier betrokken? Wat is de ontwikkeling van het ledenaantal in de afgelopen tien jaar geweest?

• Verscheidenheid onder de leden: welke ‘geestelijke’ koers wil men? Orthodox behoudend, orthodox open, met ruimte voor evangelische noties, missionair of een andere koers? Is er een dominante ‘geestelijke koers’ of stroming in de gemeente?

• Gemeenteleven: hoe functioneert het gemeenteleven? Toegespitst op o.a. catechese, jeugdwerk, kringwerk, evangelisatie, diaconaat en pastoraat (van ouderlingen en predikant en Hervormde Vrouwen Dienst).

• Beschikbaarheid ambtsdragers en vrijwilligers: hoe functioneert dit aspect in de gemeente?

• Worden predikanten (en andere professionals zoals emeriti/bijstand in pastoraat en kerkelijk werkers) ingezet? Zo ja, hoe? Op welke basis? Met welke verwachtingen?

(18)

Doelstelling

Eind mei hebben wij de te verwachte ontwikkeling van kleine Hervormde dorpsgemeenten4, die verwant zijn aan de GB, in kaart gebracht. Hierdoor geven wij inzicht in de huidige situatie, de verwachting met het oog op de toekomst en de problematiek in een aantal regio’s. De verschillen en overeenkomsten tussen gemeenten zullen wij ordenen en aan de hand van profielschetsen proberen we de mate van bedreiging aan te geven. Indien mogelijk zullen we n.a.v. de resultaten een aantal adviezen formuleren met het oog op eventuele hulp aan kleine gemeenten.

1.3 Projectresultaten

Als eindproduct leveren wij een onderzoeksverslag dat inzicht biedt t.a.v. de bovengenoemde probleemstelling. Indien mogelijk willen wij daarnaast op bescheiden wijze enkele adviezen geven ten behoeve van de te verwachte ontwikkeling en hoe de GB hierop eventueel in kan spelen. Dit onderzoeksverslag zal gebaseerd zijn op literatuuronderzoek, interviewgesprekken met gemeenteleden uit kleine gemeenten, gemeenten uit de doelgroep en een enquête die onder de doelgroep zal worden verspreid. In totaal zal dit onderzoek onder een kleine honderd gemeenten plaatsvinden. Dit houdt dus een kwantitatief onderzoek in. Wij hopen dat tenminste 80% van de aan te schrijven gemeenten een respons geeft en haar medewerking verleent. Dit willen wij voor eind mei afgerond hebben.

1.4 Activiteiten

De eerste fase zou getypeerd kunnen worden als de ontdooi- of relevantiefase5. In deze fase zullen wij ons project onder de aandacht brengen bij de gemeenten uit de doelgroep. Zo willen wij bewustwording bij deze gemeenten oproepen, zodat het onderzoek door hen gedragen zal worden. Een enquête is wat ons betreft pas zinvol nadat er enige bewustwording is opgetreden. Om deze bewustwording te kunnen bewerkstelligen kunnen wij de gemeenten een brief sturen. Verder willen wij in deze ontdooifase naast literatuuronderzoek6 ook een aantal gemeenten bezoeken. Door gemeenten te bezoeken hopen wij d.m.v. diepte-interviews een profiel van de gemeente te kunnen maken. Zo kunnen wij vanuit de praktijk een beeld vormen van de problematiek, zodat de uiteindelijke enquête voldoende op het werkveld aan zal sluiten.

In de tweede fase zal er vooral gewerkt worden aan de inhoud van de enquête. De input die we hebben gekregen door het bezoeken van verschillende doelgroepgemeenten zullen we combineren met onze bevindingen vanuit het literatuuronderzoek. Van daaruit zal er een enquête worden opgezet. Door deze manier van werken zal er volgens ons sprake zijn van een verkennend kwalitatief vooronderzoek (door de persoonlijke gesprekken in het werkveld) en een kwantitatief breedteonderzoek (door het verspreiden van de enquête).

4 In het gesprek met dhr. Vergunst hebben wij een lijst gekregen met gemeenten die we in dit onderzoek kunnen betrekken. Dit zijn zo’n 130 gemeenten die allen verwant zijn aan de Gereformeerde Bond en staan allen in eenzelfde kader, het zijn dorpsgemeenten die problemen kennen rondom de financiering van een 100%

predikantsplaats.

5 Onder relevantiefase verstaan wij: de fase waarin een situatie/vraagstuk wordt herkend en erkend, met als doel vanuit deze her- en erkenning de situatie of het vraagstuk in een verdere fase uit te diepen.

6 Hierbij is te denken aan literatuur t.a.v. gemeenteopbouw, visie over de problematiek en bevolkingsgroei- en afname binnen dorpen.

(19)

Deze twee pijlers zullen rusten op de basis van het literatuuronderzoek. De tweede fase zal worden afgesloten met het verspreiden van de enquêtes.

In de derde fase zullen alle resultaten worden samengevoegd en geordend. Van daaruit zal er worden ingezoomd op de verschillen en overeenkomsten waarna we een aantal profielen willen schetsen t.a.v. de situatie waarin een gemeente zich bevindt. Eventueel kunnen we hier een SWOT-analyse aan verbinden. Tevens zullen we vanuit het literatuuronderzoek en (mogelijk) een aantal gesprekken met deskundigen nadenken over een aantal aanbevelingen.

Hierbij zullen we ingaan op de vragen en problemen. Hoe gaan we met deze problemen om, ook vanuit ecclesiologisch perspectief? Kunnen we de gemeenten eventueel ‘oplossingen’

bieden? Zijn er nieuwe invalshoeken die men in de dorpscontext kan toepassen? Door alle resultaten te bundelen in een rapport willen we het uiteindelijke project bevriezen, oftewel, afronden. Dit is de vierde en laatste fase.

1.5 Tijdspad

In februari is het project van start gegaan. We zullen beginnen met een literatuuronderzoek en een bezoek aan een aantal gemeenten. Hierdoor kunnen we ons beter inleven in de problematiek. Wij hopen begin april de enquêtes te verspreiden. Wellicht is het mogelijk om begin mei te beginnen met het verzamelen van de gegevens, zodat we een start kunnen maken met de uiteindelijke resultaten. Eind mei hopen we het project te kunnen afronden.

1.6 Geld/uren

Ons standpunt is: het hoeft ons niets op te leveren, maar het moet ons ook niets gaan kosten.

Waarschijnlijk zullen wij aan dit project geen geld kwijt zijn. De kosten m.b.t. het printen, afgedrukte adresstickers e.d. kunnen we bij de GB declareren. Zie de volgende tabel voor de begroting:

Verantwoording. Kosten.

Postzegels € 150,--

Printkosten € 120,--

Reiskosten. (benzine/in weekend reizen) € 170,--

Telefoonkosten € 60,--

Onvoorziene uitgaven € 100,--

TOTAAL: € 600,--

Zoals gezegd hopen we dat we voor het verwerken van de onderzoeksresultaten menskracht kunnen aanschrijven die ons hierbij helpen en waarmee we in aanraking zijn gekomen tijdens ons onderzoek. Onze opdrachtgever kan naar eigen zeggen weinig tijd vrijmaken voor begeleiding en samenwerking door middel van persoonlijke ontmoetingen. Veel verkeer en overleg en samenwerking zal dus via de mail gaan en onze relatie zal naar verwachting een zakelijk karakter krijgen.

(20)

1.7 Kwaliteit

Voor de GB is dit project geslaagd:

• Wanneer de problematiek en actuele situatie van de desbetreffende gemeenten inzichtelijk is gemaakt.

• Er inzicht is op te verwachten ontwikkelingen m.b.t. de toekomst.

• Het duidelijker is geworden op welke manier de GB deze gemeenten mogelijk tot steun kan zijn.

• Voor ons is het project geslaagd wanneer we:

• 80% respons krijgen op onze enquête.

• Inzicht krijgen in de problematiek van dorpsgemeenten.

• Een bewustwordingsproces in gang hebben kunnen brengen over de problematiek.

• Een goede samenwerking kunnen bereiken met de GB en gemeenten.

• Een goede samenwerking binnen onze afstudeergroep houden.

• Hiermee afstuderen.

Voor de opleiding is het geslaagd als:

• De studenten hebben aangetoond dat ze op een professionele manier kunnen participeren binnen het werkveld.

• De studenten in staat zijn om de bagage vanuit de opleiding te gebruiken voor het in kaart brengen van en aanbevelingen doen ten aanzien de oplossing van dit praktijkprobleem.

• Studenten in voldoende mate voldoen aan de aan afstuderen gestelde eisen (beoordelingscriteria).

1.8 Communicatie

Onze opdrachtgever zullen we voornamelijk via de e-mail en telefoon informeren. We willen dit zo vaak mogelijk doen, zodat zij betrokken zijn bij ons project. Daarnaast hopen wij incidenteel een gesprek te hebben. Dit moeten we nog nader overleggen en zullen dat doen wanneer het projectplan is goedgekeurd. Wij als projectleden hopen vaak bij elkaar te kunnen komen voor overleg. Daarnaast zullen we ook veelvuldig gebruik maken van e-mail en telefoon. Per situatie bekijken we wat het beste is voor de voortgang. Onlangs hebben wij een oriënteringsgesprek met onze begeleider vanuit school gehad. In dit gesprek hebben wij het over de opzet en de mogelijkheden van het project gesproken. We willen deze begeleider regelmatig informeren, zodat hij mee kan kijken en bijsturen waar nodig. Ook dit zal zowel over de mail als in persoonlijk contact gaan verlopen.

1.9 Organisatie

Tot nu toe stemmen we per keer met elkaar af wie welke taak op zich neemt. Omdat we een klein groepje zijn, verloopt dit goed. De contactpersoon bij de GB is de secretaris drs. P.J.

Vergunst. Door omstandigheden zal in de eerste maanden het contact verlopen via ds. M.A.

Kuyt. Daarnaast is er een bestuur dat verantwoordelijk is voor het beleid. Dit bestuur bestaat uit een eerste en tweede voorzitter, een secretaris en een penningmeester, een algemeen secretaris (drs. P.J. Vergunst, onze contactpersoon) en tien algemene bestuursleden. In principe is het bestuur de opdrachtgever van ons afstudeerproject, maar is alleen dhr.

(21)

Vergunst de direct betrokkene. Zie http://www.gereformeerdebond.nl/ voor meer informatie over bijv. het beleid en de visie van de GB.

1.10 Overige opmerkingen

Bij het uitvoeren van dit onderzoek, streven wij, naast een zakelijk aspect, ook een pastorale benadering na. We zijn ons ervan bewust dat we op gevoelige punten kunnen stuiten of frustraties. Hier willen we vertrouwelijk, maar objectief mee omgaan. Voor zover er tijd en ruimte is proberen we ook e een blik te werpen in de historie. Zijn hier voorbeelden van bedreigde gemeenten die een doorstart hebben gemaakt? Wat kunnen we hiervan leren?

(22)

Bijlage II – Samenvatting over de praktijk en theorie Interviews

In het onderzoek zijn twee gemeenten geïnterviewd. Het blijkt dat, door de binding aan het lokale dorp of de vele verbinding, de sociale cohesie in beide gemeenten groot is. Veel jongeren trekken echter weg vanwege hun studie of de onbetaalbaarheid van de huizen. De ene gemeente houdt zich nauwelijks bezig met beleid voor de toekomst. De andere gemeente houdt zich hier daarentegen juist mee bezig, met name op financieel gebied. Beide gemeenten gaven dat veel taken door de predikant worden uitgevoerd. Ze zien hem als een samenbindende persoon en als een spin in het web.

Daarnaast hebben we twee ervaringsdeskundigen gesproken. Volgens de eerste heeft de predikant in een dorpsgemeente meer gezag dan in een stad. Dit zou een reden kunnen zijn waarom dorpen zo graag een fulltime predikant willen behouden. Het is volgens hem beter wanneer bepaalde verantwoordelijkheden op de schouders van de gemeente komen te liggen. Bovendien moet de predikant op zijn functioneren aangesproken kunnen worden en is het belangrijk dat er meer onderscheid wordt gemaakt tussen roeping, status en persoon.

De tweede persoon gaf aan dat de predikantsplaats in een dorpgemeente nodig is om voor een cultuuromslag te zorgen. Gemeenteleden hebben volgens hem op dit moment een meer passieve houding in de gemeente. De predikant kan een belangrijke rol spelen bij het veranderen van de huidige situatie.

Tot slot is er telefonisch contact geweest met een aantal predikanten uit het noorden van het land. Opvallend is dat hun gemeenten een regiofunctie heeft. De eigen positie typeerden zij als leidinggevend, waarbij het hun taak is om het overzicht te bewaren. Het beleid moet voor de gemeente vooral praktisch zijn, daarbij komt het met name aan op een kleine groep actieve en betrokken gemeenteleden. Verder is er sprake van vergrijzing en zijn er enkele gemeenten die qua financiën grote moeite hebben om rond te komen.

Samenvatting van de enquête

In de enquête hebben we gekeken naar bepaalde trends en verwachtingen van de kerk in het dorp. Ruim een derde van de respondenten constateert dat de laatste vijf jaar het aantal leden dat naar de kerk gaat, is afgenomen. Bij 4 op de 10 gemeenten worden vooral de jongeren en de volwassenen tussen 25 en 45 jaar gemist. Bij ongeveer een kwart van de gemeenten blijkt het moeilijk om financieel rond te komen. Zeker 40% gaf aan dat met de invoering van het huidige traktementsstelsel, de betaalbaarheid van de huidige predikantsplaats onzeker is geworden.

Ongeveer 25% van de respondenten gaf aan dat het ledenaantal de komende vijf jaar naar verwachting zal afnemen. Zeker 40% van de gemeenten heeft deze verwachting voor de komende tien jaar. Circa een kwart van de onderzochte gemeenten beweert moeite te hebben met het in standhouden van de huidige predikantsplaats, wanneer de conversieaftrek7 ophoudt. Bijna 41% van de respondenten heeft de komende 5 jaar geen moeite om financieel rond te komen. Ongeveer 13% neemt deze stelling in voor de komende 10 jaar.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat minstens 2 op de 10 gemeenten op dit moment zodanige problemen heeft dat haar voortbestaan wordt bedreigd. De verwachting is dat dit aantal binnen nu en 10 jaar op zal lopen.

7Dit is een overgangsmaatregel waarbij er tijdelijk financieel tegemoet wordt gekomen aan kleine gemeenten.

(23)

Literatuuronderzoek

Wat betreft de sociologische aspecten van een dorp, blijkt dat steeds meer jongeren en gezinnen wegtrekken van het platteland, waardoor het dorp vergrijst. Het opleidingsniveau op het platteland is middelhoog en dit sluit goed aan op het werkaanbod aldaar. Financieel gezien is er op het platteland meer armoede, maar zijn er juist ook veel dure woningen. Er zijn meer vrijwilligers te vinden en de sociale controle is groter dan in de stad.8

We constateerden dat de sociologische veranderingen in de maatschappij de kerk niet voorbij zijn gegaan. Hierbij kan gedacht worden aan individualisme, secularisatie, pluraliteit, privatisering en vrijblijvendheid. Een gevolg is dat de positie van de kerk verzwakt en dat het voor gemeenteleden moeilijk is om een gezamenlijk standpunt af te geven. Verder is er een verschuiving in gezag te zien, wat zijn doorwerking heeft op het kerkelijke ambt. Het gezag wordt niet zonder meer erkent. Er wordt nu meer gekeken naar het functionele van een ambt. Er is kritiek op het autoritaire, op het van ‘bovenaf’ opgelegd handelen en denken.

Bewegingen ‘van onderop’ nemen daarom een belangrijke plaats in.9

Dat het ambt wel meer aan veranderingen onderhevig is geweest, zagen we bij Calvijn. Volgens hem kwam dit veelal door de ‘de noodzakelijkheid der tijden’. In een studierapport van de Nederlandse Hervormde Kerk uit 1969 concludeerde men dat het ambt geen statisch gegeven is, maar dat wij in onze huidige tijd moeten kijken naar hoe wij Christus kunnen representeren. Er zijn drie visies genoemd ten aanzien van het ambt: het katholieke of hoogkerkelijke, het klassiek-reformatorische en het vrij-kerkelijke of laag- kerkelijke. In de Protestantse Kerk blijkt de laatst genoemde visie te domineren, waarbij het ambt aller gelovigen een belangrijke rol speelt.10

Sinds de nieuwe traktementsregeling, die bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland is ingevoerd, blijkt dat de kostenpost van een predikantsplaats voor een dorpsgemeente hoger is geworden. Een overgangsregel zal in 2015 aflopen, waardoor het voor verschillende gemeenten onzeker zal zijn of de huidige predikantsplaats betaalbaar blijft. In 2007 heeft een commissie nagedacht over eventuele samenwerking tussen gemeenten en de positie van de kerkelijk werker. Een jaar later zijn er twaalf kernbeslissingen genomen die de huidige situatie zouden moeten beïnvloeden. Het sleutelwoord is ‘samen’. Dit komt voort uit de overtuiging dat oplossingen voor de kerk de komende tien jaar alleen kunnen worden gevonden in concrete samenwerking. Een cultuuromslag zal nodig zijn om dit te bewerkstelligen.11

Wat betreft veranderingen is het van belang dat zij geen doel op zichzelf zijn, maar dat zij ten dienste van het geloof moeten staan. Uit een Amerikaans onderzoek zijn hierbij de volgende gebieden genoemd: godsdienstige opvoeding en ondersteuning voor het gezinsleven, persoonlijke ondersteuning en bevestiging, diepe contacten en ervaring van een gemeenschap en inspiratie en spirituele begeleiding. In het verlengde hiervan is het volgens Heitink noodzakelijk om te komen tot een heroriëntatie van de lokale kerk. Een open kerkmodel waarin gastvrijheid een rol speelt, past volgens hem bij de geïndividualiseerde samenleving. De kerk zou moeten gaan nadenken over de aard van de binding aan de kerk in deze maatschappij waarbij vrijblijvendheid een belangrijke waarde is. De Roest bepleit dat de kerk in eerste instantie naar binnen moet treden. Volgens hem hebben kerken in eerste

8 Zie: literatuuronderzoek, hoofdstuk 1 (Sociologische aspecten van een dorp), p. 11-17.

9 Idem, hoofdstuk 2 (Kerk zijn in de huidige tijd en samenleving), p. 18-22.

10 Zie literatuuronderzoek, hoofdstuk 3 (Leiding geven aan de gemeente door de tijd heen), p. 23-27.

(24)

instantie spiritualiteit, bezieling en zielzorg nodig om vervolgens naar buiten te kunnen treden. James Kennedy is ervan overtuigd dat de kracht en de kwaliteit van een gemeenschap zorgt voor een goed getuigenis naar de samenleving toe. Door het vormen van een tegencultuur kan er gestreefd worden naar een contrasterende samenleving.12

Dekker (1979) stelt dat als de kerk goed wil functioneren, zij de eigenheid moet blijven handhaven. Het ambt heeft volgens hem als taak om dit levendig te houden.

Graafland geeft aan dat er verschillende gaven zijn gegeven door dezelfde Geest, waardoor de gaven bij elkaar horen. Niet in een persoon, maar wel in dezelfde gemeente. Het ambt kan niet zonder gaven, maar niet elke gave krijgt haar vorm en uitwerking in een ambt. De gaven moeten in de gemeente herkent worden en de mensen met gaven moeten op de juiste plaats terechtkomen. Heitink (2002) kan zich geen gemeente voorstellen zonder ambt, omdat deze de identiteit van de gemeente bewaakt. Hij denkt echter, dat er teveel wordt gefocust op het beeld van de predikant als de altijd beschikbare alleskunner. Daarom pleit hij voor een andere organisatie van het ambt van predikant. Pals (2008) gaat in zijn benadering uit van de ambtsdrager als coach die de gaven binnen de gemeente kan voeden en samenbinden.

Hoek (2007) vraagt zich af waarom we met zoveel verscheidenheid aan taken in de gemeente nog vasthouden aan de ambten van predikant, ouderling en diaken. Hij is van mening dat op deze manier tekort wordt gedaan aan de veelkleurigheid van de gemeente en het werk van de Heilige Geest. Hij ziet ruimte voor verdere invulling en uitbouw van de ambtsvisie.13

Ten aanzien van het gemeente-zijn noemt Hoek (2008) vanuit de Bijbel vijf pijlers, waarop het gemeente-zijn zou moeten rusten. Dit zijn de lerende, de vierende, de pastorale, de getuigende en de dienende gemeente. Wat hierbij aansluit is de visie van Hendriks (2008) die uitgaat van de dimensies Mystik, Koinonia en Diakonia. Verder stelt hij dat het verlangen en vertouwen op God onmisbaar is voor de gemeenteopbouw14

Er zijn ten minste drie redenen waarom een kerk in een dorp zou moeten blijven.

Theologisch gezien heeft een dorpsgemeente de roeping om Christus te vertegenwoordigen in haar omgeving. Verder past een kerk goed in een dorp, omdat zij een sociale functie heeft.

Tot slot een reden van spirituele aard: Van oudsher zijn God en de natuur in een dorp vaak meer met elkaar verweven, omdat het boerenleven in het verleden een grote stempel drukte op het dorpskarakter. Om een gezonde gemeente te kunnen blijven is er ruimte nodig voor bezinning, beleid, de beschrijving daarvan, bemensing voor het uitvoeren van taken en tot slot begeleiding.15

Uit de actualiteiten

Eind 2009 schreef ds. Van Dam een scriptie over het missionair werk in een dorp. Hierin komt ondermeer naar voren dat gemeenteleden zelf initiatieven moeten nemen door bijvoorbeeld eens een gesprek over het geloof aan te knopen. Het is echter gebleken dat de meeste dorpsbewoners meer doeners dan praters zijn. De predikant heeft daarom een grote rol als het gaat over de missionaire bewustwording van een gemeente.

Begin 2010 deden dr. H. de Leede en ds. D. M. van de Linde een voorstel waarin zij pleiten voor een nieuwe vorm van de kandidaatsgemeente. Al eerder is deze vorm afgeschaft, waardoor kandidaten soms moeilijk aan het werk kunnen. Daarom vinden zij dat

12 Zie: literatuuronderzoek, hoofdstuk 5 (Heeft de kerk nog toekomst in Nederland?), p. 32-37.

13 Idem, hoofdstuk 6 (Heeft het kerkelijk ambt nog toekomst?), p. 38-48

14Zie literatuuronderzoek, hoofdstuk 7 (Wat heeft een kerkelijke gemeenschap minimaal nodig om te functioneren?), p.

49-53.

15 Idem, hoofdstuk 8 (Waarom moet de kerk in het dorp blijven?), p. 54-56.

(25)

beroepbare kandidaten vanaf het moment van hun toelating tot de Evangeliebediening in dienst moeten komen bij de landelijke kerk. Ondermeer vanuit de Gereformeerde Bond en de Confessionele vereniging is hier wisselend op gereageerd.

Tijdens een symposium in mei 2010 stond dr. G. Dekker stil bij de kerk in de huidige samenleving. Hij ziet een verkerkelijking van het leven en een vermaatschappelijking van de kerk. Dekker heeft een voorstel gedaan om duidelijk onderscheid te maken tussen de kern- en maatschappelijke activiteiten.

Onlangs schreef ds. René van Loon een boek waarin hij een missionair tweesporenbeleid heeft besproken. De ene lijn is die van de dienstverlening, terwijl de andere zich richt op Evangelieverkondiging of hulp bij geloofsvragen. Daarbij gaat het volgens hem om creatief denken en inspelen op de behoeften die er zijn, zodat de gemeente present kan zijn in de wijk of het dorp.

Prof. dr. A. Baars zei tijdens een lezing in mei 2010 dat een authentieke en doorleefde prediking in deze postmoderne samenleving van groot belang is. Hij waarschuwt echter voor ontsporing van de gereformeerde bevinding.

(26)

Bijlage III – mediaberichten

De Waarheidsvriend – Afstudeerproject ‘Geroepen in een dorp’

Aan de Christelijk Hogeschool te Ede volgen wij de opleiding Theologie (voorheen Godsdienst Pastoraal Werk). Om te kunnen afstuderen hebben wij contact gezocht met de Gereformeerde Bond. Van daaruit kregen we de opdracht om een onderzoek te doen naar kleine dorpsgemeenten. Verschillende van hen worden in hun bestaan bedreigd. Door verschillende oorzaken neemt het ledenaantal af en wordt het moeilijk om een fulltime predikantsplaats te behouden. Om de problematiek zo goed mogelijk in kaart te brengen doen wij een beroep op circa 100 gemeenten. Deze zijn door de Gereformeerde Bond geselecteerd en passen binnen het kader van de doelgroep. Het is de bedoeling om in begin april een enquête te verspreiden onder desbetreffende gemeenten. Daarnaast zullen wij enkele gemeenten bezoeken en zal er een literatuuronderzoek worden gedaan. In mei hopen we het project af te ronden. Voor meer informatie, vragen e.o. suggesties kunt u mailen naar hildedegelder@hotmail.com

Hilde de Gelder - Starrenburg Jan Domburg Lennart Hoftijzer

Reformatorisch Dagblad – EDE – Studenten van de Christelijke Hogeschool Ede gaan onderzoek doen naar het functioneren en de toekomst van kleine hervormde

dorpsgemeenten.

Diverse kleine dorpsgemeenten hebben moeite een volledige predikantsplaats te handhaven.

Ook kampt een aantal gemeenten met teruglopende ledenaantallen en financiën. Hoe groot die aantallen precies zijn, en wat de achterliggende redenen zijn, gaan de studenten Hilde De Gelder-Starrenburg, Jan Domburg en Lennart Hoftijzer in kaart brengen. Ze voeren hun onderzoek uit in het kader van hun opleiding theologie (voorheen Godsdienst Pastoraal Werk), in opdracht van de Gereformeerde Bond.

Met algemeen secretaris van de bond, drs. P.J. Vergunst is zojuist een enquête doorgesproken, zegt Hoftijzer. Het is de bedoeling deze onder 130 gemeenten te verspreiden, om zo bepaalde patronen en lijnen op te sporen.

Hoftijzer onderstreept dat het eigene van een dorpsgemeente om een aparte benadering vraagt. We zullen ondermeer inzoomen op de contextuele situatie en de rol van de predikant. Bedoeling is het onderzoek in mei af te ronden.

http://www.refdag.nl/artikel/1470484/GBonderzoek+naar+kleine+dorpsgemeenten.html

(27)

Bijlage IV – Artikel in de Waarheidsvriend (concept)

Geroepen in een dorp is werken in de wijngaard

Drie studenten van de Christelijke Hogeschool in Ede onderzochten de huidige situatie en de toekomstverwachting van kleine kerkelijke dorpsgemeenten. Vanuit hun opleiding Godsdienst Pastoraal Werk deden ze dit afstudeerproject in opdracht van de Gereformeerde Bond.

De situatie in veel dorpsgemeenten is zorgelijk. Jongeren trekken weg en de secularisatie neemt toe. Regelmatig staat de betaalbaarheid van de predikant onder druk. Ruim 2 op de 10 onderzochte dorpsgemeenten heeft op dit moment zodanige problemen dat het voortbestaan van de gemeente wordt bedreigd. De verwachting is dat het aantal op zal lopen. Als we dit soort uitspraken horen zou de moed ons in de schoenen kunnen zinken. Heeft het nog wel zin om anno 2010 de kerk in een dorp te willen behouden? Misschien moeten we maar ophouden met ploeteren in de wijngaard van het dorp. Wie dat denkt vergeet echter één ding: de kerk is in het dorp geroepen.

Afname

Uit het onderzoek is gebleken dat voornamelijk tussen de komende 5 en 10 jaar het ledenaantal naar verwachting zal afnemen. Dit betekent dat kerkelijke dorpsgemeenten kleiner worden. De financiële inkomsten zullen dalen, waardoor de huidige predikantsplaats moeilijker te betalen wordt. Als de huidige traktementsregeling gehandhaafd blijft, zal dit zeer waarschijnlijk het geval zijn. Verder zullen de vacatures van ambtsdragers moeilijker vervuld kunnen worden, omdat er steeds minder mensen beschikbaar zijn.

Beleid

Opvallend is dat de meeste gemeenten in hun beleid maximaal 5 jaar vooruit kijken. Juist in de periode daarna zullen de gevolgen echter meer ingrijpend zijn. Daarom is het verstandig een beleid te voeren over een periode van 10 jaar. Volgens de uitslag van de enquête is dit nu bij slechts 6% het geval. Een ander gegeven is dat veel gemeenteleden vaak praktisch zijn ingesteld. Het beleid moet hierop aansluiten, zodat de mensen ermee uit de voeten kunnen.

Predikant

De predikant is in een kerkelijke dorpsgemeente vaak de kartrekker. Hij heeft veel taken en de gemeenteleden hebben over het algemeen hoge verwachtingen van hem. Daarnaast zien veel gemeenteleden hem als een

‘stuurman’, die in samenspraak met de andere ‘bemanningsleden’ de koers bepaalt. Daardoor lijkt de gemeente afhankelijk te zijn van de predikant. Als om wat voor reden dan ook de huidige predikantsplaats inkrimpt, zal dit ernstige gevolgen hebben. Taken zullen blijven liggen en de betrokkenheid van gemeenteleden zal langzaam achteruit gaan. Hieruit kan misschien opgemaakt worden, dat de predikantsplaats eenvoudigweg niet in kán krimpen. Het is een onmisbare schakel en daarom mag er niet op bezuinigd worden. Daartegenin zou de vraag gesteld kunnen worden of dit wel een gezonde situatie is. Speelt de predikant niet een te grote rol en zouden bepaalde taken eventueel vervuld kunnen worden door anderen? Hier zouden kerkelijke dorpsgemeenten zich op moeten bezinnen.

Kandidaatsgemeente

Om de betaalbaarheid van de predikant te bevorderen zou de kandidaatsgemeente geherintroduceerd kunnen worden. Tot een aantal jaren geleden bracht het beroepen van een kandidaat financiële voordelen met zich mee.

Nu deze regeling niet meer van kracht is, hebben sommige gemeenten moeite gekregen met het in standhouden van de predikantsplaats. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat zeker 3 op de 10 gemeenten geholpen zou den zijn, als de kandidaatsgemeente (of een soortgelijke regeling) in ere wordt hersteld. Bovendien zou dit positieve gevolgen kunnen hebben voor kandidaten, omdat sommigen nu lang op een beroep moeten wachten.

Kansen

Tot nu toe is de toon weinig positief geweest. Moeten we het dan echt zo somber inzien? Dat is nog maar de vraag. Er zijn immers ook kansen te noemen. De kerk in een dorp is vaak een hechtere gemeenschap dan in een stad. Als dit verder wordt uitgebouwd zou de kerkelijke dorpsgemeente van betekenis kunnen zijn in de huidige samenleving. Vandaag de dag worden veel mensen beheerst door individualisme, waardoor geborgenheid en saamhorigheid nogal eens worden gemist. De kerk zou daarop in kunnen spelen. Des te meer, omdat de behoefte naar religiositeit steeds groter wordt. Belangrijk is dan wel dat de kerk middenin de samenleving van het dorp staat. Helaas is dit lang niet altijd het geval. Uit de enquête blijkt dat zeker 4 op de 10 gemeenten als ‘een eilandje’ in het dorp functioneert. Dit geeft te denken, wanneer we ervan uitgaan dat de kerk in een dorp geroepen is om een ‘zoutend zout en een lichtend licht’ te zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

History Review, Enterprise & Society, European Review of Economic History, Geschichte und Gesellschaft, Journal of Economic History, Journal of Early Modern

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

terpretatie van de analysedjfers gebeurt ook door de voorlichtings- dienst. De grondmonstersanalysen van de praktijkmonsters worden verricht door particuliere laboratoria. Hiervan

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

worden gehecht Stimulerende invloed op de financiering uit de winsten zullen zij slechts in uitzonderingsgevallen hebben uitgeoefend, terwijt het effect meer zal zijn geweest, dat

De algemene onderzoeksvraag die we met dit onderzoek trachten te beantwoorden is: ‘Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de opvoedingsondersteuning die

Tabel 1: Groep ondernemingen die zowel voldoen aan de code Tabaksblat als aan SOX Naam Onderneming Aanwezigheid in-..

South Africa is the first country to experience fertility decline in sub-Saharan Africa. Available statistics and literature indicate that fertility started declining in