• No results found

Groene zeedijken in Noord-Duitsland en Denemarken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Groene zeedijken in Noord-Duitsland en Denemarken"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Dienst Weg- en Waterbouwkunde

01 - b53 C) I

Groene zeedijken in

Noord-Duitsland en Denemarken

Verslag van een studiereis 3-7 funi 199

PA

vr

-

- -'

- -

IN

4394

CAI

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rij kswaterstaat

(2)
(3)

Lj-øLL)

(4)

J.A. Muijs en J.T.C.M. Sprangers

GROENE ZEEDIJ KEN IN NOORD-DUITSLAND EN DENEMARKEN Verslag van een studiereis 3-7 juni 1991

Gebaseerd op aantekeningen van:

P. Van der Maas, J.A. Muijs, J.T.C.M. Sprangers, C.A Vissert

Delft, 10 juni 1997

(5)

Samenvatting

Bij zeer veel zeedijken in Sleeswijk-Holstein en op Jutland breken de golven tijdens de maatgevende stormvloeden op grasmatten. Deze groene zeedijken blijken voldoende veilig te zijn. De aanleg wordt gekarakteriseerd door o.a. flauwe buitentaluds en een gedeeltelijke bezoding met zoute kwelderzoden.

Bij een voldoende brede kwelder is een harde bekleding overbodig.

In Nederland kunnen geheel of gedeeltelijk groene zeedijken onder vergelijkbare randvoorwaarden ook goed voldoen. Dat vraagt een hogere waardering van grasmatten en een andere aanleg en beheer. In het alsnog t.b.v. de advisering opgestelde reisverslag wordt ook ingegaan op de mogelijkheden en problemen in Nederland.

Foto op omslag: Bezoek aan de dijk van de Friedrich-Wilhelm-Lübke Koog (lokatie 15)

Dit werkdocument wordt uitgegeven om geïnteresseerden de gelegenheid te bieden om van de voortgang van de onderzoek aan grasland als dijkbekleding kennis te nemen. Benadrukt wordt dat de gezichtspunten in dit werkdocument niet noodzakelijk overeen hoeven te komen met de officiële gezichtspunten of het beleid van de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat. Met de in dit werkdocument gegeven informatie dient derhalve met de nodige voorzichtigheid te worden omgegaan, aangezien de hierin vermelde conclusies in de loop van verder onderzoek of anderszins mogelijk herzien dienen te worden. Het rijk sluit iedere aansprakelijkheid uit voor schade die uit het gebruik van de in dit werkdocument opgenomen gegevens mocht voortvloeien.

2

(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding . 5

2. Dijkbouw en kustbeheer langs de waddenkust van Noord-Duitsland en Denemarken -

algemene informatie ... 7

2.1. Sleeswijk-Holstein ... 7

2.1.1. Historie 7 2.1.2. Huidig kustbeheer 9 2.1.3. Randvoorwaarden groene dijken 11 2.1.4. Aanleg, beheer en onderhoud dijkgrasland 11 2.2. Denemarken ... 14

2.2.1. Historie 14 2.2.2. Huidig kust- en dijkbeheer, randvoorwaarden 14 3. Bezochte gebieden - veldwaarnemingen ...15

3.1. Zuidelijk deel Sleeswijk-Holstein ...15

3.2. Noordelijk deel Sleeswijk-Holstein ...19

3.3. Deense westkust ...25

4. Evaluatie ... 31

4.1. Noord-Duitsland ... 31

4.1.1. Profiel 31 4.1.2. Grasvegetatie boven zout-zoetwatergrens 31 4.1.3. Grasvegetatie beneden zout-zoetwater grens (bij volledig groene dijken) 31 4.1.4. Aanleg/Beheer/onderhoud 32 4.1.5. Erosiegevoeligheid 33 4.2. Deense westkust ... 33

4.2.1. Profiel 33 4.2.2. Vegetatie/beheer/onderhoud 34 4.2.3. Erosiegevoeligheid 34 4.3. Vergelijking met de Nederlandse situatie ... 34

4.3.1. Vegetatietypen en erosiebestendigheid 34 4.3.2. Nederlandse voorbeelden 35 4.3.3. Onderhoud en kosten 35 4.3.4. Belangentegenstellingen 36 5. Conclusies ...37

Literatuur... 38

3

(7)

1. fneiding

Waarom een verslag?

Voor u ligt het verslag van een studiereis naar dijken in Noord-Duitsland en Denemarken. Deze reis vond plaats van 3 tot en met 7juni 1991. Ook al eerder zijn er excursies naar het gebied geweest: in 1955 door de toenmalige werkgroep "Grasmat op dijken" (De Vries, 1956), in 1981 door Seijffert en Ebbens t.b.v. de TAW en in oktober 1990 door de Kring van Zeewerende ingenieurs.

Uitgangspunt van de reis was een indruk te krijgen van hoedanigheid en erosiebestendigheid ('sterkte") van grasbekleding op klei en dan vooral in de zone die bloot staat aan golfaanval. De dijken in het bezochte gebied zijn veelal groene dijken. Eventuele recente schade aan de bekleding met gras onder golfaanval kon hier goed worden bestudeerd.

Van de reis zijn door enkele deelnemers reisverslagen geschreven. Deze zijn niet afzonderlijk gepubliceerd.

Om de huidige kennis van kwaliteit en beheer van gras op dijken te verhogen en beter te kunnen inspelen op vragen uit de praktijk omtrent toepassing van gras en randvoorwaarden bij sterkte, is het zinvol de ervaringen van het werkbezoek alsnog te bundelen en de bevindingen in een rapport samen te vatten. Bovendien komt op deze wijze de eerder verzamelde kennis voor een grotere groep

dijkbeheerders en andere beroepsmatig geïnteresseerden beschikbaar.

Groene zeedif ken in Nederland?

Op de meeste Nederlandse dijken is de harde bekleding langs getijdewateren meestal zo hoog opgetrokken dat de grasmat begint op een niveau waar hooguit 1-2 x per jaar zout water komt door golfoploop. Nauwkeurige afbakening van de sterkte van de grasmat onder golfaanval en de

afstemming van het beheer op een optimale waterstaatkundige conditie, blijken in de praktijk problemen op te leveren. Waterschappen vragen vaker om advies omtrent onderhoud en beheer, teneinde op termijn -in het kader van de Wet op de Waterkering - te voldoen aan een

waterstaatkundig verantwoorde kleibedekking.

Door de bijzondere eigenschappen en de hoge erosiebestendigheid van gras bij golfaanval, zoals in grootschalige belastingproeven is aangetoond (Smith, 1993, Verheij 1995) wordt ook in specifieke situaties toepassing van gras overwogen, bijvoorbeeld als een gedeeltelijke vervanging van

blokkenbekledingen, of als totale bekleding van (groene) dijken. Ook wordt gedacht aan toepassing van gras in de directe invloedssfeer van zout water, bijvoorbeeld bij de verdediging van de dijkvoet.

Reis en deelnemers

In juni 1991 heeft -op initiatief van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat- een groep deskundigen een werkbezoek gebracht aan de groene dijken van Sleeswijk-Holstein en Denemarken. De reis volgde op een eerder bezoek aan het gebied door de Kring van Zeewerende Ingenieurs in het najaar van 1990. Doel van het werkbezoek was "het opdoen van ervaringen met bekledingen van gras op dijken en het leren van (erosie)schade die aan deze bekledingen is opgetreden" (Johanson, 1991). Doordat in Duitsland en Denemarken de overgang tussen harde bekleding en gras lager ligt dan in Nederland, vindt golfaanval van de grasbekleding vaker plaats. Er waren daar meer recente gegevens bekend over randvoorwaarden bij schade. Ook kon worden geleerd - rekening houdend met verschillen in voorland, dijkprofiel, taludhelling en kleisamenstelling - van het beheer dat wordt toegepast en de ingezaaide grasmengsels en aanwending van zoute zoden' bij de dijkbekleding.

De deelnemers aan het werkbezoek hebben verschillende achtergronden en ervaringen. Hierdoor zou een beoordeling van de aanwezige dijkbekledingen en beheersvormen worden bereikt vanuit

verschillende invalshoeken en disciplines.

(8)

De samenstelling van het reisgezelschap was als volgt:

J.C.P. Johanson RWS-DWW (advies waterbouw);

P. van der Maas Waterschap Noord- en Zuid-Beveland (beheerskennis);

H.J.N. Meesters RWS-DWW (advies milieu);

M. Meulblok Directie Zeeland (projectleider PMOG );

J.A. Muijs RWS-DWW (onderzoek waterbouw);

J.T.C.M. Sprangers Landbouwuniversiteit, Vakgroep TON (vegetatiekundige).

C.A. Vissert Directie Zeeland (secretaris PMOG), helaas in 1995 overleden;

Bezocht werden dijken in het Noord-Duitse en Deense Waddengebied vanaf de Elbe-monding tot aan de kust ter hoogte van Lemvig. In Duitsland werd het gezelschap achtereenvolgens ontvangen en geïnformeerd door vertegenwoordigers van de Zuidelijke (de heren Dankert, Rommel en Hofstede) en Noordelijke (de heren Petersen en Hofstede) Beheersdienst van het Amt für Land- und

Wasserwirtschaft (ALW) te Heide op respectievelijk 4 en 5 juni. Op 6 juni werd het gezelschap ontvangen door medewerkers van de Danish Coast Authority te Lemvig.

Opzet van dit verslag

Dit rapport vat de bijdragen samen van P. van der Maas, C.A. Visser, J.A. Muijs en J.T.C.M. Sprangers.

De opzet is als volgt. Na algemene informatie over dijkbouw in Noord-Duitsland en Denemarken (52) wordt een beschrijving gegeven van de bezochte terreinen per beheersgebied, voorafgegaan door een korte samenvatting van de inleiding ter plaatse (5 3). Vervolgens wordt de waterstaatkundige kwaliteit van de bezochte dijken besproken op basis van verzamelde gegevens over vegetatie en bodem (5 4).

Bovendien zal aan de hand van de verzamelde kennis kort worden ingegaan op vragen die van toepassing zijn op de Nederlandse situatie:

- In hoeverre is de grasmat van groene dijken in Nederland te vergelijken met die van de bezochte gebieden ?

- Tot welke hoogte reikt de invloed van het zoute grondwater en wat is het effect van zout spatwater op de vegetatie ?

- Is bekleding met kwelderzoden of het inzaaien van zoutminnende en zouttolerante grassoorten in Nederland een zinvol alternatief ?

- Kunnen, op basis van de ervaringen met grasmatten in Noord-Duitsland en Denemarken, te lichte blokkenbekledingen deels worden vervangen door grasmatten en wat zijn dan de randvoorwaarden?

In § 5 worden de bevindingen en conclusies van de studiereis kort samengevat.

(9)

toto 1: SLoisLeenverdeciiging en ansIuitende veekruimweg (Levens bL SWJL beCHer uririg) hi) het ontbreken van voldoende hoog voorland, Speicherkoog-dijk (lokatie la)

:

-,

. ,.-.---- - P.

— — -—

--'- -

41

r - - - .--- - -..

& --- -;:

:

!

-. ----

foto 2 Landaanwinning voor de stortsteenverdediging, nog niet voldoenJe Iroo, n breed voorland, Spercherkoog-dijk (lokatie 2a)

na pagina 6

(10)

----'.

4;•.'

-' -.

.- - -- ---- - --

-Zll

Am

Foto 3. Ononderbroken doorlopende grasmat vanuit een voldoende breed voorland, Friedrichskoog-dijk (lokatie3)

Eu

- _-.•..•

_• 4.._

-

- --

-.--.--.--- .# -..--

Foto 4: Dijk met teenbestorting, verlaagde buitenberm en terugstroornopenrngen, westzijde Friedrichskoog (lokatie 5)

II na pagina 6

(11)

2. Dijkbouw en kustbeheer langs de waddenkust van Noord-Duitsland en Denemarken - algemene informatie

2.1. Sleeswijk-Holstein

2.1.1. Historie

De ondergrond van het Noord-Duitse en Deense kustgebied bestaat uit morenes van de voorlaatste ijstijd en smeltwaterafzettingen van de laatse ijstijd. Deze zandige formaties zijn nog aan het oppervlak te zien als hoge gronden, de zogenaamde Geesten tot + 30-40 m NN (Normall Nuli). De

postgiaciale transgressie veroorzaakte kliferosie van die Geesten en strandwalvorming. Achter deze oude standwallen en later ook ervoor werd veen gevormd en vervolgens weer deels ge-erodeerd door inbraken van de zee. Voor dit, nu laaggelegen veenlandschap (rond NN) vonden aan- en opslibbingen plaats, afgewisseld met inbraken van de zee. De bewoning van dit klei- en veengebied lag op terpen of op de oude strandwallen en Geesten.

Dijkbouw dateert van na ± 1500. Het proces van aanslibbing werd bevorderd door landaanwinnings- werken. Het doel was uitbreiding van het landbouwareaal. Gebieden met natuurlijke aan- en opwas werden bedijkt met kleine dijkjes. Bewoning in deze polders (kogen) was toentertijd zeer gering en bovendien was deze in verband met overstromingsgevaar op terpen (Warften, nu nog functionerend op de door opslibbing gevormde, niet stormvloedvrij bedijkte Halligen) geconcentreerd (figuur 1).

Vanwege het stijgen van de zeespiegel liggen de nieuwere bedijkingen i.h.a. hoger dan de oudere en zeker hoger dan het veengebied aan de voet van de Geesten. Deze aan Groningen en Friesland verwante landschapsopbouw (zij het iets kleinschaliger en meer geprononceerd qua relief) leidt tot vergelijkbare afwateringsproblemen. En net zoals de Lauwerszee een functie als boezem heeft, krijgen de nieuwe Voordijkingen in Sleeswijk-Holstein een dergelijke functie.

A14

M

(ke1)

(,LLocv

V4 kL

1

.. .. ...

T ?L t.dk

Figuur 1: Schematisch geologisch pro fiel nabij Me/dor!

Landaanwinning vindt plaats volgens de Sleeswijk-Holsteinse methode. Deze is in Nederland sinds de dertiger jaren toegepast, waarschijnlijk na succes op de plaats van oorsprong, en nadien aangepast. In een blokkenpatroon van 200x200m worden vôôr de zeewerende dijken paalrijen met een

rijshoutvulling (hier: sparretakken!) geplaatst en greppels gegraven met als doel de turbulentie in het water te verkleinen waardoor slibdeeltjes sneller konden bezinken. Op deze wijze wordt de wadbodem voor de dijken versneld omhoog gebracht zodat min of meer kunstmatige schorren ontstaan die tot boven gemiddeld hoogwater reiken. Zodra een landaanwinningsblok voldoende is opgeslibd, wordt het

7

(12)

200m

aupjpntwasserung! .

9rbn

-

26

Vorleri frj •___ •

verz.urantMThw 0,30m

300

Grüppe 200-3,00m bret

O,lO -O4Om tiof

Oeckwerh aus

PfdhLe 1,2m1qø5

RundpthIe 10-12cmøje nach tlbhe der Lahnung 1,75-300 to tg.

Abotand 0,60rn,versetzt angeordne

Figuur 2: Schema uitbouw landaanwinningswerken met dwarsprofiel van een ri/shouten dam (bron:

Anonymus 1990 a)

blokpatroon zeewaarts uitgebreid waardoor brede voorlanden ontstonden die slechts met hoge vloeden geheel werden overspoeld. Bij voldoende breedte van het voorland werd vervolgens tot indijken overgegaan. Rond 1950 loopt de interesse voor nieuwe landbouwgrond terug. In 1954 wordt de Friedrich-Wilhelm-Lübke-Koog (zuidelijk van de Hindenburgdam naar het eiland Sylt) als laatste landaanwinning ten behoeve van landbouw ingedijkt. In veel van deze polders (kogen) is het blok- patroon van dammen en greppels nog duidelijk te herkennen.

Toen in 1953 in zuidwest-Nederland een stormvloed grote delen van het deltagebied overstroomde, realiseerde men zich in Sleeswijk-Holstein dat ook de daar aanwezige dijken niet bestand waren tegen dergelijke stormvloeden. Ook het economisch belang van de bedijkte gebieden was inmiddels groter geworden: intensievere landbouw, meer bewoning en een belangrijkere infrastruktuur.

Dit was aanleiding voor de deelstaatsregering van Sleeswijk-Holstein om een nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezige kustverdediging en de daarmee samenhangende veiligheid. Uit dit onderzoek bleek dat de zeedijken niet meer voldeden aan de moderne inzichten over veiligheid en risicobeperking. Sinds 1971 heeft de deelstaatsregering de taken en verantwoordelijkheden voor de waterkerende dijken, die tot dan toe erg versnipperd lagen bij lagere overheden, waterschappen en particulieren, op zich genomen en is met financiële steun van de Bondsregering gestart met een programma van dijkversterkingen

De stormvloed van februari 1962, die in het Duitse waddengebied nogal wat schade aanrichtte, was de directe aanleiding voor het opstellen van een Generalplan in 1963, voor Dijkversterking, Dijkverkorting en Kustbescherming. Onder dijkversterking wordt verstaan: zeewaartse uitbouw van

7 1

E3

(13)

nieuwe dijken met zandkern en flauwe taluds. Was voorheen gerekend met stormvloeden met een overschrijdingskans van 1:20 per jaar, volgens het "Generaiplan" diende voortaan gerekend te worden met een kans van 1:60 tot 1:100 per jaar. Tevens werd vastgelegd dat de dijkversterkingen voor het jaar 2000 gerealiseerd dienden te zijn. Ook is onderscheid gemaakt tussen de met dijken verdedigde slibrijke kusten en de zandige (recreatieve) strand- en duinkusten van de Waddeneilanden. Langs zandkusten die geërodeerd worden diende het kustbeheer te worden gericht op het suppieren van zand op de oevers en vooroevers. In 1977 is het "Generalplan" geactualiseerd, waarbij voor de dijken minimum-profielen zijn vastgesteld in verband met golfoploop en veiligheid.

In 1985 is door de deelstaatsregering het Duitse Waddengebied aangewezen als nationaal park. De begrenzing van dit park loopt tot 150 m uit de buitenteen van de (geplande) zeeweringen, waardoor een strook van de voorliggende schorren als onderdeel van de zeewering wordt beschouwd. Sinds 1986 is het beleid gericht op de beveiliging van het kustgebied, waarbij de aanwezige natuurwaarden zoveel mogelijk worden ontzien. Dit houdt in dat nieuwe bedijkingen en landaanwinningswerken uitsluitend mogen worden aangelegd voor kustbescherming, zoals bijvoorbeeld bij dijkverkorting. Voor nieuwe dijken worden ook landaanwinningswerken verricht ter compensatie van bij kustverkorting ingedijkte kwelders. Indijking wordt niet meer beschouwd als een doel op zich, maar als een

nevenprodukt. De nieuwe bedijkingen Speicherkoog en Beltringharderkoog, ontstaan bij dijkverkorting, en tevens fungerend als spui- en maalboezems, zijn grotendeels ingericht als natuurgebieden.

2.1.2. Huidig kustbeheer

Wat het huidige kustbeheer betreft kunnen met inachtneming van de historisch gegroeide situatie voor de Waddenkust van Sleeswijk-Holstein de voldende uitgangssituaties met de daarbij behorende keuzen in typen waterkeringen worden onderscheiden.

Dijkversterkingen met voorland

In de meeste gevallen is bij dijkversterkingen sprake van een uitgebreid voorland dat door opslibbing boven gemiddeld hoogwater (GHW) is gekomen. Slechts bij hoge (storm-)vloeden komt het water tegen het dijktalud. Dit komt gemiddeld twintig keer voor per jaar. In deze situaties is gekozen voor een grasdijk die onder flauwe hellingen vloeiend overgaat in het voorland (figuur 3). De golven die ongeveer 10-20 keer per jaar de dijk bereiken, breken op het grastalud. Door de demping van het voorland zijn ze in kracht afgenomen.

De/ch verstarkung Dieksanderkoog REGEL -

PROF! L Bauabschnitf 1991

Figuur 3: Dwarsprofiel di/kversterking met voor/and, Dieksanderkoog, aan/eg 1991 (bron: Amt für Land- und Wasserwirtschaft, Heide)

(14)

Dii kversterkingen en dijkverkortingen langs dieper water

Indien geen voorland aanwezig is of het geulenpatroon (diepte geulen 16 tot 20 m) tot dicht tegen de dijk loopt, kan niet worden volstaan met een geheel groene dijk. In dergelijke gevallen wordt in de golfaanvalzone bij gemiddeld hoog water een bestorting aangebracht onder een helling van 1:3.

Boven deze bestorting gaat het profiel over in een groene dijk met flauwe taluds, waarop de golven breken bij maatgevend hoogwater (figuur 4). Vlak boven de bestorting is een onderhoudsweg

aangebracht die tevens bescherming biedt tegen overslaand water. Langs oevers met een functie voor oeverrecreatie wordt veelal een bredere buitenberm aangelegd.

Regelprofil - Vordeichung

Bemessungswassorstand =NN.550r NN. 800m

calOOm

M1hw nflittIo700 Tidehochwossor MTnw: miltieres Tidefl,edr,gwosser

Figuur 4: Dwarspro [ie! bi/ di/ken langs dieper water of bi/ te smal voor/and, bochtafsni/ding Ockho/mer Koog (bron: Anonymus 1984).

Op enkele locaties is een bijzonder profiel toegepast. Hierbij is sprake van een verlaagde buitenberm die bij hoge waterstanden fungeert als een soort woelkom voor het dempen van golven. Op

regelmatige afstanden zijn verdedigde openingen aangebracht voor het terugstromen van water dat over het dekwerk is geslagen (zie figuur 5).

Deichvers trkung We55 lburenerk oog_

MeOge&fld.P Sturm - h4ca soden, Aus eesrhuflgrn

7/ure. esfl.rStsfld 560 vr NN B.r,rA Aul/r,,6.7,,,e $00 5,0 7700 er (er,#p , en Auotnde,r055sehung 0

K(eiabdeckurrgu060m K(eiabdeckungr 1.00m KteiabdecktjngQ3Om

WO ~00 m NN

'OK ~tt- Spul-rd

st

77750 70230 9755 9700 77.50 7000 6000 5500 0.600 0.0,00 0.500 3500 3200 2800 200 2050 7600 980800 0,00 000 3.00

700.00 5950 50,50 5000 09.50 3750 28.50 2(0079.00 72.00 9.30 tOO (00 050

2200 7000 2.00

wina,,nSrung (3.7.7976). D./n5nsre,of. 0 bio 20 ( orhorii.gnnd.r SomS bore,rh / (Wesf 0

Figuur 5: Dwarspro [ie! met verlaagde buitenberm, di/kverbetering Wesse/burenerkoog (bron: Amt für Land- und Wasserwirtschaft, Heide).

10

(15)

2.1.3. Randvoorwaarden groene di/ken

De keuze voor overwegend met gras beklede dijken berust op de aanwezigheid van uitgestrekte voorlanden met een hoogte tot boven GHW langs grote delen van de Waddenkust. Door de uitvoering van landaanwinningswerken worden deze voorlanden in stand gehouden. Waar nodig worden uit het oogpunt van kustbeheer nog nieuwe landaanwinningswerken aangelegd. Onder normale omstandigheden lopen de golven dood in het voorland. Alleen bij verhoogde waterstanden tijdens stormvloeden bereiken de dan al enigszins gedempte golven de dijk. Bovendien breken de golven in de waterlaag van de teruglopende vorige golven. Een voldoende hoge dijk met flauwe taluds en een goed onderhouden grasmat kan deze kortstondige golfaanval zonder noemenswaardige schade weerstaan.

Een tweede reden voor de aanleg van (brede) groene dijken was de aanwezigheid van een weinig draagkrachtige ondergrond. Om dure grondverbeteringen te voorkomen is gekozen voor spreiding van de belastingen door de aanleg van lage en brede dijken.

Vanwege de zeer sterke voorkeur voor groene dijken is nimmer een kostenvergelijking gemaakt met steilere, hard verdedigde dijken.

V66r de uitvoering van het dijkversterkingsprogramma ontstond bij stormvloeden schade aan grasdijken als gevolg van onder meer grote golfdrukken bij steile buitentaluds, overspoeling en daardoor verweking bij lage en smalle kruinen, en uitspoeling bij steile binnentaluds. Voor het dimensioneren van de dijken gelden nu als uitgangspunten (geldend tot 2000, waarna het

Generaiplan wordt herzien):

• kruinhoogte: variërend van 7,5 tot 8,8 m boven NN, afhankelijk van locatie en optredende stormvloeden; maatgevend is de hoogst bekende waterstand 1 in een periode van 100 jaar 0 880-1980) (ca. + 5,5 m NN), af te leiden uit veekrandwaarnemingen na een stormvloed, vermeerderd met een golfoploop van 2,6 m en een zekerheidstoeslag van 0,5 m, met als randvoorwaarde een overstromingsricico van 1 % per jaar.

• opbouw dwarsprofie/: kruinbreedte 2,5 - 3,0 m, binnentalud 1:3, buitentalud verlopend vanaf de kruin onder hellingen van 1:6 - 1:8 - 1:10 tot 1:20, dikte kleidek binnentalud 0,5-0,8 m, buitentalud 1,0 m.

• voor/and: ten minste 400 m breed met een hoogte ruim boven gemiddeld hoogwater (+ 1,5 m NN) of - bij landaanwinningswerken - 200m breed hoog schor boven GHW en minimaal 200 m breed slik (+ 0,5 m NN). Indien niet voldoende breed voorland aanwezig is, worden steenbestortingen noodzakelijk geacht tot een hoogte van ca. + 3,0 - 3,5 m NN. Begrenzing van het natuurgebied op 150 m vanuit de dijkvoet.

• /andaanwinningswerken: daar waar voorland ontbreekt of te laag is, ter bevordering van aan- en opwas tot een hoogte van 0,5 m boven GHW aan de voet van de dijk. Doel van het creëren van voorland is golfdemping, levering zoden en bekledingsgrond voor dijkonderhoud, vervanging van dure steenbestortingen, uitwijkplaats voor schapen.

• onderhoudsweg: aan buitenzijde van de dijkvoet op ca. + 3,3 m NN voor inspectie en afvoer van veek.

2.1.4. Aan/eg, beheer en onderhoud di/kgrasland Grens zoute-zoete vegetatie

Van nature is er een scherpe zonering in de begroeiing van het voorland: tot op een hoogte van + 1,5 m NN (GHW) groeit Slijkgras (Spartina townsendii), daarboven Kwe/dergras (Puccine/lia maritima), met op de nog hoger gelegen delen dominant Rood zwenkgras (Festuca rubra) en Fioringras (Agrostis sto/onifera) op de dijk overgaand in een vegetatie met Engels raaigras (Lolium perenne) en Kamgras (Cynosurus cri status). De door de begroeiing scherp (0,05 - 0,1 m) aangegeven grens tussen de door

In de laatste 25 jaar is de waterstand gestegen met 0,26 m. Tijdsduur van eb en vloed blijft gelijk evenals laagwater.

Hoogwater is hoger door grotere verplaatste watermassas tussen eb en vloed als gevolg van landaanwinning, verdieping Elbe- monding en dijkverkorting.

11

(16)

zout of zoet water beïnvioede vegetatie ligt gemiddeld op + 2,2 m NN (ca. 0,7 m boven GHW). Bij de aanleg van de grasmat wordt hiermee rekening gehouden. Het zoete deel van het dijktalud wordt ingezaaid; voor het zoute deel worden zoden uit het voorland gestoken (tot 150 m uit de teen van de dijk, daarna natuurgebied). Voor aanleg wordt gebruik gemaakt van plakzoden (3-4 cm dik) die na plaatsing worden beregend met zout water. Bij herstel gebruikt men ook blokzoden (8-10 cm dik).

Vroeger werden voor aanleg dikke zoden gebruikt, maar ervaring leerde dat dunne zoden beter hechten aan de ondergrond.

Inzaai gebeurt met graszaadmengsels (zie tabel 1 en 3), bij voorkeur in het voorjaar of aan het eind van de zomer. Het wordt niet bezwaarlijk gevonden wanneer een talud kaal de winter in gaat,

wanneer op tijd zaaien niet meer lukt. Door de invloed van salt spray en direct overspoelen met zout water kan niet direct vanaf de grens zout-zoet met zoetwatergrassen worden ingezaaid. Daarom vindt bezoding plaats met kwelderzoden tot ± 3,80 m NN; deze zoden kunnen ook bij zoet water groeien en ontwikkelen zich langzaam tot zoete zoden. Zoete zoden kunnen echter beperkt zout water verdragen. Het is dus beter om aan het buitentalud ook boven de zout-/zoetwatergrens te bezoden met kwelderzoden in plaats van in te zaaien.

Het steken van zoden uit de kwelder en het aanbrengen van de zoden op de dijken is bewerkelijk en wordt met gebruikmaking van eenvoudige machines veelal handmatig uitgevoerd. Zo zijn voor het onderhoud, inclusief de landaanwinningswerken van de 80 km lange dijk van Dithmarschen, 110 vaste arbeiders en 70 tijdelijke krachten in de zomer werkzaam.

Schade

Recent aangelegde dijken hebben een flauw verlopend buitentalud variërend van 1:6 vlak bij de kruin tot 1:10 ter hoogte van de onderhoudsweg/spatberm (+ 3,3 m NN). Oudere dijken, gekenmerkt door steile buitentaluds (1:3), die tijdens de reis zowel in Duitsland als in Denemarken zijn bezocht,

vertoonden schade door golfaanval. De taludhelling kan, naast een slechte grasmat en een erosiegevoelige en mogelijk dunne kleilaag, een oorzaak zijn voor erosie. Bij steilere taluds is de belasting door golven veel zwaarder; bij een talud van 1:8 breken golven in de terugloop van de vorige golven. Het grasmatoppervlak wordt dan bijna voortdurend door een waterlaag afgeschermd tegen grote drukverschillen op korte afstand.

De schadegevoelige zones van de huidige dijken liggen aan de onderzijde van het buitentalud

gemiddeld 1-2 m boven GHW, dus doorgaans op ca. + 3,0 m NN, net boven de veekafvoerweg. Op deze hoogte staan de golven tijdens stormen meerdere malen per jaar, gedurende een of meer hoogwaters tegen het talud waardoor verweking en uitspoeling kan optreden. De opgetreden schade is van beperkte omvang. Zij lijkt eerder het gevolg te zijn van golfhoogte, die bij een waterstand van +3,0 m NN minder goed wordt gedempt door het voorland, dan van de invloed van het zoute water op de zoete vegetatie.

Graslandbeheer

De dijken worden uitsluitend door schapen beweid. De niet tot natuurgebied bestemde kwelder wordt aansluitend met het dijkgrasland beweid. Er is sprake van continubeweiding door pachters met een veebezetting van 8-10 ooien/ha. Daarbij komen dan de lammeren (1,5 per ooi) zodat in het groeiseizoen de veebezetting ca. 20-25 schapen/ha bedraagt. Daarnaast worden op de dijk niet afgegraasde bossen gras gemaaid (bloten). Het waterschap past op de dijk beperkte bemesting toe (NPK) bij slechte grasgroei en veel mosontwikkeling. Pachters wordt toegestaan op bescheiden schaal te bemesten. In de praktijk - zo bleek uit veldbezoek - wordt deze grens nogal eens overschreden.

Bindende afspraken over hoogte van de mestgift zijn er niet. De pachtprijs bedraagt 60-80 DM per hectare. Het voorland is apart verpacht (20-60 DM/ha). De schapenhouders ontvangen ooipremie en aansluitend een subsidie. Bovendien hebben pachters recht op pacht in nieuw gewonnen voorland. Dit conflicteert met de wensen van de natuurbescherming die de kwelders juist uit beweiding wil nemen ten behoeve van een ongestoorde ontwikkeling van flora en fauna. Naar de effecten van vermindering van beweiding vindt reeds onderzoek plaats door de universiteit van Kiel.

Per dijkvak zijn dijkwachters (1 medewerker voor 8-10 km) aangesteld voor onder meer het handmatig verwijderen van distels en brandnetels en ook voor bestrijding van mollen. Tegen mollen worden kunststof schermen geplaatst tot op een diepte van 60 cm langs de binnenberm van de dijk.

Chemische bestrijding wordt niet toegepast. Schapenpaadjes worden tegengegaan door het plaatsen van stalen beugels ('haarspelden van betonijzer) dwars over het pad.

12

(17)

-

.'.

-.. ...

Foto ( Str jrijstoIn up Je bLntenbCt fl1, WeSLZrJOc FflecJr J15KOOJ JuKOLIC 3)

1 na pagina 12

(18)

't

b -

—t -'-- sp

TV,

' ' kI

, i M

k

1 '.tjI 87 4 4

ruu , I<Ijfl<LlSt 1)1 4 Emmorlev '.1)1 11ft1 -VH)(I1 III hor voor Freni,kucjl L'I.

--

t

-:

-

f• -:

Foto 8: Profiel Deense dijk westuhjk vin Hokte(j A jukjtie 1 8d)

(19)

Veek dient gedurende het gehele jaar regelmatig te worden verwijderd en afgevoerd, omdat de grasmat onder veek al na enkele dagen wordt aangetast. Door de vooral s winters hoge aanvoer (20.000 m 3

.f1

) vormt afvoer en verwerking een belangrijke kostenpost. Composteren is moeilijk door de conserverende werking van zout en de aanwezigheid van veel hout en afval zoals plastic.

Recreatie

Betreding van dijken is toegestaan met uitzondering van voorliggende schorren, die als natuurgebied zijn aangewezen. Op enkele plaatsen (bijvoorbeeld Büsum) zijn buitenbermen ingericht voor recreatie.

Hier wordt gazonbeheer toegepast (7-8x per jaar maaien zonder afvoer). Grote strandstoelen, die als voorziening voor .badgasten op de buitenberm worden gezet, kunnen de grasmat verstikken. Zij moeten dan ook gedurende het seizoen regelmatig worden verplaatst.

13

(20)

2.2. Denemarken 2.2.1. Historie

Een schets van de geologie is al gegeven in § 2.1 bij de bespreking van Noord-Duitsland. In Denemarken zijn minder grote delen van de kust bedijkt en komen meer klifkusten voor. Evenals in Sleeswijk-Holstein werd langs de Waddenkust in de afgelopen decennia landaanwinning bedreven en werden schorren ingepolderd door de eigenaar van het betreffende gebied. De meeste bedijkte gebieden zijn echter relatief klein en liggen betrekkelijk hoog. Bebouwing ligt bijna uitsluitend op hogere, pleistocene delen. Alleen bij Tønder en Ribe is veel laaggelegen bedijkt gebied.

2.2.2. Huidig kust- en di/kbeheer, randvoorwaarden

In verband met de recente aanwijzing van grote delen van het Waddengebied als natuurgebied zijn nieuwe landaanwinningsactiviteiten nu door de centrale overheid aan strakkere regels gebonden en mogen er geen nieuwe inpolderingen meer plaatsvinden ter vergroting van het landbouwareaal. Het belang van voorland voor de dijkveiligheid geldt hier niet als randvoorwaarde. In Denemarken is het dijkbeheer een taak van lokale overheden van particuliere instanties of belanghebbende eigenaren. De centrale overheid speelt in het geheel slechts een bescheiden rol.

Aan de Noordzeekust is dijkbescherming meestal een aangelegenheid van lokale overheden, aan de overige kusten zijn vooral particulieren verantwoordelijk.

Door het grote aantal dijkbeheerders is een grote variëteit aan dijktypen ontstaan met verschillen in profielbouw en toegepaste materialen, veel dijken zijn laag en steil. Ook het beheer van de dijken zoals hooien, klepelmaaien, beweiden en bemesten is daardoor zeer divers. Nabij Højer is een dijkversterking uitgevoerd in samenhang met de versterking van de nabijgelegen Duitse dijk. De dijk is ontworpen op een overstromingskans van 1/200 per jaar. In Denemarken werd het ontwerp niet voldoende veilig geacht. Daarom is het voorland van de Deense zijde opgespoten om de golfaanval te reduceren. De centrale overheid heeft hierin voor 50 % geparticipeerd. Voor het overige beperkt deze

(Kystinspektoratet, Lemvig) zich tot een veiligheidsanalyse van dijken gebaseerd op statistiek van waterstanden langs de gehele kust en enkele erosie-experimenten. Sinds mei 1991 is een

compensatieregeling van kracht waarbij (particuliere) dijkeigenaren een schadeuitkering krijgen bij een eventuele overstroming. Voorwaarde is dat de betreffende dijk in een goede staat van onderhoud verkeert met een overstromingskans kleiner dan 1/20 per jaar. Is dit niet het geval dan vindt geen uitkering plaats.

De ingepolderde gebieden zijn slechts spaarzaam bewoond en de aanwezige bebouwing is vaak op terpen en natuurlijke hoogten gesitueerd. Geen van de zeedijken levert daardoor bij doorbraak gevaar op voor mensenlevens. Overstromingsrisicos bestaan er overigens wel, vooral langs Limfjord in Noord- Jutland en langs de Oostzeekust. Het gaat in totaal om 50 gebieden met daarin 8000 huizen, 8000 vakantiehuizen en ca. 1000 boerderijen.

Ter bepaling van de civieltechnische kwaliteit van de dijk in het kader van genoemde

compensatieregeling is door het Kystinspektorat onderzoek verricht naar de sterkte van de dijken.

Daarbij is, naast berekening van golfoploop en waterstanden, de kritische snelheid bepaald waarbij een grasmat wordt weggeërodeerd. Dit is gedaan door vanuit een buis water met een toenemend debiet (pipe-jetting) op grastaluds te spuiten en de mate van zode-aantasting te noteren. Hooidijken bleken daarbij meer wortels en ook een hogere kritische snelheid te bezitten dan beweide dijken. Ook is uit metingen van schadeplekken aan dijken na golfaanval de mate van erosie van het dijkmateriaal bepaald (front slope failure = front slope turf has failed and the erosion of the dike fl11 has reached the back slope). Verder is in een in-situ-proef het binnentalud van een dijk (scheidingsdijk tussen twee bedijkingen) door waterverzadiging tot afschuiving gebracht. Van deze proef zijn helaas weinig meetgegevens beschikbaar. Vervolgens is aan de hand van deze gegevens een model opgesteld voor de berekening van de erosiebestendigheid van dijken (Anonymus, 1990, Laustrup et al. 1990).

14

(21)

3. Bezochte gebieden

-

veidwaarnemingen

In dit hoofdstuk wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de bezochte locaties, de samenstelling van de vegetatie en zode- en bodemeigenschappen. Op de meeste plaatsen zijn nauwkeurige aantekeningen gemaakt van vegetatiesamenstelling en waarneembare standplaatsfacto- ren. In enkele gevallen zijn vegetatieopnamen gemaakt volgens de Braun-Blanquet methode. Ook zijn met behulp van een gutsboor (ø 35mm) enkele grondboringen tot ± 40 cm diepte verricht.

3.1. Zuidelijk deel Sleeswijk-Holstein

Traject Kaiser Wilhelm Koog - Friedrichskoog - Meldorfer Bucht - Büsum (4/6) De nummers van de locaties zijn ook op kaart aangegeven (zie figuur 6).

In tabel 1 is de samenstelling van het graszaadmengsel aangegeven dat in Norder- en

Süderdithmarschen is toegepast. Het mengsel bevat relatief veel rassen Rood zwenkgras (60 %) dat van nature op de hogere delen van kwelders wordt gevonden.

Festuca rubra "Oase' (Rood zwenkgras, veel uitlopers vormend) 40 % Festuca rubra "Encota" (fijne uitlopers) 20 % Festuca ovina (Hard zwenkgras, droogteresistent) 11 % Festuca tenuifolia (Fijnbladig schapegras, bij lage vruchtbaarheid) 11 % Agrostis tenuis (Gewoon struisgras, zodevormend) 5 % Lolium perenne "Ensporta" (Engels raaigras, voedergewas) 10 % Trifolium repens (Witte klaver, stikstofbindend) 3 %

Tabel 1: graszaadmengsel Norder- en Süderdithmarschen

1 * Neuer Meldorferhaven:

Kamgrasweide op binnen- en buitentalud nabij nieuwe haven: goed ontwikkeld maar kruidenarm Dominant aanwezig Kamgras (Cynosurus cristatus). Zode in goede conditie.

la Traject haven - strekdam Heimsand.

Hier is geen voorland aanwezig; onder onderhoudsweg bevindt zich een 1:3 steenbestorting tot + 3 m (vgl figuur 3). Beheer: voorweiden en naweiden; tussendoor gemaaid met afvoer van maaisel. Gedurende zomer zijn strandstoelen voor recreatie op buitentalud geplaatst. Buitentalud hoger gelegen deel: grasmat (Beemdgras-raaigrasweide) vrij gesloten met Veldbeemdgras (Poa pratensis), Madeliefje (Bellis perennis), Gewone hoornbloem (Cerastium fontanum), Fioringras (Agrostis stolonifera), Ruw beemdgras (Poa trivialis). Op het lager gelegen deel boven

onderhoudsweg vindt pleksgewijs bezoding plaats met 'zoute' zode uit voorland. Deze handhaaft zich hier niet goed, het duurt enkele jaren voordat 'zoete' zode ontstaat. Thans hier open plekken in grasbekleding.

2* Strekdam Helmsand: noordzijde slikbegroeiing met Engels slijkgras (Spartina townsendii); zuidzijde kwelder met afwateringsgeulen met veel Engels gras (Armeria maritima) en verder: Rood

zwenkgras (Festuca rubra), Fioringras (Agrostis stolonifera), Zeeweegbree (Plantago maritima), Melkkruid (Glaux maritima), Kweldergras (Puccinellia cf.maritima), Gewone zoutmelde (Atriplex portulacoides); eerste deel onbeweid, 1 x per jaar gemaaid, overgaand in intensief beweide strook van 400m tot aan eveneens beweide dijk.

2a Traject Helmsand strekdam - Kaiserin Auguste Victoria Koog

Landaanwinningwerken met nog vrijwel onbegroeide slikvelden en begreppelde velden met primaire begroeiing van Engels Slijkgras (Spartina townsendii) in de greppels, Kweldergras (Puc-

15

(22)

:

oo ,

e (

e

j file IciorÇ

- 4

o 0

IM

y- 0

Q5ini1-

-

:

1khciek4tnrn

koqj

26—

I :

:

2064

rtç4-ç 4$-a

;

Lyn

0Ç'd.01 mc± u -

of

m

3

Im

. bezcd,z

kLocLe

Figuur 6: Bezochte locaties Zuideli/k deel Sleeswilk-Holstein.

16

(23)

--- - -

LM I

Foto 10: Aanleg van een groene dijk: bezoden aan de teen, inzaaien hoger op talud, Dieksanderkoog (locatie 6)

na pagina 16

(24)

-

Foto 11: Open plekken en erosiekuilen boven onderhoudswe, Beltnnharderkoo (locatie 9b).

-

-

-

f

Foto 12: Dijk uit 1955 met steiler boventalud en blokkenbekleding aan de teen, Friedrich- Wilhelm-Lübke-Koog (locatie 15)

11 na iaria 16

(25)

cine/lia maritima) aan rand greppels en nabij dijkvoet en Zeekraal (Salicornia europea) op de droogvallende delen. Aansluitend aan slikvelden bevindt zich eenharde verdediging met stortsteen Dijk beweid, boven onderhoudsweg met open plekken, maar verder relatief dichte zode. Iets zui- delijker in de richting van K.A.V.-Koog is een eenvoudige wortel-/bodemprofielboring verricht en een opnamegemaakt (tabel 2)2. Het type wordt gerekend tot de Beemdgras-raaigrasweiden.

Opname D060401

buitenta/ud Speicherkoog Süd

Opp. 2 x 2 m2

ntensieve schapenbeweiding (> 10 d/ha) Totale bedekking: 100 %

Trifolium repens 2b

Lolium perenne 3

Bellis perennis 1

Cerastium fontanum +

Poa pratensis 2a

Poa trivialis 2b

Plantago major ssp p1. +

grondboring 1:

0-0,07m tamelijk sterk doorworteld, siltige iets fijnzandige klei 0,07-0,24m iets doorworteld, fijn zand met kleibrokjes en roestplekjes

0,24-0,38m siltige/fijnzandige klei, donkergrijs, bruine vlekken, wortels uit vorige laag doorlopend

Tabel 2: vegetatieopname en grondboring Speicherkoog (locatie 2a)

3 * Kaiserin Augusta Victoria Koog

Landaanwinningswerken: primair schor met geheel met Kweldergras begroeide hogere delen.

4* Friedrichskoog (Dieksand)

Voorland (400 m) bestaande uit hoog schor, overgaand in dijk (zie dijkprofiel figuur 3).

Onderhoudsweg ontbreekt. In winter reikt het water tot aan dijkvoet. Beweiding intensief, met een hoge veebezetting (meer dan 20-25 dieren/ha !).

Ter plaatse in het voorland zijn enkele percelen uit beweiding genomen voor een experiment van de Universiteit Kiel (Dieren et al., 1990) aangaande extensieve beweiding. Daarbij zijn de

volgende varianten in veebezetting gerealiseerd in diverse vakken: 3,4; 3,0; 1,5; 1,0 schapen/ha en een onbeweid vak. De verandering in plantengroei en doorworteling en bodemsamenstelling wordt bepaald in relatie tot erosiebestendigheid van de zode. Het onderzoek is gericht op het voorland en niet op de sterkte van de de grasbekleding op de dijk zelf.

Het resultaat van de verschillende vormen van extensieve beweiding is in het veld goed zichtbaar.

Op hogere delen (bulten) bevindt zich bij matig extensieve beweiding een goed gesloten en dichte zode met als dominante grassen Rood zwenkgras (Festuca rubra), Fioringras (Agrostis stolonifera) en Kweldergras (Puccinellia ci. maritima) dat in kussentjes tussen de eerder genoemde soorten groeit en verder Melkkruid (Glaux maritima) en Engels gras (Armeria maritima). In de greppels die met vloed vol lopen: een zonering van laag naar hoog met Zeekraal (Salicornia europea),

Kweldergras (Puccinellia maritima) en Schorrekruid (Suaeda maritima). Bij extensievere beweiding hoger opgroeiend gewas van met name Rood zwenkgras (Festuca rubra). In aangrenzend

onbeweid smal hoog schor: vinden we op de hogere delen o.a. Kwelderzoutgras (Trichiogin maritima), Zeeweegbree (Plantago maritima), Zeealsem (Artemisisa maritima) temidden van hoog

2 In de vegetatie-opnametabellen betekenen: + = 2-5 individuen, bedekking < 5 %; 1 = 6-50 md., bed. < 5%; 2a=

bed. 5-12,5 %; 2b = bed. 12,5-25 %; 2m = md. > 50, bed. < 5%; 3 = bed. 25-50 %; 4 = bed. 50-75 %; 5 = bed. 75-100 %

17

(26)

opgegroeid Rood zwenkgras. In open greppels Slijkgras (Spartina townsendii) en in verlande greppels zode van Kweldergras.

Overgang met dijklichaam gevormd door verlaagde buitenberm met verdedigde (steenbestorting) uitstroomopening (woelkom, vergelijk figuur 5). In zode op dijk domineert Rood zwenkgras. De samenstelling blijft soortenarm (type verarmde Kamgrasweide). Samenstelling en grootte van veebezetting wijzen op een bemesting van ca. 100 kg N.ha 1

f1

(vergelijk Sprangers, 1996).

5 * Friedrichskoog - Trischendamm

Oeverrecreatie (strandstoelen) op buitentalud dijk boven onderhoudsweg. Geen voorland, maar steenbestorting (vergelijk profiel figuur 4).

6* Dieksanderkoog t.z.v. Vissershaven

Onlangs opgeleverde dijkverzwaring met afgewerkt en ingezaaid buitentalud (zie tabel 1 voor graszaadmengsel). Helling boven 1:8 overgaand in 1:10 tot aan veekweg, daaronder 1:15.

Binnentalud heeft een helling van 1:4. Kruinbreedte 2,50 m (vergelijk profiel figuur 2). Onder veekweg heeft bezoding plaats gevonden met zoden uit voorland ter plaatse; buitenberm thans beweid. Iets zuidelijker vinden bezodingswerkzaamheden plaats. De uit het voorland gestoken zoden worden tijdelijk op depot gezet alvorens te worden aangebracht. Door te lange duur van de opslag zijn de opgestapelde zoden verdord of verstikt. De dicht doorwortelde ± 4 cm dikke

plakzoden bestaan voor 90 % uit een hechte, compacte begroeiing van Kweldergras (Puccinellia maritima) met daarnaast Fioringras (Agrostis stolonifera) en Melkkruid (Glaux maritima). Bij pas gelegde zoden vindt beregening met zout water plaats. Bezoding is niet altijd succesvol. Hier is bezoding met kwelderzode wel mogelijk, maar iets noordelijker lukte bezoding niet.

7* Sommerkoog (Hirtenstail) - t.n.v. Büsum

Onderaan buitenberm ter hoogte van veekrand (winter vloedlijn ?) komen langgerekte open plekken in de grasbekleding voor met een gemiddelde grootte van 10 x 50 cm. Omdat zilte zoden niet beschikbaar zijn vindt thans herstel plaats door bezoding met zoete zode (voornamelijk bestaande uit Engels raaigras (Lolium perenne) met Zilverschoon (Potentilla anserina)). Het buitentalud is een soortenarme Beemclgras-raaigrasweide. Op het binnentalud domineert Rood zwenkgras met Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Madeliefje (Bellis perennis), Kleine klaver (Trifolium dubium).

18

(27)

3.2. Noordelijk deel Sleeswijk-Holstein Traject Husum - Duits/Deense grens (5/6)

In dit beheersgebied van het ALW is een ander graszaadmengsel gebruikt bij inzaai van het zoete taluddeel (tabel 3). De dijken van Beltringharderkoog zijn voorgaande jaren ingezaaid. Dit is echter niet goed gelukt door de invloed van zout water bij twee keer een hoge stormvloed in 1990. Plaatselijk is door bezoding verbetering mogelijk. Wellicht is inzaai met Kweldergras in de toekomst gewenst.

De bezochte locaties zijn in figuur 7 op kaart aangegeven. Nummers in de tekst corresponderen met nummers op de kaart.

Na bemesting met 250 kg N/ha inzaaien met mengsel:

Lolium perenne (Engels raaigras) 50 % Cynosurus cristatus (Kamgras) 10 % Poa pratense (Veldbeemdgras) 15 % Festuca rubra (Rood zwenkgras) 15 % Trifolium repens (Witte klaver) 7 % Trifolium dubium (Kleine klaver) 3 %

Tabel 3: Graszaadmengsel Beltringharderkoog/Sönke-Nissen- Koog

8* Halebül/

Pleistocene zandheuvel, met aan de voet wat begroeide, im hoge duintjes, loopt uit op zee via rietland en schor. Het schor is ontstaan na aanleg van de dam naar Nordstrand. Het gaat om een natuurgebied. Er wordt niet gemaaid of geweid, wel in aangrenzend perceel beweiding met rundvee. Onder anderen komen voor: Engels lepeiblad (Cochlearia officinalis subsp. anglica), Lamsoor (Limonium vulgare), Zeeaster (Aster tripolium), Engels gras (Armeria maritima),

Biestarwegras (Elymus farctus), Strandkweek (Elymus athericus), Zeeweegbree (Plantago maritima), Schorrezoutgras (Trichiogin maritima), Kweldergras (Puccinellia maritima), Rood zwenkgras

(Festuca rubra), Zeepostelein (Honckenia peploides), Spiesmelde (Atriplex prostrata), Riet (Phragmites australis).

Nordstrand (buitendijks) met aansluitend recent ingepolderd gebied is een natuurgebied. Hier vindt extensieve beweiding plaats (15 rund/ha).

8a Richting Nordstranderdam

Intensief begraasde Beemdgras-raaigrasweide op buitentalud met Engels raaigras, Veldbeemdgras, Madelief/e, Straatgras (Poa annua), Getande weegbree (Plantago malor ssp. pleiosperma), Witte klaver (Trifolium repens) en lager, onder onderhoudsweg Melkkruid. Schade boven

onderhoudsweg: ruime open plekken (50x50 cm 2) in tamelijk dichte zode. Slikvelden en ook steenbestorting aanwezig.

9* Beltringharderkoog tra/ect Holmer Siel - Lüttmoor Siel - Sönke-Nissen-Koog-Schleuse:

9a Holmer Siel

Aanzienlijke schade aan buitentalud boven in- en uitlaatsluizen. Ook aangrenzend aan

sluizencomplex is de zode van slechte kwaliteit en heeft een open en pollig karakter met tamelijk veel open plekken. Hier treffen we voornamelijk Engels raaigras aan. Aan het binnenbeloop is de zode beter ontwikkeld en redelijk gesloten, maar soortenarm. In 1987 is de dijk ingezaaid met een mengsel dat vooral bestaat uit Engels raaigras (zie tabel 3). Het eerste jaar is bemest, het tweede jaar niet, in het derde en vierde jaar (in het najaar) is lx bemest. De zode bleek niet bestand tegen

de invloed van opspattend zout water, met name boven het sluizencomplex. In 1990 is er doorgezaaid en is plaatselijk bezoding aangebracht. Boven het sluizencomplex zijn in april van dit jaar plakzoden van 4-5 cm dikte bestaande uit Kweldergras en Rood zwenkgras opgebracht en met kleigrond opgevoegd. Deze zode bleek goed te zijn aangeslagen en geeft thans een goede

19

(28)

0

12

\Hauk -

0

01,

- -

T 5hLg&

Lkiioa (.5eL

1wor

I :

H41hü1L

Le=Koo

Figuur 7: Bezochte locaties Noordeli/k deel Sleeswi/k-Holstein.

20

(29)

bedekking. Ondanks de slechte staat van de grasmat vindt toch beweiding plaats. Aansluitend op onderhoudsweg bevindt zich een harde bekleding van steenbestorting in golfzone (vergelijk figuur 4).

Opname D060501

Intensieve schapenbeweiding Oppervlak 2x2 m2

Totale bedekking: 85 %

kruiden 15 %; grassen 75 %; mos 10 %

Lolium perenne 4

Poa pratensis 2b

Poa annua 1

Trifolium repens 2b

Taraxacum officinale +

Bellis perennis +

Pohlia nutans 2a

Mos spec. 1

Boring 2:

0-0,12m matig doorworteld tot 0,07, klei, sterk siltig, grijs, iets geelbruin gevlekt 0,12 -0,15 fijn zand, wit, bruin gevlekt

015-0,25 mengsel van klei, sterk siltig, grijs en zand, wit, bruin

0,25-0,42 klei, matig siltig, grijs, zandinsluitingen, roestadertjes, enkele wortels

Tabel 4: opname en boring Beltringharderkoogdi/k (locatie 9).

9b Ten noorden van Holmer Siel

Ook hier hetzelfde beeld als bij Holmer Siel: zode van slechte kwaliteit met onderaan de dijk boven onderhoudsweg flinke open plekken van enkele m 2 groot, en erosie tot enkele decimeters diepte. De teen van de dijk is voorzien van een bestorting van natuursteen (met open

betonpenetratie), waar de 5 m brede onderhoudsweg, tevens de bescherming tegen golfoverslag over de bestorting, direct op aansluit (vergelijk figuur 4). De schade lijkt het gevolg van

opspattend zout water, golfwerking en zand dat bij eb vanaf het droogvallende wad instuift. De vrij open zode (bedekking 70 %) bestaat voor 80 % uit Engels raaigras. Daarnaast komt Witte klaver (Tri[olium repens) voor. Herstelwerkzaamheden houden tot nu toe niet lang stand. Erosie

blijft optreden. Ook hier vindt beweiding plaats. Aansluitend aan de dijk worden landaanwin- ningswerken uitgevoerd, zodat de zandinstuiving op den duur zal ophouden.

9c Ten noorden van Lüttmoor S/el (nabi/ werkspoor naar Nordstrandischmoor)

Aanzienlijke schade (open plekken) over een strook van 3-4 m boven onderhoudsweg, maar soms ook hoger op buitentalud. Langs werkspoor landaandwinning: slikvelden met rijshoutdammen.

Herstelwerkzaamheden: op onderste deel worden zoden aangebracht en het bovenste gedeelte van het talud wordt opnieuw ingezaaid. Daarna kan beweiding plaats vinden.

9d Iets t. z. v. Sönke-Nissen-Koog Schleuse

Hier zijn een boring verricht en een opname gemaakt (tabel 4). Het bodemprofiel toont een sterk siltige kleilaag die van 0-5 cm goed is doorworteld, van 5-10 cm matig en dieper dan 10 cm sterk afnemend. De vegetatie is een soortenarme Beemdgras-raaigrasweide.

Schapepaadjes komen voor op buitentalud en vooral kruin. Bovenste deel buitenberm onder onderhoudsweg ingezaaid, onderste deel met zoden bekleed. Harde verdediging ontbreekt hier.

9e Zuideli/k deel Sönke-Nissen Koog

Buitenberm onder onderhoudsweg is ook hier met zoden bekleed (lager gelegen deel). Hier vinden we een goed gesloten zode met Rood zwenkgras, Kweldergras, Melkkruid, Zeeweegbree (Plantago maritima) en kiemplantjes van Zeealsem (Artemisia maritima), Schorrekruid en Zeekraal. Het hoger gelegen gedeelte (± 3-4 m tot aan onderhoudsweg) is ingezaaid en is open met zaaisporen en een

21

(30)

poisgewijze begroeiing van Engels raaigras. De grens tussen het bezode en ingezaaide gedeelte was hier duidelijk zichtbaar. De zoden lijken beter aan te slaan dan op locatie 9c.

10* Sönke-Nissen-Koog noordelijk deel

Goed doorwortelde zoden, 4 cm dik worden uit voorland gestoken, verzameld en meteen gelegd op buitenberm onder onderhoudsweg. Het resultaat is een dichte bekleding. Het werk wordt grotendeels handmatig uitgevoerd met eenvoudige werktuigen. Het talud boven de

onderhoudsweg is in april 1991 ingezaaid. Het graszaad is slecht opgekomen. Op het buitentalud wordt bovenaan in een zaaispoor Rood zwenkgras aangetroffen. Onderaan komt Kweldergras spontaan op in losse polletjes. Door de volledige afplagging is de hersteltijd voor de kwelder waarschijnlijk groot.

11* Ockholm (bochtafsni/ding)

Aanleg nieuwe dijk vindt plaats voor de oude dijk. Het ingedijkt land wordt natuurgebied. In het achterland zijn de gele kleur van koolzaadvelden en de boerderijen in Duits Zuidwest-Afrikaanse stijl met witte muren en kopergroen dak opvallend. De nieuwe dijk wordt 1,80 m hoger. Op oude dijk vinden we een Beemdgras-raaigrasweide die veel overeenkomst vertoont met de begroeiing van Nederlandse dijken met: Engels raaigras (Lolium perenne), Veldbeemdgras (Poa pratensis), Ruwbeemdgras (Poa trivialis), Fioringras (Agrostis stolonifera), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Kweek (Elymus repens), Duizendbiad (Achillea mille folium), Paardebloem (Taraxacum officinale), Madeliefje (Bellis perennis).

Onder en ook boven onderhoudsweg vindt bezoding plaats over aanzienlijke oppervlakten, maar de zoden hebben hier veel te lijden van droogte en zien er dor uit. Het talud boven de veekweg is vanwege een te hoog zoutgehalte van de bodem nog niet ingezaaid. Na 2 jaar onbegroeid laten liggen vindt inzaai plaats.

12 * Fahretofter Koog (Broderswarft)

Onder veekweg harde bekleding met steenbestorting, boven de weg zijn in april zoetwaterzoden, afkomstig uit binnenberm, aangebracht, waarna lx is gemaaid. Zoute zoden waren niet beschik- baar. De zoden zijn goed doorgegroeid. Ze bestaan uit Engels raaigras, Grote vossestaart (Alopecurus pratensis), Zachte dravik (Bromus hordeaceus ssp. hordeaceus), Rood zwenkgras, Paardebloem en Madelief, en worden ondanks het gevariëerdere grassenbestand gerekend tot de Beemdgras-raaigrasweide. Op sommige plekken is de vegetatie van de zoden echter sterk

achteruitgegaan en verdwenen, hetgeen aan de zoute zoden op de andere lokaties nog niet is waargenomen. Het talud is in 1990 ingezaaid. Slechts weinig is opgekomen en de kleibekleding is vrijwel onbegroeid.

13114* Dagebüll nabij haven

Kruin en buitentalud van de dijk worden in de zomermaanden t.b.v. recreatie om de 3-4 weken gemaaid. In de herfst en voorjaar vindt extensieve beweiding plaats (?). Op nog niet gemaaid binnentalud (1:3) is van de relatief soortenrijke begroeiing een opname gemaakt en is een grondboring verricht (tabel 5)

De vegetatie laat een ander beeld zien dan tot nu toe gebruikelijk. Ze kan worden beschreven als een redelijk ontwikkelde Kamgrasweide, die soortenrijker is dan de intensief beweide graslanden elders op dijken, maar door het onregelmatig beheer een licht verruigde indruk geeft. Waarschijn- lijk wordt het binnentalud niet of slechts een keer gemaaid en vindt er geen beweiding plaats.

Toch is de bedekking goed en de zode gesloten. De grondboring laat een bedekking zien van sterk siltige klei. De wortelgroei is in de laag 0-17 cm matig tot goed en met enkele wortels door- groeiend van 17-40 cm. In vergelijking met de beweide en (licht?) bemeste taluds (vergelijk de boringen in tabel 4 en tabel 2) is de doorworteling hier duidelijk beter.

(Zie bladzijde 23 voor tabel 5 met gegevens van opnamen en boring)

22

(31)

Opname D090502 Dagebüll-haven binnentalud Maaien met afvoer en nabeweiding

Oppervlak 4 x 4 m 2 Bedekking totaal; 95 %

Kruiden: 30 %; grassen: 70 % mos: 25 % Hoogte (max): 50 cm; hoogte (gem): 25 cm

Dactylis glomerata (Kropaar) 2b

Festuca rubra (Rood zwenkgras) 2b Cynosurus cristatus (Kamgras) 2b Poa trivialis (Ruw beemdgras) 2a Poa pratensis (Veldbeemdgras) 2a Agrostis capillaris (Gewoon struisgras) 2a

Holcus lanatus (Witbol) 1

Ranunculus acris (Scherpe boterbloem) 1 Trifolium pratense (Rode klaver) 1 Plantago lanceolata (Smalle weegbree) 2a Achillea millefolium (Duizendblad) 1 Ranunculus repens (Kruipende boterbloem) 1 Ornithogalum umbellatum (Gew.vogelmelk) 1 Cerastium fontanum (Gew. hoornbloem) 1

Rumex acetosa (Veldzuring) +

Taraxacum officinale (Paardebloem) + Rhytidiadelphus squarrosus (Gew. haakmosmos) 2b Naast opname: Trisetum flavescens (Goudhaver) -

Grondboring 3:

0-0,07 matig sterk doorworteld tot 0,10 snel afnemend tot 0,17m; klei, sterk siltig, bruingrijs 0,07-0,50 mengsel van klei, grijs en klei, sterk siltig, bruin tot grijsbruin, gevlekt, puin in geringe

hoeveelheid aanwezig, 1 wormgang e 8mm met kleihuidje, enkele wortels tot op 0,50m (0,5-1mm dik)

Tabel 5: Opname en boring binnentalud Dagebüll-haven (locatie 13).

15 Friedrich-Wilhelm-Lübke Koog

Deze met schapen beweide dijk is in 1954-1955 aangelegd en bestaat uit een steiler buitentalud overgaand in buitenberm (in het verleden zowel ingezaaid als met zoden bekleed). Op de overgang van talud naar slikvelden bevindt zich een bekleding met betonbiokken (l).

De buitenberm is een Beemdgras-raaigrasweide. De grasmat is goed gesloten maar bestaat bijna uitsluitend uit Engels raaigras. Hier is een opname gemaakt en een grondboring verricht (tabel 6).

Het kleidek bestaat uit sterk siltige klei in de bovenlaag en een mengsel van siltige klei en fijn zand in onderlaag met een goede doorworteling van 0-5 cm, matige doorworteling in laag 5-15, en slechts enkele wortels van 15-40 cm. Ook op het steilere boventalud is een opname gemaakt (zie tabel 6). Hier is de zode meer open, waarschijnlijk ten gevolge van grotere droogtegevoeligheid.

De vegetatie is echter soortenrijker en kan worden omschreven als Kamgrasweide. Het verschil tussen de vegetaties is te verklaren door een onderscheid in voedselrijkdom. Het ondertalud is door uitspoeling en betere vochtvoorziening voedselrijker dan het steilere boventalud.

(Zie bladzijde 24 voor tabel 6 met gegevens van opnamen en boring)

23

(32)

Opname D060503 ondertalud Schapenbeweiding

Opp: 2 x 2 m 2

Totale bedekking: 100 %

gras: 100 % kruiden: < 3 % mossen: - Lolium perenne (Engels raaigras) 5 Poa pratensis (Veldbeemdgras) 2a

Elymus repens (Kweek) 1

Poa annua (Straatgras) 1

Bellis perennis (Madelief) 1

Trifolium repens (Witte klaver) 1 Leontodon autumnalis (Herfstleeuwetand) + Taraxacum officinale (Paardebloem) 1 Plantago major ssp. pleiosperma (Getande weegbree) 1

Boring 4:

0-0,20m klei sterk siltig, donker grijsbruin met enkele schelpdeeltjes. van 0-0,05 sterk doorworteld, tot 0,15 matig met sterke afname tot 0,22m

0,20-0,25m zand,wit

0,25-0,50m mengsel van klei, siltig en fijn zand met zandlaagje OP 0,35m

Opname D060504 boventalud Oppervlak 2 x 2 m 2

Totale bedekking: 80 %

gras: 75 % kruiden 20 % mossen: - Lolium perenne (Engels raaigras) 3 Cynosurus cristatus (Kamgras) 2a Festuca rubra (Rood zwenkgras) 1 Poa pratensis (Veld beemdgras) 1

Bellis perennis (Madelief) 2a

Sagina procumbens (Liggend vetmuur) 1 Taraxacum officinale (Paardebloem) + Leontodon autumnalis (Herfstleeuwetand) 1 Trifolium repens (Witte klaver) 1 Plantago major ssp. p1. (Getande weegbree) 1

Tabel 6: Opnamen en boring buitentalud Friedrich-Wilhelm-Lübke-Koog (locatie 15).

24

(33)

- -

- ,-'-'

-

,

- -

_•,f

-' --«M--

$ - '- -

Foto 3 Groene dijk (buitentalud 10) direct ovet in tamelijk gaand smal schot aansluitend aan gedeelte kiifkust, Fremskudt Dige bij Emmerlev Kiev (locatie 16)

- _-_-

-; or

----

-

41

Foto 14 Steil buitentalud (1:3) begroeid met soortenrijk hooiland, Ballum çlocalju i 7)

t la pagina 24

(34)

: - - - —

i

.- - - — - .- -- - -- -!--

-. --

:

--

- .

- -• _-_$

-

--- -- --- --__.

:..

-.

. .

- -. -. -- . . -- • T -.-.

_

Foto 15: Schade aan de dijkvoet en struikeidraad op de kruin, zuidpunt van Rømo (locatie 24).

-

-i -

- .J We

.

- -.2• • __•

fA

w.

41

— .—.— _,.t•_J — - - -

Ir..-

•--'-:..- , •..

2. . :-

..:

t

•. :'. ' :..-.,

-

s71t

11 la pagina 24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar daar staat tegenover, dat een grondige kennis van deze beide soorten wel eens meer steun zou kunnen geven aan de zienswijze, die ik voorlopig althans blijf volgen: dat

alcohol die daarin aanwezig is doet aan de werking niets af. De eenvoudigste wijze, waarop de formaline wordt aangewend is o.i. Men kan ook het dekzand onbehandeld laten, waarbij m

Januari 1924 al tot ongeveer 4—6 gram ISTaCl per liter gedaald. Verder is uit onderzoekingen van overstroomde polders ge- bleken, dat het zout het derde jaar nà de

Van het beschikbare budget is slechts een beperkt deel beïnvloedbaar. Hieraan geeft het beheerplan invulling. Het beïnvloed- bare deel heeft een maximale omvang van circa

The largest increase in F I G U R E 3 Metabolic profiles showing the total area under the concentration curve (AUC) of the enantiomers of tramadol and its three main metabolites

§ bezit brede en specialistische kennis van historische constructies, materialen en afwerkingen § bezit brede en specialistische kennis van vergunningen voor restauratie van

De Belgische wetgeving is gebaseerd op de ‘veronderstelde instemming’ tot donatie. Dit wil zeggen dat iedere Belg, bij overlijden, automatisch donor wordt tenzij hij/zij bij

lot verloop van do gloeirost is doorgaans oveneons goed te verklaren* Kaast do watergift speelt bij dose bepaling vooral ook do kanstmestgift een belangrijke rol