• No results found

Wetenschappelijke reflectie Masterscriptie Dicht bij Huis Het Groningen van Cornelis Jetses (1873-1955)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wetenschappelijke reflectie Masterscriptie Dicht bij Huis Het Groningen van Cornelis Jetses (1873-1955)"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wetenschappelijke reflectie

Masterscriptie

Dicht bij Huis

Het Groningen van Cornelis Jetses

(1873-1955)

(2)

2

Inhoud

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1 – De onderwijsvernieuwingen van Ligthart en Scheepstra ... 4

Hoofdstuk 2 - Jetses en nostalgie ... 7

Hoofdstuk 3 - Omgang met jeugd- en kinderherinneringen ... 10

Romantisering van de jeugd ... 11

De schaduwzijden van het bestaan ... 13

Het perspectief van Jetses ... 14

Conclusie ... 15

Hoofdstuk 4 - Verdichting van onderzoek naar publicatie ... 16

Verantwoording boekopzet ... 16

Verantwoording van de onderzoeksmethode ... 17

Verantwoording bij de afbeeldingen in de publicatie ... 17

Van onderzoek naar verhaal ... 18

Bronnenlijst... 21

Bijlage ... 22

(3)

3

Inleiding

Cornelis Jetses (1873-1955) is één van Nederlands meest geliefde illustratoren. Van 1901 tot 1951 werkte Jetses in dienst van de Groningse drukker en uitgever Wolters en illustreerde hij boeken en wandplaten voor het onderwijs. In samenwerking met de schoolmeesters en onderwijsvernieuwers Jan Ligthart (1859-1916) en Hindericus Scheepstra (1859-1913), heeft Jetses tijdens zijn carrière de grootste successen behaald. Bekende werken zijn de illustraties bij het leesplankje Aap noot mies (1906-1909), waarmee generaties kinderen hebben leren lezen, de tekeningen van de kleuters Ot en Sien uit de boekenserie Nog bij moeder (1904-1905) en de achttien wandplaten voor de onderwijsmethode Het volle leven (1905-1911), die vaak niet alleen tijdens de lessen werden gebruikt, maar ook als versiering van het klaslokaal.

In de archieven van de Cornelis Jetses Stichting in Groningen werd een aantal jaren geleden een schriftje met de jeugd- en kinderherinneringen van Jetses gevonden, die zich afspelen in de periode 1873-1894. Deze herinneringen zijn door Jetses in 1951 met de hand opgetekend in een schriftje met harde kaft. In 29 pagina’s beschrijft Jetses zijn jeugd, familie, vrienden en buren, de woonbuurt en gebeurtenissen die op hem als kind indruk gemaakt hebben. De herinneringen zijn nooit afgemaakt. De tekst eindigt behoorlijk abrupt. Het feit dat Jetses twee pagina’s blanco heeft gelaten, voor aanvullingen op bepaalde herinneringen, geeft aan dat de tekst in het schriftje nog niet meer was dan een kladversie van wat uiteindelijk een uitgebreid(er) verhaal over zijn jeugd had moeten worden.

De Cornelis Jetses Stichting vatte in 2012 het plan op om dit document uit te laten werken tot een publiekgerichte, historische publicatie. Via mijn stage bij de Stichting heb ik uiteindelijk de verantwoordelijkheid gekregen voor het schrijven van dit boek. De publicatie is tevens mijn afstudeerscriptie van de masteropleiding Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Het schrijven van een publieksgerichte publicatie is een andere discipline dan het schrijven van een ‘traditionele’ afstudeerscriptie. Een wetenschappelijke scriptie heeft vaak een analytisch karakter, waarbij een bepaald historisch probleem of thema centraal staat. Een publiekgerichte publicatie heeft veel meer het karakter van een beschrijvend verhaal, waarbij de inhoud voornamelijk georiënteerd is op het vermaak van de lezer.

Dit verslag dient als een wetenschappelijke reflectie op mijn masterscriptie: de publieksgerichte publicatie Dicht bij huis. Het Groningen van Cornelis Jetses (1873-1955). Voor dit verslag zijn drie mini-essays geschreven, waar op een wetenschappelijke wijze wordt geflecteerd op een aantal ‘kernbegrippen’ met betrekking tot de masterscriptie. In het eerste essay zal de samenwerking tussen Ligthart, Scheepstra en Jetses en hun belang binnen de Nederlandse onderwijsvernieuwingen aan het begin van de 20e eeuw centraal staan.

De boeken van Ligthart en Scheepstra hadden na de jaren ‘60 hun grootste belang voor het onderwijs grotendeels verloren. Toch bestaat er tegenwoordig nog steeds een grote interesse in met name de afbeeldingen van Jetses uit de schoolboeken. Dit hangt nauw samen met het begrip nostalgie. In het tweede essay zal daarom het begrip nostalgie met betrekking tot de werken van Jetses behandeld worden.

In het derde essay zal nader worden ingegaan op de belangrijkste bron van de scriptie, namelijk de ‘herinneringen’ van Jetses. Wat valt op uit de beschrijving van Jetses? Waar legt hij de nadruk op in zijn herinneringen en welke zaken lijken te ontbreken?

(4)

4

Hoofdstuk 1 – De onderwijsvernieuwingen van Ligthart en Scheepstra

De naam Cornelis Jetses is onlosmakelijk verbonden met Jan Ligthart, Hindericus Scheepstra en uitgever en drukker Wolters. In de periode 1901-1913 heeft dit driemanschap talloze succesvolle boeken en lesmethodes voor het lager onderwijs op de markt gebracht. In totaal zijn in de periode 1901-1969 meer dan 10,5 miljoen boeken van hun door Wolters verkocht.1 Omdat Jetses zijn

grootste bekendheid heeft gekregen met zijn illustraties voor de werken van Ligthart en Scheepstra, beperk ik mij in deze beschouwing tot hun samenwerking.

In 1902 debuteerde Jetses als onderwijsillustrator in de leer-leesboeken Dicht bij Huis, geschreven door Ligthart en Scheepstra. In de vier delen staat de stadsjongen Piet van Dam centraal. Omdat Piet een lange tijd ziek is geweest, moet hij tijdens de zomermaanden bij zijn oom en tante op het platteland gaan wonen, vanwege de frisse lucht. Op de boerderij ontdekt Piet, samen met zijn neefje Hein en nichtje Nellie, de werkzaamheden op het boerenland. Allerlei praktische zaken over het broeden van vogels, het scheren van schapen en het hooien op het land komen aan de orde. De verhalen zijn beschreven vanuit het perspectief van de kinderen en de volwassenen figureren vaak als ´leermeesters van de praktijk´.

Dicht bij Huis paste binnen de opvattingen van de Reformpedagogiek, die zich aan het einde van de negentiende eeuw internationaal manifesteerde. Reformpedagogen verlangden naar meer aandacht voor de belevingswereld van het kind, voor de manier waarop het kind leert, voor de kenmerken van verschillende ontwikkelingsfasen en voor individuele verschillen in tempo en belangstelling.2 Daarnaast wilde men een ‘actieve school’ die tegenover de oude ‘zit en luisterschool’

werd geplaatst. Kinderen moesten met behulp van handenarbeid gestimuleerd worden om actief kennis tot zich te nemen. Handenarbeid was dan geen doel op zich, maar stond in dienst van de ‘zaakvakken’ aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur.3

In Nederland wordt de pedagogische reformbeweging aangeduid met De Nieuwe Schoolbeweging. Ligthart en Scheepstra waren beide aanhangers van deze beweging. Via het tijdschrift School en Leven, dat uitgegeven werd door Wolters, maakten beide heren kennis met elkaars opvattingen over het onderwijs. Op deze wijze is hun samenwerking tot stand gekomen. In de literatuur over onderwijsvernieuwingen rond het begin van de 20e eeuw is er veel

aandacht voor Ligthart en veel minder voor Scheepstra. Ligthart genoot nationale en internationale bekendheid. Hij schreef veel artikelen voor tijdschriften, schreef boeken en bezocht internationale bijeenkomsten met betrekking tot onderwijs. Ligtharts school in de Tulllinghestraat gold als internationaal voorbeeld waar de onderwijsvernieuwer zijn ideeën in de praktijk had gebracht. Bekende pedagogen zoals Ellen Key (1849-1926), Maria Montessori (1870-1953) en Edouard Claparède (1873-1940) hebben de school in Den Haag ter inspiratie bezocht. Daarnaast heeft ook koningin Wilhelmina in 1915 de school verrast met een bezoek en heeft prinses Juliana les gehad op basis van Ligtharts ideeën.4 Ligthart wordt in de literatuur dan ook als één van de belangrijkste

Nederlandse reformpedagogen beschouwd.5 Scheepstra heeft nooit dezelfde bekendheid als Ligthart

genoten. Hoewel hij ook wel artikelen voor onderwijstijdschriften schreef, wordt hij vaak alleen

1 B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996), 242. 2 N. Bakker e.a. (red), Reformpedagogiek in België en Nederland (Assen 2001), 2.

3 H. Nieuwenhuis, ‘Jan Ligthart’, in: Q. L. Th. Van der Meer & H.A. Bergman (red), Onderwijskundigen van de twintigste eeuw (Groningen 1977), 2.

4 B. C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk, 187.

(5)

5 opgevoerd als medeauteur van de succesvolle schoolboeken. Dat dit niet altijd terecht is, wordt duidelijk in de literatuur. Veel leer-leesboeken van het driemanschap zijn namelijk geschreven door Scheepstra en niet door Ligthart.6

Vanaf 1898 startten Ligthart en Scheepstra hun streven om kindervriendelijker onderwijs aan te bieden, dat dichter bij het dagelijkse leven van de arbeiderskinderen stond. Het aanschouwingsprincipe vormde hierbij hun uitgangspunt, geïnspireerd op opvattingen van de Zwitserse pedagoog Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827). Kennis was volgens hem gebaseerd op de ‘levende aanschouwing’ en ervaringen met de wereld om ons heen.7

Het aanschouwingsonderwijs bestond al wel langer. In 1839 werd dit onderwijsprincipe voor het eerst in Nederland geïntroduceerd op het doofstommeninstituut in Groningen, door Berend Brugsma (1797-1868). Bij de methode hoorden 40 wandplaten waarop voorwerpen stonden afgebeeld. Aan de hand van de wandplaten moesten de kinderen elementaire begrippen zoals breed, dun, dik, lang of groen, blauw, rood bij de juiste afbeelding plaatsen.

Het bestaande aanschouwingsonderwijs was voor veel leerkrachten en leerlingen echter saai.

8 De afgebeelde ‘zaken’ waren weinig aansprekend voor de kinderen. Toch zagen Ligthart en

Scheepstra in hoe groot de behoefte was bij de kinderen om plaatjes en afbeeldingen te bekijken. Op deze manier ontstond het idee om het aanschouwingsonderwijs te vernieuwen en naar een hoger plan te tillen. De wandplaten moesten door goede kunstenaars gemaakt worden. Daarnaast moesten de afgebeelde zaken meer betrekking hebben op het dagelijkse leven en meer aansluiting vinden bij de belevingswereld van de kinderen.

In de periode 1906-1911 vond dit idee haar uitwerking in de lesmethode Het volle leven, grotendeels geïllustreerd door Jetses.9 Praktische kennis over de het boerenbedrijf en de bouw staan

centraal in deze lesmethode. Bij de lessen horen 24 speciaal getekende wandplaten die de leraar in het klaslokaal op kon hangen. Ligthart heeft de verhalende vorm van het leesonderwijs ook toegepast op Het volle leven. Bij elke schoolplaat was een verhaal geschreven dat verteld werd vanuit het perspectief van de kinderen. In de lesmethode speelden de kinderen dan ook de hoofdrol. De lessen waren verpakt in een ‘avontuur’ dat de hoofdrolspelers beleefden. De hoofdfiguren gingen bijvoorbeeld kijken op het grasland tijdens het schaapscheren of bij een stenenfabriek, om te ontdekken hoe bakstenen gemaakt werden. Zo kwamen de leerlingen in aanraking met de verschillende praktische werkzaamheden uit de samenleving.

De wandplaten bij de lesmethode hadden een dubbele functie: enerzijds gaven de platen een beeld bij de behandelde lesstof, anderzijds fungeerden ze als illustraties bij de vertellingen uit Het volle leven. De personen, voorwerpen en dieren uit de vertellingen keerden namelijk terug op alle wandplaten. Op deze wijze konden de kinderen zich makkelijker identificeren met de hoofdpersonen en zouden ze de leerstof sneller tot zich nemen.10

Voor het leesonderwijs hebben Ligthart en Scheepstra in de periode 1906-1909 de bekende leesmethode Aap noot mies uitgebracht. Met deze methode hebben generaties Nederlandse schoolkinderen leren lezen. Bij deze methode werd het aanschouwingsprincipe ook doorgevoerd. De leesmethode bestaat uit de volgende zeventien normaalwoorden: aap, noot, mies, wim, zus, jet,

6 P.H. Broekhuizen (red.), Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het

voormalig Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen (Groningen 1992), 41. Zie ook: J.A. Niemeijer, Kijk Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991).

7 B.C. de Jong, ‘Jan Ligthart als pedagoog’, 120. 8 J. Dane (red.), Jetses aan de wand (Kampen 2009), 9.

9 De schoolmeester-illustrator W.K. de Bruin heeft aanvankelijk 12 platen geïllustreerd. Rond 1925 heeft Jetses zes nieuwe platen getekend, die de wandplaten van de Bruin vervingen.

(6)

6 teun, vuur, gijs, lam, kees, bok, weide, does, hok, duif en schapen. Deze woorden zijn gecombineerd met afbeeldingen. Bij de leesmethode hoorde ook een klassikale ‘Vertelselplaat’. Op de grote plaat stonden alle figuren van de leesmethode afgebeeld. In de bijbehorende leesboeken speelden de afzonderlijke figuren de hoofdrol in de verhalen. Op deze manier kwamen de figuren van de leesmethode op verschillende manieren terug en zouden de kinderen een genegenheid voor ze opbouwen, wat het leren zou bevorderen.

Naast deze twee lesmethodes hebben Ligthart, Scheepstra en Jetses voornamelijk boeken uitgebracht voor het aanvankelijk leesonderwijs. Dit waren: de Wereld in! (1898-1902), Dicht bij Huis (1902-1903), Nog bij moeder (1904-1905), Pim en Mien (1907-1908), Buurkinderen (1911-1912) en Blond en Bruin (1912-1914). Deze boeken bestonden uit vier of meer deeltjes, die tijdens de verschillende jaargangen op de scholen gebruikt konden worden. Pim en Mien en Nog bij moeder waren verhalen voor het 1e en 2e schooljaar. Buurkinderen en Dicht bij huis waren geschreven voor

de 3e en 4e jaargang. De Wereld In! was voor het 5e en 6e leerjaar. Op deze manier kwamen de

schoolkinderen alle jaargangen in aanraking met de boeken van Ligthart en Scheepstra én de illustraties van Cornelis Jetses.

Dat de auteurs het aanschouwingsprincipe, en daarmee de illustraties van Jetses, erg belangrijk vonden, wordt onderstreept door de tekst in het voorbericht vanaf de 19e druk van Dicht

bij Huis: “Deze druk is nagenoeg gelijk aan den eerste. En meer hebben we eigenlijk niet te zeggen. Maar het is ons gebleken, dat menigeen nog niet uit de illustraties haalt, wat er in zit. Die illustraties maken een deel uit van het boekje, en moeten evenzeer gelezen worden als de tekst.”11

De schoolboeken en lesmethodes hebben 40 jaar lang kunnen rekenen op grote belangstelling van de scholen. De aantrekkelijke prijs en de voortreffelijke verzorging van het uiterlijk van de boeken en lesmethodes waren hiervoor belangrijke oorzaken.12 Zowel de scholen van

‘bijzondere’ als van algemene signatuur namen de boeken af.13 De katholieke scholen vormden over

het algemeen een uitzondering en hadden de voorkeur voor het produceren van eigen katholieke literatuur. Vanwege het verkoopsucces van de lesmethodes en de leesseries werden de ideeën van de Nieuwe Schoolbeweging als snel gemeengoed binnen het Nederlandse onderwijs.14 Hierdoor

hebben Ligthart, Scheepstra en Jetses een permanente plek veroverd binnen de geschiedenis van de onderwijsvernieuwingen aan het begin van de 20e eeuw.

11 J. Ligthart & H. Scheepstra, Dicht bij huis, 1e deeltje (21e druk, Groningen 1920).

12 F, Smit, Boekjaar Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs (Groningen1986), 23-24.

13 B.C. de Jong, ‘Jan Ligthart als pedagoog’, 117-118.

(7)

7

Hoofdstuk 2 - Jetses en nostalgie

De hernieuwde aandacht voor het leven en werk van Cornelis Jetses hangt nauw samen met het begrip nostalgie. De term nostalgie is in de 17e eeuw bedacht door de Zwitserse medicus Johannes

Hofer (1669-1752). Hij onderscheidde bij Zwitserse huurlingsoldaten een pathologisch sentiment van het terugverlangen naar het moederland. Het begrip nostalgie is samengesteld uit de Griekse woorden nostos, wat terugkeer betekent, en algos, wat voor droefheid, pijn en lijden staat. Tot in de 20e eeuw werd de term nostalgie vooral gebruikt om heimwee mee aan te duiden. Vanaf 1950

begonnen wetenschappers echter onderscheid te maken tussen heimwee en nostalgie.15 Heimwee

werd de term om het verlangen naar een andere plaats aan te duiden. Nostalgie werd voortaan uitgelegd als het verlangen naar een andere periode of tijd.

De uitleg van het ‘moderne’ begrip van nostalgie wordt gezocht in de opkomst van de moderne industriële samenleving na de jaren ’50, die gericht was op vooruitgang en ontwikkeling en daarom geen wortels in het verleden zou hebben.16 De Amerikaanse socioloog Fred Davis maakte in

zijn studie Yearning for yesterday uit 1979 duidelijk dat hij nostalgie beschouwt als een persoonlijke en collectieve emotie, waarbij herinneringen aan het verleden, vaak gekoppeld aan een of meerdere objecten, worden benut om betekenis te geven aan personen en plaatsen in het heden.17 Nostalgie

wordt daarmee uitgelegd als een vlucht naar het positief beoordeelde verleden als reactie op het negatief ervaren heden.

De historische wetenschap en nostalgie zijn twee historische fenomenen die zich onwennig ten opzichte van elkaar verhouden. Nostalgie heeft betrekking op een geromantiseerd beeld van het verleden en is vaak gebaseerd op emotie, terwijl de historische wetenschap haar beeld over het verleden baseert op het cognitieve aspect en juist op zoek is naar de nuance in de opvatting over het verleden.18

In de jaren ’70 was er een ‘nostalgiegolf’ waar te nemen. Volgens Davis was deze golf een uiting van de massale identiteitsontwrichting, voortgekomen uit de roemruchte jaren ’60.19 Mensen

probeerden weer in contact te komen met hun (positief beoordeelde) verleden door het verzamelen van objecten en voorwerpen uit die tijd, zoals bijvoorbeeld kinderboeken, posters en ansichtkaarten die indruk hebben gemaakt tijdens de jeugd. De kindertijd vormt voor veel mensen dan ook bij uitstek het domein voor nostalgie.20 De jeugd staat symbool voor onbezorgdheid en een eenvoudige

periode uit het leven en vormt voor de ‘nostalgiezoekers’ een prettig contrast met de realiteit. Nostalgie is dan ook nauw verbonden met esthetiek. De Britse historici Christopher Shaw en Malcolm Chase, die onderzoek hebben gedaan naar het verschijnsel nostalgie, stelden dat de aanwezigheid van objecten en beelden uit het verleden een belangrijke voorwaarde zou zijn voor het nostalgische gevoel en bestempelden de voorwerpen zelfs als bouwstenen voor nostalgie.21 Daarbij

stimuleerde de massamedia vanaf de jaren ’70 de commerciële exploitatie van collectieve nostalgische objecten. Binnen deze trend past ook de hernieuwde aandacht voor de werken van Cornelis Jetses.

Tot in de jaren zeventig was er namelijk geen specifieke aandacht voor het leven en de carrière van Cornelis Jetses. Zijn naam kwam niet eens voor in de kunstlexicons en andere

15 K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?’, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 21-31, aldaar 23.

16 K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?’, 22. 17 Ibidem, 23.

18 K. Ribbens, ‘Paden zonder kruising?, 21. 19 Ibidem.

20 O. Rieter, ‘Met een roze bril omgaan met het verleden, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het

verleden (Utrecht 2010), 5-13, aldaar 5.

(8)

8 naslagwerken, in tegenstelling tot zijn collega-illustratoren Tjeerd Bottema (1884-1978) en Rie Cramer (1887-1977).22 Als Jetses al genoemd werd, was dat in combinatie met zijn collega’s Ligthart

en Scheepstra.23 Gelijktijdig met de ‘nostalgiegolf’ in de jaren ’70 komt er hernieuwde aandacht voor

Jetses en vindt er een herwaardering plaats voor zijn werk. Veel oude boeken, leesplankjes en wandplaten beleven vanaf de jaren ‘70 een tweede leven als verzamelobjecten. Ook werden de oude schoolboeken weer herdrukt en opnieuw verkocht.24 Het ging de verzamelaars van deze voorwerpen

vooral om de afbeeldingen die Jetses gemaakt had. Het waren namelijk de illustraties van Jetses die terugkeerden op poster, koffiebekers, koekblikken, postzegels en andere verzamelobjecten.25 De

commerciële exploitatie van de illustraties van Jetses was aantrekkelijk omdat ze zowel persoonlijke als collectieve nostalgische waarden representeren. Vele schoolkinderen zijn opgegroeid met de illustraties van Jetses in het klaslokaal, hetzij als wandplaat aan de muur, hetzij als afbeeldingen in de schoolboeken. Met behulp van deze objecten kwamen de verzamelaars weer in contact met hun jeugd- en kindertijd.

In 1976 verscheen het eerste boek dat speciale aandacht had voor de Groningse illustrator. Het betrof een publieksbiografie met de titel De wereld van Cornelis Jetses, geschreven door de Groninger publicist Jan. A Niemeijer (1933). Naast de biografie heeft Niemeijer nog vier publicaties geschreven over Jetses, namelijk Toen je nog op straat kon spelen: Prenten van Cornelis Jetses (Groningen 1978), Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988), Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991) en Cornelis Jetses als sprookjestekenaar (Kampen 2007). Al deze boeken zijn gebaseerd op dezelfde bronnen en kennen een vergelijkbare chronologische opbouw van het verhaal, waarbij vooral de carrière van Jetses centraal staat. De publicaties zijn ten opzichte van elkaar weinig vernieuwend en bieden geen nieuwe inzichten in de levensloop van Jetses. Het boek Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur, vormt een positieve uitzondering, maar daar ligt de focus dan ook niet uitsluitend op de Groningse illustrator.

De boeken van Niemeijer appelleren aan de nostalgische waarde van Jetses’ werk. De boeken zijn rijkelijk versierd met illustraties, zonder dat die een directe relatie hebben met het verhaal. Daarnaast behandelt Niemeijer in zijn publicaties de levensloop van Jetses vrij geïsoleerd van de historische context. Zo luidt een kritisch commentaar op de publieks-biografie: “Helaas ontwikkelt hij (Jan Niemeijer, BV) geen visie op het werk. Met geen woord wordt gerept over de toenmalige kunststromingen, beïnvloeding en relaties met tijdgenoten (uitgezonderd Johan Isings) en slechts summiere informatie over zijn technieken.”26

Ook andere historische ontwikkelingen op het gebied van de boekdrukkunst en het onderwijs, die voor het carrièreverloop van Jetses van enorm belang zijn geweest, laat Niemeijer buiten beschouwing. Hiermee zijn de werken van Niemeijer eerder binnen de het domein van nostalgie te plaatsen, dan binnen de historische wetenschap.

Deze bovenstaande kritieken zijn meegenomen bij het schrijven van de publicatie Dicht bij Huis. De wens vanuit de Cornelis Jetses-stichting was om meer aandacht te schenken aan de historische context, waarin de jeugd en de carrière van Jetses te plaatsen zijn. De nostalgische

22 J. A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses (Groningen 1976), 7.

23 Overzichtswerken over de ontwikkelingen van het onderwijs in de twintigste eeuw zijn vóór de jaren ’70 ook schaars. In de overzichtswerken gaat de aandacht vaak uit naar het vernieuwingsstreven van Jan Ligthart en zijn bijdrage aan de ontwikkelingen van het Nederlandse onderwijs. Zie bijvoorbeeld: Q. v.d. Meer & H. Bergman (red.), Onderwijskundigen van

de twintigste eeuw (Amsterdam 1977, 2e druk), 1-14.

24 Uitgever Sijthoff bracht in de jaren ’70 veel oude schoolboeken met illustraties van Jetses opnieuw op de markt. 25 J.A. Niemeijer, Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988), 11.

26 Recensie van de redactie van Biblion, via Bol.com:

(9)

9 betekenis van Jetses’ werken wordt namelijk minder groot, aangezien de groep mensen die ‘opgegroeid’ zijn met de illustraties van Jetses aan het afnemen is. Door Jetses meer in het domein van geschiedschrijving te plaatsen is geprobeerd Jetses als onderwerp een langere levensduur te geven.

(10)

10

Hoofdstuk 3 - Omgang met jeugd- en kinderherinneringen

“De omstandigheden voor de arbeiders waren nog slecht en als de verdiensten ophielden, moest moeder maar zien, de hongerige monden te vullen. Tenslotte ging dit vaak alleen maar door zelf uit werken te gaan. Toch heb ik slechts blijde herinneringen aan mijn jeugd. Wij vormden een fatsoenlijk arbeidersgezin; er heerste niettegenstaande tijdelijk gebrek een opgewekte geest en dat werd ook toen gewaardeerd. We hadden veel familie en een grote vriendenkring; het is mij een vreugde aan dat alles terug te denken.”27

Deze woorden schreef Cornelis Jetses in het bedrijfsblad van Wolters over zijn jeugd- en kinderjaren. Het is een terugblik op die tijd in de stad Groningen, waar het gezin Jetses op de grens van armoede leefde. Ondanks deze armoede heeft Jetses slechts, zoals hij het zelf ook verwoord, ‘blijde herinneringen’ aan zijn jeugd en denkt hij met vreugde aan dit alles terug. Het is een interpretatie van zijn jeugdjaren en niet zozeer een exacte weergave hoe hij het ervaren heeft tijdens zijn jeugd. Herinneringen zijn dan ook een hele andere categorie autobiografische documenten dan bijvoorbeeld een dagboek. Een dagboek is een weergave van het leven op dat moment. Herinneringen zijn altijd een terugblik op het leven van vroeger.

Het schrijven van jeugdherinneringen werd in de loop van de negentiende eeuw een steeds populairdere bezigheid.28 De clichés van een onbezorgde kindertijd of juist de wurgende angst van

het volwassen worden zijn vaak hoofdmotieven in de beschrijvingen.29 Het opschrijven van

herinneringen had vaak een doel. Met het opschrijven van (jeugd)herinneringen proberen de auteurs achteraf vaak een verklaring te vinden voor het verloop van hun leven. Aan de jeugd wordt dan meestal een sleutelrol toegekend.30 De gebeurtenissen uit de jeugd worden op latere leeftijd als een

logisch verhaal gecomponeerd. De schrijver weet namelijk de uitkomst van zijn leven al. “In hoeverre scheppen wij het beeld van onze jeugd naar het beeld en de gelijkenis van onze latere levensjaren?” vroeg schrijver en dichter Bertus Aafjes (1914-1993) zich af in de autobiografie over zijn jeugd.31

Hoewel herinneringen op zichzelf staan, kan de schrijver aan een bepaalde herinnering meer waarde toekennen dan aan andere. In het geval van de herinneringen van Cornelis Jetses zal blijken dat hij vooral de blijde herinneringen aan vroeger en niet de ongelukkige momenten heeft opgeschreven. Vriend en collega Jan Ligthart heeft in 1911 zijn jeugdherinneringen opgeschreven en uit laten geven bij Wolters. Het boek was erg populair en zelfs jarenlang verplichte literatuur op de kweekschool.32 In het boek vertelt Ligthart over de gebeurtenissen uit zijn jeugd en probeert hij voor

de lezer duidelijk te maken waar de basis lag voor zijn pedagogische opvattingen, namelijk in zijn eigen jeugd- en kinderervaringen. Ligthart keerde zich nadrukkelijk tegen de ‘boeken-pedagogie’ van de ‘geleerde heren’ en stond een benadering voor waarbij het kind centraal stond. De Haagse pedagoog had voor zijn eigen kijk op opvoeding de term ‘harte pedagogiek’ verzonnen. Niet de ‘dorre en droge wijsheden’ van geleerde pedagogen, maar het gevoel en de kinderlijke belevingswereld moesten centraal staan bij de opvoeding.33 De jeugdervaringen van Ligthart hebben

hierbij een belangrijke sleutelpositie vervuld in diens pedagogische opvattingen.

In de jeugdherinneringen van Jetses is een ‘levensplot’, waarin de jeugd een belangrijke rol heeft gespeeld, niet terug te vinden. Zo ontbreekt een beschrijving van zijn leerperiode op de kunstacademie Minerva, waar hij van 1885 tot 1894 de avondcursus volgde. Deze tijd is wel bepalend geweest voor zijn verdere levensloop. Hierbij moet wel aangetekend worden dat Jetses zijn

27 C. Jetses, ‘Levensherinneringen van C. Jetses.VI, Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 9 (1953) 1, 4.

28 H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 265. 29 H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, 263.

30 Ibidem, 261.

31 B. Aafjes, De sneeuw van weleer (Amsterdam 1987), 36-37, op citaat uit: H. Röling, ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 261-274, aldaar 271.

(11)

11 herinneringen nooit helemaal heeft afgemaakt. Toch wijst het ontbreken van deze beschrijving erop dat Jetses niet de bedoeling heeft gehad om zijn levensloop voor een groot lezerspubliek te willen publiceren.

Het is ook niet precies bekend voor wie of waarom Cornelis zich heeft aangezet tot het schrijven van een autobiografie over zijn jeugd. Nostalgische gevoelens lijken een belangrijke inspiratiebron geweest te zijn, aangezien Jetses vooral de zaken uit zijn jeugd beschrijft die rond 1951 al uit het straatbeeld verdwenen waren. Wel komt in één van de artikelen die Jetses voor het bedrijfsblad van Wolters heeft geschreven naar voren dat tegen het einde van Jetses’ leven veel herinneringen aan vroeger naar boven kwamen. Ook meldt hij voor wie zijn herinneringen eventueel interessant zouden zijn: “Toen ik tegen mijn 80ste verjaardag (23 juni 1953) 34, begon mijn

herinneringen op te schrijven, vermoedde ik niet dat die zo’n grote omvang zouden aannemen. Mijn geheugen bleek veel te hebben vastgehouden, vooral ook uit de eerste kinderjaren. Voor mijzelf en de familie zeker wel prettig en interessant, maar of buitenstaanders er ook zo over zouden denken, lijkt mij tenslotte toch een grote vraag.”35 Het documenteren van zijn jeugd- en kinderherinneringen

voor familie en zichzelf lijkt het belangrijkste motief geweest te zijn geweest.

De redenen voor het opschrijven van de herinneringen waren voor Jetses dus heel anders dan voor Ligthart. De Haagse pedagoog had duidelijk de bedoeling om aan de hand van zijn ervaringen tijdens de jeugd zijn opvoedings- en onderwijsfilosofie te verklaren. De bescheiden Cornelis Jetses verwachtte dat het grote publiek helemaal niet geïnteresseerd zou zijn in zijn jeugdherinneringen en dacht dat hooguit zijn familie dit de moeite waard zou vinden.

Het is wel mogelijk om illustratiewerk te koppelen aan bepaalde passages uit de jeugdherinneringen. Na onderzoek is het ook aannemelijk dat Jetses bij het maken van een aantal illustraties putte uit zijn eigen jeugdervaringen. Zo meldt Jetses over zijn vakantie bij zijn familie in Harendermolen: “Ik mocht ook wel eens een dag mee naar ’t hooiland, met de leege wagen heen, boven op de volle mee terug. De schoolboekjes gingen leven! Van dichtbij een echte ooievaar te zien - heel ver weg de Martinitoren als een klein grijs stompje, dat zijn nog eens belevenissen!” Tijdens de jeugd van Jetses waren de schoolboekjes nog helemaal niet zo rijk geïllustreerd. Wel heeft hij voor de methode Het volle leven een wandplaat getekend, waarbij twee kinderen bovenop een volle hooiwagen zijn afgebeeld (zie hoofdstuk 2 van de publicatie).

Ook bij een andere illustratie uit de serie De Wereld In! heeft Jetses zijn eigen jeugdherinnering vormgegeven. Op de illustratie is een reddingssloep te zien, waarop de naam Boreas staat. In zijn herinneringen beschrijft Jetses de schoener Boreas. Na onderzoek in de archieven kwam naar voren dat de schoener in 1892 voor de kust van Engeland is gezonken na een aanvaring (zie hoofdstuk 3 van de publicatie). Het zijn aanwijzingen dat Jetses in de tekeningen autobiografische elementen toevoegde. In dit opzicht vormen de jeugd- en kinderherinneringen een indirecte uitleg voor een aantal illustraties die Jetses getekend heeft.

Romantisering van de jeugd

Illustrator Johan Herman Isings (1884-1977), beroemd geworden door zijn historische wandplaten die hij maakte voor Wolters, was jarenlang bevriend met zijn collega Cornelis Jetses. Isings vertelde tijdens een interview het volgende over zijn vriend: “Jetses keek met eerbied en liefde naar al wat

34 Jetses refereert hier aan zijn levensverhaal die hij in opdracht van Wolters heeft geschreven. De ‘herinneringen’ die in de publicatie centraal staat heeft hij in 1951 al opgeschreven.

(12)

12 leefde. Zó werkte hij; zó koos hij z’n terrein van het genoeglijke, tedere, huiselijke, waarin zelfs de dreigende en geheimzinnige dingen de bekoring van een sprookje ontvingen. Het boeiende in hem blijft: de oprechtheid, de zuiverheid, de tederheid.”36

In de herinneringen komt nadrukkelijk het beeld van het genoeglijke, tedere en huiselijke naar voren. Met veel warmte en liefde dacht Jetses terug aan zijn jeugd- en kinderjaren ondanks alle armoede en ellende die het gezin zeker gekend moet hebben.

In de passages over Cornelis’ moeder komt het ‘huiselijke’ duidelijk naar voren. De zorgzame moeder heeft er bijvoorbeeld veel voor over dat de kleine Cornelis een cadeautje krijgt tijdens Sinterklaas, net zoals de andere kinderen. Cornelis verteld ook over een stukje opvoeding van zijn moeder, zoals de afgeslagen boterham voor het wiegen van het kindje van Bosgra of het terugbrengen van de afgeknabbelde broodjes naar bakker Wolthoorn. Of de passage over het naar bed brengen van de kinderen, met de woorden van moeder ‘dat ze met geen koning zou willen ruilen’. Al deze passages geven de indruk van een gelukkig en huiselijk gezin, waar de lieve en zorgzame moeder de spil vormde. Vader Albert komt in de eerste twee pagina´s van Jetses’ herinneringen vooral naar voren als kostwinner van het gezin, die zwaar werk moest doen in een verstikkende atmosfeer in het graanpakhuis.

Dit ideaalbeeld van een gelukkig huisgezin komt ook terug in de leer-leesboeken van Ligthart en Scheepstra. In de kinderboekenseries zoals Dicht bij Huis, Nog bij Moeder, Buurkinderen en De Wereld In! heeft de moeder altijd de rol van huisvrouw die goed voor haar kindertjes zorgt en is de vader kostwinner. De pedagogische verhouding tussen ouder en kind moest gebaseerd zijn op warme liefde, hartelijkheid en belangstelling.37 In de passages over Jetses´ moeder vinden we deze

idealen terug.

Ook in de beschrijvingen over zijn vriendjes en de spelletjes die ze speelden met andere kinderen keert het pedagogische ideaal van Ligthart en Scheepstra terug. Het beeld dat Jetses over zijn jeugd schetst is er één van een brave kindertijd. De kinderen speelden met elkaar spelletjes zoals ‘De Jeude’ of ‘Ganzebord’. Daarnaast zongen ze veel liedjes die ze geleerd hadden op school. Wanneer Cornelis op woensdagmiddag vrij was van school was hij samen met zijn vriend Piet van der Tuin stilletjes aan het tekenen en lezen. In de beschrijving lijkt het erop dat Cornelis nooit één kwajongensstreek heeft uitgehaald met zijn vrienden. Slechts in één passage beschrijft Cornelis wel een streek die bij hem is uitgehaald. Tijdens Pasen moest Cornelis van de buurtkinderen een ei verstoppen bij zichzelf en iemand anders moest het ei zoeken. Toen het na drie keer raden nog niet gevonden was, kreeg Cornelis een klap op zijn pet, waar het ei onder lag, waardoor “het ei in gruizels gaat en de eierstruif me over ’t geheele gezicht loopt. De jongens lachen zich kapot en toen ik schreiende thuis kwam zal moe heel wat te doen gehad hebben, voor ik weer toonbaar was.” In andere jeugdbeschrijvingen vormt het uithalen van kattenkwaad juist een bron van mooie verhalen. In de jeugdherinneringen van de Ligthart worden er dertig pagina’s aan het leven als straatjongen gewijd, met alle streken die daarbij hoorden. “Volwassenen plagen – dat was, naast ons spel, een van onze voornaamste straatgenoegens”, schreef Ligthart in zijn boek.38 Dit volwassenen

plagen bestond uit het treiteren van winkeliers, het aanbellen bij huizen en het klimmen op daken van gebouwen. Dat de volwassenen hier niet altijd lichtzinnig op reageerden blijkt uit het feit dat deze streken vaak op een afranseling kwamen te staan van het ‘slachtoffer’: “Onmiddellijk zou de deur openvliegen, een kerel in zijn overhemd naar buiten springen, [en met] een stok op je lijf ranselen.”39

36 J.A. Niemeijer, ‘Cornelis Jetses. Wat is zijn geheim?’, Jaarboek Groningen (Groningen 1973), 61-73, aldaar 70. 37 B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk,152, 158.

(13)

13 In 1942 zijn in de Groningse Volksalmanak de jeugdherinneringen van historicus Michael Georg de Boer (1867-1958) opgenomen.40 Hoewel de Boer uit de hogere sociale klasse afkomstig

was, verschilt zijn beschrijving over het uithalen van kwajongensstreken niet veel met die van Ligthart. De Boer vertelt over zijn vriendje Dorus die onuitputtelijk was in het bedenken van kattenkwaad voor hun vriendenclubje. Zoals een portemonnee aan een touwtje, waaraan getrokken werd als een voorbijganger het op wilde rapen. Het in scene zetten van een dronkemanstwist, waarbij een gevonden stuk glas kapot werd gegooid. De bewoner ging vervolgens naar buiten om zijn glaswerk te inspecteren om erachter te komen dat hem een poets was gebakken. Of het leeggooien van een emmer vis op een pas geschrobde vloer in de woning van een dokter. 41

Met betrekking tot het gedrag van kinderen is een overeenkomst te vinden tussen de kinderboeken van Ligthart en Scheepstra en de herinneringen van Jetses. De zedelijke kanten van het kind-zijn treden bij Jetses’ herinneringen erg op de voorgrond en de wat ondeugende streken, die Cornelis als klein kind ongetwijfeld uitgehaald zal hebben, heeft hij niet beschreven. Misschien het afknabbelen van broodjes op de bewaarschool of stiekem de ogen opendoen tijdens het gebed. Deze streken zijn toch van een heel andere orde dan die van Ligthart en de Boer.

De hoofdrolspelers in de boekenseries van Ligthart en Scheepstra zijn over het algemeen nette en fatsoenlijke kinderen. In het manuscript van het meest de succesvolle boekenserie Nog bij Moeder (1904-1905) is een verhaal overgenomen over een zakje suiker die de kleuters bij de kruidenier moeten ophalen. Op weg naar huis kan Ot de verleiding niet weerstaan en proeft de suiker. Daarna vraagt hij aan Sien of zij ook een hapje wil. Voor ze het doorhebben wordt het hele zakje leeg gesnoept: “Het zakje wordt leeger en leeger. De suiker raakt op. Daar komt Moe. Ze weet niet waar Ot toch met de suiker blijft. Maar nu ziet ze het. Moe is boos. ‘Jullie bent stoute kinderen’, zegt ze. ‘Vlug naar huis!”. In de ogen van Ligthart, die het manuscript van Scheepstra beoordeelde, vond deze les geen genade: “De snoeppartij in no. 16 is gevaarlijk en mag niet voorkomen bij kinderen, die in zoo’n aardige omgeving opgroeien. En als Ot nog zóó klein is, dat hij een half pond suiker opsnoept, had Moeder hem niet om die boodschap mogen sturen”.42 In de uiteindelijke druk is

het verhaal dan ook aangepast. De kleuters komen wederom zonder suiker thuis maar ditmaal is het een gevolg van een ongeluk: het suikerzakje valt uit de handen van Ot.

De overeenkomst in zedelijkheid van de kinderen in de boeken keert ook terug in de herinneringen van Jetses. In dit opzicht kunnen de jeugdherinneringen als een verlengstuk worden gezien van de boeken waarvoor Jetses illustraties heeft gemaakt. Het verhaal dat Jetses maakte over zijn jeugd kent namelijk opmerkelijke overeenkomsten met het gedrag van de kinderen in de lesboeken van Ligthart en Scheepstra.

De schaduwzijden van het bestaan

De beschrijving van de buurt en de buren en vrienden geven een beeld van een fatsoenlijke en hardwerkende mensen waar de familie Jetses een sterke band mee had. Een heel ander beeld komt naar voren in de jeugdherinneringen van de Groningse schrijver Albert Visser (1913-1982). Hoewel ‘Ab’ veertig jaar later opgroeide is zijn terugblik op zijn jeugd in de auto-fictieve roman De Buurt vergelijkbaar met de situatie van Jetses. Visser groeide op in de kanalenbuurt. Deze wijk nabij de Westerhaven ontstond na het graven van een verbindingskanaal tussen het Hoendiep en het Hoornsediep/Noordwillemskanaal.43 Deze buurt was net als de Hortusbuurt een echte volkswijk.

40 M.G. de Boer, ‘Hoe ik Groningen als jongen gezien heb’, Groningsche Volksalmanak (1942), 171-214. 41 M.G. de Boer, ‘Hoe ik Groningen als jongen gezien heb’, 176.

(14)

14 Visser beschrijft echter de rauwe kanten van het bestaan in zo’n buurt. Drankmisbruik is een van de opvallendste verschijnselen. Zo schrijft Visser: “In onze buurt woonde zeker een dozijn dronkaards, waaronder enkele vrouwen en ze hadden allemaal hun eigen speciale dronk over zich.”44

In de jeugdherinneringen van Cornelis wordt met geen woord gerept over dit drankmisbruik. Drankmisbruik was tijdens Jetses’ jeugd ook een belangrijk en zichtbaar probleem. Dominee Francois Daubanton (1825-1893) richtte verschillende ‘dranklokalen’ in de arbeiderswijken in Groningen op. Hier preekte hij tegen drankmisbruik en pleitte voor de afschaffing van sterke drank.45 Het is wel

aannemelijk dat Cornelis Jetses de gevolgen van drankmisbruik in zijn woonbuurt, net als Ab Visser, van dichtbij heeft meegemaakt. Zijn leven lang zou Jetses namelijk geheelonthouder blijven. Hij heeft daarnaast altijd erg veel bewondering voor Daubanton gehad. Na Daubantons overlijden in 1893 maakte Jetses als ode aan zijn voorbeeld een portrettekening van de dominee. Dit portret heeft jarenlang in het wijkgebouw Bethel gehangen, dat door de dominee was opgericht.

De afwezigheid van drankmisbruik in de beschrijving van Jetses’ jeugd is vergeleken met die van Ab Visser opvallend en zegt veel over de illustrator. Hij bekeek het leven door liever door een roze bril en bestede zijn aandacht aan de zonnige herinneringen aan zijn jeugd en niet de schaduwzijden.

Kindersterfte is vanuit hedendaagse perspectief ook één van de schaduwkanten van het leven aan het einde van de negentiende eeuw geweest. Hierover verteld Jetses wél, maar dan op zijn karakteristieke romantische wijze. Zijn zusje Frederika Catharina was op 4 februari 1876 geboren, bijna drie jaar na Cornelis. Op 14 oktober 1877 zou zijn zusje sterven. Cornelis was toen vier jaar oud en wist zich nog het volgende te herinneren: “Alleen zie ik nog een klein handje op ’t dek van de wieg liggen, met één dik gezwollen vingertje. Moeder vertelde me, toen zusje gestorven was, dat ze nu in de hemel was (ik wou altijd graag alles weten) daar boven waar ook de maan was. ’t Was zeker juist ongeveer volle maan, want ik weet nog héél goed hoe ik onze stoep heen en weer liep, maar al naar de maan keek en zusje daarop ook ontdekte. Aan ieder die voorbij kwam, vertelde ik dat dat daar – op de maan – mijn zusje was. Geen verdriet dus, maar eigenlijk zeer trots op mijn nu zoo hoog verheven zusje”.

De herinnering over het gestorven zusje is gekleurd door de kinderlijke verbeelding, maar laat toch zien dat kindersterfte anders ervaren werd dan tegenwoordig. Kindersterfte kwam aan het einde van de negentiende eeuw nog steeds veel voor, in alle sociale lagen van de bevolking. Bijna alle beschreven families, buren en vrienden hadden ervaringen met vroeg gestorven kinderen (zie ook bijlage 1). Slechte hygiënische omstandigheden, de slechte kwaliteit van het drinkwater en een gezondheidszorg die nog in de kinderschoenen stond, droegen bij aan het hoge sterftecijfer onder kinderen. Hier kwam pas in de loop van de 20ste eeuw verandering in.

Het perspectief van Jetses

Om de herinneringen van Jetses op waarde te schatten was het van belang deze in perspectief te plaatsen met vergelijkbare egodocumenten die betrekking hebben op Groningen in het tijdvak 1875-1900. Uiteindelijk zijn er vier vergelijkbare egodocumenten gevonden. Dit zijn de liefdesbrieven van de Groningse astronoom J.C. Katpteyn (1851-1922), aan zijn latere vrouw Elise Kalshoven, het dagboek van de vrouwelijke arts Frederika van Uildriks (1854-1919).46 Daarnaast nog twee

jeugdherinneringen afgedrukt in de Groningse Volksalmanak: een van historicus Michael Georg de

44 A. Visser, De buurt (Amsterdam 1953), 18.

45 B. Hofman, Bethel. Wijkgebouw in de Groninger Bergstraat, 1887-2008 (Groningen 2013), 11.

46 K. van Berkel en A. Noordhoff-Hoorn, ‘Lieve Lize’. De minibrieven van de Groningse astronoom J.C. Kapteyn aan Elise

(15)

15 Boer (1867-1958) en de ander van meester in de rechten Willem Moll (1888-1962).47 Vooral de

laatste twee documenten waren geschikt voor vergelijking aangezien het ook jeugdherinneringen betreffen.

Al snel viel op dat de auteurs van de hierboven genoemde egodocumenten behoorden tot de hogere sociale klasse van de samenleving. Jetses groeide daarentegen op als zoon van een pakhuisarbeider. Het verschil is, vanzelfsprekend, vooral in de welvaart terug te vinden. Terwijl Kapteyn, Uildriks, de Boer en Moll schrijven over chique diners en het bezoeken van toneel- en muziekuitvoeringen, schrijft Jetses over het eten van aardappelen als avondmaaltijd en bezocht hij alleen de gratis muziekvoorstellingen tijdens de zomer in het Sterrebos.

De herinneringen van Jetses zijn, voor zover onderzocht, het enige egodocument die de ervaringen in stad Groningen in het tijdvak 1875-1900 beschrijft vanuit een arbeidersperspectief. In dit opzicht zijn de herinneringen van Jetses een uniek document. Dit gegeven vormde een belangrijke invalshoek voor het verhaal in de publieksgerichte publicatie Dicht bij Huis.

Conclusie

Uit de analyse van de jeugd- en kinderherinneringen van Jetses blijkt dat hij vooral op nostalgische wijze terugkeek op zijn jeugd in Groningen. Jetses beschrijft namelijk alleen de gelukkige momenten uit zijn jeugd en niet de slechte herinneringen.

Daarnaast zijn er overeenkomsten te maken tussen de boeken waarvoor Jetses illustreerde en het verhaal over zijn eigen jeugd. Jetses benadrukt de deugdelijke kanten van het kind-zijn en hele ondeugende streken, die hij als jongen ongetwijfeld heeft uitgehaald, blijven achterwege. Een vergelijkbaar beeld zien we terug in de verhalen van Ligthart en Scheepstra. De arbeiderskinderen beleven vrolijke avonturen en de sociale problemen uit de periode, zoals armoede en drankmisbruik, spelen in de verhalen geen rol.

De optimistische blik van Jetses is doorgetrokken naar het verhaal in de publicatie. De aandacht zal op basis van de herinneringen vooral uitgaan naar de vrolijke en blijde momenten uit Jetses’ jeugd en leven.

(16)

16

Hoofdstuk 4 - Verdichting van onderzoek naar publicatie

Het schrijven van een publieksgerichte publicatie is een andere tak van de historische wetenschap dan het schrijven van een academisch historisch stuk. Een academische historische studie is vooral analytisch van aard, terwijl een publieksgerichte publicatie vaak een algemeen beschrijvend karakter heeft. Hoewel de inhoud van de historische teksten van karakter verschillen is de aanpak van het onderzoek vrijwel gelijk. In beide gevallen moet er onderzoek worden gedaan op basis van secundaire en primaire bronnen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de aanpak van het onderzoek voor de publieksgerichte publicatie en de vertaalslag die daarbij gemaakt is naar het schrijven van een publieksvriendelijke historische tekst.

Verantwoording boekopzet

Voor de publicatie was een breed lezerspubliek voor ogen. Enerzijds is de publicatie geschreven voor mensen met een interesse in het leven en werk van Cornelis Jetses, tevens ook het hoofdonderwerp van het boek. Anderzijds is geprobeerd het lezerspubliek aan te spreken dat meer algemeen geïnteresseerd is in de geschiedenis van Groningen. In het algemeen is het onderwerp van het boek de geschiedenis van Groningen in het tijdvak 1875-1900, met betrekking tot de jeugd en carrière van Cornelis Jetses. Daarbinnen wordt specifiek aandacht besteed aan verschillende aspecten uit Jetses’ jeugd en carrière.

De rode draad van het verhaal is geïnspireerd op twee hoofdthema’s. Het eerste thema is gebaseerd op het (unieke) arbeidersperspectief van de herinneringen. De nadruk in de verhaallijn ligt daarom op het arbeidersmilieu waarin Jetses opgeroeide. Het contrast tussen de elite en de lagere sociale klasse is een terugkerend motief in de verhalen. Jetses was bovendien tijdens zijn jeugd erg klassenbewust.

Het tweede thema is ‘onderwijs’, dat onlosmakelijk met het leven van Jetses verbonden is. Met behulp van onderwijs heeft Jetses zich weten op te werken op de sociale ladder. Op zijn beurt heeft hij zich ingezet als illustrator voor boeken voor het onderwijs.

Het uitgangspunt voor de hoofdstukken van de publicatie Dicht bij Huis waren de 28 pagina’s jeugd- en kinderherinneringen van Jetses en de artikelen die Jetses geschreven heeft in het bedrijfsblad voor Wolters.48 Jetses beschrijft hierin veel zaken, waaronder de belangrijkste personen

uit zijn jeugd, de kenmerkende gebouwen uit de buurt, de werkzaamheden van de arbeiders, de feestdagen, heel summier zijn ervaringen met school en tot slot vrij uitgebreid de ontmoeting met zijn vrouw.49 Om de herinneringen gestructureerd te behandelen is er gekozen voor drie

hoofdthema’s: ‘woonbuurt & bedrijvigheid’, ‘onderwijs’ en ‘ontspanning & vermaak’. Deze thema’s vormen aparte hoofdstukken. Op deze wijze konden zoveel mogelijk passages uit Jetses’ herinneringen en de artikelen van Wolters behandeld worden.

48 Artikelen geschreven door Cornelis Jetses, in: Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters, 8e en 9e jaargang, 1953-1954:

8e jaargang 1953, no. 3, ‘C. Jetses 80 jaar’, 110-112.

8e jaargang 1953, no. 5, ‘Levensherinneringen van C. Jetses. Naar Bremen’, 124-126. 8e jaargang 1953, no. 6, ‘Levensherinneringen van C. Jetses III’, 130-131.

8e jaargang 1953, no. 7, ‘Levensherinneringen van C. Jetses IV Het Hamburger Rathaus’, 137-140. 8e jaargang 1953, no. 8, ‘Levensherinneringen van C. Jetses V’, 149-150.

9e jaargang 1954, no. 1, ‘Levensherinneringen van C. Jetses VI’, 4-6. 9e jaargang 1954, no. 2, ‘Levensherinneringen van C. Jetses VII, 14-15.

(17)

17 Op basis van de hierboven beschreven uitgangspunten is tot de volgende hoofdstukindeling gekomen:

 Inleiding

 Hoofdstuk 1. Beschrijving van Groningen aan het einde van de 19e eeuw.

 Hoofdstuk 2, de Jeugdherinneringen van Cornelis Jetses (transcriptie van Jetses’ herinneringen)

 Hoofdstuk 3, De woonbuurt & bedrijvigheid  Hoofdstuk 4, Onderwijs

 Hoofdstuk 5, Ontspanning & vermaak  Nawoord

Verantwoording van de onderzoeksmethode

Om de hoofdstukken invulling te geven is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodes. Veel informatie is afkomstig uit literatuuronderzoek, bestaande uit zowel primaire als secundaire bronnen. Vanwege de veelheid aan de verschillende onderwerpen in de publicaties zal ik in de paragraaf ‘van onderzoek tot publicatie’ hoe dit onderzoek invulling heeft gekregen.

Een ander belangrijk deel van het onderzoek bestond uit archiefonderzoek in de Groninger archieven. Om een duidelijk beeld te krijgen van de sociale omgeving van Jetses is met behulp van de website www.allegroningers.nl en het bevolkingsregister in de Groninger archieven, het gelukt om van 29 personen de persoonlijke gegevens uit te zoeken. Het resultaat van dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 1.

Ook was het archief van Minerva, in de Groninger archieven, waardevol met betrekking tot Jetses’ studietijd aan de kunstacademie.50 Op deze wijze werd duidelijk dat niet alleen Jetses

kunstonderwijs volgde, maar ook zijn jeugdvrienden Harm Ellens (1871-1939) en Pieter Gabriel van der Tuin (1872 – 1938), die genoemd worden in de herinneringen van Jetses. Deze informatie is daarom meegenomen in de publicatie.

Een andere waardevolle bron van informatie waren gedigitaliseerde historische kranten, toegankelijk via het programma Delpher, van de Koninklijke Bibliotheek.51 Met name de lokale en

regionale Groningse krant Nieuwsblad van het Noorden is veelvuldig geraadpleegd.

Verantwoording bij de afbeeldingen

Cornelis Jetses was een illustrator van beroep. In dat opzicht was het van belang dat de publicatie rijkelijk versierd zou worden met zijn illustraties. Er is naar gestreefd om de afbeeldingen functioneel voor de tekst te laten zijn. Op deze wijze ondersteunen de illustraties het verhaal ondersteunen, wat past binnen de doelstelling om Jetses’ werk in zijn historische context te plaatsen. Voor de afbeeldingen is gebruik gemaakt van drie verschillende beeldarchieven.

De meeste afbeeldingen zijn afkomstig uit de illustratiecollectie van Noordhoff, in beheer van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht. De illustraties zijn afkomstig uit de verschillende lesboeken en lesmethodes geschreven door Ligthart en Scheepstra.

Het tweede beeldarchief is van de Cornelis Jetses Stichting. De collectie bestaat uit duizenden schetstekeningen en persoonlijke documenten zoals aanbevelingsbrieven, olieverfschilderijen, brieven en ook de herinneringen. Omdat de Jetses-stichting de opdrachtgever is voor deze publicatie, zijn ook deze afbeeldingen kosteloos.

Het derde archief is het Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (RHC GA),

(18)

18 waarvan drie foto’s en een stadskaart van Groningen gebruikt zijn. Voor deze afbeeldingen moet wel betaald worden voor de beeldrechten.

Het aantal foto’s is tot een minimum beperkt, vanwege het kostenaspect. Bovendien bestaan er weinig foto’s uit het tijdvak 1875-1900. De meeste (historische) foto’s zijn van het begin van de twintigste eeuw, ongeveer twintig jaar na de jeugd van Jetses. Van veel gebouwen die Jetses beschrijft zijn dan ook helemaal geen foto’s te vinden.

In de publicatie is een illustratieverantwoording opgenomen, waar per afbeelding te zien is uit welk beeldarchief ze afkomstig zijn.

Van onderzoek naar publicatie

Het onderzoek besloeg een breed onderzoeksveld, die verschillende onderdelen uit het leven van Jetses belichten met betrekking tot de historische ontwikkelingen in Groningen. Het onderzoek leidde naar het leven van Jetses, de geschiedenis van Groningen, de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs. Meer specifiek moest er informatie gevonden worden over de gebouwen, personen en gebruiken die Jetses beschrijft. Omdat daar vaak geen literatuur over geschreven was, moest is veel van die informatie afkomstig uit archiefonderzoek. Uit de veelheid aan informatie moest uiteindelijk een selectie gemaakt worden voor het verhaal. De opzet was zoveel mogelijk aspecten uit de herinneringen en de carrière van Jetses terug te laten keren in de publicatie. De selectie van de inhoud van de hoofdstukken is op basis van deze opzet tot stand gekomen. Hieronder zal kort per hoofdstuk worden aangegeven hoe de hoofdstukken zijn opgebouwd, welke overwegingen hebben meegespeeld voor de inhoud en wat de belangrijkste bronnen zijn geweest. In hoofdstuk 1 staan de ontwikkelingen in en rondom Groningen centraal, in het tijdvak 1875-1900. Hierbij is de focus gelegd op de economische en sociale ontwikkelingen in die periode. De politieke ontwikkelingen zijn grotendeels buiten beschouwing gelaten, aangezien Jetses hier geen melding van maakt in zijn jeugdherinneringen. Daarnaast was Jetses geen politiek geëngageerd tekenaar, zoals stads- en tijdgenoot Albert Hahn (1879-1918) dat wel was.52

De economische ontwikkelingen waren daarentegen wel belangrijk voor de verhaallijn. Zo worden de uitbreiding van de infrastructuur, zoals het spoor en de paardentram beschreven. Met name de aanleg van het spoor is van groot belang geweest. Groningen kreeg daarmee aansluiting met de rest van Nederland, wat uitgever en drukker Wolters de mogelijkheid gaf de schoolboeken landelijke te verspreiden.53

De nadruk ligt op de sociale ontwikkelingen. Jetses was zoon van een arbeider, maar heeft toch lessen kunnen volgen op academie Minerva. In de literatuur over Jetses wordt hierover alleen gemeld dat Jetses’ collegegeld door ‘enkele rijke heren’ betaald werd.54 Wie precies betaalde de

opleiding van Jetses? En waarom deden deze rijke heren dat? Dit leidde al snel naar het begrip burgerlijk beschavingsoffensief en het Algemeen Diakengezelschap in Groningen.55 Omdat in de

publicatie op beide onderwerpen nader wordt ingegaan, blijft het hier buiten beschouwing. Het onderwerp beschavingsoffensief fungeert als kapstok waaraan de thema’s ‘arbeidersachtergrond’ en

52 Zie hoofdstuk 4 van de publicatie Dicht bij Huis.

53 Belangrijke publicaties met betrekking tot de geschiedenis van Groningen: P. Kooij, Groningen 1870-1914. Sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum (Assen 1987) en Duijevendak, M.G.J. e.a. (Red.), Geschiedenis van Groningen III Nieuwste Tijd – Heden (Zwolle 2009).

54 J.A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses, 33-34.

55 Belangrijke bron met betrekking tot het burgerlijk beschavingsoffensief: N. Bakker, R. Dekker & A. Janssens (red.), Tot Burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw (Hilversum 2006). Belangrijke bron voor het

(19)

19 ‘onderwijs’ aan elkaar gekoppeld kunnen worden en keert terug in hoofdstuk 4. In het tweede hoofdstuk zijn de herinneringen van Jetses te lezen. De tekst is voorzien van een verantwoording van de transcriptie van Jetses’ herinneringen. Begrippen, personen en uitspraken zijn met behulp van voetnoten voorzien van uitleg.

In hoofdstuk 3 staat het thema woonbuurt en de bedrijvigheid centraal. Het hoofdstuk valt uiteen in drie onderwerpen: de Hortusbuurt en de arbeiders, de bedrijvigheid in de buurt en tot slot de aanwezigheid van soldaten in de stad.

Jetses groeide op in de Hortusbuurt. Van deze buurt bestaat nog geen boek, in tegenstelling tot veel andere woonwijken in Groningen. De focus van de beschrijving ligt op het arbeiderskarakter van de buurt. Een groot deel van de uitgezochte persoonsgegevens in bijlage 1 zijn gebruikt voor de invulling van het verhaal.

Het stuk over de bedrijvigheid is gebaseerd op de beschrijvingen uit Jetses’ herinneringen van de ‘zoutkeet’ en het graanpakhuis van zijn vader. Omdat over deze gebouwen geen literatuur bestond is er voornamelijk gebruik gemaakt van historische kranten om een beeld te schetsen van de gebouwen en de werkzaamheden.

Met de paragraaf over de soldaten in de stad Groningen zijn twee beschrijvingen van Jetses thematisch aan elkaar gekoppeld. Jetses verteld namelijk over het ‘correctiehuis’, waar soldaten de wacht hielden en over het muziekkorps van de stadsschutterij. Voor deze onderwerpen is gebruik gemaakt van historische kranten. Tijdens de sluiting en sloop van het correctiehuis rond 1902 verschenen een aantal artikelen over het gebouw in het Nieuwsblad van het noorden, met waardevolle informatie over de functie en de geschiedenis van het tuchthuis. Ook met betrekking tot anekdotes van ontsnappingen van gevangen was het nieuwsblad een waardevolle bron.

In hoofdstuk 4 staat het thema ‘onderwijs’ centraal. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie onderdelen: de algemene ontwikkelingen op onderwijsgebied vanaf de tweede helft van de 19e eeuw

in combinatie met een Jetses’ lager onderwijs, het onderwijs op Minerva en het werken voor Wolters.

Het hoofdstuk begint met een algemene en korte beschrijving van de onderwijsontwikkelingen in de loop van de 19e eeuw. Vervolgens wordt de stap gemaakt naar het

lagere onderwijs van Cornelis. Hierbij was het boek van Beno Hofman, Het Groningse onderwijs. Van Sint Maartens- tot Leon van Gelderschool (Zuidbroek 2005) bijzonder nuttig.

Vervolgens komt het onderwijs van Jetses op academie Minerva aan de orde. Omdat in eerdere literatuur over Jetses een beschrijving hierover ontbrak is hier uitgebreider bij stil gestaan. Tijdens een interview spreekt Jetses eenmaal kort over zijn tijd op Minerva.56 Daarbij noemt hij twee

docenten: J.H. Egenberger (1822-1897) en F.H. Bach (1865-1956).57 Er is een relatie gemaakt tussen

de technieken die de docenten de leerlingen aanleerden en de werkwijze van Jetses. Dankzij het kunstonderwijs kon Jetses al wat geld bijverdienen. In het boek is een nog niet eerder gepubliceerde promotieplaat opgenomen, die Jetses tekende voor bijverdienste.

In het derde deel staat het werkzame leven van Jetses in dienst van het onderwijs centraal. De nadruk ligt in eerste instantie op de Groningse bijdragen van Roelof Gerrit Rijkens (1795-1855) en Berend Brugsma (1797-1868) voor het Nederlandse onderwijs. Rijkens schreef onder andere boeken voor het leesonderwijs en introduceerde het gebruik van illustraties in de leer-leesboeken. Brugsma was de eerste Nederlandse leraar die wandplaten introduceerde in het klaslokaal. Beide heren

56 K. ter Laan, ‘Bij de vijf-en-zeventigste verjaardag van C. Jetses, Stad en lande. Cultureel en Sociaal-Economisch maandblad

voor Groningen 1 (1948) 11, 161-174, aldaar 161.

57 Twee belangrijke bronnen: F. van Dijk, Leraren van de Academie Minerva. Een keuze uit twee eeuwen kunst en

(20)

20 introduceerden hiermee het ‘aanschouwelijke’ onderwijs, waarbij het gebruik van afbeeldingen belangrijk werd. Deze paragraaf geldt als opmaat voor de samenwerking tussen Wolters met Ligthart, Scheepstra en Jetses. Hierin komt een beschrijving van hun onderwijsmethodes en lesboeken aan de orde.

Hoofdstuk 5 heeft het thema ontspanning en vermaak. Hierin zijn de feestdagen en het vermaak tijdens Jetses’ jeugd beschreven.

Het verhaal begint met het schetsen van het contrast tussen de mogelijkheden voor de elite om te ontspannen en de mogelijkheden voor de lagere sociale klassen. In het tijdvak 1875-1900 was ‘cultuur’ volop in ontwikkeling en kreeg steeds vastere waarde en betekenis binnen de samenleving. Dit had zijn weerslag op het bouwen van het ‘concerthuis’, ‘de Harmonie’ en de ‘Stadsschouwburg’.58

Voor Jetses was aan bezoek aan de voorstellingen in deze gebouwen te duur. De gratis muziekuitvoeringen van het schutterijkorps tijdens de zomer in het Sterrebos waren de enige mogelijkheden tot het luisteren van muziekuitvoeringen.

Vervolgens wordt de stap gemaakt naar de traditionele feestdagen in Groningen, zoals de kermis, kerst, Pasen en Sinterklaas.59 In het schrift heeft Jetses ook de aantekening ‘Optocht van

Barnum en Bayly’ gemaakt. Hoewel deze herinneringen nooit uitgeschreven is, heeft de aantekening betrekking op de komst het gigantische Amerikaanse circus Barnum & Bailey in 1902. Met behulp van historische kranten, en dan met name het Nieuwsblad van het Noorden, is een beeld gereconstrueerd van de impact van het circus op de stad Groningen.

58 Belangrijke publicaties: B. Hofman, La Grande Dame. Eeuwenlange podiumkunsten en 125 jaar Groninger

Stadsschouwburg (Assen 2008), A. Huitenga en F. Westra, Geschiedenis van een Patriciërshuis en kleurrijk Volkspaleis.

1325-2002 (Groningen 1325-2002) en J.M. Minderhoud, De Harmonie. Eens het culturele centrum van Groningen (Bedum 2008).

(21)

21

Bronnenlijst

(de aangehaalde bronnen in hoofdstuk 4 zijn niet weergegeven in deze bronnenlijst)

Bakker, N. e.a. (red), Reformpedagogiek in België en Nederland (Assen 2001).

Broekhuizen, P.H., (red.), Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalig Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen (Groningen 1992).

 ‘Cornelis Jetses, tekenaar van Ot en Sien vertelt van zijn leven en werken met Jan Ligthart’, Het Vrije Volk, maandag 24 december 1951.

Dane, J. (red.), Jetses aan de wand (Kampen 2009).

De Jong, B.C., Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk (Groningen 1996).

Hofman, B., Bethel. Wijkgebouw in de Groninger Bergstraat, 1887-2008 (Groningen 2013).

Jetses, C., ‘Levensherinneringen van C. Jetses.VI, Ik blijf werken’, Orgaan van de Bedrijfsvereniging van J.B. Wolters 9 (1953) 1-4.

Ligthart J., & H. Scheepstra, Dicht bij huis, 1e deeltje (21e druk, Groningen 1920).

Ligthart, J., Jeugdherinneringen (Groningen 1966).

Niemeijer, J.A., ‘Cornelis Jetses. Wat is zijn geheim?’, Jaarboek Groningen (Groningen 1973), 61-73.

Niemeijer, J.A., Cornelis Jetses als sprookjestekenaar (Kampen 2007).

Niemeijer, J.A., De wereld van Cornelis Jetses (Groningen 1976).

Niemeijer, J.A., Kijk, Ot en Sien. Een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur (Drachten 1991).

Niemeijer, J.A., Toen je nog op straat kon spelen: Prenten van Cornelis Jetses (Groningen 1978)

Niemeijer, J.A., Uit het schetsboek van Cornelis Jetses (Drachten 1988).

 Recensie van de redactie van Biblion, via: http://www.bol.com/nl/p/de-wereld-van-cornelis-jetses/1001004002094425/ Laatst bezocht: 19 augustus 2014.

Ribbens, K.,‘Paden zonder kruising?’, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 21-31.

Rieter, O., ‘Met een roze bril omgaan met het verleden, in: O. Rieter (red.) Nostalgie. Met een roze bril omgaan met het verleden (Utrecht 2010), 5-13.

Röling, H., ‘Jeugdherinneringen als bron voor de geschiedenis van kind en gezin’, Groniek (2000), 265.

Shaw, C. & M. Chase, The Imagined Past: History and Nostalgia (Manchester 1989).

Smit, F., Boekjaar Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs (Groningen1986).

Van der Meer, Q. L. Th. & H.A. Bergman (red), Onderwijskundigen van de twintigste eeuw (Groningen 1977).

Van Diggelen, M., Ab Visser. Biografie (Groningen 2013).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In geval van ernstige tekortkoming in hoofde van de huurder, onder meer het beschadigen van het gehuurde goed, gebrek aan onderhoud, wijzigen van de bestemming enz., heeft

Within this heyday of the medium the research project Projecting knowledge focuses specifically on the transfer of scientific knowledge with the optical lantern by academics,

De volgende kwesties zijn geschikter voor een hoger niveau, omdat de leerling meer uitgedaagd wordt om zijn eigen ideeën over taal te toetsen met behulp van de ANS.. Waar bij het

(Racisme is er wanneer mensen van een ras zich beter voelen dan mensen van een ander ras en ze gaan uitsluiten.) In dat verslag staat alles wat het Centrum in 2009 deed. Er staat

Het financiële tekort per woning in Scenario 1 (Noordwest) is vele malen hoger dan het tekort per woning in Scenario 3 (Houten-Oost, variant Manifest); optimalisering en

De motie werd niet aangenomen omdat Combina- tie Gemeentebelangen en VVD tegen stemden, maar de fracties gaven in een stemverklaring aan dat ze het eens zijn met de inhoud van

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor

De tentoonstelling is niet meer in CODA Museum te zien, maar op www.coda-apeldoorn.nl/tirzomartha is een link naar een korte film opgenomen waarin Tirzo Martha zelf een toelichting