• No results found

Friese Israëlieten en buitenlandse Joden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Friese Israëlieten en buitenlandse Joden"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Friese Israëlieten en buitenlandse Joden

Berichtgeving over Joden tussen 1780 en 1880 in de Leeuwarder Courant

Naam: Geert Veldstra Dr. S. van der Poel Studentnummer: S2394863 Masterscriptie Adres: Scheen 96 Datum: 1 juli 2018 8501 HJ Joure

Tel.: 0638439191

(2)

Omslag: De Put in Leeuwarden voor de Tweede Wereldoorlog. Beeldbank Historisch

Centrum Leeuwarden. Dit was het centrum van de Joodse buurt. De Leeuwarder Courant van 7 september 1796 met het bericht over de uitvaardiging van het emancipatiedecreet schemert er als een venster overheen. De krant als venster waardoor de lezer naar het Joodse volk keek. Dat is het centrale thema van dit onderzoek.

(3)

Inhoud

Inleiding ... 5

Opzet ... 8

Werkwijze en indeling ... 11

1. Joods leven in Leeuwarden 1780-1870 ... 15

1.1 Sefardim en Asjkenazim ... 15 1.2 Beperkingen ... 17 1.3 Na het emancipatiedecreet ... 21 1.4 Integratie ... 22 1.5 Armoede en participatie ... 25 1.6 Vooroordelen ... 27 2. De Leeuwarder Courant 1752-1880 ... 30

2.1 Franse tijd, andere kranten ... 31

2.2 De terugkeer van de Leeuwarder Courant ... 33

2.3 Nieuwe tijden ... 34

3. Berichtgeving van en over Joden in de Leeuwarder Courant ... 37

3.1 Advertenties van Joden ... 37

3.1.1 Jiddische elementen ... 39

3.1.2 Israëlitische advertenties ... 40

3.1.3 Kerk of synagoge ... 43

3.1.4 Advertenties over Joden ... 45

3.2 Berichtgeving over Joden in reguliere krantenartikelen ... 47

3.2.1 Joden en Israëlieten ... 48

3.2.2 Emancipatiedecreet ... 50

3.2.3 Religieuze context ... 53

3.2.4 Etnische context ... 57

3.2.5 Emancipatie ... 61

3.2.6 Joodse identiteit en proselieten ... 61

3.2.7 Bidstonden voor Israël ... 64

3.3 Dit zijn Israëlieten, dat zijn Joden ... 70

(4)

3.3.2 De term Israëliet tussen 1830 en 1848 ... 75

3.3.3 De term Israëliet tussen 1848 en 1855 ... 78

3.3.4 De term Israëliet tussen 1855 en 1870 ... 82

3.3.5 De term Israëliet tussen 1870 en 1880 ... 88

3.4 Berichten over antisemitisme ... 92

Conclusie ... 97

Literatuur ... 104

Bronnen ... 108

Websites ... 113

Bijlagen ... 115

(5)

Inleiding

Joods of Israëlitisch? Die vraag hield hoofdredacteur Esther Voet van het Nieuw Israëlietisch Weekblad ruim anderhalf jaar geleden bezig. Het Joodse opinieweekblad verscheen al 151 jaar onder dezelfde naam, maar volgens Voet wist bijna niemand meer wat er met de term ‘Israëlitisch’, of in dit geval ‘Israëlietisch’ werd bedoeld. Ze vroeg lezers daarom in haar wekelijkse commentaar om mee te denken over een nieuwe naam voor het tijdschrift.

“Israëlitisch is een archaïsch woord voor Joods. Veelal denken mensen die de volle naam horen dat het NIW niets meer is dan een weekblad over Israël, dat de I staat voor Israëlisch en niet gaat over Joden in het algemeen. Maar ja aan de andere kant, het NIW is het NIW. Zo’n begrip. Hoe zou een nieuwe naam eruit moeten zien? ‘Joods Weekblad’? Dat geeft wel heel veel associaties met dat foute gele blaadje uit de oorlog. Misschien is het een optie om een ondertitel onder NIW te verzinnen? ‘Weekblad voor Joods Nederland’ of iets dergelijks?”1

De oproep leverde behoudende reacties op. In de meeste reacties van het lezersforum werd de voorkeur uitgesproken om de titel van het NIW bij het oude te laten. Een naamsverandering zou verwarring veroorzaken. De lezers vonden dat titels van tijdschriften niet zomaar veranderd konden worden en het NIW was vanwege de lange historie juist een sterke titel.2

Het signaal dat Voet met de oproep afgaf is desalniettemin duidelijk: Israëlietisch is een ouderwetse term die niemand meer kent. In de eerste helft van de negentiende eeuw gold de term echter als modern. Vóór die tijd was Jood nog de meest gangbare term, maar in het kader van de emancipatie en integratie van Joden kreeg Israëliet de voorkeur omdat Jood een negatieve lading had. Jood werd in sommige gevallen als synoniem gebruikt voor sjacheraar of woekeraar. 3 In het Fries stond een âld Joad gelijk aan een onbetrouwbaar persoon.4 Daarnaast bestonden er verschillende uitdrukkingen waarbij de term Jood werd toegevoegd om een negatieve lading te geven. Een bedrieglijke of valse streek werd bijvoorbeeld een Jodenstreek of Jodentoer genoemd en het woord brillenjood wordt nog altijd gebruikt als

1 Esther Voet, “Commentaar. Israëlietisch?” Nieuw Israëlietisch Weekblad, Binnenland, 4

november 2016, 7.

2 Corinne van Barneveld, Eduard Adelaar en Sabine Zurel, “Forum. Het NIW moet zijn naam

veranderen”, Nieuw Israëlietisch Weekblad, 4 november 2016, 14 en 15.

3 S.N., “Jood”, subbetekenis 5, Instituut voor de Nederlandse Taal, 1914, [Internet online];

beschikbaar via: gtb.inl.nl/iWDB/search.Jood [5-6-2018].

4 S.N., “Joad”, Instituut voor de Nederlandse Taal. Wurdboek fan de Fryske Taal, 1819

(6)

scheldnaam voor brildragers.5 De term Jood werd volgens het historische Woordenboek der

Nederlandsche Taal uit 1914 als kwetsend ervaren.6

De negatieve lading van de term Jood heeft te maken met de plek die Joden in Nederland als minderheid innamen. Joden hadden in Nederland vóór 1796 de positie van tweederangsburgers. Ze werden niet gezien als onderdeel van de Nederlandse natie, maar als een apart volk dat behoorde tot de Joodse natie. De verantwoordelijkheid over hun doen en laten lag bij de joodse geestelijken en bestuurders, de rabbijnen en parnassijns.7 Na een maandenlange vergadering kregen de Joden op 2 september 1796 door de Nationale Vergadering van de Bataafsche Republiek officieel het burgerrecht toegekend. Het emancipatiedecreet bepaalde dat:

‘Geen jood zal worden uitgestooten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zijn, en die hij begeeren mogt te genieten, mits hij bezitte alle die vereischten, en voldoe aan alle die vorwaarden, welke bij de algemeene Constitutie van iederen activen burger van Nederland, gevorderd zullen worden.’8

In vergelijking tot andere groepen binnen de Nederlandse samenleving met een tweederangspositie hadden Joden echter een achterstandspositie. Joden werden bijvoorbeeld vaker in hun positie benadeeld dan doopsgezinden of rooms-katholieken. Terwijl geen van deze groepen bijvoorbeeld het recht had lid te worden van de schutterij of het stadsbestuur, lukte het rooms-katholieken en doopsgezinden regelmatig wel hier lid van te worden. De regels werden echter wel strikt nageleefd wanneer een Jood lid wilde worden. 9

5 S.N., “Jodenstreek”, Instituut voor de Nederlandse Taal, 1914, [Internet online];

beschikbaar via: gtb.inl.nl/iWDB/search.Jodenstreek [5-6-2018], S.N., “Jodentoer”, Instituut voor de Nederlandse Taal, 1914, [Internet online]; beschikbaar via:

gtb.inl.nl/iWDB/search.Jodentoer [5-6-2018] en S.N., “Brillenjood”, Instituut voor de Nederlandse Taal, 1914, [Internet online]; beschikbaar via:

gtb.inl.nl/iWDB/search.Brillenjood [5-6-2018].

6 S.N., “Jood”, subbetekenis 5, Instituut voor de Nederlandse Taal, 1914, [Internet online];

beschikbaar via: gtb.inl.nl/iWDB/search.Jood [5-6-2018].

7 Bart Wallet, Nieuwe Nederlanders. De integratie van de joden in Nederland 1814-1851

(Amsterdam: Bert Bakker, 2007), 9.

8 S.N. “Decreet over den gelykstaat der Joodsche met alle andere Burgers, den 2 September

1796”, Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering representerende het volk van Nederland (III, Swart en Comp: Den Haag, 1796), 40.

9 Herman Diederiks, ‘Strafrecht en stigmatisering. De joden in de achttiende-eeuwse

Republiek’, in: Onderscheid en minderheid. Sociaalhistorische opstellen over discriminatie en vooroordeel, red. Herman Diederiks en Chris Quispel (Hilversum: Verloren, 1987), 79-99.

(7)

Het verkrijgen van het burgerrecht na het emancipatiedecreet vormde een belangrijk kantelpunt in de geschiedenis van de Nederlandse Joden. Irene Zwiep noemt het in bepaalde opzichten zelfs een Foucauldiaans evénément, dat wil zeggen: een gebeurtenis die onze wereld en de manier waarop wij haar benoemen voorgoed heeft veranderd.10 Joden wisselden hun identiteit als Joodse natie in voor die van de Bataafse natie. Joden gingen onderdeel uit maken van het Bataafse en later het Nederlandse volk en Jood-zijn had formeel alleen nog betrekking op de Joodse religie.

Het gebruik van de term Israëliet stond als het ware symbool voor het proces van emancipatie, participatie en integratie van Joden in de negentiende eeuw. Jood was je volgens Zwiep bij geboorte, maar Israëliet kon je worden door ‘hard te werken’.11 De Franse gouverneur in Nederland Charles François Lebrun schreef in 1810 aan Napoleon dat hij het woord Jood als een hatelijke en vernederende uitdrukking bestempelde en dat er onder de Joden lieden waren die volgens hem geen Joden meer waren maar verlichte mensen, geleerden en bekwame artsen.12 Jood stond voor het Joodse volk, Israëliet voor de scheiding tussen volk en religie. De scheiding die ontstond door de uitvaardiging van het emancipatiedecreet in 1796.

Hoewel de uitvaardiging van het decreet een omslagpunt vormde voor de geschiedenis van de Joden in Nederland zijn diverse historici het erover eens dat de sociale en culturele emancipatie nog decennia in beslag zou nemen. Jozeph Michman stelt dat er tot de Tweede Wereldoorlog sprake was van een ongelijke behandeling van Joden in Nederland en dat Joden tot die tijd een getolereerde minderheidsgroepering bleef.13 Volgens Rena Fuks-Mansfeld

duurde het emancipatieproces lang vanwege de achtergestelde positie die Joden hadden op economisch en cultureel gebied. Een groot deel van de Joden was arm omdat ze niet volop deel kon nemen aan het economisch leven. Doordat ze onderling nog lang Jiddisch bleven spreken beheersten ze het Nederlands slechts in beperkte mate. Daarnaast betekende het eren van de sabbat vaak minder inkomsten en moeilijkheden bij het in dienst treden bij een niet-Joodse werkgever. De sociale en culturele emancipatie werd volgens Fuks-Mansfeld voor een

10 Irene Zwiep, ‘De Naties worden burgers. Joods leven in de Lage Landen in de schaduw van

de Verlichting (1750-1814), in: Geschiedenis van de Joden in Nederland, Ed, Hans Blom e.a. (Amsterdam: Balans, 2017), 197-199.

11 Irene Zwiep, ‘De Naties worden burgers. Joods leven in de Lage Landen in de schaduw van

de Verlichting (1750-1814), 204.

12 Stefan van der Poel, Joodse stadjers. De joodse gemeenschap in de stad Groningen

1796-1945 (Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2004), 24.

13 Jozeph Michman, “De emancipatie van de Joden in Nederland,” Bijdragen en mededelingen

(8)

groot deel gestimuleerd door de taalpolitiek die de landelijke overheid sinds 1817 voerde.14

Huussen stelt dat de emancipatie voor een groot deel afhankelijk was van maatschappelijke factoren zoals de welwillendheid van de rest van de samenleving om Joden in de maatschappij op te nemen en de bereidheid van de Joden zich aan te passen.15

De emancipatie en integratie van Joden in de Nederlandse samenleving stelde Joden voor de keuze welke onderdelen van de Joodse cultuur behouden moesten worden en welke niet. Dit kon uitmonden in acculturatie waarbij ze zich gedeeltelijk aanpasten aan de omgeving of assimilatie waarbij ze volledig het gedrag, de houding en de opvattingen van hun omgeving overnamen. De meest vergevorderde vorm van assimilatie was volgens historicus Ivo Schöffer het opgeven van de Joodse identiteit.16 Volgens historica Evelien Gans kwam het ook voor dat de Joodse identiteit naast de Nederlandse identiteit bleef bestaan. Een mens kan volgens haar verschillende identiteiten bezitten, zowel als individu en als lid van een groep. Afhankelijk van de situatie kan iemand meer voor de ene dan de andere identiteit kiezen. Een Nederlandse Jood kan zich soms op de eerste plaats Jood voelen en zich op het andere moment meer identificeren als Nederlander. Gans illustreert dit door identiteit te beschrijven als een caleidoscoop waarin door verschuiving en beweging een andere combinatie van vormen en kleuren ontstaat met een ander effect.17

Opzet

In dit onderzoek breng ik het emancipatieproces van Joden in kaart aan de hand van krantenartikelen waarbij ik me richt op het gebruik van de woorden Jood en Israëliet. Hierbij maak ik onderscheid tussen advertenties, binnenlandse en buitenlandse artikelen. De advertenties zeggen iets over de zelfperceptie van Joden en hun omgang met de Joodse identiteit.

14 R.G. Fuks-Mansfeld, ‘Moeizame aanpassing (1814-1870)’ in: Geschiedenis van de Joden

in Nederland, ed. J.C.H. Blom, R.G. Fuks-Mansfeld en I. Schöffer. Amsterdam: Balans, 1995, 207-247.

15 A. H. Huussen Jr. ‘De emancipatie van de Joden in Nederland. Een discussiebijdrage naar

aanleiding van twee recente studies.’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 94 (1979), aflevering 1, 75-83.

16 Ivo Schöffer, ‘Inleiding’ in: Geschiedenis van de Joden in Nederland, ed. J.C.H. Blom,

R.G. Fuks-Mansfeld en I. Schöffer. Amsterdam: Balans, 1995, 13.

17 Evelien Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar

joodse sociaal-democraten en socialistisch-zionisten in Nederland (Amsterdam: Vallucci, 1999), 15-36.

(9)

Onderzoek naar publicaties waarin Joden naar voren komen, kan inzicht geven in het beeld dat buitenstaanders van Joden hadden en een bijdrage leveren aan de kennis over de Joodse identiteit. Zo is er in de loop der tijd door verschillende historici onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van Joden in de Nederlandse literatuur. Dit begon in 1963 met Michman die in zijn onderzoek naar naoorlogse literatuur tot de conclusie komt dat er over Joden werd geschreven als een lijdend volk waar de lezer sympathie en medelijden voor kon voelen. In de negentiende-eeuwse literatuur werd er volgens Michman nauwelijks over Joden geschreven. In de enkele bron waarin Joden wel naar voren kwamen zoals Woutertje Pieterse van Multatuli, werd de Jood geportretteerd als een persoon met een onaanzienlijke positie in de maatschappij, maar met een hart van goud.18 Jaap Meijer kwam ruim tien jaar later bij nader onderzoek tot een andere conclusie. Volgens hem kwamen Joden bijna in alle literaire werken uit de negentiende eeuw van enige betekenis voor, vaak als een typetje. Hij constateerde dat er juist wel sporen waren van discriminatie in de negentiende-eeuwse literatuur.19

Naast literatuur zijn ook artikelen in kranten en tijdschriften onderzocht op aanwezigheid van Joden. Zo maakte historicus Chris Quispel gebruik van met name politieke tijdschriften voor zijn onderzoek naar antisemitisme in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw.20 Door de digitalisering van oude kranten, die

tegenwoordig via Delpher beschikbaar zijn, is het sinds een paar jaar mogelijk geworden om op een veel grotere schaal nauwkeurig onderzoek te doen naar de aanwezigheid van Joden in kranten. De krant was volgens de Britse historicus Andrew Pettegree, specialist op het gebied van vroegmoderne media, een van de belangrijkste en invloedrijkste media van de negentiende eeuw.21 Vooral in Nederland werden veel kranten gelezen. In 1826 had één op de

honderd Nederlanders een abonnement op een krant tegenover een op de 437 Fransen en een op de 814 Engelsen.22 Het onderzoeken van kranten heeft een meerwaarde omdat het inzicht kan geven in de publieke opinie en de denkbeelden in de onderzochte periode.

18 J. Melkman, Geliefde Vijand: het beeld van de jood in de naoorlogse Nederlandse

literatuur (Amsterdam, 1963), 36-57.

19 Jaap Meijer, Rationalisme, Romantiek, Risjes. Het Joodse type in onze literatuur 1800-1850

(Heemstede, 1978), 4-8.

20 Chris Quispel, Anti-Joodse beeldvorming en Jodenhaat (Hilversum: Verloren, 2015),

198-218.

21 Andrew Pettegree, The invention of news. How the world came to know about itself (New

Haven: Yale University Press, 2014), 259.

22 Marcel Broersma, Beschaafde vooruitgang. De wereld van de Leeuwarder Courant

(10)

Dit onderzoek geeft een beeld van het effect van het emancipatiedecreet op de berichtgeving over Joden in de periode 1780-1880. Het geeft een antwoord op de vraag op welke wijze er over Joden werd geschreven in de Leeuwarder Courant tussen 1780 en 1880 en hoe hun emancipatie hierin terugkomt. Daarnaast komt de vraag aan bod welke rol de krant zou hebben gehad bij de beeldvorming van Joden en de inburgering van het woord Israëliet. De periodisering valt samen met het emancipatieproces van de Joden in Nederland. In het begin van de jaren tachtig van de achttiende eeuw kwam de patriottenbeweging in de Republiek op gang. Deze patriotten waren beïnvloed door verlichtingsideeën uit onder andere Frankrijk, zoals die van de filosoof Montesquieu die met zijn cultuurhistorisch relativisme ook plaats voor de Joodse tradities in de maatschappij. 23 Uiteindelijk werden vele verlichtingsideeën waarmee de patriotten sympathiseerden ten uitvoer gebracht vanaf de bevestiging van de Bataafse Republiek in 1795. De Nationale Vergadering van deze republiek vaardigde een jaar later het emancipatiedecreet uit dat de juridische en politieke gelijkstelling van de Joden in Nederland diende te waarborgen.24 Door te beginnen met de aanloop naar het emancipatiedecreet wil ik aangeven in hoeverre er sprake is van verandering in de berichtgeving over Joden na de uitvoering het decreet.

Lodewijk Napoleon ondernam tijdens zijn regeringsperiode stappen om de integratie van Joden in de maatschappij verder te bevorderen. Zo werd het verplicht dat Joodse gemeenten in het Nederlands met de overheid correspondeerden en richtte hij het Opperconsistorie op om vanuit de overheid invloed uit te oefenen op de verschillende Joodse gemeenschappen in Nederland. Dit orgaan werd in 1817 onder het bewind van koning Willem I omgedoopt tot de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten. De instelling van de Hoofdcommissie markeert een periode van overheidsbemoeienis met de Joodse gemeenschappen in Nederland. Vóór 1796 was er nog sprake geweest van een Joodse natie binnen de Republiek die haar zaken zelf regelde. Het emancipatiedecreet vormde het begin van een periode van overheidsbemoeienis met de emancipatie en integratie van Joden die werd afgerond met het opheffen van de Hoofdcommissie in 1870. Ik eindig mijn onderzoek tien jaar na het opheffen van de Hoofdcommissie om te onderzoeken of deze opheffing een verschil betekende voor de wijze waarop er over Joden werd geschreven.

23 Ida Nijenhuis, ‘Isaac de Pinto (1717-1789) als verlichte Jood: een vreemdeling in twee

werelden?’ in: Vreemdelingen. Ongewenst en bemind, ed. A.H. Huussen jr., W.E. Krul en E. Ch. L. van der Vliet (Groningen: Egbert Fosten, 1991), 47.

(11)

Het onderzoek is gericht op Fryslân en de Joodse gemeenschap van Leeuwarden in het bijzonder.25 Leeuwarden had tot het begin van de negentiende eeuw de grootste Joodse

gemeente van Noord-Nederland. In 1809 telde de gemeente 632 leden. De Groningse gemeente bestond toen nog uit 516 Joden.26 Leeuwarden werd in 1813 dan ook de hoofdplaats van de noordelijke consistorie toen het Opperconsistorie werd opgeheven. Het noordelijke consistorie bestond uit de drie noordelijke provincies.27 In de jaren twintig nam Groningen de positie van Leeuwarden over als grootste Joodse gemeente van het Noorden. In 1827 telde Leeuwarden 850 Joden terwijl dit er in Groningen 927 waren.28 Daarnaast heb ik voor Fryslân gekozen vanwege de Leeuwarder Courant. Dit is een geschikte bron omdat deze krant lange tijd het monopolie bezat op de berichtgeving in geheel Fryslân, terwijl de berichtgeving in bijvoorbeeld Groningen verdeeld was in een krant voor de stad en voor de Ommelanden. Tevens is het onderzoek van Marcel Broersma naar de geschiedenis van de Leeuwarder Courant, Beschaafde vooruitgang. De wereld van de Leeuwarder Courant 1752-2002, geschikt om inzicht te krijgen in het lezerspubliek en de werking van de krant. Een dergelijk omvangrijk onderzoek bestaat niet voor andere kranten in Fryslân.

Werkwijze en indeling

De eerste twee hoofdstukken bestaan grotendeels uit literatuuronderzoek naar de geschiedenis van het Joods leven in Fryslân, met name Leeuwarden, en de achtergrond van de Leeuwarder Courant. Hiermee wordt de context geschetst van de tijd en plaats waarin de bronnen ontstonden die de basis vormen van dit onderzoek. Ten behoeve van die context worden in het hoofdstuk over Joods leven in Leeuwarden uitstapjes gemaakt naar de bredere geschiedenis van Joods leven in Nederland. Het verleden van de Joodse gemeenschap van Leeuwarden is enerzijds uniek, maar maakt uiteraard ook deel uit van een breder verhaal. Bovendien komen in de Leeuwarder Courant artikelen voor over Joden uit andere delen van het land. De historische context maakt de wijze waarop over Joden werd geschreven tussen 1780 en 1870 in de Leeuwarder Courant inzichtelijk.

25 De provincie wordt sinds 1997 officieel Fryslân genoemd en staat sinds 2004 als zodanig

ook vermeld in stukken van de rijksoverheid. Alhoewel Friesland over het algemeen nog steeds gebruikt wordt in de meeste Nederlandstalige teksten geef ik er net als de Friese pers de voorkeur aan om de officiële aanduiding te hanteren.

26 Beem, De Joden van Leeuwarden, 106 en Van der Poel, Joodse Stadjers, 168. 27 Beem, De Joden van Leeuwarden , 112, 118.

(12)

Via Delpher en de website dekrantvantoen.nl heb ik geprobeerd alle artikelen uit Leeuwarder Couranten die tussen 1780 en 1880 verschenen en over Joden gingen te onderzoeken. Dit kwam neer op ongeveer 1200 artikelen van de ruim 11.000 Leeuwarder Couranten die in deze periode verschenen.29 Ik zeg hier bewust bij dat het een poging betrof om zo volledig mogelijk te zijn. Helaas kan ik niet garanderen dat daadwerkelijk álle artikelen over Joden zijn meegenomen. Dit was wel mijn streven, maar in de praktijk bleek dat het zoeksysteem van zowel Delpher als dekrantvantoen.nl niet volledig was. Soms werd het getal 1000 voor het woord Jood aangezien en soms kwam een artikel de tweede keer niet tevoorschijn wanneer dezelfde zoektermen werden gebruikt.30 Om dit op te lossen heb ik beide sites gebruikt, die alle Leeuwarder Couranten uit de onderzoeksperiode in hun database bevatten. Desondanks bestaat de kans dat een aantal kranten niet zijn meegenomen.

Aanvankelijk was ik van plan om meer nadruk te leggen op stereotype beeldvorming over Joden. Hiervoor had ik de artikelen over Joden ingedeeld in categorieën naar stereotype, zoals de Jood als handelaar, als onbetrouwbaar of menslievend en vervolgens in tabellen verwerkt. Deze tabellen staan in de bijlage.31 De uitkomsten van dit onderzoek bleken te gering te zijn per stereotype en aangezien het zoeksysteem niet waterdicht is, zijn de uitkomsten te kwetsbaar om hier grote kwantificeerbare conclusies aan te verbinden. Daarom heb ik me beperkt tot categorieën met een hoger aantal artikelen, die een zekere ontwikkeling lieten zien.

De artikelen heb ik onderverdeeld in berichten over Joden in een religieuze context en in een niet-religieuze context. Met de uitvaardiging van het emancipatiedecreet in 1796 werden Joden Nederlanders met een Joodse godsdienst. Formeel zou Jood-zijn nu voortaan alleen nog maar in verband moeten worden gebracht met de Joodse religie. Het onderzoek naar berichten in een religieuze context moet deze ontwikkeling in beeld brengen. Onder religieuze context worden artikelen verstaan waarin verwijzingen staan naar de Joodse religie.

29 Het totale aantal Leeuwarder Couranten uit deze periode is gebaseerd op een schatting naar

aanleiding van een rekensom. De krant verscheen tussen 1780 en 1869 twee keer per week wat neer komt op 9256 kranten. Van 1869 tot 1879 verscheen de krant drie keer per week wat neer komt op 1560 kranten en in 1879 verscheen de krant zes keer per week, goed voor 313 kranten. Dit maakt een totaal van 11.129 kranten. Dit totaal viel waarschijnlijk iets lager uit vanwege feestdagen waarop de krant niet verscheen. Het aantal artikelen waarin over Joden werd geschreven komt voort uit eigen onderzoek.

30 In dit geval bewust in cijfers uitgeschreven aangezien daarmee de overeenkomsten met het

woord Jood zichtbaar worden.

31 Aanvankelijk was ik van plan om het onderzoek te stoppen met het beëindiging van de

Hoofdcommissie in 1870. Dit is de reden waarom de bijlagen in 1870 eindigen in plaats van 1880.

(13)

Daarnaast komt de herkomst van de artikelen aan bod waarin onderscheid wordt gemaakt tussen regionale artikelen, dat wil zeggen uit Leeuwarden of Fryslân, artikelen uit de rest van Nederland en buitenlandse artikelen.

Naast het verschil tussen de religieuze en de niet-religieuze context, komt de benaming Jood of Israëliet aan bod. Dit gedeelte van het onderzoek richt zich vooral op de periode na 1815 waarin de term Israëliet gebruikelijker werd in officiële stukken. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen advertenties en reguliere krantenberichten. Bij de advertenties onderzoek ik hoe Joden zichzelf omschreven en hoe zij door anderen werden beschreven. Bij de reguliere artikelen richt ik me op het gebruik van de term Israëliet en het onderscheid hierbij naar herkomst waarin wederom wordt gekeken naar regio, binnenland en buitenland.

Om het risico te vermijden dat ik artikelen over Joden mis heb ik naast de zoektermen Jood en Israëliet andere termen gebruikt die te maken hebben met Joden zoals, synagoge, torah, tenach, jodenkerk, smous, Jid, Jiddisch en hebreeuws. Veel van deze zoektermen hebben te maken met de Joodse religie waardoor de kans bestaat dat er veel berichten naar voren komen over Joden in een religieuze context. Het lastige hieraan is dat er weinig concrete niet-religieuze zoektermen zijn te maken hebben met Joden. Bovendien vielen religie en natie voor de uitvaardiging van het emancipatiedecreet in 1796 nog samen. Uiteindelijk leverden de zoektermen Jood en Israëliet verreweg de meeste resultaten op waardoor de invloed van de religieuze zoektermen op het onderzoek vrij klein is.

De uitkomsten heb ik overzichtelijk gemaakt door de artikelen in tabellen en grafieken te verwerken. Hierbij heb ik het onderzoek in verschillende periodes ingedeeld. Deze periodes hebben geen gelijke omvang maar zijn ingedeeld op basis van veranderingen die een grote invloed op de berichtgeving konden hebben. Ik heb bijvoorbeeld rekening gehouden met veranderingen in de politieke situatie in Nederland zoals de inlijving van het koninkrijk Holland in het Franse keizerrijk in 1810 of technische veranderingen als de ingebruikname van de telegraaf door de Leeuwarder Courant in 1855 waardoor de nieuwssnelheid enorm toenam. Doordat ik bij elke periode rekening heb gehouden met de verhouding van het aantal onderzochte berichten ten opzichte van het totale aantal berichten uit de betreffende periode heeft de ongelijkmatigheid van de periodes geen invloed op de uitkomsten.

De eerste periode eindigt in september 1796: het moment waarop het emancipatiedecreet werd uitgevaardigd. Deze periode valt grotendeels samen met de Bataafse tijd die in 1806 eindigde toen het koninkrijk Holland werd uitgeroepen. De hierop volgende periode stopt in 1810 met de inlijving van Holland in het Franse keizerrijk. In de periode van

(14)

het koninkrijk werden diverse stappen gezet om de integratie van de Joden te bevorderen. In de Franse tijd die daarop volgde, werd de organisatie van Joden in Nederland in het grotere keizerrijk opgenomen. De Franse tijd eindigt in 1814 waarna het tijdperk van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden aanbreekt. Deze periode eindigt in 1830 met de Belgische afscheiding. De daaropvolgende periode loopt door tot de grondwetswijziging van 1848 waarmee ook de situatie van Joden in Nederland veranderde. De periode daarna eindigt in 1855 omdat toen de aard van het nieuws veranderde vanwege de ingebruikname van de telegraafdienst door de Leeuwarder Courant. Hierdoor raakte het nieuws sneller verspreid. Daarnaast werden er minder stukken letterlijk overgenomen uit andere kranten, maar maakte men meer gebruik van persberichten die via de telegraaf binnenkwamen. De op één na laatste periode eindigt in 1870 met het opheffen van de Hoofdcommissie, vervolgens is er een uitloop van tien jaar om het effect te onderzoeken, net als dat er een aanloop van 16 jaar was voor de aanname van het emancipatiedecreet. Bovendien veranderde de krant rond deze tijd, in 1879 werd de Leeuwarder Courant een dagkrant.

(15)

1. Joods leven in Leeuwarden 1780-1870

Waar Amsterdam het centrum van Joods leven in Nederland was, nam Leeuwarden in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw een belangrijke plek in binnen het Joods leven in het Noorden van Nederland. Leeuwarden kende net als Amsterdam geen vestigingsbeperkingen voor Joden. Terwijl de Groningse magistraat in 1710 nog besloot om alle Joden uit de stad te verbannen, had Leeuwarden vanaf dat jaar een eigen synagoge.32 Groningen volgde in 1732 met een huissynagoge in de Poelestraat bij Mozes Goldsmid, de pachter van de bank van lening.33 De laatste beperkingen in de gehele Republiek werden na 1796 weggenomen. 34

In Leeuwarden woonde meer dan de helft van het totale aantal Joden in Fryslân. In 1830 woonden er ruim 1500 Joden in Fryslân waarvan zo’n 800 in Leeuwarden. Tot de Tweede Wereldoorlog waren er ook gemeenschappen in Harlingen, Sneek en Gorredijk. Hiervan was de Joodse gemeenschap in Harlingen het grootst met 185 leden in 1844. De andere twee gemeenschapen hadden elk niet meer dan 150 leden halverwege de negentiende eeuw. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal Joden overal af. De kleinere gemeenschappen van Hindeloopen, Noordwolde, Lemmer, Bolsward en Heerenveen werden al voor de Tweede Wereldoorlog opgeheven.35 De Leeuwarder gemeente maakte vooral vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw een sterke groei door, met 140 leden in 1754 tot 1282 in 1865. Op dat moment vormden de Joden zo’n 4,7 procent van de totale Leeuwarder bevolking.36

1.1 Sefardim en Asjkenazim

De meeste Friese Joden waren Asjkenazim uit Oost-Friesland, met name Emden en Hollandse steden, waaronder Amsterdam. Vanwege de belangrijke rol die Amsterdam als Joods

32 J.F. van Agt. ‘De synagogen in Leeuwarden en elders in Friesland’, in: De Joden van

Leeuwarden, ed. Hartog Beem (Assen 1974), 294.

33 De reden hiervoor was dat de bevolking beschermd moest worden tegen de diefstallen die

de Joden vaak pleegden. Volgens Schut waren er echter in de periode 1700 -1710 maar weinig aangiften gedaan tegen Joden wegens diefstal. Uiteindelijk bleken ook niet alle Joden uit de stad te zijn verdwenen na 1710 en werd de resolutie dus niet heel streng nageleefd. E. Schut, De Joodse gemeenschap van de stad Groningen 1689-1796 (Assen: Van Gorcum, 1995), 45, 46.

34 Hans Knippenberg, “Assimilating Jews in Dutch nationbuilding: The missing pillar”

Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 2 (2002): 191–207.

35 J.F. van Agt. ‘De synagogen in Leeuwarden en elders in Friesland’, 314-327. 36 Hartog Beem, De Joden van Leeuwarden (Assen: Van Gorcum, 1974), 4.

(16)

cultuurcentrum voor de rest van Nederland speelde wil ik hierin kort de geschiedenis van de Joden in Amsterdam toelichten.

Amsterdam kende sinds de komst van Sefardische Joden uit Portugal aan het einde van de zestiende eeuw, een bloeiend Joods centrum. Joden mochten zich hier vrij vestigen en de handel bood hen economische kansen. Waar de Portugese Sefardim aanvankelijk in de meerderheid waren, werden zij vanaf het einde van de zeventiende eeuw door de Asjkenazim in aantal overtroffen.37 Amsterdam werd door de Asjkenazim ‘Mokum alef’ genoemd. Mokum betekende stad en alef verwees naar de eerste letter van de Hebreeuwse spelling van Amsterdam. Rotterdam heette op haar beurt ‘Mokum reisj’.38 De Joodse gemeenten buiten Amsterdam werden samen de Mediene genoemd, naar het Hebreeuwse woord voor staat of provincie.39 Rond 1795 woonde meer dan twee derde van het totale aantal Joden van de Republiek in Amsterdam, halverwege de negentiende eeuw werd dit minder vanwege de trek naar de Mediene, maar het zakte nooit onder de vijftig procent.40

De Sefardim kwamen vooral uit Portugal en spraken onderling Portugees. Volgens Yosef Kaplan paste deze groep zich relatief snel aan, hetgeen onder andere tot uiting kwam in hun kledingstijl. Daarnaast communiceerden velen ook in het Nederlands met de buitenwereld. De Sefardim waren vaak relatief rijk. Volgens Kaplan werden Joden hierdoor in de zeventiende eeuw vaak afgebeeld als welvarende aristocraten. Vanwege de indruk die de armere Asjkenazim uit Duitsland, Bohemen en Polen achterlieten, veranderde deze beeldvorming in de achttiende eeuw.41 In de volksliteratuur ging een stereotype overheersen

van een onbetrouwbare, ‘laagopgeleide’ Jood. Deze Jood had een grof taalgebruik met een Jiddisch accent. Gedurende de jaren 1730 en 1740 verschenen er verschillende pamfletten, tekeningen, liedjes en karikaturen met een antisemitische ondertoon.42

37 J. I. Isräel, ‘De Republiek der Verenigde Nederlanden tot omstreeks 1750: Demografie en

economische activiteit’, in: Geschiedenis van de Joden in Nederland, ed. Hans Blom e.a. (Amsterdam: Balans, 2017), 98-115.

38 Hartog Beem, Uit Mokum en de mediene. Joodse woorden in Nederlandse omgeving

(Assen: Van Gorcum, 1974), 14.

39 Edward van Voolen, ‘De Mediene’, in: De Mediene. De geschiedenis van het joodse leven

in de Nederlandse provincie, ed. Joël Cahen (Amsterdam: Meulenhoff, 1984), 15.

40 Knippenberg, “Assimilating Jews in Dutch nationbuilding: The missing pillar”, 191–207. 41 Leo Lucassen en Jan Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van

vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam: Bert Bakker, 2011), 215, 217.

42 Yosef Kaplan, ‘De joden in de Republiek tot omstreeks 1750: religieus, cultureel en sociaal

leven’, in: Geschiedenis van de Joden in Nederland, ed. Hans Blom e.a. Amsterdam: Balans, 2017, 193-196.

(17)

1.2 Beperkingen

In de Republiek heerste volgens Huussen relatief gezien een grote mate van tolerantie tegenover Joden. In diverse steden en streken konden Joden zich vrij vestigen en hun geloof belijden.43 Toch golden er wel beperkingen voor Joden, vaak meer dan voor andere religieuze minderheden als doopsgezinden of katholieken.44 Daarnaast ondervonden Joden meer economische beperkingen.45 Joden werden vóór 1796 door de meeste gilden geweerd

waardoor zij minder mogelijkheden hadden op de arbeidsmarkt.46 De beroepen die voor hen

overbleven waren onder andere het slijpen van diamanten, boekverkoop, graveren, veehandel, het uitlenen van geld, visverwerking en verkoop, het uitgeven van loterijen en vele andere vormen van ongeschoolde arbeid.47 Voor sommige Asjkenazim, was armoede een reden om de bestaansmiddelen aan te vullen via criminele activiteiten. Zo bestonden er gedurende de achttiende eeuw diverse georganiseerde Asjkenazische bendes die zich bezighielden met zakkenrollerij en overvallen.48

In Leeuwarden waren er Joden aangesloten bij de gilden van bakkers, distillateurs en wolkammers. Dankzij tussenkomst van de Staten van Fryslân werd in 1740 bepaald dat vier Joden werden toegelaten tot het slagersgilde. Na de dood van één van deze vier kon dan weer een andere Jood slager worden. Joden hadden belang bij een eigen koosjere slager. Deze slachtte onder rabbinaal toezicht en de slachtgelden kwamen vervolgens ten goede aan de gemeenschap.49 Het koopmansgilde liet over het algemeen gemakkelijker Joden toe dan het ambachtsgilde. Het was voor Joden gemakkelijker om een winkel te beginnen dan een ambacht uit te oefenen. Ook als lid van een gilde hadden Joden nog met beperkingen te maken. Zo mochten ze niet stemmen op de officiers binnen de gilden en konden ze zelf niet verkozen worden tot officier.50 Daarnaast voerden sommigen een vrij beroep uit als diamantslijper, pruikenmaker, hoedenmaker, glazenmaker of loterijverkoper. Ook waren er die rondreisden om producten te venten.

43 A. H. Huussen, ‘De joden in Nederland en het probleem van de tolerantie’, in: Een schijn

van verdraagzaamheid, ed. Marijke Gijswijt-Hofstra (Hilversum: Verloren, 1989), 117-119.

44 Egmond, Underworlds, 110 en 111.

45 A. H. Huussen, ‘De joden in Nederland en het probleem van de tolerantie’, 117-119. 46 Lucassen en Lucassen, Winnaars en verliezers, 215, 217.

47 Florike Egmond, Underworlds. Organized crime in The Netherlands 1650-1800

(Cambridge, Polity Press: 1993), 111.

48 Lucassen en Lucassen, Winnaars en verliezers, 217. 49 Idem, 43-45.

(18)

Ook de eigen autonomie beperkte in zekere zin de economische ontwikkeling van de Joodse gemeenschap. Joden werden in de Republiek als dusdanig afwijkend beschouwd dat zij rechtstreeks onder hun eigen bestuurders werden geplaatst. Dit betekende ook dat de gemeenschap de bedeling van de eigen armen moest regelen. Volgens Huussen voelde de eigen autonomie daarom soms aan als een molensteen om de nek.51 Aangezien de Joodse gemeente van Leeuwarden vrij arm was betekende dit dat slechts een kleine groep een groot deel van de kosten van de rest van de gemeente op zich moest nemen. In 1797 waren er zeventig bedeelden op een totaal van 392 Joden.52

De armoede zorgde niet voor een hoog criminaliteitsgehalte binnen de Joodse gemeente van Leeuwarden. Volgens Beem zijn er tijdens de achttiende eeuw slechts drie Joden door het hof van Friesland veroordeeld. Zij kwamen niet uit Fryslân en als straf werden ze uit de gehele provincie verbannen.53 Daarnaast werd Fryslân af en toe geplaagd door rondtrekkende criminele Joodse bendes uit meer verstedelijkte delen van de Republiek.54 Egmond geeft aan dat Joodse bendes vooral actief waren in steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De criminele Joden waren vaak buiten de Republiek geboren en leidden een zwervend bestaan. Joden die zich ergens probeerden te vestigen, waren voor het uitvoeren van hun beroep juist afhankelijk van een goede relatie met de samenleving.55 Waarschijnlijk gold dit voor de meeste Joden van Leeuwarden.

De leiding over religieuze zaken lag bij de rabbijn, de algemene overige zaken bij de parnassijns, maar aangezien godsdienst en natie tot 1796 nog samenvielen kwam het in de praktijk vaak voor dat de rabbijn zijn bestuurlijke taken niet alleen tot het religieuze beperkte. Een van de belangrijkste taken van de Leeuwarder parnassijns was het zorgdragen voor de eigen zieken en armen. Hiervoor was een eigen Joodse dokter in dienst.56 Het zelfbestuur

betekende niet dat er een grote mate van vrijheid was. De autoriteiten konden, zoals in Groningen in 1710, beperkende maatregelen uitvoeren voor Joden. In Leeuwarden kwam het voor dat het stadsbestuur zich bemoeide met de aanstelling van een rabbijn of een koster. Daarnaast werden er door de Friese Staten en de magistraat resoluties en plakkaten

51 A. H. Huussen, ‘De joden in Nederland en het probleem van de tolerantie’, 117-119. 52 Idem, 43-45.

53 Idem, 12 en 20.

54 Florike Egmond, ‘‘Crime in Context: Jewish Involvement in Organized Crime in the Dutch

Republic,’’ Jewish History 4 (Spring, 1989): 75, 76.

55 Beem, De Joden van Leeuwarden, 79-83 56 Beem, De Joden van Leeuwarden, 39, 40.

(19)

uitgevaardigd om de komst van ‘vreemde Joden’ naar de stad tegen te gaan.57 Dit gebeurde

bijvoorbeeld in 1786. Joden die korter dan vijf jaar in de stad woonden en een ‘slordig bestaan’ leidden, moesten de stad verlaten.58 De Joodse gemeente had zelf de aanzet voor

deze resolutie gegeven. Het aantal bedeelden in de eigen gemeente was groot en de komst van arme rondreizende Joden drukte zwaar op de Joodse armenkas.59 Daarnaast wilde de gemeente zich distantiëren van de vooroordelen die aan deze rondreizende Joden kleefden. Dat zij hier last van ondervonden is bijvoorbeeld te zien aan de wens van de Joodse gemeente om een monument te laten verwijderen dat in 1762 bij Makkum was geplaatst. Dat monument herinnerde aan een moord die door een Amsterdamse Jood was gepleegd op een meisje uit de buurt. Op het monument stond uitdrukkelijk vermeld dat de moord door een Jood was gepleegd. De Joodse gemeenschap heeft meerdere malen aangedrongen op de verwijdering van dit monument, wat uiteindelijk pas in 1847 gebeurde.60

Er zijn geen aanwijzingen die duiden op antisemitisch geweld vanuit de bevolking zoals in Amsterdam voorkwam waar volgens Diederiks Joden ‘in de maling werden genomen’. Zij werden dan op verdenking van zakkenrollerij door het publiek gemolesteerd. Dat er meer geweld was tegen Joden in Amsterdam dan in kleinere plaatsen had er volgens Diederiks mee te maken dat hier meer sprake was van criminele activiteiten door Joden.61

Het was in de Republiek voor Joden niet verplicht om bij elkaar in een getto te wonen. Vanwege religieuze regels rond voedselbereiding, lichaamshygiëne en het bijwonen van diensten kwam het er in de praktijk op neer dat Joden toch vaak bij elkaar in de buurt woonden. Groepsidentiteit en een zekere overlevingsstrategie speelden volgens Huussen hierbij ook een rol.62 In Leeuwarden woonden de Joden in de achttiende eeuw nog verspreid over de binnenstad. Dit had wellicht te maken met de kleine schaal van Leeuwarden. De synagoge was vanuit de binnenstad gemakkelijk te voet te bereiken. De concentratie rond de synagoge kwam pas vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw op gang toen de gemeente een forse groei doormaakte. Tussen 1797 en 1809 groeide de gemeente van 392 naar 632. In

57 Idem, 30-39. 58 Idem, 10-12. 59 Idem, 21. 60 Idem, 176.

61 Diederiks, ‘Strafrecht en stigmatisering. De joden in de achttiende-eeuwse Republiek’, in:

Onderscheid en minderheid. Sociaalhistorische opstellen over discriminatie en vooroordeel, 79-99.

(20)

deze periode werd ook de nieuwe synagoge gebouwd op de plek van de oude in de Sacrementsstraat die in 1805 gereed kwam.63

Verspreiding van Joodse huisgezinnen in 1738 over de binnenstad van Leeuwarden geprojecteerd op een hedendaagse kaart.64

Wegens de kleine schaal van de Leeuwarder gemeente was het wel noodzakelijk om contact te onderhouden met de rest van de maatschappij. Het Jiddisch was de meest gebruikte omgangstaal, maar daarnaast spraken de Joden ook onderling Leeuwarders, een vorm van Stadsfries. Bronnen over Joden die onderling Leeuwarders spraken, gaan terug tot 1751. Naast het Jiddisch werd Hebreeuws in de synagoge en in het Joodse onderwijs gebruikt.65 Onder invloed van de twisten tussen patriotten en prinsgezinden, in de jaren 1780, kon er wel sprake zijn van een vijandige houding van de patriotten ten opzichte van de Joden. Joden waren vaak Oranjegezind en zagen in de prins een beschermheer. Zo verscheen er in 1784 een spotgedicht van de Friese patriot M. Piers Joustra waarin de prins belachelijk werd gemaakt door het orangisme van de Joden te benadrukken.66

63 Beem, De Joden van Leeuwarden, 103-106. 64 Idem, 14, 15.

65Idem, 62-65. 66 Idem, 90.

(21)

1.3 Na het emancipatiedecreet

De Friese houding ten opzichte van het emancipatiedecreet uit 1796 was volgens Van der Woude bijzonder gunstig. De Friese afgevaardigden in de Nationale Vergadering onderscheidden zich volgens hem van de rest door unaniem voor het decreet te stemmen.67 Deze houding was echter niet voor alle Friese bestuurders vanzelfsprekend. In 1795 weigerde het bestuur van Leeuwarden de Joden nog toe te laten tot de burgerij. De provinciale vertegenwoordigers reageerden hierop door aan te geven dat deze weigering in strijd was met de verklaring van de rechten van de mens waardoor het Leeuwarder bestuur moest inbinden. De vereniging Felix Libertate uit Amsterdam, waarbij voornamelijk verlichte Joden waren aangesloten, reageerde op dit Friese besluit met een lofbrief als dank voor de wijze waarop de Friese vertegenwoordigers opkwamen voor de rechten van de Joden in Leeuwarden.68

Een paar weken voor de uitvaardiging van het emancipatiedecreet, werd de scheiding tussen kerk en staat vastgesteld. Dit beperkte de macht van de rabbijnen tot het religieuze domein, maar het heeft even geduurd voordat de bestuurlijke veranderingen hun weerslag hadden op het bestuur van de Joodse gemeente. Dit was overigens ook het geval in vele andere plekken. Van der Poel geeft aan dat in 1811 het stadsbestuur van Groningen nog een aanschrijving van de landelijke overheid kreeg om de Joden de zelfde rechten toe te kennen als de overige burgers. Tot die tijd golden er bijvoorbeeld nog steeds vestigingsbeperkingen voor Joden en moesten joden een aparte eed afleggen in de rechtbank.69 In Leeuwarden waren nog tot 1807 waren gevallen waarbij Joden speciale toestemming van de raad nodig hadden om zich in de stad te mogen vestigen.70 De integratie van Joden was in Leeuwarden merkbaar door de verplaatsing van de weekmarkt van zaterdag naar vrijdag zodat Joden niet in het uitoefenen van hun religie werden gehinderd als ze op de markt wilden venten.71

Het verkrijgen van burgerrecht in 1796 vormde desalniettemin een belangrijk kantelpunt in de geschiedenis van de Nederlandse Joden. Joden waren niet meer onderdeel van de Joodse natie, maar Bataafse burgers met een Joodse religie. Dit bood volgens Irene

67 Siem van der Woude, Drie eeuwen Joods leven. Friesland (Leeuwarden: Wielsma, 1995),

12.

68 De vereniging Felix Libertate brachten de emancipatie van de Joden in 1795 onder de

aandacht in een verzoekschrift aan de bestuurders van de Bataafse Republiek in een

verzoekschrift om burgerrechten te verlenen aan de Joden. R.G. Fuks-Mansfeld, ‘Verlichting en emancipatie omstreeks 1750-1814’ in J.C.H. Blom e.a., De Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam, 1995), 192 en Beem, 93.

69 Van der Poel, Joodse stadjers, 17. 70 Beem, De Joden van Leeuwarden, 102. 71 Idem, 102, 114.

(22)

Zwiep een basis voor de overheid om zich meer met de Joodse integratie te bemoeien.72 Deze

overheidsbemoeienis werd vooral merkbaar na de realisatie van het Opperconsistorie der Hoogduitse Israëlitische gemeenten in het Koninkrijk Holland door koning Lodewijk Napoleon in 1808. Dit was de eerste keer dat de term Israëliet voor een officiële landelijke instelling werd gebruikt.73 Het Opperconsistorie was een overheidsorgaan dat centraal toezicht hield over alle Joodse gemeenten in het land. Het was voor de overheid een instrument om de integratie van de Joden te stimuleren.74

Nadat het koninkrijk Holland in 1810 een departement van Frankrijk was geworden, werd het Opperconsistorie opgeheven en vervangen door vier regionale consistories die rechtstreeks onder het gezag van het Franse centrale consistorie in Parijs stonden. Leeuwarden werd de zetel van de noordelijke consistorie waar ook Groningen en Drenthe onder vielen. Leeuwarden had toen met een totaal van 632 leden de grootste Joodse gemeente van het noorden.75 In dit noordelijke consistorie waren twaalf Groningers en dertien Friezen vertegenwoordigd. Koning Willem I zette deze centralistische lijn voort met de instelling van de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten in 1817. Hiermee viel het bestuur van de Joodse gemeenschap onder het ministerie van erediensten.76

1.4 Integratie

De Hoofdcommissie wilde de integratie van Joden in de Nederlandse samenleving stimuleren en het Jiddisch uitbannen. Dit stuitte met name op verzet van de rabbijnen die inzagen dat hun invloed binnen de Joodse gemeenschap hierdoor afnam. Daarnaast kwam hier verzet tegen vanuit de kring van orthodoxe Joden.77 Vanuit Leeuwarden zijn geen voorbeelden van verzet bekend. Het emancipatiedecreet leidde volgens Beem tot een streven bij de parnassijns om de Joodse gemeente te laten aanpassen aan de gangbare cultuur. De parnassijns wilden volgens Beem aan de buitenwereld laten zien dat de Joden waardige medeburgers waren. Zo werd

72 Irene Zwiep, ‘De Naties worden burgers’, 197-199.

73 H. Bonder, “Opper-Consistorie Israëlieten. Beschrijving archief”, Nationaal Archief, 1931,

[Internet online]; beschikbaar via

www.gahetna.nl/collectie/archief/ead/index/eadid/2.07.01.04 of (verkorte link) https://goo.gl/bQi1r4 [20-01-2018].

74 Stefan van der Poel, Joodse stadjers. De joodse gemeenschap in de stad Groningen

1796-1945 (Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2004), 18.

75 Beem, 102.

76 Irene Zwiep, ‘De Naties worden burgers’, 197-199.

77 Jozeph Michman, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse

(23)

vanaf 1800 bij officiële gelegenheden meer gebruik gemaakt van de Nederlandse taal en werden er verschillende maatregelen genomen om de sjoeldienst meer op een kerkdienst te laten lijken. De voorzanger moest bijvoorbeeld een zwarte jas met rok dragen, vergelijkbaar met de zwarte toga’s van de dominees uit die tijd. Daarnaast werden er bepalingen opgesteld die er voor moesten zorgen dat de sjoeldienst ordelijk verliep. Er werd van de gemeenteleden verwacht dat zij netjes gekleed naar de sjoel gingen.78

De wil om de Joden te laten emanciperen werd gesteund door verlichte Joden. Deze verlichte Joden hadden vaak gestudeerd en werden als maskiliem aangeduid. Zij hingen een Joodse versie van de Verlichting aan, de Haskalah.79 De Haskalah ontstond in Berlijn onder Moses Mendelssohn. Zwiep geeft aan dat in de eerste helft van de achttiende eeuw ook al verlicht-Joodse ideeën werden verspreid vanuit de Amsterdamse drukkerij van Mozes ben Simon Frankfort (1672-1762).80 De maskiliem waren een soort nieuwe elite binnen de Joodse gemeenschap. De elite uit de zeventiende en achttiende eeuw werd gevormd uit vermogende Joden als bankier of handelaren. De religieuze elite werd gevormd door rabbijnen. De nieuwe elite van maskiliem had een meritocratische achtergrond en werd gevormd uit Joden die gestudeerd hadden. Zij namen deel aan intellectuele debatten en raakten verweven met de intelligentsia uit die tijd en daarmee sterk beïnvloed door het Verlichtingsdenken. Zoals de maskiliem zelf in contact stonden en onderdeel werden van een maatschappij met niet-Joden streefden zij vanuit de Haskalah naar een toenadering van de Joodse gemeenschap tot de niet-Joodse buitenwereld. Hun gedachtegoed was daarmee van invloed op het emancipatiegedachtegoed. Vanuit de Haskalah werd geprobeerd een brug te slaan tussen het traditionele Jodendom en de Europese christelijke cultuur. 81

De kans is groot dat ook in Leeuwarden de invloed van de Haskalah werd gevoeld. Samuel Berenstein die tussen 1808 en 1813 rabbijn was van Leeuwarden gold volgens Beem als vooruitstrevender dan de andere Nederlandse opperrabbijnen. Hij was in zijn Leeuwarder tijd bijvoorbeeld de enige die meewerkte aan de vertaling van het Oude Testament. Een project van Lodewijk Napoleon om het Nederlands onder Joden te bevorderen.82 Groningen kreeg in 1808 Abraham Deen, die eerder in Leeuwarden woonde. Zowel Berenstein als Deen hadden lange tijd in Duitsland gewoond waar ze in contact stonden met maskiliem.83

78 Beem, De Joden van Leeuwarden, 109, 110. 79 Wallet, Nieuwe Nederlanders, 35-37.

80 Zwiep, ‘De Naties worden burgers’, 201. 81 Wallet, Nieuwe Nederlanders, 35-37.

82 Beem, De Joden van Leeuwarden, 112, 118.

(24)

In de negentiende eeuw kreeg de gemeente meer een orthodox karakter. Van 1840 tot 1886 kende de stad met Baruch Bendit Dusnus een traditionele opperrabbijn die sterk aan de oude tradities vasthield. Denkbeelden vanuit de Duitse Reform waarbij onder andere het Hebreeuws als gebedstaal werd afgeschaft, waren in Leeuwarden minder populair dan in de rest van Nederland. Mede hierom stond de Joodse gemeente van Leeuwarden vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw bekend als conservatief. De meerderheid van de gemeenteleden was orthodox en het aantal liberale Joden was in verhouding tot de rest van Nederland gering.84

Ten behoeve van de integratie werd in 1815 bepaald dat de officiële correspondentie van Nederlandse kerkbesturen in het Nederlands moest worden opgesteld. De notulen van de Leeuwarder gemeente werden dan ook sinds dat jaar in het Nederlands bijgehouden.85 In 1817 werden Joodse armenscholen verplicht om de kinderen te onderwijzen in het lezen en schrijven van Nederlands, toen nog Nederduits genoemd. De scholen mochten geen onderwijs meer geven in het Jiddisch. Bedeelden werden verplicht hun kinderen onder de twaalf jaar naar de armenschool te sturen. Hierdoor moesten veel meer kinderen dan voorheen onderwijs volgen. In 1841 was de Joodse armenschool met 54 kinderen vol, terwijl er 104 kinderen voor het onderwijs in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd de Joodse gemeente door het stadsbestuur uit de brand geholpen: in 1842 werd een nieuwe Joodse armenschool gesticht.

Het duurde lang voordat het Jiddisch, niet meer op de Joodse Leeuwarder armenschool werd gebruikt. Nog in 1856 klaagde de inspecteur van de Israëlitische godsdienstscholen dat vooral in Leeuwarden en Nijmegen weerstand ondervonden werd bij het afschaffen van het Jiddisch als voertaal op school. Wat mee kan hebben gespeeld is dat rabbijn Dusnus nog tot 1886 in het Jiddisch preekte, waarmee hij de laatste opperrabbijn van Nederland was die dit deed.86 Het Stadsfries had het Jiddisch rond 1890 verdrongen als omgangstaal.87 Volgens geboren Leeuwarder en oud-redacteur Sal de Jong (1908-1993) van het Nieuw Israëlietisch Weekblad, was de Joodse gemeenschap voor de oorlog ‘door en door Leewadders’. Deze identiteit bestond volgens De Jong naast een ‘door en door religieus-Joodse’ identiteit.88Leeuwarder Joden waren vanwege de handel met mensen van het Friese platteland, vooral boeren, ook bekend met het Fries. Alexander Cohen (1864-1961) gaf in zijn autobiografie uit 1931 aan dat hij Fries kon verstaan en toen hij als puber in de winkel van

84 Beem, De Joden van Leeuwarden, 177, 198, 201. 85 Idem, 129-131.

86 Idem, 151-153, 163-168, 186, 217. 87 Beem, De Joden van Leeuwarden, 217.

(25)

zijn vader werkte, regelmatig met Friezen in contact kwam. Hij pikte de taal op en las toen hij al in Frankrijk woonde nog Friestalige gedichten van Fedde Schurer waarbij hij zich naar eigen zeggen weer even Fries voelde.89

Volgens Ype Schaaf, die in de jaren dertig van de vorige eeuw in de oude Joodse buurt bij de synagoge opgroeide, onderscheidde het dialect van de Joden zich nog wel door het gebruik van een paar Jiddische woorden als ‘mazzeltov’ en ‘goeie schoure’ en ‘treifene schoure’. Daarnaast spraken ze met een zachte g die klonk als een ch in plaats van de harde Friese g, als in ‘we chaan naar school’ in plaats van ‘we gaan naar skool’.90 De aanpassing aan de omgeving was ook te zien aan het uiterlijk van de Joden, zo droegen vele Joodse vrouwen Friese klederdracht. Bij het opgeven van achternamen voor de burgerlijke stand in 1811 valt ook het grote aantal Friese achternamen op waarbij soms een combinatie is gemaakt van een Joods en een Fries element, zoals in de achternaam Leefsma waarbij de naam Levi het Friese –sma achtervoegsel kreeg.91

De Joodse armenschool werd in 1861 opgedoekt als gevolg van de onderwijswet van 1857 waarin werd bepaald dat alleen openbare scholen gesubsidieerd werden door de overheid. Joodse kinderen gingen voortaan naar de openbare school en kwamen daardoor niet meer met het Jiddisch in aanraking. Vanuit de Joodse gemeente kregen de kinderen nog wel godsdienstonderwijs. Als gevolg van de betere beheersing van het Nederlands, werkte vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een deel van de Joden in de journalistiek. Diverse regionale dagbladen hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw een Joodse hoofdredacteur.92 Dit was niet het geval bij de Leeuwarder Courant, maar sinds de tweede

helft van de negentiende eeuw werkten er wel Joodse redacteuren als Arie Duparc en Samuel Coronel.93

1.5 Armoede en participatie

Het opheffen van beperkingen bij gildes na de gelijkstelling in 1796 leidde niet direct tot een verbetering van de sociaaleconomische positie van Joden. De meerderheid van de Joden leefde tot in de tweede helft van de negentiende eeuw in diepe armoede. Wat volgens Beem

89 Alexander Cohen, In opstand (Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1967), 43.

90 Ype Schaaf, Laarzen op de Lange Pijp. Leeuwarden in de Tweede Wereldoorlog (Franeker:

Van Wijnen, 1994), 213-218.

91 Beem, De Joden van Leeuwarden, 151-166.

92 Bart Wallet, ‘Godsdienstzin, beschaving en arbeidzaamheid’, 247-252.

(26)

meespeelde was dat de Leeuwarder Joden nog sterk vasthielden aan de oude voorschriften en daardoor niet op sabbat en Joodse feestdagen werkten. Hierdoor waren er weinig werkgevers die Joden in dienst wilden nemen. Het aantal Joodse werkgevers was echter beperkt waardoor velen hun toevlucht bleven zoeken in de handel, bijvoorbeeld als straatventer.94

Van de 5478 bedeelden in Leeuwarden in 1865, 23,5 procent van de totale bevolking, was 394 Joods wat neer komt op 7,2 procent. Dit was wel een aanzienlijk aantal ten opzichte van de totale Joodse gemeenschap die in dat jaar 1223 zielen telde. Hiervan was dus ruim 32 procent bedeeld.95 Landelijk gezien was aan het einde van de eeuw zo’n 2 procent arm terwijl dit percentage onder de Joodse bevolking rond de 11 procent lag.96

Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw nam de armoede geleidelijk af. Wat meespeelde was de trek van de mediene naar de stad waar Joden een baan vonden in de industrie. Vanuit Leeuwarden trokken velen bijvoorbeeld naar Amsterdam. De trek kwam onder andere voort vanuit de landbouwcrisis. Wallet geeft aan dat Joden tot de ‘early adopters’ van de industriële revolutie in Nederland behoorden en de kansen grepen die de industrie bood. Joden die voorheen als marskramers met lappen door het land trokken, ontwikkelden zich in de negentiende eeuw regelmatig tot textielhandelaren en fabrikanten. Dit speelde met name in Twente.97 In het Noorden gingen Joodse veehandelaren op een geïndustrialiseerde wijze in huiden en vetten handelen. Sommigen gingen hierin verder zoals de vetsmelter Benjamin Benninga uit Lemmer die in 1875 een margarinefabriek stichtte wat toen als een vernieuwend product bekendstond.98

Vanaf de negentiende eeuw participeerden Joden meer in de Nederlandse samenleving. Sinds 1850 waren er bijvoorbeeld Joden actief in de Leeuwarder gemeenteraad en in 1938 kreeg Leeuwarden met Jacob Turksma voor het eerst een Joodse wethouder. Hij was lid van de Vrijzinnig Democratische Bond.99 Deze opname in de maatschappij was ook in de spreiding over de stad terug te zien. Rond 1850 lag het aantal Joden in de Joodse buurt rond de 60 procent. De buurt was geconcentreerd rond de Put en de Sacramentsstraat waar de synagoge stond. In de tweede helft van de negentiende eeuw gingen rijkere Joden bij elkaar

94 Beem, De Joden van Leeuwarden, 144, 149, 189-191, 206, 207, 212, 213, 228. 95 Beem, De Joden van Leeuwarden, 190 en E. J. Van der Woude, Armoede en

stadsarmenzorg in Leeuwarden. 1820-1870 (Amsterdam, 1983), 50-60, 157. 96 Michman, Beem en Michman, Pinkas, 92.

97 J.C.H. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden in Nederland

(1870-1940) in: Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam, 2017), 277-324.

98 Sjoerd de Haan, ‘Benninga’s Margarinefabrieken’, in: Joods leven in Friesland, ed. Siem

van der Woude (Gorredijk: Bornmeer, 2010), 150-155.

(27)

wonen in de Transvaalwijk. In de oude Joodse buurt was in 1941 zo’n 25 procent van de bevolking Joods.100

De voortschrijdende integratie had volgens Blom en Cahen te maken met de verzuiling. Aangezien de maatschappelijke en politieke constellatie van het verzuilde Nederland volgens hen juist op minderheden was opgebouwd, was hierin ruimte voor de Joden een eigen plek in te nemen en een bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving. De omgang met de Joodse identiteit was aan het einde van de eeuw meer een keuze geworden. Sommigen gaven openlijk blijk van hun Joodse afkomst, anderen zagen dit meer als een persoonlijke kwestie.101

1.6 Vooroordelen

Antisemitisme was volgens Chris Quispel aan het einde van de negentiende eeuw nog wel aanwezig in Nederland, maar niet op een gewelddadige manier zoals in Duitsland of Rusland wat ‘onfatsoenlijk antisemitisme’ noemt. Er was eerder sprake van een sociaal antisemitisme waarbij Joden werden gezien als mensen met minder prettige eigenschappen.102 De negatieve eigenschappen van Joden waren vaak op stereotypen gebaseerd die soms tegenstrijdig waren zoals de Jood als rijke kapitalist of juist als communist. Joden werden vaak als onbetrouwbaar gezien, vooral in de handel. Sociaal antisemitisme kwam tot uiting in het weren van Joden uit de privésfeer. Joden werden bijvoorbeeld bewust uit bepaalde verenigingen geweerd zoals de Grote Club in Amsterdam, en bepaalde sportclubs en studentendisputen.103 Quispel haalt een voorbeeld aan van een briefje waarin Anna Mees-van Teutem, de vrouw van de Rotterdamse bankier Marten Mees aan een vriendin schrijft dat ze zich bezwaard voelt dat haar vriendin tijdens een feestje met een Joods echtpaar werd geconfronteerd. Het gaat hierbij om de Joodse zakenman en politicus Lodewijk Pincoffs en zijn vrouw. Volgens Quispel zag de Nederlandse elite rijke Joden als parvenu’s.104

In christelijke kringen werd op verschillende manieren met antisemitisme omgegaan. De antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper uitte waardering voor de verschillende

100 Ype Schaaf, Goeie schoure en treifene schoure. Het Joodse leven in de Leeuwarder

binnenstad (Leeuwarden: Uitgeverij Friesch Dagblad, 1982), 8,9 en 42.

101 J.C.H. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden in

Nederland (1870-1940) in: Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam, 2017), 323.

102 Quispel, Anti-Joodse beeldvorming en Jodenhaat, 198-218.

103 Tot 1865 mochten Joden ook geen lid worden van de Maatschappij tot Nut van’t

Algemeen. Blom en Cahen, Geschiedenis van de Joden in Nederland, 327-329.

(28)

talenten die het Joodse volk zou bezitten. Hij ontkende antisemiet te zijn, maar liet zich in diverse publicaties negatief uit over Joden. Volgens Quispel zou Kuyper naar hedendaagse maatstaven wel degelijk antisemiet worden genoemd. Naast angst voor de Joodse invloed op de samenleving was er binnen protestantse kringen ook interesse in het Jodendom vanwege de onderlinge verbondenheid met het oude testament. Aanvankelijk bestond er volgens Quispel in Nederland ‘een soort band’ tussen de Joden en de katholieken omdat beide groepen een minderheidspositie bekleedden en streden voor gelijkberechtiging. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen echter vanuit katholieke kringen meerdere antisemitische publicaties. Joden werden hierin beschuldigd van Godsmoord en samenzweringen tegen de katholieke kerk. De belangrijkste katholieke politieke leiders uit het einde van de negentiende eeuw, Herman Schaepman en Petrus Aalberse keurden antisemitisme openlijk af. 105

Volgens Quispel was binnen de socialistische zuil soms sprake van antisemitisme. In het tijdschrift Recht voor Allen van de Sociaal Democratische Bond van Ferdinand Domela Nieuwenhuis verschenen soms antisemitische teksten. Quispel benadrukt dat bij de Sociaal Democratische Arbeiders Partij die in 1894 werd opgericht Joodse leden prominente posities innamen.106 Hij wekt de indruk dat er binnen de Sociaal Democratische Bond een sfeer van antisemitisme heerste en vermeldt niet dat de geboren Leeuwarder Jood Alexander Cohen bevriend was met Domela Nieuwenhuis en als redacteur meewerkte aan Recht voor Allen.107

Al met al bleef het aantal antisemitische publicaties volgens Quispel gering. 108

De voorbeelden van antisemitisme in het negentiende-eeuwse Fryslân zijn volgens Beem en Van der Woude schaars. Van der Woude geeft aan dat er nog wel vooroordelen waren tegen Joden. Die werden onder andere zichtbaar in het Friese volkstoneel. Het kwam hierbij voor dat Joden als karikatuur werden neergezet. Zij werden voorgesteld als oneerlijke handelaren die gebrekkig Stadsfries spraken. 109 In een bespreking van de bundel Swanneblummen uit 1849 in de Leeuwarder Courant blijkt dat het talige aspect van dergelijke karikaturen gewaardeerd werd. Volgens de onbekende auteur waren twee prozaïsche stukken uit de bundel alleen leuk vanwege de aanwezigheid van ‘geestig plat Joodsch, Leeuwarder en Groninger straat dialekt’.110 Vooroordelen over Joden zijn in de krant verder moeilijk terug te

105 Idem, 199-209. 106 Idem, 209.

107 Sjoerd de Haan, ‘Alexander Cohen’ in: Joods leven in Friesland, ed: Siem van der Woude

(Gorredijk: Bornmeer, 2010), 118-125.

108 Quispel, 217.

109 Van der Woude, Joods leven in Friesland, 35.

(29)

vinden. De onderwerpen in de krant werden volgens Broersma zo neutraal mogelijk beschreven zodat de lezer zelf een mening kon vormen.111 De Leeuwarder Courant stelde

zich tolerant op tegenover andere godsdiensten en probeerde volgens oud-hoofdredacteur Witsen Elias aan elke religie aandacht te schenken.112

111 Broersma, Beschaafde vooruitgang, 159-165.

112 J.W.J. Witsen Elias, Twee eeuwen Leeuwarder Courant (Leeuwarden: N.V. Erven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze partij laat zich naar zijn mening aan de geestelijke vrij- heid niet zoveel gelegen

De reactie van het Indonesische volk op Nederlands halstarrige hou- ding om de kwestie Nieuw-Guinea tot een oplossing te brengen, laat er geen twijfel aan bestaan, dat dit

De grote overwinning bij de laatste verkiezingen voor de kamer behaald was een harde slag tegen de reactie in de gehele wereld, De Franse communisten hebben niet alleen de

(alle (voormalige) functionarissen, afdelingen en organisaties binnen, en advocaten en/of (juridische) adviseurs van) het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (denk

Op 25 februari vond een buitengewone RBZ plaats in Brussel. De EU-ministers van Buitenlandse Zaken namen het veelomvattende sanctiepakket waarover de ER op 24 februari een

Met het oog op onder meer de coherentie tussen, enerzijds, de cijfers van de buitenlandse handel en, anderzijds, de cijfers van de betalingsbalans en van de nationale rekeningen,

Slechts een klein deel (1,6%) van de buitenlandse gasten in Nederland kiest voor een verblijf in Drenthe, maar het aantal nachten dat zij in Drenthe doorbrengen is sinds 2014

Uit de projectoverzichten vanaf 1993 (de overzichten voor 1991 en 1992 waren niet beschikbaar) blijkt bovendien dat ook andere projecten dan de in 1991 noodzakelijk geachte