(Niet) scheiden doet lijden
De echtscheidingswet van 1971
"De slinger van de tijd heeft ons dus eindelijk daar gebracht, waar een in vrijheid levend mens hoort te zijn: dat hij zijn eigen
leven vorm moet geven, niet gedwongen door een moraliserende overheid."1
Masterscriptie geschiedenis Rijksuniversiteit Groningen Derde versie: 24 juli 2012 Groningen Eerste beoordelaar: Prof. Dr. M. Bosch
Tweede beoordelaar: Dr. Paul Brood A.M. de Wolde (s1657712) a.m.dewolde@gmail.com / +31618914870 Aantal woorden: 19.021
Inhoudsopgave
Inleiding 4
Methode 5
1. Geschiedenis van het echtscheidingsrecht 7
1.1 Middeleeuwen 7
1.2 Reformatie 7
1.3 Franse Tijd 8
1.4 Koninkrijk der Nederlanden en het Burgerlijk Wetboek van 1838 10
1.5 Het feminisme 11
1.6 Arrest van 1883 12
1.7 Weerstand in de twintigste eeuw 13
2. Aanleiding voor de wijziging van het echtscheidingsrecht 15
2.1 Maatschappelijke ontwikkelingen 15
2.1.1 Ontzuiling en ontkerkelijking 15
2.1.2 Opbouw van de verzorgingsstaat 16
2.1.3 Jongerencultuur 16
2.1.4 Feminisme 16
2.2 Veranderende kijk op het huwelijk 17
2.2.1 Individualisering 18
2.2.2 Visie op echtscheiding 18
2.2.3 Werkende vrouwen 20
2.2.4 Jonger huwen 21
2.2.5 Seksuele revolutie 22
2.2.6 Gescheiden mannen en vrouwen 22
2.3 Problemen in het oude echtscheidingsrecht 23
2.3.1 Brieven 24
2.3.2 Echtscheidingsgronden 26
2.3.3 Eenzijdige blokkering 28
2.3.4 Concubinaat 30
2.3.5 Krankzinnigheid 32
2.3.6 Schuld en alimentatie 33
2.3.7 Procedure 34 3. De wetswijziging 36 3.1 Adviesrapporten 36 3.1.1 Thijmgenootschap 36 3.1.2 De Gespreksgroep 36 3.1.3 Teldersstichting 37 3.1.4 De Gezinsraad 38
3.1.5 Centrum voor Staatkundige Vorming 38
3.1.6 Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman Stichting 39
3.1.7 Humanistische stichting Socrates 40
3.1.8 Katholiek Nationaal Bureau voor de Geestelijke Gezondheidszorg 40
3.1.9 Rede van Prof. Mr. I. Kisch 41
3.2 Wijziging van de echtscheidingswet 41
3.2.1 Minister van Justitie 41
5. Bibliografie 51
5.1 Literatuur 51
5.2 Artikelen 52
5.3 Rapporten 53
5.4 Beleidsstukken 53
5.5 Archivalia Nationaal Archief Den Haag 54
5.6 Internetpagina's 55
Inleiding
In de jaren vijftig en zestig konden steeds minder mensen zich vinden in de bestaande echtscheidingswetgeving. Hoewel echtscheiding maatschappelijk meer
geaccepteerd werd, maakte de wet het moeilijk om uit elkaar te gaan. De wetgeving bleef achter bij de maatschappelijke ontwikkelingen, zelfs als een huwelijk totaal ontwricht was, was een echtscheiding vaak niet mogelijk.
De echtscheidingswet stamde nog uit 1838. Hij was opgesteld in een totaal andere maatschappij met andere opvattingen en sloot nauwelijks meer aan bij de maatschappij van na de Tweede Wereldoorlog. Er bestonden in de wet vier gronden (Artikel 264 van het Burgerlijk Wetboek) waarop het huwelijk ontbonden kon worden: overspel, kwaadwillige verlating, veroordeling wegens een misdrijf of een vrijheidsstraf van vier jaar of langer, en zware of dusdanige mishandeling, door de ene echtgenoot jegens de andere gepleegd, waardoor levensgevaar ontstond of waardoor gevaarlijke verwondingen zijn toegebracht.
Het was ook mogelijk te scheiden van tafel en bed. Het huwelijk werd dan niet formeel ontbonden. Artikel 288 bepaalde dat de scheiding van tafel en bed uitgesproken kon worden op dezelfde gronden als echtscheiding maar ook op grond van:
“buitensporigheden, mishandeling en grove belediging door de ene echtgenoot jegens de andere begaan, hetzij op eenparig verzoek der echtgenoten zonder verplichting tot opgave van enige oorzaak.”2 Na een periode van vijf jaar kon de scheiding van tafel en
bed omgezet worden naar een echtscheiding. De echtscheiding kon alleen uitgesproken worden wanneer beide echtgenoten hiermee instemden.
Het was in Artikel 263 van het Burgerlijk Wetboek verboden om te scheiden door wederzijdse instemming. Met het Arrest van de Hoge Raad op 23 juni 1883 werd dit in de praktijk echter wel mogelijk. Het arrest bepaalde namelijk dat overspel niet langer bewezen hoefde te worden. Een bekentenis was voldoende. Het Arrest legde hiermee de basis voor de ‘Grote Leugen’. De grote leugen was het bekennen van overspel om een echtscheiding aan te vragen terwijl er in werkelijkheid geen sprake van was geweest. Als één van de echtgenoten de schuld op zich nam, werd het zo toch mogelijk om te
scheiden.
Doordat een echtscheiding vaak onmogelijk was omdat één van de echtgenoten weigerde in te stemmen, leefden veel mensen met een nieuwe partner in concubinaat. Een probleem hiermee was dat als er kinderen werden geboren, deze onwettig waren en niet de naam van hun vader konden dragen. In sommige gevallen droegen zij zelfs de naam van de vorige man van hun moeder. Het eeuwigdurende concubinaat ontstond vaak wanneer iemand gescheiden was van tafel en bed, maar één van de echtgenoten niet instemde met een echtscheiding na vijf jaar. Dit kwam vaak uit financiële motieven, om te pesten, omdat een echtscheiding volgens de geloofsbeleving niet toegestaan was of omdat één van beide echtelieden opgenomen was vanwege een geestesziekte. Uiteindelijk werd de wetgeving op 1 oktober 1971 herzien en ingevoerd. De vier gronden werden geschrapt en vervangen door duurzame ontwrichting van het huwelijk. Echtscheiding op basis van onderlinge toestemming werd mogelijk en na een scheiding van tafel en bed kon voortaan de echtscheiding eenzijdig worden aangevraagd. De schuldvraag speelde geen rol meer, en de alimentatie werd daar dan ook van losgekoppeld.
Het Nationaal Archief is bezig met het opzetten van een tentoonstelling om een deel van de grote collectie aan het publiek te laten zien. Deze tentoonstelling vormt de aanleiding voor deze studie. Het Nationaal Archief beschikt over een grote hoeveelheid brieven van mensen die hun beklag doen over de uitzichtloze situatie waarin zij
verkeren vanwege het oude echtscheidingsrecht. Deze studie zal deze brieven
analyseren en daarmee de problemen die de oude wet met zich meebracht aantonen. De volgende onderzoeksvraag zal worden beantwoord:
Welke problemen ervoer men in de jaren vijftig en zestig door het echtscheidingsrecht? Welke sociale en maatschappelijke veranderingen in de jaren vijftig en zestig leidden tot de wijziging van het echtscheidingsrecht in 1971?
In deze studie zal eerst een historisch overzicht van de ontwikkelingen in het echtscheidingsrecht tot 1971 worden gegeven. Vervolgens zal worden onderzocht welke veranderingen in de maatschappij tot de wijziging van het echtscheidingsrecht hebben geleid. Daarna zal uitgezocht worden welke problemen het oude echtscheidingsrecht met zich meebracht die aanleiding vormden om de wet te wijzigen. Tot slot komt aan bod hoe de wetswijziging uiteindelijk tot stand kwam.
Methode
De onderzoeksvraag zal voor een deel beantwoord worden op basis van
wetenschappelijke literatuur. Daarnaast is een aantal primaire bronnen bestudeerd. Een belangrijke bron is het uitgebreide onderzoek van het damesblad Libelle over de
opvattingen van het huwelijk uit 1967. Er is gebruik gemaakt van een serie rapporten van verschillende organisaties uit de jaren zestig met adviezen over hoe de
echtscheidingswet te wijzigen.
Centraal staan echter de brieven van het Nationaal Archief aan verschillende ministers van Justitie, de koningin en ministeries om de problemen die mensen met het echtscheidingsrecht hadden in kaart te brengen. Het gaat om in totaal 327 brieven, van 189 mannen en 134 vrouwen waarvan 17 in hun brief duidelijk maakten dat ze in
concubinaat leefden met een man die niet kon scheiden van zijn voormalige partner. Van vier brieven is de afzender onbekend. Niet alle briefschrijvers geven alle informatie over hun huwelijkse situatie waardoor niet altijd bekend is of ze getrouwd, gescheiden of in concubinaat leven. Dit heeft de cijfers beïnvloed. De brieven kwamen niet alleen van individuele burgers, maar ook van organisaties, advocaten en andere groepen die hun mening over het echtscheidingsrecht wilden laten horen. Er waren 264 brieven gericht aan de minister van Justitie, 24 aan de koningin, 16 aan het ministerie van Justitie en 18 aan andere ministers of ministeries. De brieven zijn uit 1955 tot 1971, de meeste
Grafiek 1: aantal brieven per jaar Alhoewel de brieven niet representatief zijn voor de gehele Nederlandse
bevolking, tonen ze wel aan tegen welke individuele problemen mensen aan liepen. Alle brieven zijn zorgvuldig gecodeerd naar thema en afzender en vervolgens geanalyseerd. Op deze manier kan een voorzichtig beeld worden gevormd van welke problemen meer voorkwamen onder de briefschrijvers, en welke minder. Dit zal worden vergeleken met informatie die in de andere bronnen voortkomt. Ter illustratie zullen citaten uit brieven weergegeven worden.
Het was niet ongebruikelijk brieven of verzoekschriften te schrijven aan de overheid. In totaal zijn tussen 1945 en 1971 ongeveer 36.000 verzoekschriften aan de Eerste en Tweede Kamer geschreven. Dit geeft een indicatie van hoe vaak burgers zich schriftelijk richtten tot de overheid. De brieven over het echtscheidingsrecht vormen ongeveer 1 % van het totaal, een klein deel van een groot geheel.3
3 http://www.gahetna.nl/ aldaar: collectie-‐catalogus-‐collectie-‐archieven-‐Tweede Kamer, 1945-‐1989 -‐ ingekomen bescheiden van particulieren (bezocht 30-‐6-‐2012)
1. Geschiedenis van het echtscheidingsrecht
1.1 MiddeleeuwenRond het jaar 1140 werd door de katholieke kerk in het Decretum Gratiani4 de
onontbindbaarheid van het huwelijk strikt ingevoerd.5 Volgens de kerk was het
huwelijk: “krachtens de natuurwet in de meest volstrekte zin onontbindbaar: de eenmaal door een geldig huwelijk tusschen de echtgenooten gelegde band kan door geen mensch worden verbroken, zelfs niet door de maatschappelijke overheid [...] alleen de dood ontbindt.”6 Toch kon de Paus
onder bepaalde omstandigheden echtscheiding toestaan. Het canonieke recht verplichtte echtgenoten samen te wonen. In de praktijk was dat niet altijd mogelijk. Er werd een middel gevonden om uit elkaar te gaan
waarbij het huwelijk in stand bleef. De oplossing was de scheiding van tafel en bed die men le divorce des
catholiques noemde.7 Een andere
mogelijkheid om uit elkaar te gaan was op grond van umpedimentum
dirimens. Het huwelijk werd dan niet
ontbonden maar werd teniet verklaard. Het schijnt dat van deze methode vaak gebruik werd gemaakt, deze nietigverklaring van het huwelijk wordt de echtscheiding van de
middeleeuwen genoemd aldus G. Cronjé: “Hoe die saak ook al voorgestel mag word, die
nietigverklaring van ’n huwelik was niks anders dan die egskeiding van die middeleeue nie.”8
1.2 Reformatie
Tijdens de reformatie werd de katholieke opvatting van het huwelijk in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verworpen. De
rechtsmacht, en daarmee de huwelijkswetgeving, kwamen in handen van de staat. Ontbinding van
4 Het eerste deel van de zes delen van het canonieke recht, door de monnik Gratianus.
5 L.J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht, vóór de invoering van de Fransche wetgeving (Amsterdam 1925) 178
6 Benno Jules Stokvis, Echtscheiden : 35 huwelijkstragedies / verzameld en ingel. door Benno J. Stokvis (Lochem 1941) 9
7 Stokvis, Echtscheiden 10
8 G. Cronjé, Egskeiding en huweliks-‐ en gesonsontbinding: ’n sociologiese studie (Amsterdam 1934) 55
“Het Huwelijk is voor een Mensen leven. Ende werd geen Egt-‐Scheyding toegelaten, als door de dood van een der Egt-‐genoten, of door voorgaande Overspel, soo ’t selve by de beledigde wert versogt, in welkken geval ook bij ’t leven van den Overspeelder, de beledigde met een ander mag trouwen. [...] Egt-‐ scheydinge wierd toegelaten [...] buyten de dood, ende het Overspel by ons van ouds onbekend geweest zijn [...]. Als dat alleen, soo wanneer om de hardigheid van Man of Wijv, het bywoonen
ondraaglijk werd gevordert, soo datter eenig ongluk wt te vreesen staat, scheydinge van Tafel, ende Bedde, ende bywooninge, werd toegelaten, blyvende niet-‐te-‐min den Egt-‐band in sig selven ongekrenkt. Dog indien een van beyden de Egt-‐genoten, den andren moetwilliglijk, sonder eenige oorsaakke, sonder meyninge van weder-‐keeren, eenigen langen tijd komt te verlaten, werd om die oorzaak ook wel Egt-‐scheyding toegelaten [...], om sodanige oorzaak, niet alleen Egt-‐scheyding, maar de verlaatne
toegelaten met een ander te mogen trouwen. Insgelijxs indien by geval een Huwlijk was
aangegaan, met een persoon die van natuyr, of door een ongeneeslijk gebrek, onbequaam bevonden wierd tot voort-‐teeling, soude sodanigen Huwlijk, op het versouk van de beschadigde partije, verklaart werden van onwaarden, immers wettlijk gescheyden, ende de beschadigde toegelaten met een ander wettig Huwlijk aan te gaan.”
-‐ Simon van Leeuwen, Het Rooms-‐Hollands-‐regt, waar in de Roomse Wetten, met het huydendaagse Neerlands Regt, in alles dat tot de dagelijkse onderhoudeing kan dienen, met een bijzondere kortheit. So wel in de vaste Regts-‐stoffen, als in de manier van Regts-‐vordering over een gebragt werden (Leiden 1664) 70-‐74
het huwelijk door echtscheiding werd voortaan mogelijk. Daarnaast kon na een echtscheiding hertrouwd worden. In het ‘Echtreglement’ uit 1656 van de Staten-‐
Generaal voor de Generaliteitslanden werden overspel en verlating genoemd als de twee gronden voor echtscheiding.9 Voor 1770 vonden er volgens onderzoek door Donald
Haks weinig echtscheidingen plaats.10 Door de beperkte mogelijkheden tot
huwelijksontbinding kwam de scheiding van tafel en bed veel vaker voor.11 Na 1770 is
er een toename van het aantal echtscheidingen te zien, volgens Haks door de stijging van de werkloosheid.12
1.3 Franse Tijd
Onder invloed van het natuurrecht veranderde de opvattingen over het huwelijk in de achttiende eeuw. In 1795 verscheen een pamflet geschreven door P.B. v. W.
getiteld Ten betooge dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het
land. Deze anonieme schrijver vond dat de man de vrouw als een slaaf behandelde,
volgens hem werd een huwelijk niet uit liefde gesloten maar “Gy kogt uwe Vrouw als eene slaavin […].”13 Hij vervolgde: “Het huwelyk zy voortaan geen Slaafsch Juk, maar een
Contract, door vrye lieden gesloten: waarvan men altoos meester is om hetzelfve weder op te heffen.”14 Hij was van mening dat het huwelijk een straf kon zijn en schreef: “waar
leert mij de Natuurwet, dat ik my eeuwig, dat ik my tot aan mynen dood moet verbinden, aan iets, wat ik van te vooren niet kende?”15
Eind 1798 werd een commissie opgericht om een nieuw Burgerlijk Wetboek te ontwerpen. De bedoeling was om eenheid van wetgeving in de Republiek tot stand te brengen.16 Voor die tijd was de wetgeving verschillend in ieder gewest, zo ook het
echtscheidingsrecht. Volgens de commissie moest voorkomen worden dat “één der partijen in schijn zich baseert op een wettelijke echtscheidingsgrond, terwijl de partners in feite met onderling goedvinden scheiden.”17 Petrus Wierdsma18 schreef in de
memorie van de criminele commissie in januari 1800 dat echtscheiding slechts op basis van overspel, weigering der huwelijksplicht en kwaadwillige verlating plaats mocht vinden.19 Het lukte de commissie niet binnen de gestelde twee jaar een nieuw wetboek
te ontwerpen, en de oude provinciale en lokale wetgeving bleef van kracht.20 De
heersende mening in de Republiek was dat het huwelijk in het belang van de maatschappij slechts bij uitzondering ontbonden mocht worden, de groei van de bevolking en de opvoeding van kinderen moest gewaarborgd blijven.21
9 Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht 184-‐185
10 Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw, Processtukken en moralisten over
aspecten van het laat 17de-‐ en 18de-‐eeuwse gezinsleven (Assen 1982) 215
11 Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw 220
12 Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw 217
13 P.B.v.W, Ten betooge dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het land (Harlingen 1795) 5
14 P.B.v.W, Ten betooge dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het land 11 15 P.B.v.W, Ten betooge dat de vrouwen behooren deel te hebben aan de regeering van het land 12 16 A.H. Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht, 1795-‐1838 (Amsterdam 1975) 69 17 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 151
18 http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu03_01/molh003nieu03_01_2175.php (bezocht 9-‐5-‐2012) 19 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 182
De Amsterdamse advocaat Joannes van der Linden22 schreef dat in 1806 de
echtscheiding slechts op twee gronden toegestaan was: overspel en moedwillige verlating, “redenen van eenen anderen aart, hoe gewichtig zij ook schijnen mogten, gelden hier niet.” Volgens Dr. Benno Stokvis23 was dit nog hetzelfde standpunt als in het
Oud-‐Hollands Recht. In 1807 kreeg Van der Linden de opdracht een nieuw Burgerlijk Wetboek te ontwerpen, als basis zouden de stukken van de commissie uit 1798 worden gebruikt.24 Het voorstel werd voor de koning vertaald en van advies voorzien door het
Hoog Nationaal Gerechtshof, zij was van mening dat echtscheiding zoveel mogelijk beperkt moest worden in het belang van de maatschappij. In de toelichtende memorie vroeg Van der Linden zich af waarop een echtscheiding gebaseerd moest zijn: “Hier zijn, mijns inziens, twee klippen te vermijden: aan de eene zijde niet verslaafd te zijn aan oude vooroordelen, die een meer verlichte kennis van onzen leeftijd met reden verwerpt; en aan de andere zijde geen voedzel te geven aan wispelturige
losbandigheid.”25 Het beleid van het hof was erop gericht zoveel mogelijk verzoening
tussen echtgenoten te brengen en zich te beperken tot de twee traditionele
echtscheidingsgronden; overspel en kwaadwillige verlating. Dit ondanks de meerdere gronden die Van der Linden had opgesteld.26 Het werk van Van der Linden strandde
uiteindelijk door de invoering van de Code Civil in 1809.
De Code Civil noemde drie gronden waarop echtscheiding uitgesproken kon worden. In artikel 219 werd ten eerste overspel genoemd, ten tweede kwaadwillige verlating: “zoodanige bestendige afwezigheid, welke met oogmerk om nooit bij zijn echtgenoot terug te komen geschied is.” Ten derde gevangenisstraf: “het plegen van zoodanige grove misdaad, welke verwijzing tot lijfstraf, of tot het werken of gevangen zitten in een tuchthuis, voor een zeer langen tijd van ten minste vijftien jaren, tengevolge heeft.”27
De Code Civil die werd ingevoerd in het Koninkrijk Holland was voor die tijd zeer liberaal. Volgens Stokvis was het dan ook niet vreemd dat in de
Volksvertegenwoordiging stemmen opgingen echtscheiding te verbieden. Zodoende verklaarden sommige leden zich tegen echtscheiding. Zij vonden dat het huwelijk niet ontbonden mocht worden vanwege het uitdrukkelijke verbod hierop door God en de maatschappelijke ongeregeldheden die hieruit konden ontstaan.28 Anderen waren van
mening dat echtscheiding verboden moest worden voor katholieken en alleen bij wijze van uitzondering toegelaten worden aan diegene bij wie het niet strijdig was met hun geloofsovertuiging, mits het niet nadelig zou zijn voor de staat en de maatschappij.29
Na de Franse tijd werd in 1814 een commissie benoemd die in augustus van dat jaar al een voorstel klaar had, grotendeels gebaseerd op de Code Civil. De commissie nam
22 Johannes van der Linden, Regtsgeleerd, Precticaal en Koopmans Handboek (Amsterdam 1806) 31-‐32 23 Dr. B.J. Stokvis (1901-‐1077) was advocaat, heeft namens de CPN in de Tweede Kamer gezeten, en schreef boeken over onder andere de homoseksualiteit en echtscheiding. Deze linkse intellectueel zette zich ook in voor de rechten van homoseksuelen. Zijn boeken werden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers verboden. De boeken van Stokvis worden ingeleid met een historische achtergrond over het recht en toont dan verschillende verhalen van mensen die onder andere in de problemen zitten door dat recht (http://www.parlement.com/9291000/biof/01309).
24 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 187 25 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 194 26 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 195
27 http://www.shgv.nl/wetboek_napoleon_1809.htm (bezocht 30-‐6-‐2012) 28 Stokvis, Echtscheiden 17
de bestaande echtscheidingsgronden over en voegde daar nog vier aan toe. Deze werden overgenomen van het eerder genoemde voorstel van Van der Linden, namelijk:
onnatuurlijke ontucht, halsstarrige weigering tot het volbrengen van de huwelijksplicht, het leggen van “lagen” tegen het leven van de partner, en na zes jaar gescheiden van tafel en bed te hebben geleefd.30
Drie jaar na de Restauratie was de eerste scheidingswet klaar voor het nieuwe koninkrijk. Het voorstel werd niet aangenomen en in 1820 onderging een volgend voorstel met een vergelijkbare inhoud hetzelfde lot.31 Uiteindelijk was het Burgerlijk
Wetboek, gebaseerd op de commissie uit 1820, klaar om ingevoerd te worden. Het wetboek zou op 1 februari 1831 ingevoerd moeten worden. Maar door de Belgische Opstand werd de invoering uitgesteld en aangepast om: “in overeenstemming te brengen met de belangen van de Oudnederlandse provinciën.”32
1.4 Koninkrijk der Nederlanden en het Burgerlijk Wetboek van 1838
Op 8 juni 1832 hield de afgevaardigde van de provincie Noord-‐Brabant in de Tweede Kamer, Johannes Luyben een pleidooi tegen de versoepeling van de
echtscheidingswetgeving: “Ik heb gisteren welsprekende redenen gehoord over de Oud-‐ Nederlandsche huwelijks-‐liefde, over de trouw welke men in het algemeen in dit zeedige Land tusschen echtgenooten aantreft... En wij zouden die lieflijke, die zoo schoon
schilderde, die zachte banden, welke twee edele wezens dermate aan elkander kluisteren, dat zij als het ware slechts één geheel worden, welke eenheid ik gisteren hemelshoog heb hooren verheffen, -‐ door de admissie van de echtscheiding in ons nationaal wetboek te dulden, meedogenloos van een willen rijten? Ik kan dit met den hoogen prijs, waarop de echtvereeniging door onze Landgenooten is gesteld, niet overeenbrengen. Men kan aan zulke wetsbepalingen zijne stem niet geven in een Land, alwaar men met zoo veel regt trotsch mag wezen op het geluk, dat de heilige banden des echts alom verspreiden.”33
Een meerderheid van de Tweede Kamerleden aanvaardde uiteindelijk in principe echtscheiding, mits: “de vrijheid van de godsdienstige denkbeelden bij de grondwet gewaarborgd zijnde, en een gedeelte der ingezetenen de echtscheiding volgens hun kerkgeloof toelatende, men dezelve niet uitsluiten kan.” Onderlinge toestemming was geen grond voor echtscheiding en de echtgenoot tegen wie het echtscheidingsvonnis was uitgesproken mocht niet hertrouwen. De Memorie van Toelichting van 1832 verklaarde dat het Nederlands Burgerlijk Wetboek (van 1830) de in het Franse recht bekende onderlinge toestemming af zou schaffen, dit was namelijk strijdig met de Nederlandse zedelijkheid.34 Volgens Stokvis zou uiteindelijk bij het aanvaarden van
echtscheiding in het Burgerlijk Wetboek van 1838 het laatste lid van artikel 422 ontwerp 1820 bij hebben gedragen: “De regters moeten toezien, dat geene huwelijken ontbonden worden, uit versierde oorzaken of door bedenkte overeenkomsten der partijen.”35 Volgens Stokvis bleef het huwelijk geen gewone overeenkomst. Dit komt
duidelijk naar voren in de Memorie van Toelichting uit 1832: “Het huwelijk toch behoort niet bij uitsluiting als eene burgerlijke overeenkomst beschouwd te worden, maar
schept betrekkingen, die tot den stand der personen betrekkelijk zijn, en welke niet dan
30 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 222 31 Robert Chester, Divorce in Europe 3 (Leiden 1977) 103
32 Huussen, De codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht 257 33 Stokvis, Echtscheiden 18
in zeldzame gevallen, en alleen door tusschenkomst des regters, behooren verbreekbaar te zijn.”36
De wet van 1838 was weinig anders dan de voorstellen uit 1820. Echtscheiding kon plaats vinden op basis van verlating, overspel, langdurige gevangenisstraf of ernstige mishandeling. Er veranderde bijna vijftig jaar niets aan de
echtscheidingswetgeving. De eerste verandering (1884) was dat echtscheiding voortaan mogelijk was als één van de echtgenoten een gevangenisstraf van vier jaar of langer kreeg. 37
1.5 Het feminisme
Marianne Braun schreef in haar boek De prijs van de liefde dat de feministen kritiek hadden op het huwelijksrecht. De feministe Elise Haighton38 was van mening dat
de ‘onmogelijkheid te kunnen scheiden als de huwelijkskeuze verkeerd bleek te zijn’ het meest ‘demoraliserende’ was van het huwelijksrecht.39 Het huwelijk moest zo vrij
mogelijk van overheidsbemoeienis zijn en gebaseerd worden op ware liefde. “De liefde liet zich behalve door het machtswoord van het hoofd van de echtvereniging immers ook niet dwingen door het machtswoord van de staat” aldus Braun. Juristen die achter, of deels achter de feministische opvattingen stonden, probeerden de liberale vrijheid tegenover de staatsmacht uit te breiden tot: “[...] het rechtsinstituut van het huwelijk.”40
Door het huwelijk zo vrij mogelijk te maken zou het ook mogelijk moeten worden het huwelijk zonder problemen te ontbinden.41
Tijdens de jaarvergadering van de Nederlandse Juristenvereniging in 1882 luidde de hoofdvraag: “Is bij ons huwelijksrecht genoegzaam gewaakt voor de vrouw, ten opzichte van zoowel hare persoons-‐ als van hare vermogensrecht? Zoo neen, welke verbeteringen komen voornamelijk in aanmerking?” Volgens Braun kwam de nadruk te liggen op het verbreken van het huwelijk. De latere minister van binnenlandse zaken (1894) Samuel van Houten pleitte in tegenstelling tot de katholieke notaris Th. Borret voor een radicale verandering van de huwelijkswetgeving: “Het huwelijk moest vrij opzegbaar zijn, zowel door de man als door de vrouw. Niemand zou tegen haar of zijn wil met een slecht huwelijk door hoeven te gaan.”42 In de vergadering stemden 18 van
de 65 rechtskundigen positief op de vraag of een huwelijk eenzijdig ontbonden kon worden. Op de vraag of het huwelijk op basis van toegevoegde gronden ontbonden zou moeten kunnen worden stemden 60 voor en 6 tegen.43 Vier jaar later adviseerde de
Staatscommissie de echtscheidingsgronden te verruimen met: ontucht, voortdurend slechte bejegening en gewoonte van dronkenschap of ander liederlijk gedrag. Dit advies werd van de hand gedaan.
De feministische critici zagen volgens Braun dat de “[...] mantel der liefde waarmee wetgever en rechtsgeleerden de rechtswerkelijkheid van het huwelijk
bedekten, van dezelfde kwaliteit was als de kleren van de keizer in het sprookje.” Deze feministen konden niets anders zien dan de ongelijke machtsrelatie in het recht. Deze
36 Stokvis, Echtscheiden 19
37 Chester, Divorce in Europe 3 103
38 http://www.iisg.nl/bwsa/bios/haighton.html (bezocht 10-‐5-‐2012)
39 Marianne Braun, De prijs van de liefde, De eerste feministische golf en het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992) 59
relatie zou nooit tot een goed huwelijk kunnen leiden.44 De feministen waren voor een
wijziging in het echtscheidingsrecht, als er geen liefde (meer) was moest het huwelijk ontbonden kunnen worden.45 Ze stelden de voorwaarde dat vrouwen de mogelijkheid
moesten krijgen economisch zelfstandig te zijn en dat hun recht op arbeid zou worden gegarandeerd.46 De feministen legden de nadruk op een vermeerdering van de rechten
van de vrouw binnen het huwelijk, meer rechten zouden tot minder echtscheidingen leiden aldus Braun.47 Johanna Verneé-‐Schuitemaker schreef over de verplichting van de
vrouw samen te moeten blijven wonen met een man die zij verachtte: “Zulk een toestand toch staat in mijn ogen gelijk met prostitutie, neen, ’t staat daar nog bij achter, want een geprostitueerde is vrij in haar keuze en kan weigeren een man te ontvangen, wanneer zij dat niet wil.”48
1.6 Arrest van 1883
Op 22 juni 1883 werd een scheiding door 'onderling besluit' in de praktijk
mogelijk dankzij het Arrest van de Hoge Raad, ondanks het verbod in artikel 263 van het Burgerlijk Wetboek.49 In dit Arrest werd gesteld dat de wetgever niet nadrukkelijk
omschreef dat overspel door middel van een getuige bewezen diende te worden, en dat daardoor overspel aannemelijk kon worden gemaakt enkel op basis van een bekentenis. Hiermee ontstond de grote leugen. Volgens de Hoge Raad kon dit voor het Arrest van 1883 ook al, het was immers niet onmogelijk mensen te vragen te getuigen. Na het Arrest hoefde de rechter zich voortaan niet meer te verdiepen in de vraag of er werkelijk overspel was gepleegd en de advocaat hoefde dus ook geen bewijs meer aan te leveren. Het was enkel noodzakelijk schuld te bekennen.
Het Arrest baseerde zich op de uitspraak van het gerechtshof te 's-‐Gravenhage. Het ging om een zaak tussen de tuinman Derk Jan Jansen die eiser in cassatie was en de gedaagde Elisabeth Heiting. Het vonnis werd op 12 november 1882 uitgesproken. De Hoge Raad schreef in de stukken: "[dat]de gerechtelijke bekentennis een volledig bewijs oplevert tegen dengene, die haar heeft afgelegd, in zake van echtscheiding bij de wet geenerlei uitzondering is voorgeschreven; dat zulks bepaaldelijk niet gedaan is bij artikel 263 van het Burgerlijk Wetboek, omdat eene echtscheiding, op grond van een erkend en derhalve als bewezen aangenomen overspel uitgesproken, toch altijd blijft berusten op een der gronden in artikel 264 opgenoemd; en eene samenspanning
tusschen de echtgenooten, waardoor een hunner, om het huwelijk ontbonden te krijgen, een werkelijk niet gepleegd overspel zou erkennen, wel mogelijk is, maar niet
noodzakelijk uit het enkele feit der erkenning mag worden afgeleid; dat, indien de wetgever, om die mogelijkheid geheel af te snijden, had willen bepalen, dat de enkele betekenis des gedaagden niet als bewijs zoude gelden, hij zulks uitdrukkelijk in de wet had kunnen en moeten opnemen [...]."50 Volgens de Hoge Raad was in de wet (artikelen
1903 en 1962 van het Burgerlijk Wetboek) vastgelegd dat een bekentenis voldoende bewijs vormde. Voor het echtscheidingsrecht mocht dus geen uitzondering gemaakt worden. Het originele vonnis van 1882 bestaat niet meer. Het archief van het
44 Braun, De prijs van de liefde 122 45 Braun, De prijs van de liefde 122 46 Braun, De prijs van de liefde 122 47 Braun, De prijs van de liefde 123 48 Braun, De prijs van de liefde 123
49 Artikel 263 B.W: “Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben.”
gerechtshof 's-‐Gravenhage (1838-‐1945) is bij het bombardement van het Bezuidenhout op 8 maart 1945 geheel verloren gegaan.
De advocaat D.S. van Emden schreef dat het Arrest tot stand kwam door de onaangename bejegening van advocaten door personen uit de lagere volksklasse. Advocaten en procureurs verleenden kosteloos hulp. Aangezien overspel bewezen moest worden werd er van de advocaten verwacht zelf getuigen op te zoeken: “[...] en dat wel niet in de voornaamste buurten der stad [...].”
Stokvis schreef over de gevolgen van het Arrest: “[...] dat in de overgrote
meerderheid der echtscheidingsprocessen, partijen te voren ene overeenkomst treffen, waarbij een der echtgenoten verklaart in de procedure als gedaagde de “schuld” op zich te zullen nemen aan de hem bij dagvaarding ten laste te leggen, een wettelijke grond tot echtscheiding opleverende feiten, en zulks onverschillig of de bedoelde feiten in
waarheid zijn gepleegd of niet.”51 In de praktijk vond echtscheiding voortaan veelvuldig
plaats door onderlinge toestemming.52 Door de grote leugen kon een huwelijk in acht tot
tien weken ontbonden worden. Van Emden schreef: “Dit middel vonden velen ook daarom zoveel aangenamer wijl daarvoor de schier eindeloze duur eener vordering van scheiding van tafel en bed, zonder opgave van redenen, kan worden voorkomen.”53
1.7 Weerstand in de twintigste eeuw
Aan het begin van de twintigste eeuw kwam er van verschillende kanten
commentaar op de grote leugen en de lichtzinnige wijze waarop sommige echtparen hun huwelijk ontbonden. In 1910 en 1912 werden twee wetswijzigingen aangedragen met het doel een eind te maken aan de grote leugen. Beide voorstellen werden door de Tweede Kamer tegen gehouden.54 In 1910 werd door de Minister van Justitie Mr. A.P.L.
Nelissen een wetsvoorstel ingediend. Dit voorstel luidde: “Behoudens het bepaalde bij artikel 26555 van het burgerlijk wetboek zal de vordering tot echtscheiding niet worden
toegewezen zoo de Rechtbank niet door wettelijke bewijsmiddelen is overtuigd van het bestaan der gronden uit hoofde waarvan de echtscheiding wordt gevorderd.”56 Oftewel
overspel zou alleen als grond kunnen dienen wanneer deze aangetoond werd. Nelissen reageerde met zijn voorstel op het verslag van de Staatsbegroting uit 1909 waarin stond dat er steeds meer gevallen van ontbonden huwelijken waren waarbij de uitspraak van de rechter processueel in orde was maar niet overeenkwam met de werkelijkheid “[...] eene bespotting van het recht [...] door de afspraak tusschen echtgenooten om op gefingeerde gronden – meestal overspel dat door de man gepleegd zou zijn –
echtscheiding te vorderen [...].”57 Het voorstel werd uiteindelijk geen wet. Volgens Van
Emden had dit betrekking op de vraag of het verkrijgen van echtscheiding moeilijker of makkelijker gemaakt moest worden. Artikel 263 verbood echtscheiding door onderling goedkeuren: “Op grond van dit verbod ondersteunden velen de voorgestelde
51 Stokvis, Echtscheiden 51 52 Stokvis, Echtscheiden 50
53 D.S. van Emden, Het echtscheidingsvraagstuk: eene sociaal-‐rechtskundige studie (Utrecht 1922) 19 54 Chester, Divorce in Europe 3 104
55 In artikel 265 wordt bepaald dat, wanneer een echtgenoot tot een straf is veroordeeld, waaruit overspel blijkt, een echtscheiding plaats kan vinden door een afschrift van het vonnis te overhandigen. Artikel 241 van het Wetboek van strafrecht bepaald dat overspel bestraft kan worden met een gevangenis van maximaal 6 maanden, dezelfde straf kan opgelegd worden aan de (on)gehuwde persoon waar overspel mee gepleegd wordt.
wetswijziging daar, wanneer scheiding kon worden verkregen zonder bewijs en zonder overtuiging van den rechter dat de gestelde feiten werkelijk gepleegd waren, men langs een omweg toch scheiding door onderlinge toestemming kan verkrijgen.”58
Nelissen werd opgevolgd door Edmond Robert Hubert Regout. Regout trok het voorstel in. In juli 1912 stelde hij een nieuwe wijziging voor die gelijk was aan het voorstel van Nelissen, maar voegde er enkele onderdelen aan toe. Hij wilde de
echtscheidingsmogelijkheid verkorten bij scheiding van tafel en bed van vijf naar drie jaar en overspel zou bewezen moeten worden.59 Ook dit voorstel werd niet
aangenomen.
Op 19 december 1938 werd het Ontwerp Goseling aan de Tweede Kamer aangeboden. Goseling wilde echtscheiding moeilijker maken om het ideaal van een levenslang onverbroken huwelijksband te stimuleren en het sluiten van lichtzinnige huwelijken tegen gaan.60 Het ontwerp had met name tot doel de grote leugen tegen te
gaan. De eisende partij zou met bewijs moeten komen en verzoening tussen de echtgenoten werd tot doel gesteld.61 Ook zou de periode waarna echtgenoten
gescheiden van tafel en bed met wederzijdse toestemming konden scheiden van vijf naar drie jaar worden verkort.62 Stokvis had geen goed woord over voor het ontwerp.
Alles hing af van de medewerking van de rechter, zijn taak zou flink worden uitgebreid: “hij moet niet alleen trachten de partijen te verzoenen, doch bovendien als een soort burgerrechtelijk rechter van instructie onderzoeken of de opgegeven
echtscheidingsgronden in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, of gefingeerd, […] een soort civielrechtelijk voorlopig onderzoek.”63
Nog in 1948 probeerde de Katholieke KVP minister van Justitie, Mr. J.H. van Maarseveen een eind te maken aan scheiding op basis van gezamenlijke instemming. Hij stelde een familierechter voor met een groep experts die tot doel had het huwelijk te verzoenen. Het wetsvoorstel werd niet aangenomen uit angst dat het onmogelijk zou zijn voldoende experts te vinden die de familierechter bij konden staan.64 In 1951 kwam
er een voorstel voor het ontwerpen van een nieuw Burgerlijk Wetboek. Hierin ontbrak het echtscheidingsrecht, vanwege de moeilijke materie: “[...] zó tijdrovend, en dan nog wellicht op dood spoor leidend, dat de voorgenomen arbeid daarvoor op onduldbare wijze zou worden vertraagd” schreef Kisch.65
58 Emden, Het echtscheidingsvraagstuk 21 59 Emden, Het echtscheidingsvraagstuk 22 60 Stokvis, Echtscheiden 67
61 Stokvis, Echtscheiden 68 62 Stokvis, Echtscheiden 72 63 Stokvis, Echtscheiden 68
64 Chester, Divorce in Europe 3 104
2. Aanleiding voor de wijziging van het echtscheidingsrecht
In dit hoofdstuk wordt een antwoord gezocht op de vraag welke sociale en maatschappelijke veranderingen uiteindelijk leidden tot herziening van deechtscheidingswet in 1971. Er wordt gekeken naar hoe opvattingen over het gezinsleven en het huwelijk veranderden. Belangrijk is dat in deze periode het draagvlak groeide om de wet te herzien. Er vonden maatschappelijke ontwikkelingen plaats, waardoor er een verschuiving van de machtsverhoudingen op bestuurlijk niveau optrad. De kerk speelde een steeds kleinere rol in de maatschappij en de samenleving werd individualistischer. Het huwelijk werd steeds meer gezien als een zaak tussen man en vrouw, waar de staat of de kerk zich niet mee te bemoeien had. Er ontstond een veranderende kijk op het huwelijk, die werd beïnvloed door onder andere het opkomende feminisme en groeiende gelijkwaardigheid tussen man en vrouw.
2.1 Maatschappelijke ontwikkelingen
In 1970 was het Nederland van 1960 niet meer te herkennen. De historicus W.E. Krul schreef: “[...]de mensen zagen er anders uit, gedroegen zich anders, hadden andere denkbeelden en gebruikten een andere taal [...] gedisciplineerde burgerlijkheid [...] leek prijsgegeven aan chaos.”66 De mensen waren niet langer gebonden aan hun zuil, maar
streefden hun persoonlijk welbevinden na. Traditionele normen en waarden stonden ter discussie, de volgzaamheid verdween, individuele ontplooiing, democratisering en medezeggenschap waren belangrijk.67
Ook de groeiende welvaart zorgde in de jaren vijftig en zestig voor belangrijke maatschappelijke veranderingen. Nederland slaagde er door de groeiende welvaart en het veranderende politieke klimaat in om stap voor stap een moderne verzorgingsstaat te creëren. De opkomende jongerencultuur is ook een duidelijke uiting van de
veranderingen in de samenleving.
2.1.1 Ontzuiling en ontkerkelijking
De historicus H.W. Von der Dunk schreef: “Anders dan na 1945 heeft de deining in de jaren zestig wel tot een ontdooiing van het uiterlijk vastgevroren partijlandschap geleid.” Volgens hem werd het mogelijk diverse normen en waarden aan de kaak te stellen op de politieke agenda. Er kwam onder andere ruimte voor vrouwenemancipatie, abortus, homoseksualiteit en vrije seksuele omgang. Krul schreef dat de politieke crisis in de jaren zestig in hoofdzaak een crisis was van omgangsvormen en moraal.68
De ontkerkelijking kwam langzaam op gang en zorgde ervoor dat er steeds minder waarde werd gehecht aan de klassieke kerkelijke regels. Het taboe op het huwelijk tussen mensen met verschillende geloofsovertuigingen werd doorbroken.69
Volgens publicist en columnist Joshua Livestro viel dit te verklaren vanuit de
toenemende verstedelijking waardoor mensen met verschillende geloofsovertuigingen en zuilen naast en soms met elkaar leefden. Von der Dunk wijdde de veranderingen onder meer aan de televisie waarnaar veel mensen keken. De televisie paste niet zoals
66 Historisch Cahiers Ubbo Emmius, Revolutie, Restauratie, Continuiteit, De jaren '60. Twintig jaar na dato (Groningen 1987) 11
67 J.C.H. Blom, E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 1995) 352
68 H.W. von der Dunk, J. Bosmans, D.F.J. Bosscher, J.Bank, P. De Rooy en R.T. Griffiths, Wederopbouw, Welvaart en Onrust (Houten 1986) 32