In deze paragraaf wordt een antwoord gezocht op de vraag tegen welke problemen mensen aanliepen voor de wijziging van het echtscheidingsrecht. Aan de hand van de brieven uit het Nationaal Archief worden de verschillende problemen in kaart gebracht waar individuen tegenaan liepen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van primaire bronnen, waaronder het onderzoek van Libelle, en verschillende secundaire bronnen. Hieronder volgt kort een omschrijving van de brieven uit het Nationaal Archief.
Tijdens een rede118 in 1959 sprak Kooy de volgende woorden: “Wij geloven [...] dat de saecularisatie [sic], de romantisering van het huwelijk, de vrouwenemancipatie, de verandering der gezinsfunctie en de gezinsindividualisatie invloeden zijn, die durend de echtscheiding in modern Nederland in de hand hebben gewerkt.”119
De Libelle concludeerde in haar onderzoek dat er in de gesprekken over het huwelijk twee kampen te vinden waren. Aan de ene kant waren er de optimisten, volgens hen ging het goed met het huwelijk, “man en vrouw zijn elkaars gelijken geworden.” Aan de andere kant stonden de pessimisten die van mening waren dat het slecht ging, het aantal echtscheidingen zou toe blijven nemen.120 Er was zeker een stijging te zien van het aantal echtscheidingen, maar tegelijk steeg ook het aantal
huwelijken. In 1960 werd er 5672 keer een echtscheiding uitgesproken, in 1969 was dit 9080. Ongeveer duizend echtparen vroegen een scheiding van tafel en bed aan.121 Niet alleen de opvattingen over de echtscheiding veranderden in de jaren zestig. Er werden ook twee organisaties opgericht die het belang behartigden van zowel de gescheiden man als de vrouw. De organisaties waren in de eerste plaats bedoeld voor advies, maar probeerden ook wijzigingen in de wet te bevorderen. De Bond van
gescheiden vrouwen, Divortium, werd in 1961 opgericht en had tot doel: “[…] het kweken
115 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 42 116 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 143
117 'Echtscheiding in Nederland, zij zijn nog samen', Libelle 45 (1968) 54-‐58, 118, 120-‐123, aldaar 56 118 Een les bij de aanvaarding van het ambt van lector aan de Landbouwhogeschool op 29 oktober 1959 119 echtscheidingstendenties in 20ste eeuws Nederland inzonderheid ten plattelande 12
120 'Dit is de balans van ons huwelijk', Libelle 38 (1967) 72-‐85, aldaar 72
van beter begrip voor de gescheiden vrouw, het geven van voorlichting aan vrouwen die willen scheiden en van sociale en psychologische begeleiding tijdens en na het
scheidingsproces.”122 De presidente van de bond mevrouw H. Havermans, die
meewerkte aan het Libelle onderzoek, vertelde over de gehuwde vrouw: “Onze ervaring is […] dat een vrouw, vooral wanneer zij kinderen heeft, sterk moet staan, wil zij zich een echtscheiding kunnen veroorloven.” Hun advies was, probeer eerst nog aan het huwelijk te werken, omdat je volgens de bond het ene probleem verruilde voor het andere. De bond was van mening dat een echtscheiding een leven lang duurde en was geen voorstander van lichtvaardige echtscheiding.
In 1969 werd de Stichting Organisatie Gescheiden Mannen (SOGM) opgericht. In 1973 werd de naam veranderd in Stichting Organisatie Gescheiden Mensen omdat veel vrouwen advies inwonnen en de stichting ook hun belangen wilde behartigen. SOGM werd opgericht om een wijziging van de echtscheidingswetgeving te bevorderen. Volgens de stichting werd hen duidelijk gemaakt in 'talloze' brieven dat door de wetgeving ongewenste toestanden waren ontstaan. "Het is gebleken in gevallen van scheiding van tafel en bed, mede brengende het afzonderlijk wonen der echtgenoten, dat veelal door een der echtgenoten het verkrijgen van een algehele echtscheiding
onmogelijk wordt gemaakt; dit leidt dan er toe dat andere vorm van samenleving ontstaat, genaamd concubinaat [...] uit deze wijze van samenleving worden kinderen geboren, die geen wettelijke status verkrijgen." SOGM was van mening dat er ook iets gedaan moest worden aan de voogdij. De toeziend voogd zou afhankelijk zijn van de medewerking van de voogd om contact met de kinderen te kunnen houden. Hierdoor zou vervreemding ontstaan omdat in de meeste gevallen geen medewerking zou bestaan. Ook was de stichting tegen de eeuwig durende alimentatie. Veel vrouwen zouden na de scheiding moeten proberen zelf een inkomen te genereren.123
Het huwelijk werd niet langer als onfeilbaar gezien. De oude echtscheidingswet uit 1838 sloot volgens de Libelle niet meer aan bij de maatschappelijke opvattingen en realiteit in 1967.124 De minister van Justitie (1967-‐1971) C.H.F. Polak benoemde in zijn Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel vier problemen in het echtscheidingsrecht. Ten eerste de echtscheidingsgronden, ten tweede de onderlinge toestemming, ten derde schuld en alimentatie en ten vierde de procedure. Volgens hem lag het grootste
probleem in de spanning tussen werkelijkheid en wetgeving wat tot uiting kwam in de grote leugen (wetsontduiking) en maatschappelijk ongewenste toestanden zoals het concubinaat en onwettige geboorten.125 Hieronder zal eerst kort wat meer informatie over de gebruikte brieven worden gegeven. Vervolgens zal een overzicht worden gegeven van de problemen die er waren met de oude echtscheidingswet uit 1838 die uiteindelijk een reden vormden om de wet te herzien.
2.3.1 Brieven
Zoals eerder is geschreven zijn er 327 brieven gecodeerd en geanalyseerd. In de rest van dit hoofdstuk zullen de problemen waar mensen tegen aan liepen worden behandeld. Uit de brieven werd duidelijk dat 221 mensen voor een verandering van de wet waren, of vroegen wanneer de wet aangepast zou worden. Voor 1968 gingen de
122 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 145
123 Nationaal Archief Den Haag Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: wettendossiers Toegang 2.09.47 inventaris nummer 1366 nr. 669/404
124 'Dit is de balans van ons huwelijk', Libelle 38 (1967) 72-‐85, aldaar 72 125 Memorie van toelichting (1968) 13
meeste brieven over de vraag wanneer de wet zou veranderen, en de oproep de wet te herzien. Na het indienen van het wetsontwerp
werden de meeste brieven geschreven met de vraag wat een verandering voor hun situatie zou betekenen. Bijvoorbeeld of ze dan eindelijk opnieuw konden trouwen omdat er eenzijdig besloten kon worden om na een periode van een scheiding van tafel en bed over te gaan op een
volwaardige echtscheiding. Er werden
ook ongeduldige brieven geschreven met de vraag wanneer de wetswijziging eindelijk ingediend en van kracht zou worden.
Na de invoering van het wetsvoorstel zijn er vier brieven van mensen die het niet eens zijn met het voorstel, ook al zijn ze wel voor een verandering. Deze brieven gaan met name over de positie van vrouwen op leeftijd. De veelal vrouwelijke schrijvers zijn bang dat oudere vrouwen sneller verlaten zullen worden zodat de man er met een jonge dame vandoor kon gaan. Sommige brieven zijn geschreven door organisaties en verenigingen die voorstellen aan de minister van Justitie schreven. Bijvoorbeeld Stichting Organisatie Gescheiden Mannen, Divortium en de vereniging vrouwen van alimentatieplichtigen, de laatst genoemde stelde voor dat de alimentatie niet eeuwig mocht voortduren. Ook werd er geschreven door psychologen en advocaten. Eén van de advocaten die meerdere brieven schreef over het belang de wet zo spoedig mogelijk te herzien is in het voorbeeld hiernaast geciteerd.
Uit de archiefstukken blijkt dat er op veel brieven werd gereageerd. Bij de meeste brieven is een concept antwoord en een gezonden antwoord aanwezig. Dat de brieven intensief gelezen werden wordt ook duidelijk. Zo werden er vaak kleine
aantekeningen gemaakt, vraagtekens gezet bij bepaalde opvattingen van briefschrijvers en spelfouten
"De ongeveer 2000 advocaten en
procureurs in Nederland kennen onder hun clientèle ieder tenminste wel vijf gevallen dat een voor de hand liggende
echtscheiding niet plaats heeft, waarbij de reden, welke één partij heeft om te
weigeren meestal niet aan de ethiek, de religie of de werkelijkheid is ontleend, doch of wel van financiële aard is ofwel kan worden aangeduid met -‐ eufemistisch -‐ plagerij. Stellig lijden op deze wijze meer dan tienduizend Nederlandse burgers groot moreel en maatschappelijk nadeel, terwijl zij vele jaren nog gehuwd heten, doch van tafel en bed of slechts feitelijk gescheiden moeten leven." Advocaat aan minister van
Justitie, vraagt om met spoed de wet te herzien (24 september 1966). Inventaris nummer 1365 nr.666/981.
"Nadat zo omstreeks de jaarwisseling
1969/1970 door de pers, radio en televisie er nogal wat aandacht werd gewijd aan de door u voorgestelde wijzigingen betreffende het echtscheiden, is mijn vraag of u mij zou kunnen inlichten omtrent de voortgang en de huidige stand van zaken ten deze, alsmede over de mogelijkheid wanneer, in verbant met de wetswijziging, een daartoe dienende procedure kan worden aangevangen." Man aan minister
van Justitie (29 augustus 1970). Inventaris nummer 1368 nr.670/1266
onderstreept of gecorrigeerd. De antwoordbrieven veranderen door de jaren heen. In de eerste jaren werd duidelijk gemaakt aan de meeste schrijvers dat de minister zich ook te houden had aan de wet en zodanig niet zomaar een huwelijk kon verbreken. Een ander vaak voorkomend antwoord was dat er een wetswijziging in ontwerp was of er aan zat te komen, maar daar kon verder niet inhoudelijk op ingegaan worden. Tegen de tijd dat het ontwerp was ingediend en de wet bijna werd ingevoerd veranderden de
antwoordbrieven ook. De antwoorden werden vaak langer, uitgebreider en probeerden de briefschrijvers beter te steunen en van degelijk advies te voorzien.
Uit de afbeelding blijkt ook wel de humor die sommige ambtenaren hadden. Deze tekst was aan een brief (Inventaris nummer 1369 nr. 671/27) geniet van een man die aan de koningin vroeg zijn vrouw terug naar huis te sturen omdat hij niet alleen wilde leven.
Een deel van de brieven uit het archief is niet opgenomen in dit onderzoek, namelijk de brieven uit toegang 2.09.47 inventaris nummer 1371. Dit zijn allemaal brieven van ruim na de invoering van de nieuwe wet die met name gaan over het
pensioen. Deze brieven zijn geschreven tussen 1972 en 1976 en zijn voor dit onderzoek niet van belang. Over deze brieven
moet alleen gezegd worden dat ze aantonen dat de wetswijziging niet zomaar alle problemen oploste. Zo bleven mensen schrijven om hulp te vragen omtrent het pensioen, de alimentatie en voogdij.
2.3.2 Echtscheidingsgronden
Uit het onderzoek van de
Libelle stond dat een echtscheiding
altijd uit meer bestond dan de buitenwereld kon zien: “Er spelen altijd meer elementen in mee dan de buitenstaander kan bevroeden. Het oordeel van de buitenwacht is daarom vaak onverdiend hard en negatief, het is vaak een oordeel in zwart en wit. In een huwelijk […] gaat [het] altijd om nuances om de ‘grijzen’.”126 Bij de oude wetgeving kon een huwelijk ontbonden worden op basis van één van de vier omschreven gronden,
overspel, kwaadwillige verlating, gevangenisstraf en mishandeling.
Vaak was er echter sprake van een meer genuanceerde situatie waarin verschillende problemen meespeelden. Eén enkele echtscheidingsgrond was niet voldoende om de lading te dekken. In de oude wet stond bovendien de schuldvraag centraal. De één had iets gedaan en was schuldig waardoor het huwelijk niet langer voort kon duren. Zo bleek in het onderzoek van de Libelle dat 56 procent van de mannen en 59 procent van de
126 'Ze is er met 'n ander vandoor', Libelle 47 (1968) 106-‐107, 116-‐118, 122-‐125, aldaar 107
"Wanneer wordt de belofte door Hare Majesteit het volk gedaan in haar troonrede van september 1968 ingelost wat betreft de wijziging van het echtscheidingsrecht. [...] Waarom krijgen wij ouderen geen voldoende leefruimte en worden wij in het jaar van de 'Rechten van de Mens', in het jaar van de maanreizen, in deze jaren waarin men zich bezint op het 'jaar 2000', nog steeds betutteld door de overheid met een wet uit naar ik meen ongeveer 1813? [...] Het wordt ons ouderen door deze krankzinnige antieke wet en onmogelijk gemaakt de laatste jaren die ons nog resten in harmonieuze samenleving door te brengen, om nog maar niet te spreken van de gevoelens, conflicten die hieruit voortvloeien door het gedwongen in concubinaat leven wat juist door de overheid zo afgewezen wordt [...]. Wanneer wordt nu eens tegemoet gekomen aan de verlangens van een groot deel van de
belastingbetalende medeburgers, inplaats van aan de langharige jongelui die ook op mijn kosten studeren en lanterfanten." Vrouw aan de
minister van Justitie (16-‐6-‐1969) Inventaris nummer 1367 nr. 669/745.
vrouwen van mening was dat een echtscheiding meestal het gevolg was van beide echtgenoten.127 Dus kon er niet gesproken worden van een echtscheidingsgrond ten gevolge van de gedraging van één van beide echtgenoten.
Ook de minister van Justitie Polak noemde dit probleem. Volgens hem was het oude echtscheidingsrecht te ‘eng,’ omdat er alleen rekening werd gehouden met de schuldige gedragingen van één van de echtgenoten. Terwijl een huwelijk meestal niet mislukte vanwege de echtscheidingsgronden. Meestal zorgde een serie van factoren voor het mislukken van een huwelijk. Wanneer een complex van factoren tot een breuk zou leiden, dan zou het onrechtvaardig zijn om een bepaalde gedraging tot criterium voor het recht op echtscheiding te maken. Terwijl de gedraging eerder een symptoom dan oorzaak van de breuk was. 128
Veel mensen waren van mening dat de wetgever achterbleef bij de nieuwere opvattingen over het huwelijk.129 Mensen die een huwelijk wilden ontbinden maar niet aan één van de vier echtscheidingsgronden voldeden beriepen zich vaak
noodgedwongen onterecht op overspel, dit wordt 'de grote leugen' genoemd: “De wet leert de mensen dat ze niet eerlijk kunnen scheiden.”130 De meeste echtscheidingen vonden plaats op grond van overspel. Zo bleek uit cijfers dat in ’s-‐Gravenhage tussen 1951 en 1954 97% van de echtscheidingen werden toegewezen op grond van
overspel.131 Het is de vraag hoe vaak overspel daadwerkelijk plaatsvond, en hoe vaak er gebruik werd gemaakt van de grote leugen. Schattingen liepen uiteen van vijf tot
vijfentwintig procent.
Om te toetsen hoe vaak het gebeurde dat mensen een echtscheiding aangingen zonder een wetmatige grond, en dus op basis van de grote leugen, werden enkele honderden advocaten in 1948 aangeschreven door het katholieke Thijmgenootschap. Volgens meer dan de helft van de respondenten zou 10 procent van alle echtscheidingen plaats hebben gevonden zonder de aanwezigheid van een wettelijke grond. Volgens 21% van hen zou een wettelijke grond zelfs bij 25 procent van de procedures ontbreken.132 Uit hun onderzoek bleek dat in verhouding de wettelijke grond vaker ontbrak bij scheidingen onder de betere stand, dan onder de pro-‐deo cliënten.133 Divortium stelde na een rondvraag in 1967 bij de bond van advocaten vast dat er slechts in 5 procent van de echtscheidingen sprake was van de
grote leugen. Divortium vond dat er om die 5 procent niet een
wetswijziging noodzakelijk was. Zij wilde dat er eerst gewerkt zou worden aan de rechtspositie van de gescheiden vrouw.134 In een
aanzienlijk deel, 41 van de 327 brieven, werd de minister expliciet gevraagd rekening te houden met de positie van vrouwen in zijn
127 'Ze is er met 'n ander vandoor', Libelle 47 (1968) 106-‐107, 116-‐118, 122-‐125, aldaar 107 128 Memorie van toelichting 9
129 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 145 130 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 145 131 Rapport over het echtscheidingsvraagstuk. De Gezinsraad ('s-‐Gravenhage 1962) 24
132 Th. Keulemans, L.E.H. Rutten, Praeadviezen over het echtscheidingsvraagstuk (’s-‐Gravenhage 1948) 103 133 Keulemans, Praeadviezen over het echtscheidingsvraagstuk 104
134 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 145
"[...]Ondergetekende [...] verzoekt u Edele langs deze weg beleefd doch dingend zijn scheiding tussen tafel en bed (reeds vanaf sept 1968) te niet te doen en een volledige scheiding uit te spreken, daar hij heden zou willen hertrouwen met de vrouw waar hij nu meer leeft in cucombinaat [sic] en een kind van heeft die hij graag zijn naam zou willen geven voor zij naar school gaat." (22 april
1971) Inventaris nummer 1369 nr.671/753
wetsontwerp. Het ging in deze brieven vaak nadrukkelijk over de alimentatie.
Dat de echtscheidingsgronden niet aansloten op de maatschappij bleek ook uit het onderzoek van de Libelle, er werd gevraagd op welke gronden een echtscheiding zou kunnen worden aangevraagd. Veel mensen wisten niet op welke grond echtscheiding aangevraagd kon worden. Zo bleek ongeveer de helft van de ondervraagden niet te weten dat een huwelijk ontbonden kon worden bij een gevangenisstraf van minimaal vier jaar en dacht 74 procent van de mannen en vrouwen dat regelmatige mishandeling van de kinderen een echtscheidingsgrond was. Opvallend was dat 60 procent van de mensen het idee had dat een huwelijk ontbonden kon worden op wederzijds goed vinden.135 Dit was echter verboden in de oude wetgeving. Dat een dusdanig groot aandeel van de bevolking er vanuit ging dat wederzijdse toestemming een wettelijke grond voor echtscheiding was, geeft duidelijk aan dat de oude wetgeving niet aansloot bij hoe de maatschappij over echtscheiding dacht. Uit de brieven is duidelijk geworden dat mensen niet wisten hoe de wetgeving in elkaar zat. Dit is terug te zien in de brieven aan de minister van Justitie en koningin waarin mensen vragen of zij het huwelijk voor hen wilden ontbinden. Zie de voorbeeldbrief ter illustratie. Deze man wist niet dat er pas na vijf jaar scheiding van tafel en bed een echtscheiding kon worden uitgesproken. Het lijkt hem onbekend te zijn dat dit enkel kon wanneer beide echtgenoten daarmee
instemden. Vervolgens wist hij niet dat de minister geen bevoegdheid heeft een huwelijk te ontbinden, enkel de rechter.
2.3.3 Eenzijdige blokkering
Een belangrijk punt dat door Polak werd aangekaart was dat sommige mensen na al jaren gescheiden van elkaar geleefd te hebben geen echtscheiding konden krijgen omdat één van de echtgenoten de scheiding tegenhield: “Zo komt het maar al te dikwijls voor dat een echtscheiding niet kan worden verkregen, ook al leven de echtgenoten reeds jaren gescheiden en is er geen enkel uitzicht op herstel, alleen omdat een der partijen die zelf geen wettelijke grond tot echtscheiding heeft gegeven, haar
medewerking daartoe weigert, ofschoon zij moreel geenszins vrijuit gaat.”136 Bijna de helft van de brieven (148 ) was van mensen die hun huwelijk wilden ontbinden, maar hierbij tegen problemen aanliepen. Veel van hen waren reeds gescheiden van tafel en bed, maar een volwaardige scheiding werd tegengehouden door de andere echtgenoot. Een groot percentage van deze mensen wilde een nieuw huwelijk sluiten, maar dit was nog niet mogelijk omdat ze nog niet gescheiden waren. Ze leefden vaak samen in concubinaat, met de nadelen die daaraan verbonden zijn.
Reden dat echtscheiding door
partner werd tegengegaan Alle brieven Mannen Vrouwen
Vrouwen die samenleefden met getrouwde mannen (concubinaat) Financiën Percentage 12% 12 12% 8 6% 1 21% 3 Aantal Pesterij Percentage 23% 23 18% 13 24% 4 43% 6 Aantal
135 'Ik dacht: hij wordt wel anders', Libelle 46 (1968) 40-‐42, 143-‐145, aldaar 41 136 Memorie van toelichting 9
Religie/moraal Percentage 5% 5 4% 3 12% 2 0% 0 Aantal Combinatie van financiën en pesterij Percentage 5% 5 6% 4 6% 1 0% 0 Aantal Onmogelijk
wegens partner in het buitenland Percentage 6% 6 4% 3 18% 3 0% 0 Aantal Reden voor tegenhouden niet gespecificeerd Percentage 50% 50 56% 39 35% 6 36% 5 Aantal Totaal Percentage 100% 101 100% 70 100% 17 100% 14 Aantal
In bovenstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de redenen die door briefschrijvers worden genoemd waardoor hun echtscheiding werd tegengehouden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er twee brieven zijn van mensen die de echtscheiding zelf tegenhielden, op grond van financiën en religie. In veel brieven werd wel genoemd dat de partner een echtscheiding tegenging, maar niet om welke reden. Deze brieven zijn gecodeerd onder reden voor tegenhouden niet gespecificeerd.
Uit de tabel blijkt dat vooral pesterij vaak als reden wordt genoemd voor het tegenhouden van een volwaardige echtscheiding. Het lijkt erop dat er meer mannen dan vrouwen zijn die tegen het probleem aanlopen dat hun huwelijk niet kan
worden ontbonden. Opvallend is dat vrouwen die schrijven in concubinaat samen te