• No results found

S&D Socialisme en Democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "S&D Socialisme en Democratie"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S&D

Socialisme en Democratie

(2)

REGISTER OP DE 28STE JAARGANG (1971)

Auteur J. Aarden A. C. den Broeder J. A. W. Burger W. Drees sr. H. C. Faas A. H. Kloos A. A. van der Louw H. van Mierlo A. K. Mud A. A. van Rhijn H. J. Roethof H. J. Roethof P. A. de Ruiter P. A. de Ruiter H. Schaafsma P.R. Stoffelen Ed. van Tbijn J. M. den Uyl A. Vondeling A. Vondeling M. Vrolijk l. BINNENLANDSE POLITIEK Titel Pagina

Kleine drie in perspectief 223

Testbeeld van de middenstand 89

De P.v.d.A. en de democratie 115

De defensie-uitgaven 63

Is de emancipatie van de P.v.d.A. voltooid? 169 De P.v.d.A. en de vakbeweging 140 De P.v.d.A. meer dan een kiesvereniging 1 D'66 en de boofdlijnen van een regeringsprogramma 221 Politieprobleem: onvoldoende rugdekking 229 25 jaar strukturele veranderingen 125 Het stakingsrecbt voor ambtenaren 291 Krantenfusies in versneld tempo 363

De steen is broos 521

Over de Club van Rome en nog wat 585 lnstruktieve omroep en culturele democratie 496 De P.v.d.A. en de Raden en Staten 195 De democratie in gemeenscbapsbanden 121 Om de kwaliteit van bet bestaan 226

9 februari 1971 Ill

Wat nu? 269

Oud verhaal 361

II. INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN H. v. d. Bergh H. v. d. Bergh M. C. Bolle P. Dankert W. Drees sr. M. v. d. Goes v. Naters F. G. van Hasselt F. G. van Hassett A. Mozer S. Patijn M. v. d. Stoel M. v. d. Stoel

De P.v.d.A. en de wereld: waar koersen we op? 150

Het Midden-Oosten 8

Een minder opdringerige Amerikaanse wereldpolitiek 240 De P.v.d.A. en de Socialistische lntemationale 166

De defensie-uitgaven 63

Vijfentwintig jaar Europa 156

Griekenland en Turkije, de 12e maart en de 21ste april 286 Turkije heeft nog steeds geen kolonels 504

Vermoeide Oostpolitiek 344

De P.v.d.A. en het Europa van de zeventiger jaren 161 De P.v.d.A. en de buitenlandse politiek 145 Griekenland, Portugal en de Nato 50 IH. SOCIALE EN ECONOMISCHE POLITIEK

J. Aarden H. J. Bakker C. Boef

Kleine drie in perspectief

Een erg slecht progressief programma De grote potlach

Socialisme en Democratie - Register 1971

(3)

Auteur P. Bordewijk A. L. den Broeder J. v. d. Doel D. Dolman C. de Galan Th. A. J. M. Jonkergouw A. H. Kloos S. L. Mansholt H. van Mierlo A. K. Mud A. P. Oele H. P. A. Oskamp A. Peper F. L. Polak A. A. van Rhijn H. J. Roethof H. J. Roethof M. Rood-De Boer S. Rozemond P. A. de Ruiter H. Schaafsma Ed. van Thijn J. M. den Uyl R. J. in 't Veld A. Vondeling

Tite/ Pagina

Posthumus

Testbeeld van de middenstand

Enkele optimale en niet-optimale onwikkelingen en de Nederlandse economische orde

Kieskeurigheid, kies en keurig Politiek en planning

Werkendejeugd in Nederland: leerschool der ontgooche-ling

De P.v.d.A. en de vakbeweging Modern socialisme

D'66 en de hoofdlijnen van een regeringsprogram Politieprobleem: onvoldoende rugdekking Computermodellen en wereldpolitiek Een demokratisch wetenschapsbeleid De brede marges van socialistische politiek De commissie-2000

25 jaar strukturele veranderingen Het stakingsrecht voor ambtenaren Krantenfusies in versneld tempo De grenzen van de minderjarigheid Linkse signatuur

Daar ga je dan

lnstruktieve omroep en kulturele democratie Is het P.v.d.A.-socialisme een wegwerpideologie? Om de kwaliteit van het bestaan

De financiering van post-academiaal onderwijs Wat nu? 317 89 298 387 36 327 140 523 221 229 579 402 135 43 125 291 363 271 370 398 496 540 226 309 269 IV POLITIEK EN MAATSCHAPPIJ H. J. Bakker H. v. d. Bergh C. Boef G. Brautigam J. A. W. Burger J. v. d. Doel H. C. Faas K. de Groen A. van der Hek P. J. Janssen A. A. de Jonge

Th. J. A. M. Jonkergouw

G. Klein B. van der Lek A. A. van der Louw S. L. Mansholt H. Molleman H. A. A. Molleman J. Nagtegaal H. P. A. Oskamp A. Peper B. Peper

Een erg slecht progressief programma Van frustratie tot aktief verzet De grote potlach

Establishment zonder houvast De P.v.d.A. en de democratie Confessionalisme en polarisatie

Is de emancipatie van de P.v.d.A. voltooid? De P.v.d.A. en de jongeren

En toch . . . . een progressieve volkspartij

De PVP en de struktuurhervorming van de maatschappij Splitsingen in de socialistische beweging in Nederland Werkende jeugd in Nederland: leerschool der ontgooche-ling

PVP: oorzaak of gevolg?

PVP, struktuurhervorming of vertraging De P.v.d.A.: meer dan een kiesvereniging Modem socialisme

De berg heeft een muis gebaard De P.v.d.A. en de direkte aktie De bel voor de laatste ronde is gegaan Een demokratisch wetenschapsbeleid Inflatie of progressie

De brede marges van socialistische politiek

(4)

Auteur Titel Pagina

F. L. Polak De commissie-2000 43

J. van Putten Het vergelijken van verkiezingsprogramma's 27 M. Rood-de Boer De grenzen van de minderjarigheid 271

S. Rozemond Linkse signatuur 370

L. H. Ruitenberg Doorbraak 25 jaar later 183

P. A. de Ruiter Daar ga je dan 399

A. P. Schilthuis De P.v.d.A. als vereniging 200 H. A. van Stipthout Een progressieve volkspartij 409 H. A. van Stiphout Proeftuin der democratie 436 H. A. van Stiphout De Wiardi Beckman Stichting 206 P. R. Stoffelen De P.v.d.A. en de Raden en Staten 195 E. Tellegen Het maatschappelijk nut om persoonlijke vrijheden 572 Ed. van Thijn De democratie in gemeenschapshanden 121 Ed. van Thijn Is het P.v.d.A.-socialisme een wegwerpideologie? 540 ( A. J. Vermaat Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is er progressief

genoeg in dit land? 491

A. Vondeling 9 februari 1971 Ill

M. Vrolijk Oud verhaal 361

V. NECROLOGIE

ds. L. H. Ruitenberg Banning overleden 61

VI. PEN OP PAPIER H. v. d. Bergh Israel en het Midden-Oostenconflict:

antwoord op een visie 356

G. van Benthem- Maatschappijkritiek en het proces van sociale

ontwik-I v. d. Bergh keling 98

~

A. R. Burger Burger contra Van der Louw 351

R. Cornegoor De doeleinden van het onderwijs S. van der

Gaast-Bakker Schut e.a. Israel en het Midden-Oostenconflict 248

H. van Hulst Naar aanleiding van 210

H. Kombrink, Maatschappijkritiek: onkritische kritiek op een

maat-G. van Ruiten schappijkritiek 257

A. A. van der Louw Antwoord aan Burger 352

A. A. van Rhijn Socialisme nu

L. M. de Rijk Maatschappijkritiek; De Rijk en Van Benthem 252 W. Schermerhorn Commentaar op 'Democratisch wetenschapsbeleid' van

dr. H. P. A. Oskamp 625

H. A. van Stiphout Maatschappijkritiek; Van Stiphout en Van Benthem 254 K. Voskuil Paulus en de twijfels van Agrippa 460 J. in 't Veld Progressieve volkspartij? Ja? Nee? 465

VII. BOEKBESPREKING Adviescie. vraagstukken

ontwapening Ben C wapens; bespr.d. S. Rozemond 407 H. J. Aguina, prof. dr. A. Wetenschapsbeleid in opbouw, bespr.d. A. P. Oele 518

Hoogerwerf

(5)

Auteur G. W. B. Barrie Ch. J. Enschede J. Joester Th. A. J. M. Jonkergouw P. J. G. Kapteijn e.a. P. MaiJlet e.a. J. Marmours M. A. J. M. Matthijssen S. Patijn C. W. Park W. Schermerhorn Titel Pagina

F. M. Wibaut, Mens en magistraat Strafrecht en politiek; bespr.d.H.Singer Richard Nixon, bespr.d.Sj.v.d.Schaaf

Werk- en - de - Jeugd, bespr.d. M. van Hasselt Orientatie op de Europese integratie; bespr.d. S. Patijn De opbouw van een Europese economie, bespr.d. A. P. Oele

Kernpunten van bet sociaal recht; kernpunten van de sociale politiek; bespr. d. Th. van Lier

Klasse onderwijs; sociologie van bet onderwijs; bespr. d. M. Santema

Landmarks in European unity, bespr.d. S. Kuipers Steeds meer mensen; bespr.d. W. Steigenga

(6)

S&D

Socialisme

&

Democratie

Maandblad van de Wiardi Beckman Stichting

28e jaargang 1971

Redactie:

J. J. van der Lee, voorzitter; H. Beereboom, G. van Benthem van den Bergh, H. van den Bergh, C. Buddingh, P. Dankert, J. Eijkelboom, J. van der Hoeven, J. Kool-Smit, Th. J. A. M. van Lier, A. Mozer, A. P. Oele, S. Patijn Jr., A. Peper, B. W. Schaper, J. Smit, H. A. van Stiphout, S. Rozemond, A. Vondeling.

Redactiesecretaris:

H. Beereboom, Binnenhof 1a, 's-Gravenhage. Tel. 070 - 61 49 11.

(7)

ANDRE VAN DER. LOUW

De Partij van de Arbeid:

meer dan een kiesvereniging

Moet de Partij van de Arbeid, omdat zij gelooft in de parlementaire demo-cratie als het voor ooze verhoudingen enig bruikbare stelsel, zich uitsluitend richten op bet parlementaire werk met een verheviging van de partij-activi-teiten bij bet naderen van de verkiezingen, bet tijdstip waarop bet volk ge-vraagd wordt de PvdA-activiteiten in de volksvertegenwoordiging te onder-steunen?

Naar mijn mening zou de partij daarmee de mensen, de democratie en zichzelf, te kort doen.

Ik geloof dat partijen-in elk geval ooze partij-meer moeten zijn dan kies-verenigingen. Ik zou graag een PvdA zien die sociaal adviescentrum, vertaler van menselijke problemen, actiegroep, ombudsman, informatiecentrum, plat-form voor bet verkiezen en 'volgen' van volksvertegenwoordigers en verkie-zingsinstrument tegelijk is.

De partij zou naar functie en taken een afspiegeling moeten zijn van bet soort samenleving dat wij nastreven, zelf aanwezig moeten zijn op plaatsen waar de maatschappij van bet ogenblik te kort schiet, zo moeten werken dat geloof-waardig gemaakt wordt dat ooze politieke wensen en programmatische ver-langens niet slechts theoretische zaken zijn, die op geduldig papier werden neergeschreven, maar voortkomen uit een mentaliteit, waarvan de echtheid bewezen wordt door de manier waarop we optreden in en met elkaar om-gaan vanuit de partij.

Hier en daar zien we in de partij initiatieven opkomen die in deze richting gaan. Die initiatieven zijn echter vrij incidenteel. Bovendien bestaat de neiging een aantal van dit soort taken vooral bij bet naderen van de stembusstrijd aan te pakken, hetgeen de geloofwaardigheid niet bepaald versterkt. Rekenihg houdend met de beperkte ruimte van dit artikel en in de laatste plaats ook met de beperkte mogelijkheden van de partij, met bet feit ook dat niet met alles tegelijk kan worden begonnen, wil ik proberen een paar wensen op dit gebied maar ook daarbuiten te formuleren, waarvan ik overigens wei een beetje verwacht dat zein de komende jaren ook in vervulling kunnen gaan. Wanneer de partij dat tenminste zou willen.

Pvd.A: hetzelfde gezicht in en buiten de volksvertegenwoordiging

Ik heb onlangs in de Groene Amsterdammer beschreven hoe ik de verhouding tussen buitenparlementaire actie en parlementaire democratie zie.

Ik wil nogmaals onderstrepen hoe gevaarlijk bet voor onze democratie zou

(8)

zijn, wanneer het politieke werk zich voornamelijk of uitsluitend in het parle-ment afspeelt.

Het parlement (wanneer ik daarover spreek bedoel ik vormen van volksver-tegenwoordiging in de meest brede zin; ook gemeenteraden en provinciale staten) kan zijn werk niet doen, zonder voldoende relaties met de werkelijk-heid, zonder een systematische voeding van 'buiten', zonder kennis te nemen van die onderwerpen, die de men sen als hun echte problemen zien, problem en die om een politieke oplossing vragen. Een parlement dat zich niet van deze

voeding verzekert, vervreemdt van de werkelijkheid en van de mensen die niet meer zien dater zaken behandeld worden, die iets met hun Ieven te maken hebben.

Een dergelijke vervreemding is op de duur dodelijk voor de democratie. De problemen blijven, men voelt zich in de steek gelaten, het opgestapelde on-behagen kan de explosieve stof gaan vormen waarmee onze hele democratie

-hoe onvolledig en onvolmaakt dan ook- kan worden opgeblazen, wanneer op een kwetsbaar ogenblik de loot ontdekt wordt.

Maar de buitenparlementaire actie bestaat evenmin zonder de daarop aan-sluitende parlementaire activiteit. Buitenparlementaire actie zonder resultaat, acties die er niet op gericht zijn de besluitvorming te bemvloeden, acties die niet verder gaan dan het opwekken van ontevredenheid leiden tot machteloos-heid, tot verbittering, maken van actieve en meelevende burgers, verbitterde outsiders die nergens meer in geloven.

De geestelijke 'Verelendung' die hiervan het gevolg is, zie ik niet als een waardevolle bron van vernieuwing.

Toegespitst op de Partij van de Arbeid, zou in mijn visie onze partij in de buiten- of voor-parlementaire fase op dezelfde wijze herkenbaar moeten zijn als tijdens de uiteindelijke parlementaire behandeling.

Moeten de zaken waarop de partij zich dan richt niet getoetst worden aan ooze doelstellingen? Bij die beoordeling geloof ik niet in de volledige bruik-baarheid van de ideologische maatlat.

Natuurlijk zuUen we afzijdig blijven wanneer het gaat om problemen van rijken, die zich nog meer willen verrijken of over machtigen die hun macht willen vergroten. Maar wie naar de praktijk kijkt, weet dat het meestal om gerechtvaardigder verlangens gaat. Het moet de pretentie van een partij als de ooze zijn, oplossingen te vinden voor veel menselijke problemen, zeker die vraagstukken die terug te voeren zijn tot maatschappelijke problemen. En als geen oplossing gevonden is of voorstellen tot verbetering niet werden aanvaard dan zullen de achtergronden daarvan (afwijzing door de regering, strijdigheid met 'andere belangen') doorgegeven en gei:nterpreteerd moeten worden. Zoals de politiek nu functioneert zal het overigens niet vaak mogelijk zijn om menselijke problemen op te lossen die te maken hebben met het

- politiek gezien haast ontoegankelijke- terrein van de onderlinge menselijke relaties. Dat is een verhaal apart, waarover ik straks nog een paar, zij het voorzichtig, verkennende opmerkingen wil maken.

Concreet betekent dit alles dat de partij zich niet aileen in de buurt van

(9)

Apeldoorn, door de toevallige aanwezigheid van een met de goede radar uitgerust kamerlid, moet bezighouden met comites van huurders die in de verdrukking zitten, maar ook overal elders. De huurverhoging van 1 april a.s. maakt dat opnieuw actueel. Het betekent ook dat het Amsterdamse voorbeeld, van wijkcentra waar de mensen met hun zorgen terecht kunnen, navolging verdient. Vaak zal men zelf moeten beginnen waar de problemen voelbaar zijn (bij bejaarden, jongeren, verdreven volkstuinders etc.), soms kan men aansluiting zoeken bij bestaande vormen, zoals de vele groepen van burgers die ten strijde trekken tegen luchtverontreiniging, watervervuiling en geluids-hinder. Want het gaat niet om bet monopoliseren van acties, het 'gebruiken' daarvan uit politiek-electorale motieven, maar om het aanwezig zijn van en bet ondersteunen door onze mensen die de brug kunnen spannen naar de 'grote politiek'. Ik hoop dat weer in de komende jaren in kunnen slagen zo'n nieuw systeem van politieke communicatie op te bouwen.

Geesten rijp maken voor democratisering

Het 'binnenhalen' van debuit, bet geboekte succes, daadwerkelijke verbetering als gevolg van een gevoerde actie, dat alles is op zich al van grote waarde. Het feit echter dat men dit 'samen' heeft weten te bereiken, dat mensen niet machteloos zijn maar werkelijk invloed hebben, is naar mijn inzicht even belangrijk.

Democratie mag niet alleen een stelsel zijn van vrije drukpers en menings-uiting, van een keer in de vier jaar stemmen, democratie is niet aileen een spelregel maar ook een manier van leven, bet besef dat je- wanneer je dat wilt- de dingen om je been kunt bei:nvloeden.

Die dingen om je heen, de nabije omgeving, dat is voor ontelbaar velen: het bedrijf en de school.

Het (binnenkort 'oude') partijbestuur heeft tijdens een studieweekend in bet midden van 1970 gesproken over de vraag wat de partij op deze terreinen kan doen. Men was het erover eens, dat niet moet worden volstaan met het wachten op de verwezenlijking van de democratiseringsgedachten die onze program-ma's sieren.

(10)

voortge-zette en verdergaande bemoeiingen van de politiek met het werknemers-zelf-bestuur. Wellicht kunnen op het terrein van het onderwijs, zowel wat betreft het betrekken van de leerlingen als de ouders bij de gang van zaken, soortge-lijke activiteiten worden ontplooid.

Platform-discussie vormgeven

Het zittende partijbestuur is er maar ten dele in geslaagd vorm te geven aan de wens van het Haagse congres tot verbetering van de 'horizontale commu-nicatie' in de partij.

Het proces van besluitvorming verloopt voornamelijk langs verticale lijnen van afdeling tot congres. De Nieuw Links-bijeenkomsten hebben echter be-wezen dat er bij veelleden ook een grote behoefte bestaat om over de grenzen van de afdeling heen te discussieren, met mensen die op een zelfde golfiengte zitten, dezelfde belangstelling hebben.

Op die wijze kunnen leden hun invloed vergroten en ontstaat ook de mogelijk-heid, nieuwe gedachten niet alleen via een afdelingsvergadering te ventileren (met het risico dat het idee daar al in de kiem gesmoord wordt) maar deze te toetsen in bredere kring, te laten verbeteren en aanvullen en door te geven aan andere afdelingen.

Zoals gezegd: in de afgelopen peri ode is die wens maar ten dele in vervulling gegaan. De platformbijeenkomsten over onderwijs en democratisering in het najaar van 1970 waren kwalitatief niet alle zwaar beneden de maat maar de belangstelling was zeer gering.

De moeilijkheid bij deze bijeenkomsten blijft natuurlijk dat zij geen formele beslissingsbev<;>egdheden kunnen hebben. Maar juist Nieuw Links heeft aan-getoond wat de invloed van het informele kan zijn. Daarom zal het nodig zijn in de komende jaren daarvoor de juiste vorm te zoeken. Ik hoop dat voor het volgende politieke seizoen een voorstel kan worden uitgewerkt. Ik zie het meest in een vooraf bekend schema van bijv. maandelijkse bijeenkomsten in wisselende plaatsen van ons land, waar leden elkaar kunnen ontmoeten, waar politiek verantwoordelijke figuren op informele manier 'rekening en verant-woording' kunnen afleggen en actuele zaken kunnen worden becommenta-rieerd.

Nieuwe partij-politieke verhoudingen

Ik heb al vaker gezegd dat naar mijn oordeel de Partij van de Arbeid in de groei naar nieuwe partij-politieke verhoudingen het eigen bestaan ter discussie moet stellen. Dat moet natuurlijk gebeuren in het volle besef van de juistheid van de geen-oude-schoenen-weggooien-voor-je-nieuwe-hebt-theorie en ook niet uit een soort zelfvernietigingsdrang. De risico's zijn duidelijk. Het opgaan van de SDAP in de PvdA heeft velen-ook al bleven ze tot onze officiele aan-hang behoren- het gevoel gegeven dat ze een 'huis' verloren. Nu zal ik graag erkennen dat veel symbolen en uiterlijke rim-ram gemist kunnen worden als

(11)

kiespijn, de manier van politiek bedrijven en de organisatorische verbanden waarin dat gebeurt, worden desondanks niet alleen rationeel beleefd. De 'sfeer' in een partij is ook van grote betekenis.

Maar de samenwerking met andere politieke groeperingen-vaak PPR en PSP, soms ook D'66-in veel gemeenteraden en een aantal statenfracties, bij de Tweede Kamer-verkiezingen in dit voorjaar hopelijk in de een of andere vorm gecontinueerd of versterkt, zal niet zonder gevolgen blijven wanneer de waardering wederzijds groeit. Nu al hoort men vaak de vraag stellen, waarom wij verdeeld blijven doorwerken, wanneer we elkaar zo goed en zonder grijze compromissen in de praktische politiek kunnen vinden. Behalve de sfeer en bet praktische politieke programma speelt ook bet uitgangspunt van een politieke beweging een zeer belangrijke rol bij bet al of niet samengaan met andere groeperingen.

Wij hebben ons democratisch-socialistisch uitgangspunt. Ik voel mij socialist, weet me verbonden met de socialistische fractie en-ondanks veel teleur-stellingen en reserves-met bet internationale socialisme.

Maar wanneer je ervaart dat anderen, zie de mensen van de PPR, zonder dat uitgangspunt in de praktische politiek tot een opstelling komen die wat betreft de behoefte aan fundamentele wijzigingen in de bestaande verhou-dingen, weinig onderdoet voor de onze, dan lij kt een gesprek over de uitgangs-punten met hen, mij een vanzelfsprekende zaak.

Ook valt steeds minder in te zien waarom een afzonderlijk bestaan van de PSP nodig is. Wie kijkt naar bet parlement ziet meestal grote overeenkomsten en waar de PSP tot een afwijkend oordeel komt, gebeurt dat praktisch altijd op overwegingen die ook in de PvdA niet onbekend zijn.

De D'66-benadering zie ik-overigens niet wat zijn waardevrij pragmatisme betreft-als een versterking van bet democratisch elan en een gerechtvaardig-de aantasting van bet paternalisme dat bet socialisme vaak als een trouwe -maar toch wat onnatuurlijke-metgezel heeft begeleid.

Zowel voor de overzichtelijkheid van bet Nederlandse partijwezen en de duidelijkheid ten opzichte van de kiezer als voor bet karakter en de samen-hang van een nieuwe politieke beweging die bet socialisme en de behoefte aan fundamentele democratisering als belangrijke inspiratiebronnen voor bet politiek handelen erkent, zou een meer blijvend samengaan van de hierboven geschetste stromingen van grote betekenis zijn. Het zou mij bijzonder ver-heugen wanneer bet proces dat hiertoe moet leiden in de komende jaren ge-stalte krijgt.

Samenwerking van Europese socialisten en progressieven

(12)

machtscentra (ook in de EEG) zijn dingen die om een krachtig tegenwicht vragen. De Partij van de Arbeid zal zich naar mijn mening tot het uiterste moeten inspannen die samenwerking tussen Europese socialistische en voor-uitstrevende groepen te bevorderen, een samenwerking die qua intensiteit uitgetild kan en moet worden boven het, wat gezag en bevoegdheden betreft, wat beperkte Verbindingsbureau van Europese Socialistische partijen. De ideologie van de partij

Het is al gebleken- hierboven signaleerde ik dat feit al in de verhouding met vertegenwoordigers van andere partijen- dat linkse mensen in het algemeen en mensen in onze partij in het bijzonder, ook op wat langere termijn op een meer redelijke manier met elkaar kunnen samenwerken maar in de hoogste staten van opwinding raken of volstrekt uit elkaar gedreven worden bij dis -cussies over de ideologie. Dat perspectief maakt mij wei eens wat huiverig voor een diepgaande bezinning in onze partij op onze ideologische achter-grond.

Daarbij komt dat ik niet zo'n vaststaand en alomvattend beeld heb van de socialistische maatschappij en de inrichting ervan maar mij meer thuis voel bij diegenen die het socialisme zien als een dynamische beweging die, overigens niet minder radicaal, het samenlevingspatroon van nu, op grond van een aantal normen van gelijkheid en vrijheid afwijzen, ook toekomstlge samen-levingsvormen daaraan willen toetsen maar niet geloven in de ideale maat-schappij ergens aan het eind van onze weg. Toch geloof ik dat een aantal oorzaken in de nabije toekomst enige bezinning op de ideologie noodzakelijk maakt:

a. De eventuele gesprekken met andere politieke bewegingen over de uit-gangspunten van een mogelijk samengaan.

b. Verouderde elementen in het huidige beginselprogramma van de PvdA. Behalve op de stijl en de opzet van het beginselprogramma 1959, het be-langrijkste ideologische signaal van de PvdA, is toenemende kritiek te beluisteren op enkele onderdelen o.a. op de paragraaf over huwelijk en gezin, en de wat eenzijdige benadering van democratie en cultuurpolitiek. c. De vraag welke waarde een uitvoerig beginselprogramma heeft naast een

basisprogramma, belangrijke congresuitspraken, een verkiezingspro-gramma en een daaruit samengesteld kernproverkiezingspro-gramma.

d. De vraag of het streven naar verbetering van relaties tussen mensen, niet een wezenlijk beginsel van democratisch-socialistische politiek behoort te zijn.

Politiek- in elk geval de onze- blijft op de een of andere manier een s peur-tocht naar het geluk, het creeren van een toestand waarin de mensen in in-spirerende harmonie met elkaar kunnen Ieven.

(13)

Met andere woorden: hoe kunnen we voorkomen dat in een samenleving die voldoet aan de uiterlijke eisen van sociale rechtvaardigheid en democratie de mensen toch eenzaam, onvrij en ongelukkig zijn. Dr. Van Ussel beschrijft hoe ondanks de schijn van het tegendeel een echte seksuele revolutie uitge-bleven is en wanneer hij de oorzaak daarvan tracht op te sporen komt hij tot de volgende uitspraak.

'Indien het waar is dat niet het christendom de oorzaak is van de vijandigheid tegen het seksuele maar dat deze het ongewild gevolg is van socio-economische wijzigingen, nl. de toenemende verburgerlijking van onze samenleving, dan betekent dit ook dat de emancipatie van het seksuele slechts mogelijk is wanneer die basiswaarden van de huidige maatschappij gewijzigd worden die het verwezenlijken van deze emancipatie beletten. Structuurwijzigingen zijn dus nodig. Ons maatschappelijk bestel kan niet tezelfdertijd op prestatie gericht zijn en de wellust waarderen. Zij kan niet en de mensen tegen elkaar opzetten door concurrentie en competitie en verwachten dat deze mensen lief devol met elkaar omgaan. Zij kan niet beweren dat alle mensen gelijk zijn en tach haar economisch systeem baseren op de uitbuiting van machtszwakke groepen.'1

Ik heb daar weinig aan toe te voegen.

1. Dr. J. M. W. van Ussel- Afscheid van de seksualiteit, Bert Bakker-Boom- NVSH 1970.

(14)

HARRY VAN DEN BERGH

Het Midden-Oosten

*

INHOUD

Inleiding

I. Het zionisme en de Palestijnse Arabieren. II. Het conflict Israel en de Arabische Ianden.

III. De grote mogendheden in het Midden-Oosten en de Verenigde Naties. IV. Het Midden-Oosten, de EEG en ontwikkelingssamenwerking.

V. Het Midden-Oosten en de Socialistische Beweging.

lnleiding

Het partijbestuur van de Partij van de Arbeid verzocht de Commissie-Bui-tenland van deze partij een beleidsadvies uit te brengen over de situatie in het Midden-Oosten.

In het kader van deze nota is bewust gekozen voor een achterwege laten van een oordeel over dagelijkse gebeurtenissen in het gebied, vanwege het feit dat de situatie aldaar daarom aan te veel wisseling onderhevig is.

De Commissie-Buitenland is van mening, dat het in een beleidsnota niet zinvol is een uitvoerige historische beschouwing te geven, temeer daar ge-bleken is, dat binnen het kader van historische beschouwingen aanzienlijke meningsverschillen over interpretaties van historische feiten mogelijk zijn. Met betrekking tot de indeling van deze nota willen wij het volgende op-merken. Met name de indeling en de volgorde van de hoofdstukken I, II en III is in deze vorm bewust gekozen. De commissie is van mening, dat men in de totaliteit van het conflict drie verschillende niveaus kan onderscheiden: -dat van de verhouding tussen de betrokkenen die tegenstrijdige

aanspra-ken hebben op een volksbestaan binnen het vroegere mandaatsgebied, c.q. de joodse nationale beweging en de Palestijnse Arabieren.

-dat van de verhouding tussen de staat Israel en de omringende Arabische Ianden;

-dat van de verhouding tussen bij het conflict betrokken mogendheden van buiten het gebied zelf.

• Dit is de tekst van een in overleg met de commissie buitenland van de PvdA door Harry van den Bergh opgestelde nota, welke als grondslag diende voor een aantal door die commissie aan het Partijbestuur aangeboden beleidsconclusies.

(15)

I. Het eerste conftictsniveau: de joodse nationale beweging en bet Palestijns-Arabisch oatiooalisme

De elementen:

1. Verschillende aspiraties op hetzelfde gebied

Grondoorzaak van de problemen op het eerste niveau is het feit, dat in de periode van de dekolonisatie van Palestina (aanvankelijk onder Turks be-beer, later onder resp. Frans en Engels mandaatsbestuur) zich met betrek-king tot dit gebied tegenstrijdige aspiraties hebben ontwikkeld.

Het is naar de mening van de commissie van het grootste belang de respec-tieve aspiraties op hetzelfde gebied, die van de zionistische beweging en die van de Palestijnse Arabieren, onder te brengen onder de categorie van natio-nale bewegingen. Hoewel heiden in hun ontwikkeling en achtergrond van~ zeer verschillende aard zijn, dient als doorslaggevend beschouwd te worden,l dat beide bewegingen zichzelf als nationale bewegingen definieren zich be-/ roepend op een eigen nationale identiteit en strevend naar een eigen territo-rium. Aanzienlijk gecompliceerder werd deze botsing van aspiraties nog door het volgende:

a. De joodse nationale beweging trachtte haar aspiraties te verwezenlijken met behulp van de grote mogendheden. Deze steun vormde voor de aan-hangers van het Arabisch-Palestijnse streven een reden de joodse nationale beweging te identificeren met koloniale aspiraties. De confrontatie van de goeddeels traditioneel-islamitische bevolking met het geavanceerde tech-nische en maatschappelijke kunnen van de joodse bevolking, was eveneens een reden voor de verscberping van de conflictssituatie.

b. beide aspiraties hebben zicb gericht op hetzelfde gebied waar zich in de eerste decennia van deze eeuw door elkaar heen aanzienlijke bevolkings-groepen van beide 'zijden' woonden, in deze periode groeide het joodse bevolkingsdeel relatief sneller.

2. Uitoefening van een territoriaal beperkt nationalisme

De vraag van het bestaansrecht van staten dient in de eerste plaats beschouwd te worden tegen de achtergrond van betgeen de betrokken bevolkingsgroe-pen daar zelf van vinden. Bebalve bet feit, dat de vervolging van bet joodse

J

volk voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog het streven naar een eigen 'nationaal tebuis' versterkte, geldt ten aanzien van Israel, dat zijn bestaans-recbt gebestaans-recbtvaardigd is door zijn religieuze, culturele en vooral nationale aspiraties met betrekking tot een eigen gebied.

Dat dit gebied in Palestina moest zijn gelegen, wordt door de· commissie als begrijpelijk en logisch beschouwd.

Wij zijn van mening, dat dezelfde redenering ook van toepassing is op het! Arabisch-Palestijnse streven. Zijn recbt op een eigen territorium dient op dezelfde wijze gebaseerd te zijn op zijn nationale aspiraties.

(16)

Naar de mening van de commissie is het besluit van de Verenigde Naties in

1947 Palestina te verdelen in een joodse en Arabische staat eveneens geba-seerd geweest op bovenstaande overwegingen. De aanvaarding van het Vre-desplan door Israel impliceerde de erkenning van het bestaansrecht van een Arabische staat binnen Palestina als uitdrukking van de aspiraties van de daar wonende Palestijnen. De uitroeping van de staat Israel werd sinds 1948

gevolgd door de volkenrechtelijke erkenning van een groot aantal staten. Voor Israel geldt, dat het in staat bleek de dromen van de joodse nationale beweging te verwezenlijken, voor de Arabische Palestijnen geldt dat de

stich-' ting van het Hashemietische koninkrijk Jordanie een belemmering vormde voor de aspiraties van de Palestijnse Arabieren.

In de huidige situatie geldt, dat het voor een regeling tussen Israeliers en Palestijnen van fundamenteel belang is, dat zij in de eerste plaats, naast de andere landen in het gebied, beider aspiraties als nationale aspiraties dienen te erkennen, gericht op hetzeifde t~rritorium ..

Conditre is vervolgens dat beide partijen bereid zijn hun a~iraties uit te strek-ken tot een beperkt deel van het territorium. In dit verb1md spreekt de com-miss1evan de 'mtoefenmg van een terriiOfiaat beperkt nationalisme'. 3. Eigen staat en eigen karakter

Op grond van het bovenstaande is de commissie van mening, dat een be-vredigende oplossing binnen de uitoefening van 'een beperkt nationalisme' voor de relaties tussen Palestijnse Arabieren en Israeliers binnen afzienbare tijd uitsluitend ligt binnen een eigen sta~t voor elk van de twee betrokken

gro~en, met de erkenning dat zij aileen het karakter van hun respectieve Staat bepalen.

De commissie is van mening, dat elke andere oplossing, binnen afzienbare termijn, op onoverkomenlijke moeilijkheden van velerlei aard stuit (o.a. van psychologische en politieke aard). Zowel oplossingen van binationaal karak-ter als van het voorgestelde 'democratische-non-sectarische' karakkarak-ter achten wij in de huidige situatie volstrekt onuitvoerbaar, omdat zij van de betrokken partijen in concreto eisen de essentieel nationale grondslag van hun stre-vingen op te geven.

Blijkens hun publikaties gaan de Palestijnse organisaties er vanuit dat een te stichten Palestijnse staat met een 'democratisch-non-sectarisch karakter'

be-. tekent, dat de huidige staat Israel moet verdwijnen en dat de joodse

bevol-J

king een minderheidspositie moet aanvaarden binnen een overwegend Ara-bisch Palestina.

Binnen deze conceptie is er geen plaats voor de opvatting van de zionistische beweging (en de staat Israel die er het gevolg van was) als nationale bewe-ging. Vandaar dat de commissie een dergelijke oplossing niet beschouwt als een bijdrage tot een vredesoplossing.

(17)

4. Vluchtelingen

De conflictsituatie van 1948 heeft geleid tot het probleem van de vluchtelin-gen: dat van Arabieren uit wat nu de staat Israel is, en in een later stadium en in een wat andere context, dat van de joden uit Arabische Ianden. Naar onze mening heeft het probleem der vluchtelingen twee fundamentele aspeo-ten:

a. het humanitaire en sociale aspect; b. het politieke aspect.

Voor zover het de joodse vluchtelingen uit de Arabische Ianden betreft, heb-ben deze met betrekking tot beide punten hun heil gevonden in de staat Israel.

Sinds 1948 heeft vooral het probleem van de Arabische vluchtelingen, afkom-stig uit het gebied dat nu de staat Israel vormt, een loodzware politieke en humanitaire last gevormd.

Naar de mening van de commissie dient elke oplossing van het vluchtelin-genprobleem beoordeeld te worden tegen de achtergrond van sub I en 2. Wij zijn van mening, dat ook al zou men voor het humanitaire en sociale aspect een afdoende oplossing hebben gevonden, dat dan nog de politieke zijde van het probleem om de meest dringende oplossing vraagt. Voor die-genen van de Palestijnse vluchtelingen die vasthouden aan de eis hun natio-nale identiteit uitdrukking te geven in een eigen staat, vormt de integratie in andere Arabische Ianden of buiten het Midden-Oosten geen oplossing, omdat daarmee ernstig tekort wordt gedaan aan hun eisen van nationale identiteit. Opneming van de vluchtelingen binnen Israel is naar ooze mening illusoir, omdat daarmee noodzakelijkerwijs geweld zou moeten worden ge-daan aan de eisen van nationale onathankelijkheid en identiteit van de Pa-lestijnse vluchtelingen en/of de Israeliers.

Desondanks zou het nuttig zijn als Irael zich in verband met de VN-resolutie ·

van 11 december 1948 opnieuw zou uitspreken voor de terugkeer van een beperkt aantal vluchtelingen, op voorwaarde dat deze zich loyaal aan de staat Israel verklaren, de veiligheid ervan niet bedreigen en in vrede willen Ieven.

Naast de terugkeer van een beperkt aantal vluchtelingen, kan als onderdeel van een vredespakket een compensatie-regeling worden uitgewerkt. De poli-tieke oplossing van het probleem der vluchtelingen dient echter primair ge-zocht te worden binnen de staat die de Palestijnen als de uitdrukking willen \' beschouwen van hun nationale aspiraties, met onbeperkte handhaving van de soevereiniteit van de staat Israel.

(18)

ll. Het tweede conflictsniveau: lsratH en de Arabiscbe Ianden De elementen:

1. De Arabische wereld

De onderlinge verbondenheid van de Arabische Ianden, zoals die traditio-nee! door de Arabische !eiders wordt uitgesproken, leidde er onvermijdelijk toe dat het lokale conflict binnen Palestina werd tot een regionaal conflict tussen Israel en de Arabische wereld, met name de Israel direct omringende Ianden. De maatschappelijke structuur van de meeste Arabische Ianden rond 1948 heeft er daarbij naar de mening van de commissie mede toe bijge-dragen, dat het Israel omringende deel van de Arabische wereld in 1947 bij het besluit van de VN, Palestina te delen, het aan de Palestijnen toegewezen gedeelte heeft gei:ncorporeerd binnen het feodale koninkrijk Trans-Jordanie, toen onder bestuur van koning Abdoella. Tegen de achtergrond van de periode van dekolonisering en de snelle technische ontwikkeling van Israel is het begrijpelijk dat voor met name de zich aan feodale verhoudingen ont-worstelende Arabische wereld Israel ook voor hen symbool was van Westers kolonialisme, ondanks het feit, dat zich juist in Israel·een bewonderenswaar-dig democratisch en maatschappelijk experiment ontwikkelde. Ook de rest van de Arabische wereld wenste het zionisme niet te beschouwen als eeu voor het joodse volk noodzakelijke nationale onafhankelijkheidsbeweging. Mede om die redenen verklaarde de Arabische wereld zich solidair met de Arabische bewoners van Palestina die zich verzetten tegen het joodse natio-nale experiment.

Beginnende in de jaren '50 werd een deel van de Arabische wereld (Egypte, Syrie en Algerije) voor de enorme opgave gesteld zich binnen korte tijd te ontwikkelen van Ianden met een achterlijke maatschappelijke structuur tot 'modernizing countries'.

De grote problemen die de wens naar een versnelde groei met zich meebracht, leidden ertoe dat in de Arabische wereld het conflict met Israel, welke natie het beschouwde als een produkt van de koloniale periode waaraan het bezig was zich te ontworstelen, een zodanig fundamenteel factor werd dat zij ertoe moest dienen de interne maatschappelijke problematiek te verhullen en af te leiden.

Ondanks het feit, dat de Arabische !eiders zelf gaarne spreken over Ara-bische eenheid, is het naar de mening van de commissie zo dat er gezien de zich inter-Arabisch steeds scherper aftekenende tegenstellingen, vooral ge-baseerd op ideologische maatschappelijke en machtspolitieke opvattingen, in feite geen sprake is van Arabische eenheid.

Toegespitst op het conflict tussen Israel en de Palestijnse Arabieren, menen wij dat het illusoir is te denken dat mede gezien de maatschappelijke opvat-tingen van de respectieve organisaties binnen de Palestijnse beweging, de Palestijnse Arabieren genoegen zouden nemen met een plaats binnen het huidige feodale J ordanie.

(19)

Verwezenlijking van een Palestijnse identiteit binnen Jordanie vereist de op-lossing van tal van problemen. Zo deze tot stand komt in het niet door Israel bezette gebied van J ordanie, dan stuit dit op het bezwaar dat juist daar de Bedoeienen hun woonplaats hebben, die zich daartegen krachtig zullen ver-zetten. Daarnaast zou de vorming van een dergelijke identiteit naar alle waarschijnlijkheid het aan de macht komen van de vertegenwoordigers van de guerilla-organisaties betekenen, hetgeen in Israel uit veiligheidsoverwe-gingen op grote bezwaren zou stuiten. Vervolgens veronderstelt de stich-ting van een Palestijnse staat in het thans door Israel bezette gebied van Jor-danie de instemming van de Israelische autoriteiten, terwijl er tot dusverre geen of nauwelijks aanwijzingen zijn dat Arabische leiders in dit gebied in staat zijn tot onderhandelingen. Zo zij al voor deze conceptie voelen, zijn zij

f

bang als verraders van de Arabische zaak aangezien te worden, of slachtoffer te worden van represailles.

Dit alles leidt tot de conclusie dat het tot stand brengen van een Palestijns- ·

Arabische identiteit alleen mogelijk lijkt te zijn in het kader van een algehe-le vredesregeling. De kans echter dat een uiteindelijk akkoord ook recht zal doen aan de conceptie, de Palestijnse identiteit zal omvatten, lijkt aanwezig en wel vooral doordat de Palestijns-Arabische organisaties zich duidelijk als zelfstandige factor in het conflict manifesteren, hetgeen o.a. door de VS in toenemende mate wordt beseft.

Het is de indruk van de commissie dat in het kader van een algemene vredes-regeling de structuur van J ordanie zodanig gewijzigd kan worden, dat in concreto uitdrukking gegeven wordt aan de nationale eisen van de Palestijnse Arabieren, en dat op deze wijze ook een hinderpaal wordt weggenomen voor de regeling van de betrekkingen tussen Israel en de andere Arabische landen geregeld kunnen worden.

Wel willen wij daarbij opmerken dat wij geenszins de verwachting hebben dat daarmee de scherpe onderlinge Arabische tegenstellingen, ideologisch en maatschappelijk van oorsprong, zullen zijn opgelost, integendeel zelfs. De oplossing van de tegenstellingen tussen de groepen met aspiraties m.b.t. het voormalige Palestina zou een stroomversnelling tot stand kunnen brengen in de pogingen de Arabische landen en de volken daar sociaal en politiek te moderniseren en tevens tot verscherping van de onderlinge verhoudingen tussen de Arabische landen.

2. Grenzen en bezet gebied

Resultaat van de juni-oorlog van 1967 was de bezetting door Israel van ge-bieden die krachtens de bestandslijnen van 1948 onder gezag van een van de Arabische natuurstaten stonden: de oude stad Jeruzalem, het gehele Jor-daanse gebied ten westen van de Jordaan, de Golanhoogten, de Sinai en de Gaza-strook.

(20)

Is-raelische zijde geen bereidheid tot het prijsgeven van bezette gebieden zo

daartegenover niet staat de Arabische bereidheid tot erkenning van Israel binnen overeengekomen grenzen. Voorts wenst men grenswijzigingen die het land beter verdedigbaar zouden kunnen maken. In dit verband wordt in Israel gesproken over de noodzaak in elk geval vast te houden aan de Golan-hoogten (vanwaar jarenlang Israelische nederzettingen door Syriers werden beschoten), de Gaza-strook, die diep het Israelische territorium van v66r

1967 binnendrong, en Sharm el Sheikh, dat de toegang tot de Straat van Tiran (en daarmee tot de Israelische haven Eilath) beheerst.

De Veiligheidsraadsresolutie van 22 november 1967 registreerde in feite de eisen van beide partijen door enerzijds te spreken over veilige en erkende grenzen, anderzijds over ontruiming van bezette gebieden.

Voor het temidden van de in bevolkingstal zo veel sterkere Arabische wereld gelegen Israel, zou zeker op langere termijn bezien, de beste garantie voor voortbestaan in veiligheid, liggen in een Arabische bereidheid om een defini-tief aanvaarden van bet bestaansrecht van Israel vorm te geven door bet sluiten van een akkoord over de grenzen van Israel, bet aangaan van nor-male diplomatieke betrekkingen met deze staat en bet daadwerkelijk onmo-gelijk maken van guerilla-operaties tegen Israel vanaf Arabisch territoir. Het ontstaan van een dergelijke bereidheid zou voor de veiligheid van Israel van aanzienlijk meer waarde zijn dan bet verwerven van militair-strategische voordelen, die, zeker op langere termijn bezien, zeer wei door een vergrootte en effectievere militaire inspanning van de wederpartij ongedaan zouden kunnen worden gemaakt. Tegen deze achtergrond bezien, krijgt het tegen-over elkaar stellen in de Veiligheidsraadsresolutie van 1967 van veilige en er-kende grenzen enerzijds, en ontruiming van bezette gebieden anderzijds, een bijzondere betekenis.

Het aanvaarden van tussen nabuurstaten gebruikelijke vormen van coexis-tentie zal binnen de Arabische wereld op enorme weerstanden stuiten. In Israel zal sterk de vrees Ieven dat men in ruil voor territoriale concessies slechts papieren beloften zal verkrijgen.

Preconditie voor het totstandkomen van vredesonderhandelingen die een redelijke kans op succes bieden, is ongetwijfeld het geringer worden van het wederzijds wantrouwen. In dit verband kan niet genoeg worden onder-streept hoezeer het van belang zou zijn, wanneer het mogelijk is aan aile gewelddaden langs de wapenstilstandslijnen een eind te maken, de bewape-ningsrace een halt toe te roepen en een einde te maken aan de psychologische oorlogsvoering.

(21)

aan de vorming van gedemilitariseerde zones en aan de legering van een VN-vredesmacht langs de grenzen van het door Israel gecontroleerde gebied. De commissie realiseert zich echter de grote moeilijkheden die aan de realise-ring van een dergelijke conceptie in de weg staan. Vredesoperaties, en zeker vredesoperaties van langere duur, zijn naar met name in de Congo-kwestie is gebleken, aileen denkbaar, wanneer daaraan uitdrukkelijk of stilzwijgend goedkeuring wordt gegeven door de beide supermachten.

Een andere moeilijkheid betreft de financiering van een dergelijke vredes-macht. En zelfs zo deze moeilijkheden zouden kunnen worden opgelost, zou toch een dergelijke vredesmacht aileen bijdrage kunnen zijn tot het leg-gen van de grondslaleg-gen van een duurzame vrede, zo omstotelijk zou vast komen te staan, dat een dergelijke strijdmacht niet op de wens van een van beide partijen in een conflict zou kunnen worden weggezonden, zoals in mei 1967 het geval was.

Tegen de achtergrond van een door ons voorgestelde gefaseerde ontwikke-ling, die aile hierboven geschetste elementen bevat, worden de politieke gren-zen bij verdrag door de betrokken partijen overeengekomen.

De commissie is van mening, dat het irreel is op deze plaats de details van een gefaseerde ontwikkeling aan te geven. Naar onze mening zou de essentie ervan moeten zijn: een planning in termijnen, die gebaseerd is op een wer-kelijke wilsovereenstemming van de betrokken partijen, zonodig met be-middeling en met de steun van de VN en de Grote Mogendheden.

3. Jerusalem

(22)

4. Vrije doorvaart

Vrije doorvaart door het Suezkanaal en de Golf van Tiran, benevens de Golf van Akaba, behoort aan schepen van alle landen te worden toegestaan. Er zijn sterke juridische argumenten om de Egyptische maatregelen van v66r 1967 ter verhindering van de doorvaart aan schepen onder Israelische vlag of met ladingen bestemd voor of afkomstig uit Israel in strijd te achten met het internationale recht, ofschoon deze conclusie minder vanzelfsprekend is als wei wordt aangenomen. Dat enige twijfel mogelijk is, blijkt uit het feit dat nimmer een van de belanghebbende staten, die partij zijn bij de Conventie van Constantinopel, het risico heeft willen nemen voor het Internationale Hof een proces tegen Egypte te voeren over de vrije doorvaart van zijn sche-pen met ladingen voor of uit Israel door het Suezkanaal. Zulk een proces behoort tot de mogelijkheden, aangezien Egypte zich bij een verklaring van 18 juli 1957 bereid heeft verklaard de verplichte rechtsmacht van het Hof op dit punt te aanvaarden. Als onderdeel van de totstandkoming van een vredesregeling lijkt het dan ook van groot belang elke twijfel ten aanzien van het recht op vrije doorvaart voor een ieder, zowel in de Straat van Tiran als in het Suezkanaal uit te sluiten.

Het rechtsregime voor het Suezkanaal wordt beheerst door de zojuist ver-melde Conventie van Constantinopel van 29 oktober 1888. Egypte heeft op 24 april 1957 verklaard zich door deze Conventie gebonden te achten. Zo-wel in tijd van oorlog als in tijd van vrede zal volgens de Conventie vrije doorvaart moeten worden verleend, zelfs aan oorlogsschepen van de oor-logvoerenden, al zullen deze zich moeten onthouden van elke krijgsdaad (art. I en IV). Wei kan de Egyptische regering zich als rechtsopvolger van de Turkse sultan en de Khedive, beroepen op het recht de noodzakelijke maatregelen te nemen voor de verdediging en voor de handhaving van de openbare orde (art. X), maar deze maatregelen mogen geen inbreuk maken op het vrije gebruik van het kanaal.

Met betrekking tot de Straat van Tiran en de Golf van Akaba is van belang art. 16 van de Geneefse Conventie inzake de territoriale zee en de aangren-zende zone van 1958. In lid 3 van dit artikel wordt aan de kuststaat het recht toegekend tijdelijk en niet-discriminerend de onschuldige (d.w.z. niet afbreuk doende aan de vrede, goede orde of veiligheid van de kuststaat) doorvaart door zijn territoriale wateren te schorsen, indien dit essentieel is voor de be-scherming van zijn veiligheid. Artikel 16 lid 4 bepaalt dat een dergelijke schorsing echter niet mogelijk is, wanneer het een straat betreft die wordt gebruikt voor internationale scheepvaart tussen een dee! van de voile zee en de territoriale zee van een vreemde staat. Deze laatste bepaling is duidelijk geschreven voor een situatie die overeenkomt met die van de straat van Tiran en de Golf van Akaba.

(23)

verbod van geweld of de dreiging daarmee in het Handvest der Verenigde Naties met name na het sluiten van een wapenstilstand nog kan opgaan. Mede op grond van de wapenstilstandsovereenkomsten van 1949 tussen Israel en zijn naburen wijst de Veiligheidsraad in een resolutie van 1 augustus 1951 zowe1 dit beroep als dat op het recht van zelfverdediging voor het Suez-kanaal dan ook af. Bij de totstandkoming van een vredesregeling verliest het uiterst twijfelachtige beroep van Egypte op het oorlogsrecht en het recht van zelfverdediging elke grondslag. Erkenning van de staat Israel bij deze regeling stelt ook buiten elke twijfel het recht van Israel om zich tegenover Egypte op het deze Ianden bindende internationale recht te kunnen beroepen, een recht dat Egypte momenteel ten onrechte ontkent in verband met het feit, dat het de Staat Israel niet heeft erkend. Niettemin blijven er ook na het sluiten van een vrede en de erkenning van Israel enige twijfelpunten bestaan.

Mgezien van de vraag of de Conventie van Constantinopel van 1888 geen herziening verdient met het oog op een meer nauwkeurige en meer aan de moderne tijd aangepaste definitie van rechten en plichten van de oeverstaat en de gebruikers van het kanaal, zou bij de vredesregeling uitdrukkelijk moeten worden bepaald dat ook voor staten die geen partij zijn, met name voor Israel, bij deze Conventie, de daarin neergelegde rechten en plichten gelden. Dit zou een bevestiging zijn van hetgeen reeds nu veelal wordt aan-genomen, doch door Egypte wordt betwist.

Ook ten aanzien van de Straat van Tiran zou een duidelijke regeling moeten worden getroffen, die het recht op vrije doorvaart buiten elke twijfel stelt. Juist in verband met de bepaling vervat in het hierboven vermelde artikel16 lid 4 hebben immers Egypte en de andere Arabische staten de Conventie inzake de territoriale zee niet geratificeerd. Verdedigd kan echter worden, dat deze bepaling niets anders doet dan geldend gewoonterecht codificeren en kan worden gewezen op de Egyptische verklaring van 28 januari 1950 .

(24)

ID. De grote mogendheden in bet Midden-Oosten en de VN De elementen:

I. Het koloniale verleden

De centrale positie die het Midden-Oosten traditioneel heeft in aile vertak-kingen van het wereldhandelsverkeer en de ontdekking van de olievoorraden heeft dit gebied tot een brandpunt gemaakt van koloniale overheersing. De afbrokkeling van de Ottomaanse invloed, werd aan het einde van de vorige eeuw en vooral na de Eerste Wereldoorlog omgezet in Westerse overheer-sing, met name vanuit Frankrijk en Engeland.

De eerste vier decennia van deze eeuw worden o.a. gekenmerkt door de be-ginnende pogingen van de Arabische volkeren om hun nationale zelfstan-digheid te verkrijgen. De snelle modernisering van de nieuwe Ianden werd niet of nauwelijks gerealiseerd, ondanks het feit, dat men dit vanuit het perspectief van deze ontworsteling verwachtte. De enorme spanningen, nationaal en internationaal die de Arabische wereld nu kenmerken, zijn wel-licht tot deze oorzaak terug te brengen. Het schijnt zelfs zo te zijn, dat de voortdurende pogingen van verschillende Arabische regeringen het zo voor te stellen, dat men nog altijd bezig is met deze worsteling (hetgeen in enkele gevallen zeker nog zo is) ertoe dienen moet de enorme maatschappelijke spanningen te verhullen en de noodzaak te camoufleren over te gaan tot een moderniseringsproces in hoog tempo.

Daarbij komt nog dat het tegen de achtergrond van de inter-Arabische span-ningen nodig is onderscheid te maken tussen de Ianden die zich ontdaan hebben van de feodale staatsstructuur, zoals die gebruikelijk was in de kolo-niale periode: de feodale structuur, (Ianden als Egypte, Syrie, Irak, Algerije, Lybie) en de Ianden die de feodale staatsstructuur hebben behouden (Jor-danie, Koeweit, Saoedi-Arabie en de kleinere emiraten van bet Arabische schiereiland). Zo vertoont naar onze mening de Arabische wereld in meer dan een opzicht trekken die voor hun grondoorzaak terug te voeren zijn tot voormalige situaties. De dekolonisering toont zich op dit moment dan ook nog in verschillende uitingsvormen: in Ianden waar de materiele dekoloni-sering is voltooid, verkeert men nog steeds in de psychologisch uiterst be-langrijke en gevoelige fase van vermeende ontworsteling, nodig ter verhul-ling van de onmacht bij de hoognodige modernisering, in andere Ianden is het feitelijke dekoloniseringsproces nog maar net begonnen en is er nog geen sprake van een begin van staatkundige, economische en sociale moderni-sering.

2. De intrede van de supermogendheden

De afbrokkeling van de Franse en Engelse koloniale periode is in de jaren vijftig overvleugeld door de vervanging ervan in een verdeling van

(25)

- -,.,----

-kaanse en Russische invloedssferen. Het is hierbij van belang op te merken

dat de aard van deze invloed geenszins gelijk was en is aan die van de

voor-malige koloniale mogendheden. Waar het in de koloniale periode ging om een directe beslissende stem van de externe mogendheden bij interne aan-gelegenheden, kan men niet ten valle zeggen, dat dit ook de aard is van de Amerikaanse en Russische invloed. Merkwaardig is wel dat vooral de Ameri-kaanse economische betrokkenheid in sommige Ianden, door een deel van de Arabische wereld wordt gezien, m.n. dat deel dat zich het krachtigstever-zet tegen de Amerikanen, als deel van de koloniale periode en dat de strijd ertegen als zodanig dan ook behoort tot de dekoloniseringsontworsteling. Het feit dat de VS zich goeddeels verbonden hebben met het lot van Israel en- zoals wij al zagen wordt Israel door de Arabieren als een koloniaal produkt beschouwd- , maakt de invloed van de Amerikanen in Arabische ogen nog verdachter. Nog gecompliceerder wordt de Amerikaanse positie doordat haar economische belangen zich meestal richten op Ianden waar het proces van modernisering in staatkundig, sociaal en economisch opzicht nog niet op gang is gekomen en waar, zoals wij hierboven al zagen, die maat-schappelijke structuur nog een restant is van de vroegere koloniale periode. De Sovjet-Unie ontleent haar positie aan bet bestaan van bet Israelisch-Arabisch conflict. Voor 1948 was er geen sprake van enige Russische inmen-ging in bet Midden-Oosten. Tot aan de dood van Stalin, in 1954, is deze positie onveranderd gebleven. Voor die tijd had de Sovjetunie uitsluitend enige wezenlijke betekenis gehecht aan de contacten met Perzie en Turkije, Ianden overigens die na de Tweede Wereldoorlog nauw betrokken waren bij bet westelijk verdedigingssysteem tegen de Russische dreiging. Pas na 1955 werd de Sovjetunie voor bet eerst direct bij de problemen van bet Midden-Oosten betrokken. De directe aanleiding was het Israelisch-Arabisch con-flict, ten gevolge waarvan Egypte de VS om wapenleveranties had verzocht. De zich in 1955 verscherpende verhouding tussen Egypte en Israel, deed Washington besluiten geen gevolg te geven aan dit verzoek. Het resultaat was dat Egypte voor 230 miljoen dollars aan wapens vanuit Rusland gele- ·

verdkreeg.

In dezelfde tijd, in de nadagen van de Engelse en Franse invloed in Egypte, na de weigering van de Verenigde Staten, bet Assoeandam-project te finan-cieren en de daaruit resulterende naasting van het Suezkanaal en de oorlog random de nationalisatie ervan in 1956, hood de Sovjetunie ook in deze zijn diensten aan waaruit in 1958 de overeenkomst tussen Egypte en de USSR tot stand kwam ter financiering van bet damproject. De bereidheid van de Sovjetunie over te gaan tot de financiering van juist dit project en de weige-ring ervan door de Westerse Ianden is naar onze mening het essentiele mo-ment geweest in de wijziging in de verhoudingen van de Westerse tot de Arabische wereld en die van de Russen tot bet Arabisch gedeelte van het Midden-Oosten.

(26)

projecten die weinig economisch rendement voor de Russen zelf opleverden (de Assoeandam), maar op de lange termijn een groot politiek rendement, terwijl de Amerikanen op korte termijn een groot economisch en politiek rendement verwacbtten. Langs deze lijn komt men tot soortgelijke conclusies bij de beschouwing van de betrekkingen van de respectieve grote mogend-beden in andere Arabiscbe landen, waarbij de Russen zich doorgaans stellen achter de niet-feodale zich socialistisch noemende Ianden en de Am.erikanen, gezien ook hun allanger bestaande relaties, zich achter de bestaande tradi-tionele-oligarchische Ianden plaatsen.

Ongeacht de aard van de huidige relaties en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, is de feitelijke situatie op dit moment zo dat in de zeer onzekere en dynamische situatie van bet Midden-Oosten, de twee grootmachten door verdeling van invloedssferen nogal scherp tegenover elkaar staan. Juist de instabiliteit van de situatie, anders dan bijv. ten tijde van de koude oorlog in Europa, maakt bet risico van een directe confrontatie tot een reele aan-gelegenheid. De tegenstelling wordt nog verscherpt door de aanwezigbeid van een belangrijke groep Sovjet-Russische militaire adviseurs, eenheden be-dieningspersoneel en piloten, die belangrijke delen van de Egyptische lucht-verdediging hebben overgenomen. Te bedenken valt dat de situatie waarin de twee grote mogendheden hun positie verbonden hebben met respectieve part-ners bij een bedreiging van een dezer partpart-ners bet gevaar inhoudt van een directe militaire confrontatie tussen de grootmacbten. De toespitsing van de situatie manifesteert zich ook door bet feit, dat de Sovjetunie aanving de rol van de Amerikaanse zesde vloot in de Middellandse Zee te neutraliseren en zij de kans kreeg bases van militaire aard te vestigen in Egypte (Alexandrie en Cairo-West) en in Syrie (Aleppo). De betekenis van deze bases is gelegen in de wens de betrokken partners hun positie te garanderen in bet licht van bet israelisch-Arabisch conflict en voor de Sovjetunie in bet bijzonder in de wens de Amerikaanse macht te beperken, zoals die in Amerikaanse ogen nood-zakelijk is bij de verdediging van de zuidflank van bet Atlantisch Bondge-nootschap. Zoals wij al zeiden, bestaat bet risico van een confrontatie tussen de grootmachten in bet Midden-Oosten hieruit, dat de instabiliteit van de toestand in bet Midden-Oosten niet volledig binnen 'de controle' van de VS en de SU ligt, terwijl zij anderzijds zich wel gebonden bebben aan bet lot van de belangrijkste betrokkenen: Egypte en Israel. Voor de SU is dit in grotere (en riskantere) mate bet geval dan voor de VS.

Belangrijkste probleem daarbij is naar ons oordeel niet bet vermogen van beide grootmacbten t.a.v. zicbzelf de risico's van een grote oorlog te beper-ken en in de band te bouden. Voor de Sovjetunie en de Verenigde Staten geldt bovendien, dat de aard van hun relaties in bet Midden-Oosten wezen-lijk verbonden is met die in de rest van de wereld en ook met bet belang van anderssoortige contacten (SALT). Het risico is direct gelegen in de wijze waarop bet Israeliscb-Arabiscb conflict zicb autonoom kan ontwikkelen. Het is dan ook onze mening, dat uitsluitend en aileen beheersing van de conflictsstof door de direct betrokkenen (de Israeliers en de Arabieren)

(27)

danig, dat de aard van de Israelisch-Arabische betrekkingen in een vredes-verdrag wordt vastgesteld, een einde aan de zich nu ontwikkelde en hoogst gevaarlijke koude oorlogssituatie kan maken. Daarbij realiseren wij ons wel degelijk dat een dergelijke ontwikkeling zich pas kan voordoen als naast de bereidheid van de partners, de mogendheden een situatie wensen te cree-ren (bijv. door een wederzijdse, strikt gecontroleerde beperking van de wapenleveranties) waarin die ontwikkeling mogelijk kan worden.

3. Energievoorziening

De betekenis van het Midden-Oosten voor de directe energievoorziening (de olie) richt zich voor alles op Europa en Japan. Deze laatste twee zijn voor resp.

± 35

% en

±

70% afhankelijk van de oliebronnen rond en in de Per-zische Golf. Voor Amerika en de Sovjetunie is de huidige situatie zo, dat beide landen voor hun binnenlandse behoeften op dit moment kwantitatief selfsupporting zijn (de Sovjetunie schijnt vanuit het oogpunt van de kwali-teit van zijn olie zichzelf niet als volledig selfsupporting te beschouwen) en dat hun belangen in de olie voornamelijk buiten de eigen directe oliebehoef-tes liggen. Voor de Verenigde Staten dient de interesse in de olie van het Midden-Oosten vooral gezocht te worden in haar belang voor de Amerikaan-se betalingsbalans d.w.z. als dollarinkomstenbron, voor de Sovjetunie in de indirecte groep die zij met de olie verder verkrijgt op de Oosteuropese Ianden, als inkomstenbron van vreemde valuta voor de handel op de West-europese markt en voor het verkrijgen van politieke invloed in Europa.

Het is de commissie opgevallen, dat in 1969 van de totale bestaande Ameri-kaanse olieinvesteringen in de wereld (d. w .z. buiten Am erika zelf) slechts 2%

wordt uitgemaakt door olieinvesteringen in het Midden-Oosten. Wij gelo-ven daarom ook niet, dat de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten goeddeels door oliebelangen zou worden beheerst of zelfs in werkelijk door-slaggevende mate wordt be:invloed.

Voor de Sovjetunie hebben Sovjet-experts berekend dat in 1975 de binnen.

landse oliebehoefte niet meer gedekt wordt door de eigen produktie tegen een aanvaardbare prijs (deze ligt op ongeveer 2 dollar per barrel; produktie vanuit de Oeral zou in 1975 jaarlijks op zijn minst 4 tot 5 dollar per barrel gaan kosten, hetgeen in verhouding tot de behoefte de Sovjetunie in 1975 jaarlijks op zijn minst 4 tot 5 miljard dollar extra zou kosten).

(28)

com-merciele lijnen, zonder dat ideologische argumenten daarbij een rol spelen. Om die reden heeft de Sovjet-Unie de laatste jaren een redelijk goede relatie met Iran opgebouwd zonder dat zij zich heeft uitgesproken of Iaten leiden door het feit dat de betrekkingen van Iran met het westen als betrekkelijk sterk kunnen worden gekarakteriseerd en de interne staatsstructuur een andere is als Moskou op ideologische gronden welgevallig zou zijn. In het algemeen wordt de Sovjet-Russische betrokkenheid in bet Midden-Oosten strikt gescheiden gehouden van ideologie, zo zelfs, dat de benarde positie in vele gevallen van Moskou verwante groepen haar koud schijnt te Iaten. 4. De Perzische Golf en het Suezkanaal

De beslissing van de huidige Engelse regering zich niet geheel terug te trek-ken uit de Perzische Golf, heeft voor dit gebied belangrijke gevolgen. De regering in Londen continueert de aanwezigheid van Engelse schepen in het gebied, gesteund door een snelle opbouw van Engelse Ieiding van moderne strijdkrachten in verschillende emiraten. Daarnaast doet de Engelse rege-ring, in navolging van de initiatieven daartoe door de voormalige regering-Wilson, pogingen een hechtere samenwerking tot stand te brengen, zo moge-lijk in federatieve vorm, van de zgn. Trucial States.

Doel ervan is de invloed van Engeland te garanderen, tegen de achtergrond van het machtvacuiim dat zou zijn ontstaan bij terugtrekking van de Engel-sen en de verregaande consequenties ervan voor de beheersing van de olie-bronnen in het gebied van de Perzische Golf. De spanning tussen Irak en Iran, welke althans ten dele gebaseerd is op bet streven van deze Ianden bij terugtrekking van de Engelsen hun invloed ten koste van elkaar uit te brei-den, kan ook consequenties hebben voor de rol van de Sovjetunie in het gebied. Met beide Ianden onderhoudt de Sovjetunie goede betrekkingen (met Irak hechtere dan met Iran), waarbij Moskou zich ideologisch neutraal opstelt en zich vooral door commerciele motieven schijnt te Iaten leiden. Door de beslissing van de regering van Edward Heath ziet het er op korte termijn naar uit, dat de conflictueuze situatie waarvoor gevreesd word na terugtrekking van de Engelse troepen, tot verschuivingen in de invloedssfe-ren zalleiden met gevolgen voor de verhouding tussen de supermogendheden. Toch vrezen wij dat de Engelse beslissing in de Perzische Golf te blijven niet wezenlijk zal bijdragen aan het bereiken van de stabiliteit die de regering in Londen ermee beoogt. Tenzij in hoog tempo ook in het gebied rood de Per-zische Golf een moderniseringsproces op gang komt, gelnspireerd door het Westen, zal naar ooze mening spoedig blijken dat de Engelse beslissing op traditionele wijze haar belangen te garanderen, integendeel niet tot de ge-wenste stabiliteit zalleiden.

Van wezenlijk strategisch belang achten wij nog steeds het Suezkanaal. Met betrekking tot het kanaal spelen naar onze mening tegenstrijdige overwe-gingen een rol. V oor het olieverkeer zal bij een heropening van bet kanaal de grote rol van het kanaal uitgespeeld zijn, zeker voor de jaren die men

(29)

--- · ,

-nodig zou hebben na een eventuee1 bes1uit het kanaa1 uit te diepen en te verbreden. Wei denken wij dat een heropening van het kanaal een Iichte ontspanning teweeg zou kunnen brengen in de enorm gestegen prijzen op de olietankersmarkt die door hum omvang binnen een afzienbare periode het kanaa1 niet zullen kunnen gebruiken.

Van strategisch oogpunt uit gezien kan voor de Verenigde Staten de over-weging van belang zijn dat het ges1oten blijven van het kanaa1 Sovjet-Rus-sische penetratie in de richting van de Perzische Golf, het Zuid-Arabisch schiereiland en de lndische Oceaan kan voorkomen of in elk geval aanzien-lijk vertragen.

Voor de Sovjet-Unie houdt heropening van het kanaa1 enerzijds een verge-makkelijking in bij de penetratie in de hierboven vermelde richting, terwijl ook overwegingen uit de aard van haar geschillen met Communistisch China een rol spelen. Moskou stelt er, naar wij kunnen aannemen, prijs op reali-sering of uitbreiding van de Chinese invloed in de Indische Oceaan (Pakistan en India) en aan de Oostafrikaanse kust te voorkomen.

Anderzijds garandeert het gesloten houden van het kanaal, ingebed in de huidige verhouding tussen met name Israel en Egypte, invloedsuitbreiding in de Verenigde Arabische Republiek, Egypte en de rest van de Arabische wereld. Het feit dat het Suezkanaal gesloten is en als wapenstilstandsgrens fungeert tussen Egypte en Israel tengevo1ge van een Resolutie van de Vei-ligheidsraad van 10 juni 1967 (hoewel de wapenstilstandsovereenkomst for-meet door Egypte is opgezegd), heeft Moskou de gelegenheid gegeven op uiterst bedenkelijke wijze in Egypte militaire steunpunten te verwerven, met alle regionale en mondiale risico's van dien.

Heropening van het kanaal zal, gezien de militaire betekenis die het kanaal nu als bestandslijn voor Israel uit veiligheidsoverwegingen heeft, zeker dee! uitmaken van een wezenlijke ontspanning tussen Israel en Egypte. Zo zich een dergelijke ontspanning mocht voordoen, zal het afhankelijk ook van de interne politieke situatie in Egypte, voor de Sovjetunie moeilijker worden haar aanwezigheid in Egypte te continueren.

De verwachting die wij dan ook hebben is dat de Russische politiek erop gericht is, gezien de nog altijd zwakke Chinese positie in de Indische Oceaan en Oostafrika besparing te handhaven en voor1opig het kanaa1 gesloten te houden tot haar positie in het Midden-Oosten krachtig genoeg is om na een soort van overeenstemming met de Verenigde Staten het Israelisch-Ara-bisch conflict op te lossen en zich verder geheel en al te richten op de belan-gen in het kader van de strategische wereldpolitieke doeleinden. In dit hoofdstuk: De grote mogendheden, willen wij nog een enkele opmerking maken over mogendheden van veel geringere betekenis: Frankrijk en Enge-land.

Het is de mening van de commissie dat de huidige Franse politiek in het Midden-Oosten op de meest cynische wijze berust op een koppeling van handelspolitieke en economisch-militaire (wapenleveranties) overwegingen zonder dat de Franse regering enige reele medeverantwoordelijkheid toont

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar of hy schoon hier waar, zo ist buyten zijn verstandt, Hy is des onverzocht, en moeyt hem niet met het Landt, Waar van hy de zorghe gantselijck heeft bevolen, V wijsheydt

klagen dat de V.S. daar nu eindelijk ernst mee maakt. Dat neemt niet weg dat de moeilijkheden voor de Europese Gemeenschap op een ongelegen moment komen. Nog maar net gestart met

(Minister Donker heeft op deze prin- cipiële grond de omstreden beslissing genomen om wetsontwerp 3705 over de reorganisatie van de rechterlijke macht in te

Breidt het activiteitenprogramma voor de sportorganisatie uit met zaken die niet meer tot de directe sportsfeer behoren, soms zelfs daar geheel buiten liggen (kamperen,

sedertdien over de wereld hebben gezworven, vervolgd en gemarteld, geslagen en getrapt. De droom van de terugkeer naar Jeruzalem heeft dit volk nooit verlaten. Het werd

~e openstaat voor personen van zeer verschillende levensovertuiging dringt de ver- zuiling terug. Men wordt immers vanuit de eigen levensovertuiging telkens als de

van signaleren. Dat andere kan bijv. zijn een bepaalde maatschappij-voorstelling, een bepaalde ideologie, een persoonlijkheidsideaal of - nog vager - de toekómsb Ik

Jaar Inwoners Artsen Inw.. Bijlsrna gaat ervan uit, dat voor 1940 geen bijzondere moeilijkheden bij de artsen waren. Door voorlichting wil hij pogen de studie in de