• No results found

Chapters 4-6 in: W. van Anrooij (ed.), De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld, Hilversum 1997,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Chapters 4-6 in: W. van Anrooij (ed.), De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld, Hilversum 1997,"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4 Portretten, of niet?

Ook naclat de paneclschilderingen met de Hollandse graven hun oorspronkelijke plaats van bestemming, het Haarlemse karmelictcnklooster, hadden verruild voor een plaats op het stadhuis, hebben ze sterk tot de verbeeldmg gesproken van his-tonci en anderen die het stadhuis ambtshalve of voor hun plezier bezochten. Hoc-wel de toestand van de panelen reeds vroeg te wensen over moet hebben gclaten en de vele restauraties de schilderkunstigc kwaliteit nu nict direct ten goede zijn gekomen, heeft dit menige bezoeker er niet van weerhouden om in woord en gc-schrift de loitrompet te steken over deze unicke rceks. Wat echter bevreemdt, is dat deze loftuitingen vaak gericht zijn geweest op iets wat deze schilderijen eigen-lijk niet waren.

Vanaf de zeventiende eeuw gaan er stemmen op die menen dat we hier te maken hebben met portretten, met beeltemsscn van de graven cn gravinnen 'naar het le-ven'. Nu wist men natuurhjk wel dat een laatmiddcleeuwsc Schilder deze reeks ongevecr ten tijde van Maximiliaan moct hebben vervaardigd en in elk geval het merendeel van deze schilderijen naar zijn fantasie moet hebben samengesteld, om-dat de meeste van de voorgestelde graven en gravinnen reeds lang gelcden overlc-den waren. Maar aangezien de term 'naar het leven' zowcl de betekems kon heb-ben van 'naar hun wäre wezen', als van 'net echt', kreeg menige beschouwer toch de indruk dat deze schilderijen de graven en gravinnen nict alleen voorstclden als 'historisch wäre' personages, maar ook zoals ze er 'werkelijk' uitgezien hadden. De laat-zevcntiende-eeuwsc historicus Cornelis van Alkemade en de achttiende-ceuwse dichter/historicus Picter Langcndijk hechtten zozeer aan dit veronder-stcldc portret-karakter van de Haarlemse gravenreeks, dat zij in hun werk gravu-res heten opnemen waarvan zij beklemtoonden dat zrj de Haarlemse schilderten zo nauwgezet mogehjk volgdcn.

(2)

4 Portretlen, ofmetf 47 blijkt reeds, hetgeen ook uit de vervolgtekst duidclijk wordt, dat het eigenlijk niet de visuelc aspecten zijn die de heraut onder de aandacht van de kijkcr wil brengen, maar historische en genealogische. Het gaat hcm om de eerbiedwaardige afkomst, niet om het uiterlijk van de graven en gravinnen. De aanhef van het ondersclirift bij Dirk I - 'Dits deerstc heere' (vs. 42) - of Dirk II - 'Dits Diederick, Diede-rijcksoone' (vs. 54) - lijkt op het eerste gezicht het accent meer op het beeld tc ver-leggen, maar dit is slechts schijn. De onderschriftcn op de gezamenlijke panelen la-tcn zieh als een doorlopend verhaal lezen. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in het aancensluiten van de laatste zin op het ene paneel op de eerste zin van het volgende paneel. Zo vormen de zin '[Hij (Dirk V) wert] / Tot Egmont begraven, verstaet wel dat' (vs. 147-150), op paneel VI, en de zin 'Daer na wert graef Floris die Vette' (vs. 151) (Floris II), op paneel VII, een doorlopend geheel. Het gaat dus in dezc schilde-rijen niet zozeer om een serie individuele portretten met op zichzelf staande onder-schriftcn, als wel om een reeks illustraties bij een doorlopende kroniek (die op zijn beurt qua indcling natuurlijk wel op de portretten is afgestemd). Met andere woor-den: ondanks de optische dominantie van het bceld, ligt het primaat van de samen-hang van het geheel bij de kroniek en de tekst die deze verwoordt.

(3)

48 Remdert Falkenburg

Deze gedachte is minder speculatief - cn meer terzake doende voor een goed bc-grip van de Haarlemse panclcn zelf - dan men misschien wel zou denken. Er zijn een paar laat-vcertiende- en vroeg-vijftiende-eeuwse handschriften overgeleverd waarin een heraldische wapenreeks is gecombineerd met een körte beschnjving van de Hollandse graven. Een voorbeeld van zo'n gci'llustreerde gravenkronick is de Körte kroniek van Holland, die bekend is uit twee handschriften, beide ver-vaardigd door heraut Gelre. Deze kroniek bevat, net als de Haarlemse panelen overigens, een inlciding over de oorsprong van het Hollandse gravenhuis en ver-volgt met een reeks körte lcvensbeschrij vingen van de graaf of gravin alsmedc hun genealogische verwantschap met de voorafgaande vorsten. Deze körte biografic-en gaan vergezeld van cbiografic-en afbeelding van het wapbiografic-en van de desbetreffbiografic-ende graaf of gravin (afb. 10). Verschillcndc biografieen hebben een aanhef die de suggestic wekt dat zij verstaan kunnen worden als bijschrift bij de afbeelding van het wa-penschild: bijvoorbceld 'Dcse Diederic, als ic versta, / Was Florens soon ende hi quam na'.1 'Dcse' lnkt rechtstreeks te slaan op het wapenschild, waarvan wel is ge-zegd dat het in deze context de functie heeft van een plaatsvervangend portret.2 Men kan daaraan toevoegen - en dit strookt met de manicr waarop men in de latc Middeleeuwen over het (officiele) portret denkt1 - dat hier ook icts zichtbaar wordt van de idee van de 'plaatsvervangendc presentic': cen wapenschild, of por-tret, maakt de afgebeelde persoon, met al zijn macht en uitstraling, 'fysiek aanwe-zig' voor de beschouwer.

Dit kroniekje biedt een goed voorbeeld van het soort afbeelding - een wapen-schild dat de graaf of gravin 'voorstclt' - dat oorspronkelijk gcpland was om het midden van de bladzijdcn in handschrift Β te vullen. Ook hier vindt men in de aanhef van een hele recks körte biografieen de woorden 'Dits' [dit is] - bij voor-beeld 'Dits die edel aertshertoge Maximiliaen' (vs. 400) -, wat extra voedsel geeft aan de gedachte dat de tekst oorspronkelijk bestemd is geweest om vergezeld te gaan van een 'afbeelding' (cen wapenschild) van de graaf of gravin.

Uit dit alles kunnen we afleidcn dat de zestiende- cn zcvcntiende-eeuwse hand-schriften met zelfstandigc körte beschrijvingen van de Hollandse graven en gra-vinnen, zoals handschrift Β (en het voorbeeld dat daaraan vooraf ging), aansluiten bij en misschien de late representanten zijn van het genre van de - al dan niet met wapenschilden - ge'illustreerde gravenkroniek, dat al aan het einde van de vecr-tiende ceuw voorkomt. Tegelijkcrtijd sluiten ze zo nauw aan bij de onderschriften op de Haarlemse paneelschildcnngen dat ze, als ze daar al geen directe afschnften van zijn, terug moeten gaan op een (handschriftelijke) tckst die deze onderschrif-ten zecr nabijkomt. En dat betekent weer dat niet alleen deze onderschrifonderschrif-ten zelf, maar ook de hcle idee van de combinatie van wapenschild, portret en körte gra-venbiografic die wc op de Haarlemse paneelschilderingen aantreffen, haar oor-sprong moet hebben gehad in het genre van de ge'illustreerde gravenkroniek.4

(4)

ontwik-4 Portretten, ofniet? 49

w i r Λ ι κ » >t*At «, t

Aß 10 Wapem van Ada, Willem I, Floris IV, Willem II, Hons VenJanI m deKoite

luo-mck van Holland, door herauL Gehe (1395/96) Brüssel, Komnkhjke Bibhotheek Albert 1

(5)

50 Remdert Falkenburg

Afb. 11 Fen van de graven van Holhnd en Henegouwen, betzij Jan II, Willem III of Willem IV Anholt, Fürstlich Salm-Salm'sche Bibliothek, Hs no 42, f 222v (midden vqftiende eeuw) Foto Fürstlich Salm-Salm'sche Biblio-thek Anholt

kchng gedurende de vijftiende eeuw, waarbij het visuele element in de presentatic van de graven een steeds belangrijker rol gaat spclcn. Dcze ontwikkeling kan goed worden gejllustrecrd aan de hand van de graven-'afbeeldingen' in cnkele van de reeds ter sprake gebrachte kromeken. In beide handschriften van de Körte kromek

van Holland (genoemd in hoofdstuk 2) - van rond 1400 - vertegenwoordigt het

wapenschild de graaf of gravin; de behoefte aan picturale individualitcit, aan zo-icts als een beeltems 'naar het leven', ontbreckt nog gcheel. I~Iet feit dat hctzelfde wapenschild in een van de handschriften zelfs keer op keer voor verschillcnde gra-ven herhaald wordt, geeft zichtbaar uitdrukking aan de dominantic van de dynas-tieke hjn. Een handschnft (midden vijftiende eeuw) waann onder meer de

Coro-mjek van Hollant IS overgeleverd - een bewerking in pro/a van de Körte kromek van Holland - bevat een enkele afbeelding van een graaf van Holland en

(6)

Aß. 12 Willem II en Flons V. Antwerpen, Stadsbibhotheek, B. 89.420, f. 158r(tweede helft vijftiende eeuw). Foto-

Stads-bibhotheek Antwerpen.

TV

schaal zien we dit in een Antwerps handschrift tut de tweede helft van de vijftien-de eeuw, waar alle graven en gravinnen (tot en met Jacoba van Bcieren) met hun wapens net als op de mee&te Haarlemse panelen twee aan twee (en ten voeten uit) ten tonele worden gevoerd (afb. 12 cn 13).6 Bovenaan de bladzijde Staat meestal een kort opschrift dat de naam van de afgebeclde cn die van zijn (niet afgebcelde) echtgenote vermeldt. De gravinnen, zoals Ada en Jacoba van Bcieren, vertonen zowcl in haardracht, kleding als in hun gelaatstrekken een zekerc mate van indivi-dualiteit. De graven echter zijn steeds geheel in harnas gekleed en allccn hun hoofddckscls vertonen enige afwisscling. Het schetsmatige karakter van de tekc-ningcn en de bescheiden irtistieke kwahteit laten niet toe te beoordelen of de ge-zichten bcdocld zijn om persoonlijkc trekken te laten zien - sommigen hebben een baard, anderen niet -, of alleen maar voortvloeien uit de bchoefte om de Ste-reotypie te verlcvendigcn met een rudimentaire variatic.

(7)

52 Remderl Falkenburg

jlgji Afb. 13 Jan van Β eieren enja-•y, coba van Beieren. Antwerpen,

Stadsbibhotbeek, B. 89.420, f I62r (tweede helft vijfüendc

eeuw). Foto: Sladibibhotbeek Antwerpen.

uitleg van de verschillende geschilderde gravcnportrcttcn in liet Haarlemse stad-huis zijn gcbruikt. Van Alkemade zegt bijvoorbeeld dat alle graven die hun leven op het slagveld licten, in de Haarlemse rceks in harnas gehuld en met opgchevcn zwaard zijn afgebeeld. in de Antwerpse gravcnscrie zijn wcliswaar alle graven zonder aanzien des persoons gekleed in ecn harnas, maar degenen die in de strijd zijn gebleven, zoals Arnulf, Dirk IV, Floris I, Floris V en Willem IV, zijn ook hier met opgeheven zwaard afgebeeld. Gehecl consequcnt is dit eehter niet gebcurd, omdat Dirk V, die in bed de laatste adem uitblics, evenzo is afgebeeld, terwijl Flo-ris IV, die in een toernooi werd gedood, het zwaard in de schede houdt - wat na-tuurbjk de vraag doct rrjzcn, in hoeverre wc hier met een bewust gehanteerdc ventie tc maken hebben, omdat die alleen een cxprcssicvc waarde heeft als die con-sequent wordt toegepast.7 Hocwel zaken als persoonlijkc gelaatstrekken, die

(8)

alle wirwar van mutsen en hoeden van zijn ambtgenoten - als enige afgebecld met een kroon op het hoofd, ten teken dat hij tot Rooms-Koning was gekroond.

De Haarlcmse recks gaat in de weergave van deze 'genealogisch-historische in-dividualiteit', althans zo lijkt het, een stapje verder. Volgens Cornelis van Alke-made, de eerste die op de iconografie van de gravenportretten is ingegaan, wilden de karmelieten 'de verscheidene leef- en sterf-wyzen onzer princen [...] voorbe-dagtclyk elk in een byzondere gestalte' uitbeelden ('afmalcn').8 Zo stelde hij dat men de graven 'die op haar bedde een natuurlyke dood ondergingen, ziet [...] leu-nende op haare zwaarden, die nevens haar uitgetogen staan' - zo zijn dezen goed te onderscheiden van de graven die 'in den oorlog gesneuveld en op het bedde van eere gestorven zyn, vertoond werden met hare uitgctoogen en opgeheven slag-zwaarden, en in 't harnas als strydende'.

Volgens Van Alkemade zijn er ook andere motieven die iets over het leven en sterven van de graven duidelijk maken, zoals in het portret van Floris IV (paneel X), waar de gesloten heim van de graaf te kennen geeft dat 'hy in een ren- of steek-spel van den grave van Klcrmond gedood is'. Van Alkemade wees er ook op dat Willem I (pancel X) met twee wapenschilden is afgebceld. Het wapen aan zijn schouder is dat van Holland, tcrwijl het schild aan zijn hand - het stadswapen van Haarlem — te kennen geeft, 'dat die prms door een onnavolgelyke krygs-dapper-heid, onder het beleid van keizer Frederik Barbarossa in 'tjaar 1188, op die groote krygstogt het Heilige Land helpen winnen, cn dit wapen van den keizer en den patriarch van Jeruzalcm den Haarlemmcrs edelmoedig verkregen heeft'.

(9)

ver-54 Reindert Falkenburg

warrend. Terwijl Dirk IV 'van zommige [dat wil zeggen door Goltzius] met een pyl in de hand vertoond werd, het moorddadig tuig verbeeldendc, met 't welk zyne verborgen vyanden hem [...] doodelyk griefden', wordt dezc graaf in Haar-lem 'met een ongetogen zwaard verbeeld' - maar feitelijk is deze graaf hier met getrokken zwaard voorgesteld (paneel IV). Deze cn andere beschrijvingen van bijzondere moticven doen vermoeden dat Van Alkemade de neigin g heeft om in de Haarlemse rceks een sene portretten van de Hollandse graven en gravinnen als individucle personen te zien. Deze neiging maakt dat hij in sommige schildenjen meer details ziet en in verband brengt met hun pcrsoonlijke omstandigheden, dan er feitelijk zijn. Nog een paar voorbeelden.

Van Willem VI zegt Van Alkemade dat deze graaf 'blood becns geschilderd is', ten teken dat hij 'van de beete van een windhond aan een kwaad been gestorven is'. Bckijken we het desbetreffende paneel (nr. XVI), dan zien we een geheel in harnas gehuldc figuur. Het enige wat op een 'blood been' zou kunnen wijzen is het feit dat de gesp waarmee de harnasplatcn aan het rechter onderbeen boven de enkel zijn vastgesnoerd zoals bij zovele andere graven op de overige portretten -hier lijkt door te lopen tot aan het scheenbeen. Hierdoor, alsmede door het feit dat het enkelbot daaronder enigszins oplicht, is klaarblijkelijk bij Van Alkemade de suggestie gewekt dat de harnasplaten niet verder gaan dan tot boven de cnkel en zo het zieht vrijgeven op een stuk van een blote, of kousenvoet. Wat we echter feitelijk zien is een onhandig geschilderdc gesp. We moeten hierbij overigens wel bedenken dat dezc panelen een lange restauratiegeschiedenis achter de rüg hebben en dat zij op veel plaatsen sterk zijn overschilderd. Het is dus goed mogelijk dat de schildc-rijen in Van Alkemades tijd nog details cn motieven lieten zien die sindsdien ver-dwenen zijn - of nu aan het oog zijn onttrokken door slordige en dikke retouches.

(10)

gerestaureerd. N u laat zieh slechts vaststellen dat vele, zo niet alle portretkoppen in de serie zwaar zijn overschildcrd. We moeten dus op grond van de toestand van de schildenjen erg voorzichtig zijn met het trekken van conclusies over de mate van individualiteit die de portretten oorspronkelijk al dan niet te zien hebben ge-geven. Toch lijkt het wenselijk om terughoudend te zijn met interpretaties die er-van uitgaan dat het in de Haarlemse schilderijen gaat om een serie portretten die de verschillende graven en gravinnen afbeelden als individuell met persoonlijke gelaatstrekken en met allerlei persoonlijke iconografische bijzonderheden. Deze bijzonderheden zijn er wel, zij het alleen bij uitzondenng; een portretmatige indi-vidualiteit in de moderne zin van het woord zal de vijftiende-eeuwse Schilder niet hebben nagestreefd.

Volgens de kunsthistoricus Van Luttcrvelt is eerder het omgekeerde het geval en heeft de Schilder zieh bediend van een paar figuren die de middeleeuwse ridder in het algemeen voorstelden en die soms in een hele reeks portretten terugkeren.9

Naar zijn oordeel hgt bijvoorbeeld een en dezelfde figuur ten grondslag aan zowel Floris IV, Floris V, Jan II, Willem IV, als aan Karel de Stoute en misschien ook aan Dirk II en Dirk VII, terwijl er cen vrouwenfiguur gebruikt is voor Ada, Geertruid en (in spiegelbeeld) Margaretha. Dit is volgens Van Luttervelt ook helemaal mets bijzonders, want in allerlei laatmiddelecuwse genealogische reeksen treft men zelfde fenomeen aan: een prototype dient voor een hele reeks personen uit het-zelfde geslacht. Zo moet het dan ook niet verbazen, dat de geharnaste figuur die gebruikt is voor Karel de Stoute (en dus voor Floris IV en Floris V etc.) ook, maar nu als 'hertog Godfricd van Holland', voorkomt op een wandtapijt (ca. 1470/90) in het Historisches Museum in Bazel (afb. 14).10 Het zijn telkens vaste typen die

voor allerlei vorstelijke personen in allerlei media (schilderkunst, wandtapijten, houtsneden, sculpturen) benut worden; en houtsneden zijn vermoedelijk het me-dium waarlangs de verspreiding van deze standaardfigurcn plaatsvmdt.

(11)

56 Reindert I-alkenburg

• ' - ν, . . • · " ι

ν ,-**· ** •

/4/Ζ> -/^ Rechts Godfned van Bouillon, aangeduid als 'hertog Godfned van Holland' Negen

Besten-tapijt in hct Historisches Museum Bazel, detaü, uit Lan/ 1980, 9

wcergegevcn. Maar de geeichten van vecl van de oudere graven zijn eerder grove vanaties cn soms (spicgelbecldige) klonen van deze laatstc twec vorsten (vergelijk Maximiliaan met Willem VI). Dit komt natuurlijk de expressie van ecn genealogi-sche band ten goede.

(12)

. ϊ

(13)

58 Remdert Falkenburg

zijn algemecnhcid op de chapelle die aan het begin van de vijftiende ceuw, zo niet eerder, uit de mode raakte, terwijl het pluimpje feitelijk pas een volle eeuw later ge-dragen werd. Bont maakt ook Dirk VII het: zijn keerle of rohe stamt uit het mid-den van de vijftiende eeuw, maar de uitgesnemid-den kraag noch de lange staatsicmantel over zijn rüg zijn conform het normale gcbruik; zijn muts is geheel fantasie, terwijl zijn lange hären typisch zijn voor de late vijftiende eeuw. Hoe weinig historische correctheid of zelfs consequentie hier een rol speck, blijkt ten slotte prachtig uit het paneel met Willem III en Willem IV. De eerste volgt, behoudens de te lang uit-gesneden mouwen, in het algemeen het modebeeld van de late vijftiende eeuw, ter-wij] het tenue van zijn zoon een volstrekte fantasiecombinatie is, waarvan sommige ondcrdelen, zoals de (te) lange hangmouwen en de belletjcs aan zijn gordel terug-gaan tot de vrocge vijftiende, of zelfs late veertiende eeuw. Dit alles laat onverlet dat het steeds weer herhalen van sommige, het algemene modebeeld bepalende kle-dingonderdelen zoals de lange met bont gevoerde mantel, hoc weinig ze ook stro-ken met de historische mode, de hele recks een element van continu'itcit verlecnt die essentieel is voor deze schildenjen als samenhangend geheel.

(14)

5 Het verband met andere vijftiende-eeuwse

reeksen

Tot nog toe is er nauwehjks gerept ovcr vijftiende-eeuwse kunstwerken die de Schilder van de Haarlemse panelen tot voorbeeld kurinen hebben gediend. Wel is gesproken over hct verband met vijftiende-eeuwse (geillustreerde) gravenkronie-ken, maar het is natuurlijk niet zo dat deze schilderten rechtstreeks 'uit' dat genre zijn ontstaan. Er zijn andere beeldtypcn waar deze schilderijen als samenhangen-dc reeks weihaast nog nauwer bij aansluiten. Het eerste type dat hier genoemd moet worden is dat van de zogenoemde 'stamreeks'. De kunsthistoricus Van de Waal heeft in zijn overzichtswerk over de vaderlandse gcschicd-uitbeelding vanaf de Renaissance deze term gebruikt als overkoepelend begrip voor het laatmiddel-eeuwse heersersportret als serielc voorstelling.1 Met stamreeks bedoelt Van de Waal een scrie voorstellingen van een vorsten- of heersersgeslacht die - net zoals kromeken dat in de vorm van geschreven stambomen doen — de machtsaanspra-ken van cen heerscr helpen rechtvaardigen, uitdragen en visueel luister bijzettcn. Met het tonen van cen (liefst zo ver mogehjk in de tijd tcrug te voeren) afstam-mingsreeks van eerbiedwaardige voorvaderen en voorlopers sanetioncren en wet-ligen deze voorstellingen - of proberen zij dat in elk geval te doen - de pretenties en daden van de zittendc vorst. Deze stamreeksen dienen, met andere woorden, in de eerste plaats cen propagandistisch doel.

(15)

Am-60 Reindert Falkenburg

/ ό Dodendans (1463), door Bernt Notke, doek gespannen legen muur Oorspronkehjk in Lübeck, het bewaarde gedeelte thans in Talhn (Estland), Nicolaaskerk

sterdam.3 Van de graven van Vlaandcrcn yijn eveneens vcrschillcndc reeksen gedo-cumenteerd, zoals cen scric muurschilderingcn in Kortrijk (in de Sint-Catharinaka-pel van de O.L.-Vrouwekcrk, veertiende-ceuws) cn in Gent (in het schepenhuis, veertiende-eeuws, hcrsteld in de vrocge vijfticnde ccuw).4De muurschildcringen in Kortrijk /ijn (in gehavende Staat) nog bewaard gcbJevcn, evenals cen seric van tien panelen met de graven van Vlaandcrcn die in de eerste helft van de vijftiendc eeuw voor de cistercien/er abdij van Ter Duincn bij Koksijde werd vervaardigd.5

De Haarlemse reeks sluit dus aan bij een traditie die ook in de Nederlanden vrij algemeen vcrbreid was. Geen van de genoemde reeksen veitoont echter de bij7on-derheid die de Haarlemse schildcnjen laten zien: een voorstelling van een heraut, waarmee de rceks wordt geopend, cn cen voorstelling van de Dood, die deze af-skut. De heraut en de Dood hebben een vergelijkbare functie: de een leidt de serie sprekend in, met een tekst op een rol die het pubhek wordt voorgehouden, de an-der besluit de reeks met een slotwoord dal de daden van de getoonde graven en gravinnen in het perspectief van de eeuwigheid plaatst. De heraut komt verderop nog aan bod, eerst nu iets over het paneel met de Dood. In /ijn tckst zegt de Dood onder meer:

Ghij Hollantsche graven hier al ghemecne,

Ghij gravinnen, ghij vooehden, die sijt voorlcden, ovcrledcn Daer en isser ghcblecven thants uwer gheene

Maei sijt an mijnncn dans getreden

Nu ghij rcgeerl hebt beij lant en steden (vs 405-409)

(16)

vroege dodendansvoorstellingcn treft men zowel aan op monumentale muurschil-deringen in kloosters (vooral in Duitsland) als in series houtsneden, die waarschijn-li]k aan deze muurschildcringcn voorafgingen of daaraan ten grondslag lagen (afb. 17). Sommige van dezc houtsnedenseries bevatten ondcr mcer cen voorstelling van een lieraut, en hoewel de ontwerpcr van de Haarlemse gravenreeks de combina-tie heraut/dodendans nict dircct aan een dergclijke serie zal hebben ontleend, Staat znn inventie hierin in elk geval met alleen (afb. 18).7

De vcrgelijking tussen dezc dodendansvoorstellingen en de Haarlemse schilde-rijen gaat natuurlijk maar tot op zekere hoogtc op, want in feite is het hier maar een paneel dat deze kwalificatie rechtvaardigt. En strikt genomen ziet men ook hicrop nict zozeer een dodendans als wel een persomficatic van de dood die als sprekcnde figuur - men lctte op het retorische 'aanspreekgebaar' van zijn opgehe-ven hand - is weergegeopgehe-ven en zieh rieht tot de ovcrledcn graopgehe-ven en gravinnen. Maar de combinatie van beeld cn tekst (met name de zinsnede 'sijt an mijnnen dans getreden') maakt toch dat men in de figuur van de Dood een dansend perso-nage kan zien. Dat deze indruk niet alleen bij de moderne beschouwer wordt ge-wekt maar ook bij de toenmalige kijkcr, blijkt uit een passage in de rekening van de Grafelijkheidskamer van Holland uit 1493, waarin de Haarlemse reeks wordt genoemd. Hier wordt het paneel met de Dood apart van de voorafgaande figuren vermeid en aangcduid met de woorden: 'de danse van Magabet' ('Magabct' is afge-leid van Machabeüs cn is een persomficatie van de dood).8 Wat met alleen het laat-ste paneel maar uitcindclijk ook de rceks in zijn geheel maakt tot een dodendans die zieh heel goed laat vcrgelijken met 'volbloed'-voorstellingen van dit thema in de vijftiende eeuw, is het scriele aspect cn het feit dat de Dood opmerkt dat alle (ovcrledcn) graven, gravinnen en voogden zieh hebben aangeslotcn bij zijn dans (vs. 408). Zo gezien is de Haarlemse reeks dus een combinatie van een visuele kro-nick met cen stamreeks van de graven van Holland en een dodendans - cn als zo-danig een unickc inventie in de beeidende kunst.

(17)

62 Remdert Falkenburg

.·••

-j ,

•Λ

(18)

63

(19)

64 Rändert 1 alkenburg

B u Dcnt „. B»o; toapenöreger

/!//? 18 Dood in herauL, uü

D« Dotcndant/, uügegeven door Heinrich Knoblocbucr (laic vijftiendc ecuw), uü Von Bcrchem 1939, 176

Dit is het moment om het paneel met de hcraut lets nauwkeunger tc bc/icn. Er IS al op gcwe7cn dat een samengaan van een vooi Stelling van cen hcraut met de Dood met uniek is in de laatmiddeleeuwsc dodendans-iconografic Toch is het waarschijnhjk dat de hcraut meer in het bij/onder aan de gravenportretten is toc-gevoegd vanwege het in hoofdstuk 4 reeds gesthetste verband tussen herauten, heraldick en gravenkroniek Omdat de combinatie van hciaut en stamiceks in de beeidende kunst van de latc Middelecuwen /eei /clden voorkomt - allccn in een prentsei IC annex kroniek van het geslacht Bredcrodc (ca 1550) komt /e ook voor, maar de/e sene hjkt te /ijn geinspireerd op het voorbeeld van de Haarlcmsc gravenportretten11 - hgt het voor de hand hiei een verband te leggen met vijfticn-de-eeuwse en latcre wapenboeken. Daann kwam als een sooit ex-hbns vaak een portiet voor van de heiaut die er de bc/itter van was n Een direct vooibeeld laat

/ich met aanwij/en, maar het is fiappant dat cen van de handschuften van herauf Gelrc die een afschnft van de Korle kroniek van Holland bevat, ook een afbccl-ding van een heraut - heiaut Gclrc /elf - laat /ien n Wat ook het voorbeeld

ge-weest mag /ijn, het is evident dat het paneel met de heraut en de lange tekst op /i;n rol als integraal onderdeel van de daarop volgendc geillustiecidc kiomek /rjn ge-concipieerd

(20)

kcizerrrjk cn dat van Frankrijk znn afgebccld vanwege de oorsprong van het graafschap Holland:

Die afcomstc van Hollant sal ik vertoonen, Bcwijscn waer die eerste heer was ghebooren, Hoc tgraefschap ghesproten is uit twee croonen

Als tkcijsers ende Vranckrijckse, dat suldij hooren. (vs. 1-4)

Pippijn, de (gekozen) koning van Frankrijk, besluit de door hem verkregen macht te consolideren door andere edelen tc verbieden ook het wapen van Frankrijk te voeren (vs. 13-16). De hertog van Aquitanie, zelf nota bene van 'van sconijncx stam' (vs. 18), doet gewilhg afstand van de Franse lelies en neemt 'dit wapen van Troijen' (vs. 20) aan.15 Karel de Kaie, die afstamt van Pippijn, geeft Holland op den duur in leen aan de jongste zoon van de (toenmalige) hertog van Aquitanie, die als graaf wordt aangesteld. Vervolgens wordt opgemerkt dat het wapen dat deze Dirk van Aquitanie (alias graaf Dirk I van Holland) als graaf van Holland gaat voeien - een rode leeuw in gouden veld: het historische wapen van de graven van Holland - een Trojaansc herkomst heeft:

Een leeuw van keel te voeren plaghcn Int vclt van ghulden, Troijacns ghcslacht. Dus heeft dese Dijderick, hoort mijn ghewaghen, Met hem dit wapen in Plollant ghebracht. (vs. 33-36)

De achterste vier wapens, van vier Hollandse steden, zijn nict verankerd in de tekst op de rol. In ieder geval kan worden vascgesteld dat de bedoelde steden aan het eind van de vijftiendc ceuw, in de afgebeelde rangorde, als de belangrijkste van het graafschap werden beschouwd.16 In het vervolg van de tekst lijkt de auteur op cnkele plaatsen trouwens rekening te houden met de prominente plaats van ge-noemde steden. Ter hoogte van Willem I wordt de Haarlemse Damiate-legendc tcr sprake gebracht (vs. 210-213), van Willem III wordt vermeld dat hij eens luis-terrijk hof hield in Haarlem (vs. 282-284), onder Godfried van Lotharingen, ten slotte, wordt gememoreerd dat hij de stichter was van Delft (vs. 134).17 Een stede-lijke dimensie van de tekst komt ook tot uitdrukking in de woorden van de Dood. Sprekend over het verleden van de afgebeelde graven, gravinnen en voogden, zegt hij dat ze hebben geregeerd over "lant en steden' (vs. 409).

Daarmec is de primaire funetie van het openingspancel in grote lijncn wcl dui-dclijk: de voorstelling is erop gericht de Hollandse stamreeks luister bij te zetten, door middel van een zo indrukwekkend mogelijkc genealogische voorgeschiede-nis, en de verbondenheid van de (machtigste) steden met de Hollandse graven (in dit geval vooral: met Maximiliaan) te onderstrepen. Doordat de he)e recks door een heraut wordt gepresenteerd, ontstaat de indruk dat de gehele voorstelling van zaken cen hogc mate van betrouwbaarheid bezit.

(21)

66 Remderl Falkenburg

van Haarlem gaat, met door hct linkervenster uitzicht op de duinen en door het rechtervenster uitzicht op het Spaarne. Vanuit het klooster keek men als hct wäre naar buiten. Op de volgendc panelen wordt - als contrast - juist 'beslotenheid' ge-suggereerd, door middcl van een kleed op de athtergrond (met telkens hetzelfde motief, maar steeds andere kl euren). De kruisbooggcwelven waaronder de heraut is geposteerd, die zieh ook voortzetten op alle volgendc panclcn, passen heel goed bij de kloosterhjke ambiance, die trouwens de zojtust genoemde beslotenheid kan hebben ingegeven.

Over de/e concrete ambiance kan, ondanks het feit dat hct klooster niet meer bestaat, wel iets mecr worden gezegd, of beter: gespeculeerd. Daarbij raken we aan een interessante polemiek over de originaliteit van de gravenportretten, die de gemoederen van sommige zcstiende- en zeventiende-ceuwse historieschnjvers heeft beziggehouden. In hct voorgaande IS de Haarlcmse gravenreeks door ons voorgcsteld als een nieuwe en in bepaalde opzichten unicke inventie uit de peno-dc 1486-1491. Maar als wc de zestiende- en zeventicnde-ecuwsc bronnen mögen geloven, gaat het hier om een vervanging van een recks oudere, half verganc muur-schildcringcn met de Hollandse graven in het karmchctenklooster - wat /ou in-houden dat op de noviteit van de paneelschilderingen wel wat af te dingen is. Mi-chael Vosmccr is de eerstc die, in zijn Prmapes Hollandiae et Zelandiae, dommi Fnsiae (1578), hier iets over heeft gezegd.'8 Cornclis van Alkemade heeft de des-betreffende passage in het Latijn ruim een ecuw latcr aldus vertaald:

D'onagt/ame en ruwe ecuw had de net gehjkende afbeeldscls der meeste pi incen van Batavie [dat wil /eggen de muurschilderingcn) (van een bckwamc groole dooi verscheide en de vermaardste schilders eertijds te Haarlem in de galenjc van 't kai melietcnloosler aan de buitenste muei van de kerk, die naai het /uidcn strekt, afgemaald en /ecr nauwkeung geschildeid) tot cen grootci cic-raad van de herboude [verbouwdc]'·1 galcryc (/oo 't haai toen tocscheen) met planken

overtrok-ken, cn de muei cn met wagenschot beklccd, waar op naderhand (d'ceiste veismaad zijndc) alle de graven, als met cene streck naai des schildeis goeddunken geschildcrd wieidcn. Dc/c eindclijk ten tijdc van de bclcgenng door de be/ettehngen [bcdoeld worden, de verdcdigcis van de stiel] afgerukt, en de planken afgcbiokcn /unde, vertoonden de ontblootc mueicn aan de nakomelm-gen cen schat van eerwaardige oudhcid, te weten, de waic gedaanten en gewaden van haie voi-sten, ten decle geschonden, op aanwij/mge van Willem Thibaut burgci van Haarlem, die de /elve /cer wel engen ouwclijk afgclcikend d'ccuwighcid heeft wedei gegeven [etc]20

(22)

5 Η et verband met andere vijftiende-eewwse reeksen 67 zyn geworden, als zc door Willem Thibaut zyn aan 't licht gebragt'?

Van Alkemadcs kritiek roept echter zelf ook vragen op. Volgcns Vosmeers ver-haal zou de Haarlemse gravenreeks zijn geschilderd nadat de muren van de 'her-boude galerye' door middel van ecn beschotting van eikenhouten planken waren opgeknapt - over vervanging van de mvmrschilderingen wegens siechte Staat wordt in feite met gerept. Er is geen enkcle reden, aldus Van Alkemade, om aan te nemen, zoals Vosmecr suggereert, dat de herschilderingen het origineel niet ge-trouw zouden hebben nagevolgd, omdat de kloosterlingen 'niet anders op 't oog

können hebben, dan de onvcrgankelykheid dezer afbceldsels, en de beeldemssen der princen tot een cieraad harer kerke eeuwig-duerende te doen zyn'. Hiervoor werd echter duidclijk dat Vosmcer in bepaalde opzichten gelijk heeft met zijn be-wering dat de panelen eruit zien 'als met ecne streck naar des schilders goeddun-ken geschilderd'. Niet alleen de kostuums maar ook de gezichten zien er nogal uniform uit, terwijl het element van het eigen goeddunken van de schilder - dat wil zeggen zijn fantasie — onmiskenbaar ts. Volgens Vosmeer zouden de muur-schildcringen daarentegen door verschillende kunstenaars zijn gemaakt (zoveel was er dus blijkbaar toch nog van te zien), waarmee hij lijkt te willen aangeven dat deze oudere recks getrouwer is geweest aan de historische afwisseling van modes en stijlen dan de paneelschilderingen, omdat de oudere reeks in cen aantal fases tot stand gekomen zou zijn.

De enige manier om in deze gissingen en tegcnstrijdighcdcn nog enigszins weg-wns te worden, zo hebben latere onderzoekers gemeend, is te kijken naar de prentreeks van Galle die blijkens het titelblad van Vosmeers editie gebaseerd zou zijn op de tekeningen van Willem Thybaut.21 Deze tekeningen zijn verloren ge-gaan, maar door Thybaut zelf ook nog gebruikt bij het maken van de ontwerpen voor cen serie glasramen ten bchoevc van de Leidse Doelen.22 Volgens Van Winter is er in de prentreeks van Galle in Vosmeers Principes Hollandiae cn in de kartons van Thybaut zelf ecn stijlbreuk aan tc wijzen in de weergave van de kostuums vanaf Jacoba van Beicrcn. Daarvoor, dat wil zeggen tot en met Willem VI in de kartons en tot en met Jan van Beiercn in de prenten, zijn alle graven en gravinnen voorgestcld in kostuums die de modc-keiimcrkcn vertonen van ca. 1415/20: 'lan-ge punti'lan-ge schoenen, de lan'lan-ge 'lan-gekartclde slippen aan hun mouwen, de spitse hel-men met scharnierend vizier of de hoeden met lamfers of de bontmutsen (naast fantasiemutsen met aigrette)'.2' Vooral Gallcs prenten van de latere graven en gravinnen dat wil zeggen Jacoba van ßeicren, Filips de Goede en Karel de Stoute -breken met deze stijl en vertonen volgens Van Winter laat-vijftiende-eeuwse modc-kcnmcrkcn. Hicruit leidt zij af dat de oorspronkchjke reeks muurschildc-ringen niet verder ging dan Jan van Beiercn en nog tijdcns zijn leven, dat wil zeg-gen ca. 1420, moct zijn gemaakt.24 De paneelschilderinzeg-gen zouden omstreeks 1486 zijn vervaardigd cn de oorspronkclijke recks up-to-datc hebben gemaakt met de portretten van Jacoba van Bcieren tot en met Maximiliaan (onder weglatmg van Jan van Beicrcn).

(23)

funda-68 Remderl Falkenburg

menteel bezwaar aan. Hij berust op de aanname dat Thybauts tekcningen getrou-we kopieen van de muurschilderingen waren en dat Thybauts eigen glasraam-ont-werpen en Galles prentreeks deze tckeningen op hun bcurt nauwgezet volgden. Dat betekent dat de kostuums van de graven Dirk I tot en mct Willem VI (in de kartons) en Jan van Beieren (in de prenten) in deze reekscn ecn realistische afSpie-gelung zouden moeten zijn van de mode van ca. 1420. Dit nu is niet het geval. Zij zijn weliswaar - net als de kostuums van de graven en gravinnen op de paneel-schilderingen - op individuele onderdelen terug te voeren op deze mode, maar znn verder, dat wil zeggen in hun overdnjving van details (bijvoorbeeld de lange gekarteldc sbpmouwen) en als samenhangende ensembles, eveneens voor een groot deel aan de fantasie van de kunstenaar ontsproten. Bovendien treffen wc hier dezelfdc a-historische anomalieen aan, ook in de combinatie van vroeg-vijf-ticnde-eeuwse met laat-vijftiende-eeuwse klcdingelementen, als op de paneel-schildcnngen. Zo werden gekarteldc zomen, zoals op Galles prenten van de gra-vinnen Geertruid en Ada, in werkelijkheid niet door vrouwen gedragen. En de pluimen die op Galles prenten onder andere de hoofddekscls van Dirk I, Geertruid, Ada en Floris V sieren, zijn laat-vijftiendc-ecuws. In de contemporaine prenten van Hendnck Goltzius, die naar eigen zeggen gebaseerd zijn op de teke-ningen van Thybaut, maar soms ook duidelijk de Haarlemse panelen nabijkomen (bijvoorbeeld in de prenten van Geertruid en Filips de Goedc), overheerst het fan-tasie-clemcnt zo mogelijk nog sterker (afb. 8 cn 21).

Men moet dus concludcrcn dat Thybauts getekende kopieen naar de muurschil-deringen of er heel anders hebben uitgezien dan de daarnaar vervaardigde prenten cn kartons, of — en dat lnkt vcel aannemehjker — mct dezelfde vrijhcid ten aanzien van het oude voorbceld zijn gemaakt als de paneelschilderingen. In beide gcvallen is er dus geen enkel houvast voor de vraag, hoe de veronderstelde muurschilderin-gen er hebben uitgezien. Het lijkt nog het meest waarschijnlijk dat Thybaut op de muren van het karmelietenklooster overwegend sporen van een oudere reeks heett aangetroffen en deze, met ecn schuin oog op de paneelschilderingen en met behulp van zijn fantasie, naar eigen inzicht heeft aangevuld. Alles wat over deze oudere reeks gezegd kan worden - afgaande op de tekst op het titclblad van Vosmeers editie -, is dat ze misschien sucecssievelijk tot stand is gebracht (althans in de loop van de vijftiende ecuw), vermoedelijk om de reeks telkens up-to-date te maken.

(24)

6 Politiek en propaganda omstreeks 1490

Om de politiekc lading van de Haarlemse gravenportretten op haar jmste waarde te schatten, is het van belang zo precies mogelijk vast tc stellen, wanneer de reeks tot stand is gekomen. Zoals hiervoor al is gebleken, moet dat zijn gebeurd in de periode tussen 9 april 1486 en 6 december 1491. Cornelis van Alkemade noemt als opdrachtgevers de karmelieter monniken en de rekeningpost uit 1493 lijkt dat te bcvestigen. Maar het feit dat Maximiliaan, blijkens dezc rekeningpost, de monni-ken frnancieel steunde, imphceert dat er in clk geval contact moet zijn geweest over de panelenreeks tussen de karmelieten cn de landsheer. Of Maximiliaan de uiteindelijkc opdrachtgever is geweest weten we niet, wat we wel mögen aanne-men is dat het projeet zijn goedkeuring wegdroeg. Dit nu is een feit dat, in het licht van de politieke gebeurtemssen van de trjd, moeihjker te verklären is dan men op het eerste gezicht zou denken. Wat waren de politieke omstandigheden waar-mee wc hier rekening mocten houden?

Allereerst moeten we constatcren dat alleen al de historische omstandigheden het helemaal geen vanzclfsprekende zaak maakten dat de karmelieten een serie gi avenportretten lieten vervaardigen. Van de Haarlemse kloosters was het karme-lietenklooster zeker niet de favoriet van het grafelijk hof. Het was vooral het Sint-Jansklooster dat in de gunst van de gravea van Holland stond en allerlei matericle voorrechten ontving.' Reeds in de veertiende ecuw hadden de graven een overeen-komst gesloten met de Johannietcr commanderij in Haarlem om hier, wanneer zij de stad bezochten, gehuisvest te worden. De karmelieten echter hadden vooral een band met de adcllijke familie Brederodc, die eveneens al uit de veertiende ccuw stamde.2 Zo lieten verscheidene tclgen uit dit geslacht zieh begraven in dit klooster en steunden zij het met financiele middelen. Gcruime tijd na de dood van Reinoud II van Brcdcrode (f 1 473) verzocht zijn weduwe, Yolande van Lalaing, de karmelict Jan Gcrbrandsz. van Leiden - dezelfde die verantwoordelijk lijkt voor de tckst bij de gravenportretten - een kronick te schrijven over het geslacht van haar overledcn echtgenoot.3

(25)

or-70 Remdcrt Falkenburg

de Bovendicn tlaimden de Brederodes, ondcr wie Reinoud heel openhjk, af tc stammen van hct ecrste Hollandse grafehjkc huis Daarmee vormdcn 7ij ook een ondermijnende factor voor de machtsaanspraken van de heersende graven /elf. Zo vonden de graaf, in de persoon van Filips de Goede (")" 1467), en Reinoud /ich ver-scheidene malen in hun belangen diametraal tegenovei elkaai gcplaatst, bijvooi-beeld in de strnd om de benoeming van de bisschop van Utrecht in 1455-1458, waarbij het ging tussen Rcinouds broer Gijsbiecht en Filips' bastaaid/oon David. Dat neemt niet weg dat Reinoud /ich in /ijn verphchtingcn jegens de giaaf nooit ontrouw heeft betoond; de/e beloonde hem daarvoor ook wel, ondei andere door hem tot ndder tc slaan en in de Oide van het Gulden Vlies op te nemen

Onder de icgeiing van Kaiel de Stoute (1467-1477) escaleerde de oude tegen-stelling tussen Hocken en Kabehauwen wcei Reinoud van Brederode, partnlei-der van de Hoeken, werd door de mmiddels tot bisschop van Utiecht benoemde David van Bourgondie in 1470 vastgenomen cn pas in 1472 van ondeirmjnende activiteitcn tegen het Bouigondisch ge/ag — dat wil /eggen giaaf Kaiel — vrijge-spioken.

in 1477 kwam Maria van Bourgondie aan de macht en in het/elfde jaar trad /rj met Maximihaan van Habsburg in het huwehjk Ondcr hvin bcwind namen de te-genstelhngcn tussen Hoeken en Kabeljauwen vcider toc en resulteerden dc/e ge-durende de penode 1477-1493 in tal van kleinere en groteie opstootjes, be/ettin-gen en belcbe/ettin-gennbe/ettin-gen van steden, cn vcldslabe/ettin-gen Nadat Reinoud van Brederode in 1473 was oveilcden, bleven verschillende van /nn wettige cn onwettige /onen ecn leidersrol vervullcn m de Hocksc paitij, die m toenemende matc Maximihaan te-genover /ich vond Vanaf 1481 hadden de Kabeljauwcn duidclijk het pohtieke overwicht, wat met verhinderdc dat de Hoeken af en toc gewelddadig rcbelleer-dcn. Bij verschillcnde van dc/e acties spcclden de Brederodes een hoofdiol, /oals in de Jonker Fransen Oorlog (1488-1490), toen de Hoeken onder aanvoenng van Reinouds /oon Frans van Brederode Rotterdam be/etten Daaibij hebben aspira-ties om Maximihaan de hele grafchjkheid Holland te betwisten mogelnk ecn rol gespceld r> Rotterdam weid echter spoedig heioverd dooi Jan van Egmond, die namens Maximihaan optrad als stadhouder van Holland, en bij de nedcrlaag van de Flocken brj Brouwershavcn op 23 juh 1490 laaktc I lans van Brederode dode-bjk gewond Ook Flaarlem, dat lange tnd een bolwcrk van de Kabcljauwen was, leed enkcle malen onder bloedigc ι eilen, /oals in 1482 cn in 1492, toen opstandige boeren met hulp van Sympathisanten de stad innamen/ Dooi hct volk werd de naam Brederode in verband gebracht met de leiding van de opstand, wat de asso-ciatie van de tijdgenoten van dc/e famihenaam met ver/et tegen de (grafehjkc) overheid nog ecns onderstreept7 Nadat de troepen van Maximihaans stadhouder de rebellen vei slagen hadden, werd Haailem /waar bcstiaft met gcldboetes cn ιη-trekking van al haar pnvilcges

(26)

tegcn de landsheer en zijn bondgenoten keerden (1486/91), cen stamreeks met gravenportretten heeft laten vervaardigen. En wat kan Maximiliaan ertoe hebben aangezet om dit alles financicel te ondersteunen?

De gravenportretten moeten in dezelfde tijd geschilderd zijn dat Jan Ger-brandsz. van Leiden zijn Brederode-kroniek voor Yolande van Lalaing opstelde.8 In deze familiekroniek, die ook het verhaal van de afstamming van de Brederodes van het Hollandse gravenhuis bevat, komen de eigentijdsc twisten tussen Hocken en Kabeljauwen uitgebreid aan de orde. Jan Gerbrandsz. van Leiden betoogt hier-in dat de Brederodes altijd trouw zijn geweest aan de landsheer. Hij ehier-indigt zijn relaas met de ridderslag van Reinouds zoon Walraven door Maximiliaan in 1486. Dat wil zeggen dat de periode waarin het meest openlijke verzet van de Bredero-des tegen Maximiliaan tot uitdrukking kwam, buiten becld blijft. Mogelijk heeft hij dit opzcttelijk gedaan -Jan Gerbrandsz. van Leiden moct deze kronick in of juist na de periode van de Jonker Fransen Oorlog op schrift gesteld hebben. Het lijkt er dus op dat deze kroniek als apologie geschreven is, als cen poging om de naam van de Brederodes te zuiveren van de verdenking van anti-landshecrlijke ac-tivitciten, op een tijdstip waarop duidelijk was geworden dat de Hoeken het on-derspit hadden gedolven en Maximiliaan zijn tegenstanders hard strafte - zoals Haarlem zelf aan den lijvc ervoei*.';

(27)

72 Remdert Falkenburg

moet het hem, en al zijn ondcrdanen die zijn machtsaansprakcn ondersteunden, in elk geval goed zijn uitgekomen dat de aanvangstekst van de heraut zo uitdrukke-lijk melding maakt van de Trojaanse hcrkomst van het Hollandse gravenhuis. Uit de genealogische geschriften die Maximiliaan na 1500 heeft laten vervaardi-gen, weten we dat hij een bijzonder belang hechttc aan de veronderstelde Trojaan-se afkomst van het HabsburgTrojaan-se huis, omdat hij daarmee zijn machtsaanspraken op zijn Bourgondische landen, die op hun beurt ook op deze afkomst pochten, kon rechtvaardigen.14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kathalijne Visser: Nou, ik moet zeggen, en dat heb ik niet uit de boekjes of niet uit een cursus gehaald, maar gewoon vanuit natuur hebben we eigenlijk de hond vanaf jongs af aan

Waar veel zakelijke rijders er geen kilometer minder om rijden, komen anderen wel degelijk flink in de knel door de benzineprijzen die naar recordhoogtes stijgen.. ,,Mijn man

Alles wat de leden vanuit deze werkgroep gezamenlijk doen, staat volledig in het belang van de jeugd & het gezin en de omgeving waarin het

Wij serveren u elke ochtend een heerlijk ontbijtbuffet zodat u vol energie uw dag kunt starten.. Het buffet bestaat uit een heerlijke waaier aan warme en koude gerechten waaruit u

Met de GARDENA smart App, kunt u uw slimme SILENO robotmaaier besturen voor een tapijtachtig maairesultaat voor alle gazonformaten tot 1.500

Wij vinden het belangrijk dat er een veilig en prettig pedagogisch klimaat is op onze school, waardoor alle betrokkenen (kinderen, leerkrachten en ouders) zich snel thuis voelen

“Met de macht van het getal kunnen we niets afdwingen.” Nee, maar dat komt niet omdat de democratische instellingen zouden falen, en zeker niet omdat verkiezingen beter door

Wij vinden het belangrijk dat er een veilig en prettig pedagogisch klimaat is op onze school, waardoor alle betrokkenen (kinderen, leerkrachten en ouders) zich snel thuis voelen