• No results found

QUANTITATIEVE VERHOUDINGEN EN TECHNISCH- EN ECONOMISCH JUISTE PROPORTIONALITEIT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "QUANTITATIEVE VERHOUDINGEN EN TECHNISCH- EN ECONOMISCH JUISTE PROPORTIONALITEIT"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Q U A N T I T A T I E V E V E R H O U D IN G E N E N T E C H N I S C H - E N E C O N O M IS C H JU IS T E P R O P O R T I O N A L I T E IT

door Prof. D r S. K leerekoper A fkortingen

t = technisch juiste proportionaliteit t' = economisch juiste proportionaliteit

B I of B II = G rondbeginselen der B edrijfshuishoudkunde I of II van de schrijver van dit artikel

Inleiding

Sinds ik in 1933 in de eerste druk van Bedrijfseconomie voor het eerst de voorw aarde voor t gesteld heb als

k, dp k2 dp p dk, p d k 2 hetgeen hetzelfde is als

k, k2 T dp d k 2 dp dk.

w aarin kj en k2 aantallen eenheden van de productiem iddelen en K2 voorstellen en p aantallen eenheden product voorstelt, is er over deze voorw aarde geen openbare discussie, die tot enige verheldering van het vraagstuk heeft bijgedragen, gevoerd.

D it betekent echter, n a a r ik meen, niet d at er nu ook een com munis opinio hierover bestaat, noch d at de denkbeelden, die men over dat pro­ bleem aantreft, alle even klaar en duidelijk zijn.

Ik geloof, d at het in verband hierm ede juist is, om de volgende stel­ lingen nog eens scherp te formuleren en zo goed mogelijk te verdedigen.

I. Sinds de 1 7e eeuw vindt men in de economische geschriften voort­ durend het vraagstuk der quantitatieve verhoudingen aan de orde gesteld en wel in de vorm van een w et van de afnem ende (of toenem ende of constante) m eeropbrengst.

Reeds bij zeer oude schrijvers treft men form uleringen aan waarbij getracht w ordt om aanvankelijk of definitief de invloed van de prijs uit de formulering te écarteren. V e rd e r vertoont de literatuur in deze tijd noch een bevredigende probleem stelling noch een bevredigende an a­ lyse.

(2)

III. Lim perg heeft het vraag stu k helder gesteld, de begrippen juist afgerond, terecht d e eis gesteld van een causale verklaring van de onder­ havige verschijnselen en bovendien de richting van de oplossing van het vraagstuk van het bepalen van r in principe geheel juist aangegeven.

IV . H e t punt t is een critisch punt op de productiecurve en er is alle reden om de door t aangegeven verhoudingen

djp k, d k 2

ka dp

dk,

(zie B I § 74— § 78, § 80—■§ 87 en B II § 72— § 87) als technisch „ju ist” op te vatten ook zonder d at hierin enige prijs (of w a ard e) een rol speelt.

V . D e w iskundige analyse, die ik op dit p u n t heb gegeven en die ik in het volgende nog iets zal uitbreiden, levert een bevestiging op, van de opvattingen van Lim perg, zoals zij sinds ja a r en dag bekend zijn.

Laten wij nu onmiddellijk overgaan tot de adstructie van bovenstaande stellingen.

I

O u d e namen, die aan onze problem atiek verbonden zijn, zijn die van Serra, O rtez, T urgot, W e s t, A nd erso n , Y o u n g e.a. T en ein d e dit als summier bedoelde literatuur-overzicht niet al te uitvoerig te doen w or­ den, wil ik mijn bespreking aan vangen met M a lth u s, bij wien de w et van de afnem ende m eeropbrengst door het verband, d at hij gelegd heeft tu s­ sen deze w et en zijn bekende bevolkingstheorie, tot een hoeksteen van het systeem der klassieke economie gew orden is.

T och is reeds bij M a lth u s de afnem ende m eeropbrengst tevens een grondslag voor de theorie van de grondrente gew orden, m aar de meest belangrijke .—- alth an s met betrekking tot M a lth u s m eest bekende •—• toepassing ervan vinden wij toch in zijn E ssa y 1) en ook vinden wij in d at w erk een vrij exacte formulering ervan.

Z oals uit de in de noot 1) opgegeven titels reeds blijken kan, verschil­ len de beide drukken zeer aanmerkelijk: de eerste druk is eigenlijk een flinke polemische brochure, b estaande uit 396 p ag in a’s octavo, die zeer wijd zijn gedrukt bovendien.

D e tw eede druk van 1803 b estaat daarentegen uit 604 p ag in a’s quarto en is dus to t een lijvig w erk uitgegroeid, d at zoveel meer stof bevat dan de eerste druk, d at het met deze niet meer dan de kern gemeen heeft. T o t 1826 zijn 6 drukken verschenen. Ik citeer nu uit de tw eede druk, om dat de eerste voor ons doel niet voldoende aanknopingspunten oplevert.

1) An Essay on the Principle of Population as it affects the future Improvement of Society with remarks on the Speculations of Mr. Godwin, M. Condorcet and other W riters. London printed for J. Johnson, in St. Paul’s church-yard 1798. Dit was de eerste druk.

De tweede druk is verschenen in 1803 onder de titel:

An Essay on the Principle of Population; or a view of its past and present effects on human happiness; with an enquiry into our prospects respecting the future removal or mitigation of the evils which it occasions. Londen printed for J. Johnson, in St. Paul’s churchyard by T. Bensley, Bolt Count, Fleet Street,

(3)

E en van de laatste alinea’s van het le hoofdstuk van deze druk luidt: „In the n ex t tw enty-five years, it is impossible to suppose th a t „the product could be quadrupled. It w ould be contrary to all our „know ledge of the properties of land. T h e im provem ent of the „b arren parts w ould be a w ork of time and labour; and it m ust „be evident to those w ho have the slightest acquaintance w ith „agricultural subjects, that in proportion as cultivation extended, ,,the addition that could yearly be m ade to the form er average pro- ,,duce, m ust be gradually and regularly dim inishing" (cursivering van S .K .).

U it deze formulering, die de inleiding vormt voor de opstelling van de beroem de m eetkundige en rekenkundige reeksen, die voor M a lth u s zeker geen verklaringsdoel op zich zelf gew eest zijn, m aar veelm eer een v ast­ staan d e w erkhypothese, w aar zijn gehele bevolkingstheorie op moest steunen, blijkt velerlei en wel:

1. W ij krijgen hier voorgelegd de form ulering van een w et van afnem ende m eeropbrengsten, die alleen betrekking heeft op hoeveelheden product en w a ar van een prijs nog geen sprake is. 2. D e w et heeft betrekking op gem iddelde hoeveelheden product

en de grensproducten zijn er niet afzonderlijk in vermeld. 3. Enig bewijs voor de w et w ordt niet gegeven; integendeel w ordt

zij met veel n adruk gebaseerd op onze ervaring (It w ould be contrary to all our know ledge of the proporties of lan d ).

4. De w et is een typische ontw ikkelingsw et zoals het hele boek, d at er op steunt, zich eigenlijk bezig houdt m et seculaire ver­ anderingen in de m aatschappij.

5. D e w et w o rd t hier voorgesteld als uitsluitend te gelden voor de landbouw .

D e punten 2 en 3 zijn begrijpelijk als wij overw egen, d at wij hier nog aan het begin staan van een lange theoretische ontw ikkeling, die zelfs heden ten dage nog niet is afgesloten. M erkw aardig is, d at klaarblijkelijk reeds in de aanvang de vraag n aa r de quantitatieve betekenis van de w et gesteld is zonder op de prijs acht te slaan. D it is zeer begrijpelijk in het w erk van een auteur, die zich in het bijzonder bezig houdt m et de problem en, die voortvloeien uit de verhouding van het m ensenaantal op aard e en de voor deze m ensen ter beschikking kom ende hoeveelheid voedsel. D a t de w et gesteld w o rd t als uitsluitend geldend voor de lan d ­ bouw moge in onze tijd terecht als verouderd w orden beschouwd, in de gedachtengang van M a lth u s zou ik toch deze opvatting zonder verdere critiek kunnen aanvaarden.

V e rd e r m erk ik op, d a t de vraag n aa r enig optimum (t b.v.) niet w ordt gesteld en d at de vraag n aar t' niet gesteld kan w orden, om dat M a lth u s de prijzen in dit verband geheel buiten beschouw ing laat. M a l­ thus is dus wel een goed voorbeeld van de bijzonderheden, die in stelling I zijn geform uleerd.

(4)

„ T h e y could not, indeed, produce the support of a family, and „ultim ately no t even of themselves; but, till the earth absolutely „refused to yield any more, they could continue to add som ething ,,to the common stock” enz.

stellen inderdaad het ontbreken van een m eeropbrengst in het licht, al is hier nog geen sprake van een negatieve m eeropbrengst.

In de tw eede plaats vinden wij in hetzelfde hoofdstuk de formulering van m ogelijkheden van technische vooruitgang zow el voor de landbouw als voor d e industrie, die de w et van de ,,diminishing re tu rn s” kan com­ penseren of zelfs kan overtreffen, ook al zal op de duur deze laatste het w innen. D e eerlijkheid gebiedt dus om de uit de latere form ulering zo beroem de restrictie „bij gelijkblijvende techniek” ten m inste tot M a lth u s terug te brengen. V a n uitgebreide citaten wil ik hier afzien: de belang­ stellende lezer zij verw ezen n aa r de laatste pag in a's van het boven ver­ melde hoofdstuk. O ok wil ik niet verder ingaan op het feit, dat als men het gehele oeuvre van M a lth u s overziet hij op dit punt niet geheel vrij blijkt te zijn van een zekere onzekerheid in zijn opinie —■ alth an s in zijn form uleringen —■ met nam e met betrekking tot het onderscheid tussen landbouw en industrie in verband met deze questies.

D e beschouw ingen van de ideeën, die Ricardo heeft over de afnem ende m eeropbrengsten, kunnen nauw aansluiten bij de bespreking van M althus. Bij de toepassing ligt het accent echter zeer beslist anders.

Ricardo gebruikt de afnem ende m eeropbrengst niet in de eerste plaats als een grondslag voor de bevolkingstheorie, m aar als een grondslag voor een grondrentetheorie en voor de theorie van de prijsvorm ing. Deze toepassingen interesseren ons te dezer plaatse niet.

W e l verdient het om opgem erkt te w orden, d at Ricardo de w et van de afnem ende m eeropbrengst, de statische w et van de quantitatieve ver­ houdingen dus, w el zeer scherp onderscheidt van het verschijnsel van de technische vooruitgang en d at hij dus de beperking van de „gelijkblijvende techniek” ten volle heeft ingezien.

H ierboven is gebleken dat dit ook voor M a lth u s geldt, m aar de form u­ lering bij Ricardo is zo fraai en zo helder, dat een citeren ervan niet achterw ege mag blijven.

In het hoofdstuk „O n p rofits" van de Principles lezen wij:

„ T h e naturel tendency of profits then is to fall; for in the pro- „gress of society and w ealth, the additional q u an tity of food re- „quired is obtained by the sacrifice of more and more labour” . H ier vinden we dus een w et van afnem ende m eeropbrengst ■— in de vorm van een w et van toenem ende m eerkosten, m aar d at doet in dit stadium van de ontw ikkeling nog niet ter zake -—• die, zoals gesteld in onze stelling I, uitsluitend betrekking heeft op hoeveelheden, w aaraan nog geen prijs is toegekend en w aarbij dus de prijzen buiten beschouw ing blijven. E r mag echter op gew ezen w orden d a t bij Ricardo de arbeid d e m aatstaf is van de w aard e (prijs) en d at dus de w oorden „m ore and m ore labour” een zekere prijsstijging zouden kunnen impliceren, hetgeen inderd aad ook het geval is. O nze auteu r vervolgt nu:

(5)

„pily checked at repeated intervals by the im provem ents in m achin- ,,ery connected with the production of necessaries, as well as ,,by discoveries in the Science of agriculture, which enable us to „relinquish a portion of labour before required and therefore to „low er the price of the prime necessary of the labourer” .

H ier vinden w e dus zeer bew ust tegenover elkaar geplaatst afnem ende m eeropbrengst en technische vooruitgang als tw ee krachten, die elkaar beurtelings overwinnen. D e formulering op zich zelf moge nog niet m odem zijn, het is duidelijk d at de grootm eester van onze w etenschap ook hier geanticipeerd heeft op zeer m oderne m ethodologische opvat­ tingen. Intussen mag dit zeer w aarderend oordeel ons de ogen niet doen sluiten voor het feit, d a t de afnem ende m eeropbrengst zowel voor M a lth u s als Ricardo geen verklaringsdoel op zich zelf betekent, doch slechts mid­ delen om and ere zaken te bewijzen of te analyseren (bevolkingstheorie, grondrentetheorie, prijstheorie). D it geeft hun gehele beschouw ing op dit p u n t toch een summier karakter, zodat het oordeel van stelling I hier toch stellig een zekere geldigheid behoudt.

E en geheel andere beschouwing vinden wij bij Von T h ü n e n 2) . In de eerste plaats verdient het opgem erkt te w orden, d at V o n T h ü n en zich uitvoerig bezig houdt met een soort verklaring van het verschijnsel voor zover het betrekking heeft op de landbouw. H et is niet mogelijk om in een beperkte plaatsruim te al te diep op zijn verklaringen in te gaan. W ij volstaan met de volgende beschouw ingen.

Z ijn verklaringen zijn van technologische aard. D it behoeft ons niet te verw onderen: zowel het onderw erp zelf als de historische ontw ikke­ ling van de economie in D uitsland geven hier aanleiding toe. D e lezer zal zich herinneren, d at de D uitse K am eralistiek een kunstleer gew eest is w aar elem enten van politiek, rechtsw etenschap, economie, landhuis­ houdkunde, technologie en bestuurskunde in aangetroffen w orden. D e afsplitsing van de economie heeft zich hier geleidelijk voltrokken en w as in de tijd van V o n T hünen eigenlijk reeds een feit. M a a r d at het in de sfeer van de D uitse economie en van het D uitse feodalism e een gew one zaak w as, d at in een economisch w erk toch nog beschouw ingen van landbouw -technische aard voorkw am en, is duidelijk en in d it geval zeker winst, ook al moet tegen te ver gaan in dit opzicht w orden g ew aar­ schuwd. (Z ie B I § 65 slot).

H et belang van het onderzoek van V o n T hünen houdt verband met het feit, d a t er in een zekere phase van de ontw ikkeling onder invloed van V o n Liebig een uiterst belangrijke controverse tussen de economie en de landbouw -w etenschap is o n ts ta a n 3). D e bekende minimumwet van V o n Liebig leerde, d a t de stof, die relatief in het minimum is, de

-) De nu volgende citaten worden, wanneer geen pagina is vermeld, gevonden in ,,Der isolirte Staat in Beziehung auf Landwirtschaft und Nationalökonomie oder Untersuchungen über den Einfluss, den die Getreidepreise, der Reichtum des Bodens, und die Abgaben des Bodens auf den Ackerbau ausüben, von Dr Johann Heinrich von Thünen auf Tellow in Mecklenburg. Zweiter Theil. Der naturgemäsze Arbeitlohn und dessen Verhältnisz zum Zinsfusz und zur Landrente, Rostock 1850, Erste Abthei­ lung § 8 u. 9, pag. 86-102.

(6)

grootte van het p roductieresultaat bepaalt en d a t dus verm eerdering van de stof in het minimum een evenredige verm eerdering van de toenam e van het product tengevolge zou hebben: constante m eeropbrengst dus. A fnem ende m eeropbrengst zou geen economische of agronom ische w et zijn, m aar slechts een gevolg van irrationeel handelen. V o o rw aar een opvatting w a a r C arey en B astiat van h adden m oeten w atertan d en . M a a r scherts terzijde: om streeks het m idden der vorige eeuw w as de situatie dus als volgt:

1. een groep economen baseert de gehele economische theorie op afnem ende m eeropbrengst: de klassieken in engere zin;

2. een andere groep ontkent of negeert de w et zonder voldoende analyse: de optim isten om deze traditionele uitdrukking nu m aar te gebruiken; i.h.a. de vulgair-econom ie van C arey en B astiat c.s.;

3. de landbouw kunde bewijst een w et van constante m eeropbrengst en w ijt het verschijnsel van de afnem ende m eeropbrengst aan de achterlijkheid van de landbouw ers.

H et is nu onm iskenbaar een zeer bijzondere verdienste van V o n T hünen d at hij heeft ingegrepen in de controverse, die door de punten 1 en 3 is aangegeven en inderd aad gekomen is to t een soort verklaring van het verschijnsel der afnem ende m eeropbrengst in de la n d b o u w 4 ). M en v a tte dit intussen niet op als zou onze schrijver een causale ver­ klaring in m oderne zin van het verschijnsel in het algem een geven. H ier­ van is hij nog ver verw ijderd, bovendien is het zijn doel niet en ligt een dergelijke doelstelling niet in de ontw ikkeling van de w etenschap van zijn dagen opgesloten. W a t hij wel doet is het volgende. O n d e r invloed van het boven geciteerde w erk van V on Liebig is het bestaan van de w et van de afnem ende m eeropbrengst to t een probleem gew orden. Hij g aa t nu aan de h and van w aarnem ingen n a of de w et w erkelijk b estaat en als hij vindt, dat deze bestaat, probeert hij te verklaren waarom toe­ voeging van bepaalde m e ststo ffen m its andere s to ffe n in de grond aan­ w ezig zijn afnem ende m eeropbrengst ten gevolge heeft. H e t antw oord, dat hij hierop geeft, is zeker niet geheel vrij van dubbelzinnigheid, of van een zekere w ankelm oedigheid: m aar zelfs als wij hier van afzien, zou een dergelijke verklaring, zelfs indien zij juist w are, nog niets bewijzen voor een w et van „dim inishing re tu rn s” in onze m oderne zin.

Intussen is het onm iskenbaar, d at deze, n aar ik meen h aa r tijd vooruit zijnde analyse, ook al bevredigt zij in onze tijd niet meer, toch een aantal opm erkingen bevat, die nog heden de moeite w a ard zijn en die ik de lezer niet wil onthouden.

Komen wij tot enige citaten.

„A lle bisherigen System e der S tatik des L andbaues gründen sich ,,auf der V oraussetsung, dasz die E rtrag sfah ig k eit des B odens mit ,,dem Reichthum desselben — und also für denselben Boden auch ,,mit dem H um usgehalt .— im direkten V erh altn isz stehe, dasz „also ein B oden mit einem zw eifachen H um usgehalt auch einen „zw eifachen E rtra g liefere.

„In der T h a t w ar auch der E ingang in die S tatik ohne eine „solche A nnahm e nicht zu finden.

(7)

,,Die späteren auf diesen G egenstand gerichteten B eobachtungen „haben aber ergeben:

1. ,,dasz w enn A ckerstücke von gleicher B odenbeschaffenheit und „gleichem Reichtum mit 3, 4, 5, 6 u.s.f. F u d er D ung per 100 □ „R uth befährt, jedes mehr hinzugefügte F uder D ung einen „immer geringeren Z uw achs am E rtra g e liefert;

2. „dasz beim fortgesetzten A nbau des Bodens mit aussaugenden „G ew ächsen ohne D ungersatz der E rtra g nicht bis zu Null „herabzubringen ist, sondern sich einem B eharrungspunkt, ver­ s c h ie d e n nach der verschiedenen physischen B eschaffenheit „des Bodens, immer mehr n ä h e rt” 5).

H et gaat nu in de eerste plaats om een bewijs van punt 2, w aarbij hij gebruik m aakt van punt 1, welk punt hij voorlopig zonder nader bewijs aanvaardt.

H et is nu wel interessant om na te gaan hoe hij punt 1 gebruikt om punt 2 te „bew ijzen” . H et treft dan, dat hij niet tevreden is met de inexacte formulering van „einen immer geringeren Z uw achs am E rtra g e liefert”, m aar dat hij een hypothese aanneem t, die hem een quantitatieve formulering oplevert. Hij zegt: als een verhoging van het hum usgehalte een verhoging van de opbrengst ten gevolge heeft, dan moeten deze tw ee variabelen in een zekere verhouding ( V erhältnisz) tot elkaar staan.

„W elches ist nun dieses V erhältnisz?

„A n nahm e. A uf zwei F eldern von gleichem Boden, aber unglei­ c h e m H um usgehalt, verhält sich bei gleicher B ehandlung der E rtrag „wie die Q uadratw urzel aus dem in Z ah le n angegebenen H um us- „gehalt beider F eld er” 6 7).

H ierna volgt dan de uitw erking van een getallenvoorbeeld. H et treft ons d at hij hier de afnem ende m eeropbrengst laat verlopen als een parabool met horizontale as. H ier moet een afwijking geconstateerd w orden van zijn later te citeren voorbeelden, w a ar hij uitg aat van een toename, die tot een limiet nadert. V o o r het een noch voor het ander is een voldoende reden aangegeven, m aar de schrijver is zich zeer goed bew ust van het w illekeurige van zijn hypothesen: het feitenm ateriaal w as onvoldoende b e k e n d " ). M a a r de poging, om van deze onvoldoend bekende stof iets positiefs op papier te brengen, is zeker een schrede vooruit.

V ervolgen wij het betoog van onze auteur:

„ W e d e r die A tm osphäre, noch die P flanze verm ag es, dem „B oden den letzten R est seines H um usgehaltes zu entziehen. Ist „nun der H um usgehalt des Bodens bis zu dem G rade verm indert, „dasz das, w as die P flanze sich noch an H um us zuzueignen vermag, „durch die W u rz e l und Stoppel der Pflanze, und durch die Stop- „pelw eide ersetzt w erden kann: so tritt die beharrende Z u sta n d „ein” 8).

N u is natuurlijk tegen de gehele b etoogtrant en de gehele opvatting 5) Op. cit. Bd I Erster Theil, pag. 65/66.

°) Op. cit.. pag. 68.

(8)

w aarvan onze auteur blijk geeft zeer veel aan te voeren: kort gezegd het gehele betoog is verouderd. M a a r één zaak tre ft ons toch wel bij­ zonder. In de aan h ef van het laatste citaat „ W e d e r die A tm osphäre enz.” ligt de opvatting van de afnem ende trefkans en de ongebruikte resten, die in onze tijd zulk een grote rol speelt, stellig opgesloten! O ok in de literatuur geldt q u o n n ’est jamais le premier.

Behalve deze speciale toepassing van de w et voor de bem esting van de grond vinden wij bij onze auteur nog tal van andere onderzoekingen over dit onderw erp in veel wijder verband. Z o onderzoekt de schrijver het proces der kapitaalvorm ing. H ij ziet klaar en duidelijk, da t het kapi­ taal gevorm d w ordt door productie en dru kt aanvankelijk d e productie­ kosten van het kapitaal uit in eenheden van „A nstren g u n g w äh ren d eines Jahres” , bij afkorting J.A. genoemd. Hij deelt ons dan spoedig mede d at het geproduceerde kapitaal een afnem ende m eeropbrengst gaat ver­ tonen.

„ W ird die V ergröszerung des A rbeitsprodukts mit der V erg rö s- „zerung des K apitals gleichen Schritt halten, also im direkten V e r- „hältnisz dam it stehen, w ird z. B. A nw endung des K apitals von „3 J.A. die dreifache R ente des K apitals von 1 J.A. also 3 X fO c = 120 c bringen?”

H ier w ordt dus de vraag n aa r de m eeropbrengst gesteld met dien verstande dat

1. de toevoeging van een productiem iddel in hoeveelheden, niet in geld, gem eten w ordt.

2. de afnem ende m eeropbrengst onmiddellijk w ordt in verband gebracht met het ren te verschijnsel en gem eten w o rd t in geld­ rente.

N a een verw arde en uitvoerige bespreking van weinig of niet ter zake dienende voorbeelden volgt de conclusie:

„H ier o ffen b art sich der G ru n d der für unsere fernere U n te r­ s u c h u n g e n so w ichtigen E rscheinung: d a sz jedes in einer U n ter- „nehm ung oder einem G ew erbe neu angelegte, hinzukom m ende ,,K apital geringere R en te trägt, als das früher angelegte”. (cursi­ vering van v. T h .).

H et is onmogelijk om alle tabellen w aarm ede de literatuur is verlucht over te nem en, m aar V on T hünen produceert nu toch een tabel, die de moeite van het verm elden zeker w aard is. T e r illustratie van de afnem ende m eeropbrengst zoekt hij een getallenvoorbeeld en wil dus „eine Reihe a u f ( z u ) finden, deren G lieder fortschreitend kleiner w e rd en ” . Hij neemt hiervoor de oneindig afdalende m eetkundige reeks

9 10’

en construeert nu de volgende tabel, (verkort w eergegeven)

(9)

Ganze

Arbeits-product

Die A rbeit eines M annes ohne K apital liefert 110 c D as lste Kapital von 1 J.A. gibt Z uw achs

40

c 150 c

„ 2te ... 9 10

X

40 = 36 c 186 c ,, 3te ...

9

...

10

X

36

=

32.4 c 218.4 c „ 4te ... 9

10 X

32.4 r = 29.2 c 247.6 c „ 5te ... 9 10

X

29.2

=

26.3 c 273.9 c In deze tabel w erkt de afnem ende m eeropbrengst van de aanvang af en blijft voortdurend w erken. Z e tte n wij de eindgetallen van de tabel om in een curve, dan blijft de curve voortdurend stijgen en n ad ert asym p­ totisch tot een horizontale lijn. D e limiet van de opbrengst kan gem

ak-40

kelijk berekend w orden. Zij b ed raag t 110 + —■---— — 510 c. 1 “ IO

N iet alleen bij de analyse van het proces der kapitaalvorm ing m aakt V on T hiinen gebruik van de w et van de afnem ende m eeropbrengst.

Bij de vraag n aar de oorzaken, die de hoogte van het arbeidsloon be­ palen, 9 ) lezen wij:

„G esetzt, das ganze auf einem A ckerstück von 100 Q u a d ra t- ,,R uthen gew achsene Q uantum K artoffeln betrage 100 Bai Scheffel. „G esetzt ferner, es w erden davon geerntet:

W e n n zum A uflesen angestellt w erden: 4 Personen __ ... 80 5 ... ... 86,6 6 ... ... 91 7 ... ... 94 8 ... ... 96

A lsdann ist der M ehrertrag durch die zuletzt angestellte

Person:

... 6,6 Schfl ... 4,4 ... 3,0

...

2,0 D eze tabel verschilt wezenlijk niet zo veel van de eerst geciteerde. O ok hier hebben wij te maken met een degressief stijgende products- curve, terw ijl bij narekenen blijkt d at ook hier voor de opbrengst w eer een m eetkundige reeks, ditm aal met reden 2

3 ’

is aangenom en.

In beide gevallen komt dus de „volstrekte overm aat” (B I § 70) nog niet tot uitdrukking.

(10)

H oogst interessant is echter het com m entaar dat V on T h ü n en bij deze tabel te berde brengt.

E en behandeling ervan kan ons inzicht in de ontw ikkeling der pro­ blemen zeer verdiepen.

W ij zien, d at ook hier de opstelling van de w et van de afnem ende m eeropbrengst, zij het in nog zo primitieve vorm zonder enige poging tot verklaring of analyse, toch w eer geschied is, door uitsluitend quan- titeiten in het voorbeeld te betrekken.

Bijzonder treft ons dan de vrijwel onmiddellijk volgende vraagstelling: „Bis zu welchem G rad e der R einheit musz nun der Landw irth „bei konsequentem V e rfah ren das A ufnehm en der K artoffeln betrei- „ben lassen?’’

H ier w ordt dus expliciet de vraag n aar rationele quantitatieve verhou­ dingen gesteld!

E n het antw oord hierop luidt:

„U nstreitig bis zu dem P unkt, w o der W e rth des m ehr erlangten „E rtrag s durch die Kosten der darau f verw andten A rbeit kom pen- „sirt w ird ” .

H ier blijkt dus dat:

1. D e schrijver onmiddellijk en zonder com m entaar of nadere m otivering van quantiteiten goederen en arbeid overspringt op hun w aarden.

2. D e extrem e differentiële calculatie als juist is aanvaard; zelfs „unstreitig ".

3. In verband met de in noot 9 geciteerde tekst van deze § is het duidelijk, d at hij nog verder gaat: hij wijst hier de weg n aar de toerekeningstheorie, die voor een kleine eeuw de rich­ ting der w etenschap zal bepalen.

M en kan nu tw ee stan d p u n ten innem en. T e n eerste: alle zo gerecht­ vaardigde critiek, die de toerekeningstheorie zal oproepen, reeds dadelijk tegen V on T hünen richten. H e t zou schromelijk onbillijk zijn. D e theorie der toerekening m oest w orden gesteld en tot het einde w orden doorge­ dacht al w are het alleen m aar om h aar steriliteit en onbruikbaarheid aan te tonen. D at V o n T h ü n en hier de weg heeft gebaand strekt hem tot on­ sterfelijke roem. A bsolute prioriteit komt V on T hü n en hier echter niet toe. In de grondrentetheorie van Ricardo ligt zeker ook toerekenings­ theorie opgesloten, m aar w a t bij Ricardo een (niet eens zo fraai) h an ­ digheidje is, om de grondrente uit zijn prijselem enten te écarteren en w at in wezen in zijn theorie niet thuis behoort en h aa r grondvesten on­ derm ijnt is bij V o n T h ü n en in veel verder gaande consequentie doorge­ dacht en voortgestuw d op de weg n aa r de system atische ontwikkeling, waarbij getracht w ordt één algem een geldende theorie te ontw erpen voor de inkom ensvorm ing uit grond, arbeid en kapitaal, steunend op de w et van de afnem ende m eeropbrengst.

(11)

die in denkkracht en onderscheidingsverm ogen zeker voor hem onder­ doen. Slechts wil ik hier nog vermelden, d at t.a.p. op pag. 179 de opmerking:

„A uch solche V erbesserungen (bedoeld is verbeteringen in quan- ,,titatieve verhoudingen S.K.) haben das Gem einschaftliche, dasz ..mit ihrer quantitativen Steigerung die W e rk u n g nicht im direkten, „sondern in abnehm endem V erhältnisz wächst, und zuletzt sogar ,.gleich N u ll werden kann (cursivering van S .K .).

uit de lucht komt vallen, om in de volgende alinea bijgeboetseerd te w orden tot:

,,... bis bei w eiterer Steigerung der M oderau ffu h r g ar keine „E rhöhung des E rtrag s mehr stattfindet, und zu letzt gar eine ..nachtheilige W irk u n g eintritt" (cursivering van S .K .).

Z iehier •— ondanks de boven bedoelde tabellen — toch de volstrekte overm aat (B I § 70) zoals wij die tegenw oordig kennen. D it is een prachtig voorbeeld van de wijze w aarop het argeloze denken van een klaar en helder verstand onbew ust kan anticiperen op veel van hetgeen door de toekom stige onderzoekers moeizaam zal m oeten w orden gere­ construeerd.

H e t voorgaande kunnen wij nu als volgt sam envatten en op enkele punten nog iets uitbreiden.

1. D e analyse van Von Thiinen is quantitatief in h aa r uitgangs­ punt, i.h.b. blijkt dit uit zijn beschouw ingen over de w erking van de afnem ende m eeropbrengst bij bew erking van het land. H ier w ordt de w aarde in het geheel niet in de analyse betrokken. Bij de uitbreiding van zijn onderzoek, w aarbij hij afnem ende m eer­ opbrengsten van arbeid en kapitaal onderzoekt, w ordt zonder dat een scherpe scheiding gem aakt w ordt, de w aarde in het on­ derzoek betrokken.

2. D e gedaante van de productiecurve is bij V on T hiinen hetzij een parabool met horizontale as hetzij een degressief stijgende curve, die asym ptotisch tot een horizontale lijn nadert, ook al is het verschijnsel der productievernietiging — zoals uit een in­ cidentele opm erking blijkt — niet aan zijn aandacht ontsnapt. 3. D e causale verklaring van het verschijnsel van de afnem ende

m eeropbrengst is door V on T hiinen ondernom en met betrekking tot de landbouw.

4. Deze verklaringen kunnen als niet meer dan een aanloop tot onze m oderne opvattingen w orden gerekend, m aar dit zijn zij dan ook stellig.

(12)

dit w erk een hypothese van, om er een prognose op te bouwen; V on T hiinen gebruikt die w et als een hulpm iddel voor zijn theorie van de inkom ensverdeling, terwijl hij er allerlei bedrijfs­ economische inzichten, in prim itieve form ulering, aan ontleent. 7. T e n slotte: geldt nu onze stelling I voor dit werk? Z ek e r in

zoverre aanvankelijk de prijs uit de analyse is geëcarteerd en ook even zeker in zoverre dit slechts „aanvankelijk” geschied is. D at verder het geschrift geen bevredigende probleem stelling en geen bevredigende oplossing vertoont is objectief w el juist, m aar mag ons de ogen niet doen sluiten voor het feit, dat wij hier te doen hebben m et het pioniersw erk van een schrijver van zeer uitzonderlijke qualiteiten.

W ij zullen ons nu niet lang meer met de oude schrijvers kunnen bezig houden en w illen dit deel van ons opstel afsluiten met de bespreking van de ideeën van John Stu a rt MUI over de w et van de afnem ende meer­ opbrengst 10).

Z oals de lezer bekend is, deelt men het w erk van /. S. MUI nog in bij de oude klassieke school: men beschouw t zijn w erk vrij algem een als de laatste grote sam envatting van het economische denken van de eerste helft der 19e eeuw. D it is ongetw ijfeld juist, m aar d at neem t niet weg, dat zijn behandeling van het onderhavige vraag stu k toch wel opmerkelijk m oderne trekken bevat.

In de eerste plaats m erken wij op, d at de indeling van deze stof veel system atischer is dan wij bij de andere schrijvers hebben aangetroffen. Z o behandelt MUI in het le boek van zijn Principles in een aantal elkaar opvolgende hoofdstukken: de productie in het groot en in het klein, de w et van de toenam e van de arbeid, de w et van de toenam e van het kapitaal, de w et van de toenam e van de productie van het land en als slothoofdstuk van dit Book 1: de gevolgen van de voorgaande w etten. Hierbij valt het op, d at inderdaad grote splitsing gem aakt is tussen de gevolgen van de veranderingen in de bedrijfsgrootte en van de v eran d e­ ringen in de quantitatievë verhoudingen, ook al is deze splitsing niet to t in al h aa r consequenties volgehouden. W ij bepalen ons tot de be­ spreking van het hoofdstuk over „th e Increase of L and” . O nze auteur m erkt op, d at de grond verschillend is van andere productiefactoren, om dat hij niet onbeperkt verm eerderbaar is: de uitgebreidheid van de grond is beperkt en de uitgebreidheid van de goede en vruchtbare grond is nog meer beperkt.

M a a r om dat er nog zulke grote reserves aan grond zijn heeft men de ernst van deze dingen nooit goed ingezien.

,,I apprehend this to be not only an error, b u t the most serious „one to be found in the w hole field of political economy.

„ T h e question is more im portant and fundam ental than any „other; it involves the w hole subject of the causes of poverty in ,,a rich and industrious com m unity” enz.

D eze tirade licht ons duidelijk in om trent het belang, dat de schrijver 10 ) Geciteerd wordt uit Principles of Political Economy with some of their applica­ tions to social philosophy Book I Cap. XII. Of the Law of the Increase of Produc­ tion from Land. In verband met het grote aantal verschillende uitgaven en herdrukken, die van dit werk in omloop zijn, zijn van de citaten geen pagina’s aangegeven. Zij zijn alle ontleend aan het boven vermelde Book I Cap. XII.

(13)

aan deze m aterie hecht en al m ogen de w oorden „causes of poverty in a rich and industrious com m unity” op een verouderde M althusiaanse op­ vatting wijzen, zeker blijft het toch in ieder geval, d a t als er geen a f­ nem ende m eeropbrengst zou bestaan, de natuurlijke schaarste der goede­ ren plaats zou m aken voor een natuurlijke overvloed.

Z ijn onderzoek vervolgend komt M ill dan tot een form ulering, die inderdaad wel aanleiding geeft to t zekere bedenkingen.

„A fter a certain and not very advanced, stage in the progress „of agriculture; as soon in fact as men have applied them selves „to cultivation with any energy, and have brought to it tolerable „tools; from th a t time it is the law of production from the land, „th a t in any given state of agricultural skill and know ledge, by „increasing the labor, the produce is not increased in an equal „degree” enz.

In derdaad is de form ulering er hier meer één van een bijzondere situatie dan die van een w et en dit is vrij bedenkelijk. M a a r op de hier verscholen m ethodologische questie willen wij niet n ader ingaan.

D e uitgebreide beschouw ingen van MUI zullen wij nu, terw ille van de ruimte, laten voor hetgeen zij zijn en ons bepalen tot het citeren van een enkele plaats, die voor de verdere ontw ikkeling van de probleem ­ stelling inderdaad van groot belang moet w orden geacht.

„ W h e re there is the choice of raising the increasing supply which „society requires, from fresh land of as good quality as th a t al­ r e a d y cultivated, no attem pt is m ade to extract from land an y ­ t h i n g approaching to w hat it will yield on w hat are esteem ed the „best E uropean modes of cultivation.

„T h e land is tasked up to the point at w hich the g reatest retu rn „is obtained in proportion to the labour employed; but no further: „any additional labour is carried elsewhere.

„It is long” says one of the latest travellers in the U nited S tates „ (L e tte rs from A m erica by John R obert G odley vol. I. p. 42. See „also Lyell’s T ravels in A m erica vol. II p. 83; noot van ƒ. S. M ill) „before an E nglish eye becomes reconciled to the lightness of the „creps and the careless farming (as w e should call it) w hich is „apparent. O ne forgets th a t w here land is so plentiful and labour „so dear as it is here, a totally different principle m ust be pursued „to th a t w hich prevails in populous countries, and th a t the conse­ q u e n c e will of course be a w ant of tidiness, as it were, and finish, „about every thing which requires labour” .

In de eerste plaats treft het ons bij aandachtige lezing, d at hier n aa r een „rationeel p u n t” gezocht w ordt, w aarbij de productie moet w orden afgebroken om elders te w orden voortgezet. E en zelfde poging hebben wij reeds bij V o n T h ü n en w aargenom en. D eze laatste schrijver wil de productie voortzetten tot de grensopbrengst gelijk is aan de grenskosten en blijkens bovenstaand citaat wil M ill niet verder gaan dan tot het punt w aarbij het gem iddelde product van de op de grond verrichte arbeid maximaal is, welke norm volgens MUI slechts geldt w anneer er een overvloed van grond is.

(14)

betrekking op verschillende situaties. M aa r wel is het interessant om de norm, die MUI in het bovenstaande citaat geeft en de wijze w aaro p hij tot deze norm komt, aan een n ad e r onderzoek te onderw erpen. ,,W h e re land is so plentiful and labour so d ear as it is here, a totally different principle m ust be p u rsu e d ” , dit zijn de door MUI geciteerde w oorden van G odley, die MUI zelf tot een uitgangspunt voor zijn verder onderzoek maakt.

In de eerste plaats treft ons dan de tegenstelling tussen de begrippen „plentiful” en „ d e ar” . W a t is bedoeld met plentiful? R elatief overvloedig of een absoluut vrij goed? N auw keurige lezing van de tekst doet v e r­ moeden, d at de schrijver aan een vrij goed denkt, om dat hij spreekt van „fresh soil”, die in exploitatie kan w orden gebracht. M a a r hier staat tegenover, d at zelfs bij een overvloed van m aagdelijke grond er bij on t­ ginning altijd initiale kosten zijn, die deze grond toch tot iets anders dan een vrij goed stem pelen.

Om heel duidelijk te zijn: w anneer wij de economisch juiste proportio­ naliteit (t') gaan vaststellen, zal in de verhouding W' (B I § 79) de

W ]

w aarde van de grond niet op nul gesteld mogen w orden zolang er initiale kosten zijn, hoe „overvloedig” de grond overigens ook moge zijn. W ij zullen nog zien, d at dit bij de verdere analyse van groot belang is. V o o r­ lopig m erk ik op, dat wij bij M ilt vergeefs n aa r een uitw erking van deze punten zullen zoeken. Hierbij komt nog een andere belangrijke lacune. MUI laat zich in het geheel niet uit over de gedaante van de productie­ functie (B I § 6 7 — § 73 en B § 68— § 75) en — met alle eerbied voor de pioniers van onze w etenschap gezegd — het is mij niet gelukt om vast te stellen van w elke begrippen om trent de productiefunctie de schrijver uitgaat. D e toetsing van de juistheid van zijn norm „bij overvloedig land w ordt de toevoeging van arbeid aan de grond zo ver voortgezet tot het gem iddelde product m axim aal is” kan dus niet an ders dan bij wijze van in terpretatie geschieden. W ij komen nu tot de volgende constateringen.

a. Is de m eeropbrengst monotoon afnem end d.w.z. heeft de produc- tiecurve van de arbeid bij constante hoeveelheden grond een m onotoon verloop met de holle zijde n aa r beneden en heeft een zeer kleine a a n ­ w ending van arbeid reeds dadelijk een opbrengst tengevolge zoals b.v. het geval is als de curve de gedaante heeft van een parabool met hori­ zontale as en de top in de oorsprong (cf. Vort T h iin e n ), dan is er in het geheel geen maximum van het gem iddelde product. Dit blijkt o .a. uit figuur 1.

a r b e i d

Als wij MUI dus niet van een primitieve fout willen beschuldigen •—■ en niets ligt ons verder dan dit •—■ dan moeten wij concluderen dat

(15)

bij een dergelijk verloop van de productie niet in de gedachte heeft gehad.

b. V erschuiven wij de top n aa r rechts b.v. gaan wij uit van een functie van de gedaante

P = C ln K

dan verandert de situatie. In fig. 2 is een dergelijke curve getekend. In dit geval is in punt Gm inderdaad een maxim ale w aard e voor het gem iddelde product bereikt en MUI zou een dergelijke gedaante van de curve in de gedachte gehad kunnen hebben. H e t verdient echter op­ gem erkt te w orden, dat dan de aanw ending van O A arbeidseenheden, en van niet meer dan O A arbeidseenheden, in het geheel geen eenheden product als opbrengst oplevert. W ij zouden dan van een arbeidshoeveel- heid O. A. voor initiale kosten, kosten van ontginning b.v. kunnen spre­ ken en de hypothese van absoluut vrije grond gaat dan niet meer op. M a a r w at erger is: de norm van MUI blijkt dan ook niet meer juist te zijn. Immers gaan wij met arbeidsaanw ending door tot een weinig voorbij het punt Gm, dan o n tstaat een keuze n.1. de keuze tussen aanw enden van een hoeveelheid arbeid om een afnem ende m eeropbrengst te krijgen en het aanw enden van deze zelfde hoeveelheid arbeid, om de ontginning van een nieuw stuk grond voor te bereiden w a ar aanvankelijk geen op­ brengst tegenover zal staan. H et staat a priori geenszins vast hoe deze keuze zal uitvallen.

g ro n d

M et behulp van onze tegenw oordige theorie kunnen wij over dit p ro ­ bleem echter wel een p aa r verstandige dingen zeggen, m aar wij zullen ons dan veel verder in de m aterie m oeten verdiepen.

W ij beginnen met aan te nem en d at MUL hoezeer hij nog met „ ver­ worrene B eg riffe" w erkt, zo iets zocht als de economisch juiste propor­ tionaliteit ( t') : immers hij zocht n aar een optimum en spreekt daarbij over „plentiful” en ,,dear” .

W e ln u voor het berekenen van t' behoeven wij de verhouding van de w aarden der productiefactoren (w x en w 2 volgens de notatie van B I en B II). A ls nu voor de ontginning van x acres (eenheden) grond een aantal arbeidseenheden O A nodig is, dan kunnen wij de w aard e van

O A

(16)

nuO A w g. N u is de w aarde van één arbeidseenheid uitgedrukt in arbeidseenheden = 1 11). W ij vinden dan volgens B I § 79 voor t

A P w, A^-i w 2 i P d k 2 O A

w aarin gesubstitueerd voor w t de w aarde w K = — en voor w 2 de w aarde 1 O A x 1 AP AQ Ap Aa

w aarin ^ het grensproduct van de grond en het grensproduct

Ag lla

van de arbeid voorstelt. In w oorden: het grensproduct van de grond en dat van de arbeid moeten zich verhouden als de ontginningskosten van een eenheid grond gem eten in arbeidseenheden en, helaas, dit is ge­ heel iets anders dan de norm van M ill (het m axim aliseren van het gem iddelde product van de arbeid) aangeeft. Z oals de lezer ziet: onze interpretatie verloopt tot dusverre niet erg fortuinlijk: in het eerste ge­ val g a a t de norm niet op, om dat er geen maximum van het gem iddelde arbeidsproduct bestaat, in het tw eede geval b estaat dit gem iddelde wel, m aar is de norm onjuist. V ervolgen wij nog voor een wijle ons o n d er­ zoek.

Blijkens het eerste citaat van M ill hierboven gegeven, kent onze schrijver ook wel een situatie van toenem ende m eeropbrengst al is deze situatie per se niet identiek met ons stadium van increasing returns van de productiefunctie zoals in B I en B II in de boven aangegeven p a ra ­ grafen is uiteengezet. M a a r toch geloof ik, dat door deze interpretatie te aa nvaarden, wij de gedachten van M ill het meest benaderen en hem dus het m eeste recht doen. W ij doen dan het beste door uit te gaan van een lineair hom ogene productie-functie van de ged aan te van B I § 73 e.v. B ovendien blijven wij ons dan op het stan d p u n t stellen d at onder b reeds is gem otiveerd: M ill (en G o d ley) zoeken n aa r iets als r '.

Zij stellen nu — zoals wij w eten — d at het gem iddelde product van de arbeid moet w orden gem axim aliseerd. W a t dit betekent vinden wij geanalyseerd in B I § 76. W ij hebben d aa r gevonden d a t als het ge­ m iddelde product van een of and ere productiefactor m axim aal is, het gem iddelde product gelijk is aan het grensproduct van diezelfde factor.

In d at geval is dus — — K | / J K |

k, Ap

en dus - ■= Ej. = 1 P

en uit hoofde van een bekende stelling (B I § 74) E 2 <= 0, dus

h A

p

.

_ n

__________ p ^k2 U

) V an complicaties, die zouden ontstaan door het verschil tussen ruilwaarde en gebruikswaarde van de arbeid ingevolge de meerwaardetheorie van M arx kunnen wij in dit verband afzien. Zij beïnvloeden het resultaat in principe niet.

(17)

en om dat 2 ^ P

0 is, dus

AP

A kt - 0 1)

N u hebben wij reeds vastgesteld dat MUI en G odley de voorw aarde voor t' zoeken en die voorw aarde luidt volgens B I § 79

Ap w , _

w 2 Ap (2)

A k2

N u is blijkens de bew eringen van MUI en G odley in de door hen ge­ stelde positie = 0 en dan moet in dat geval volgens (2) ook w 2 =

ZÏK2 0 zijn.

M .a.w . men zal de norm van MUI en G odley n.1. het m axim aliseren van het gem iddelde product van de arbeid alleen dan rationelerw ijze als oplossing van het probleem v a n i ' kunnen aanvaarden, w anneer w 2 = 0 d.w.z. w anneer de w aard e van de overvloedige grond = 0 d.w.z. w a n ­ neer de grond een vrij goed is!

D eze interpretatie is in zoverre gunstiger, om dat de auteurs er in dit geval ten m inste zonder logische kleerscheuren afkomen, m aar hier moet toch tweeërlei opgem erkt w orden. E n wel (ten eerste) de hypothese van de grond als vrij goed blijkt toch zeker niet uit de tegenstelling „plenti- fu l” en ,,dear", m aar erger (en ten tw eede) deze hypothese m iskent ten enenm ale de initiale kosten van het voor het gebruik gereed m aken van m aagdelijke vrije grond. H ierm ede verliest de norm toch w eer veel van zijn w aarde.

N a al deze pogingen zullen wij toch m oeten trach ten om het bruik­ bare uit de regel van MUI en G odley te halen. D it is geloof ik wel evident. H e t is een anticiperen op basis van niet heldere begrippen op de latere stelling, d at naarm ate een productiefactor goedkoper is ten opzichte van de productiefactor w aarm ede hij gecom bineerd w ordt, hij meer in de maximumpositie w ordt gedrongen.

Bij MUI en G odley: grond is relatief goedkoop, dus met hun w oorden zeggen zij: grond komt in de maxim um- en de arbeid in de minimumpositie. D it „aangevoeld” te hebben is hun verdienste. M a a r grappig is nu w eer, d at MUI in het vervolg van zijn beschouw ingen zich het hoofd breekt over de vraag of de norm: gem iddelde opbrengst van de arbeid zij maximaal, veroorzaakt w ordt door de overvloed van het land of de duurte van de arbeid. D a t niet een absolute prijs, m aar

w. .

slechts de verhouding — voor het vraagstuk van de quantitatieve ver- w 2

houdingen (bij de problem atiek van t') van belang is, is klaarblijkelijk nooit duidelijk tot MUI doorgedrongen. Hij stelt zich hier op het standpunt van de F ran se sergeant-fourier, die een recruut moet kleden en als hij ziet d a t de kepi het jonge mens over de oren zakt hem toevoegt: ”ce n ’est pas le k ’pi qui est trop grand, mais c’est votre tête qui est trop petite” .

(18)

stelling I. In d erdaad w orden door hem bij de eerste benadering de prijzen van de productiem iddelen buiten beschouw ing gelaten. W ij heb­ ben verder gezien, d at als hij nadere conclusies gaat trekken, hij geen kans ziet om de waarde der productiem iddelen geheel buiten spel te laten, m aar ook d at hij er niet toe komt om de prijzen ervan op s y ste ­ matische w ijze in zijn problem atiek te verw erken. D at de probleem stel­ ling en de analyse de tegenw oordige lezer dan ook geen bevrediging meer kunnen verschaffen, is hiervan het onvermijdelijke gevolg.

Intussen kan ook voor MUI gelden, dat hij schrijft in een tijd, d at de ontw ikkeling van de problem atiek nog in zijn kinderschoenen staat en dat het bepaald oneerlijk moet w orden geacht om hem m oderne m aatstaven aan te leggen.

A nders w ordt de situatie echter w anneer wij m oderne schrijvers on t­ moeten, die to t op heden niet boven het niveau van MUI zijn uitge­ komen. D an hebben wij het recht — en de plicht tevens ■— om de critiek in volle om vang uit te oefenen. W ij w illen nu onm iddellijk over­ gaan tot de bespreking van een p aa r contem poraine auteurs, die letterlijk op MUI steunen, en hierbij tevens een begin m aken met de toelichting op stelling II, volgens w elke de nieuw e literatuur slechts weinig vooruit­ gang op dit gebied heeft opgeleverd.

( W o rd t vervolgd).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zuwe Zorg Regio de Ronde Venen e.o. Zuwe Zorg Preventie &amp; Welzijn Zuwe Zorg Preventie &amp; Welzijn

Indien u specifieke wensen heeft omtrent de woning, adviseren wij u deze tijdig kenbaar te maken aan uw aankopend makelaar en hiernaar zelfstandig onderzoek te (laten) doen.. Indien

Dat de soort daar, en overigens langs heel onze kust, inderdaad vroeger veel talrijker moet geweest zijn, getuigen bovendien de soms vele lege schelpen, die ook nu nog

Indien u specifieke wensen heeft omtrent de woning, adviseren wij u deze tijdig kenbaar te maken aan uw aankopend makelaar en hiernaar zelfstandig onderzoek te (laten) doen.. Indien

De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate

Zienswijze begroting 2015 Stadsregio Rotterdam Rijnmond De raad besluit conform voorstel (41054)4. Een zienswijze in te dienen op de begroting 2015 van de Stadsregio Rotterdam

De raad van de gemeente Albrandswaard besluit te benoemen als leden en plaatsvervangend leden van het Algemeen Bestuur van Natuur- en Recreatieschap IJsselmonden

(...) Vrouwen moet, veel meer dan mannen, het recht worden gegeven thuis te blijven; wan- neer zij [tegelijkertijd] worden gevrijwaard van het verdienen van hun onderhoud, dan