• No results found

Gerrit van Rijn, Nicolaas Beets. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerrit van Rijn, Nicolaas Beets. Deel 1 · dbnl"

Copied!
546
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nicolaas Beets. Deel 1

Gerrit van Rijn

bron

Gerrit van Rijn,Nicolaas Beets. Deel 1. J.M. Bredée, Rotterdam z.j. [1910]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rijn003nico01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

Reproductie naar het portret in den Muzen-almanak van 1838 (zie blz 412).

(3)

5

[Woord vooraf]

Toen op 13 Maart 1903 mijn boven allen hooggeschatte vaderlijke vriendNICOLAAS BEETSstierf, nam ik mij dadelijk voor zijn leven te beschrijven en noch de beide werkjes van Dr.JOH.DYSERINCK, noch de kritische arbeid van Prof. Dr.P.D.CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, door den vereerden vriend aangewezen als zijn officieelen biograaf, konden mij van mijn plan afbrengen. Ik meende, dat er voor den arbeid, zooals ik mij dien voorgesteld had, nog plaats overbleef en waar ik van verschillende zijden aanmoediging vond en ook Prof.CHANTEPIE DE LA SAUSSAYEmijn opzet goedkeurde, heb ik een begin van uitvoering aan mijn voornemen gegeven door deze eerste aflevering, waaruit men zal kunnen zien op welke wijze ikNICOLAAS BEETSwil trachten te teekenen van zijn jeugd tot zijn dood.

Acht ik het zelf een stout ondernemen, de drijfveer, die mijn pen bestuurt, moge haar alzoo bezielen, dat ik iets geve, den man niet onwaardig, wien ik zooveel goeds schuldig ben, terwijl ik uit den grond mijns harten den Bestuurder van mijn leven dank, die mij dezen Christen op mijn weg ontmoeten deed. M i j heeft een leven als het zijne jaloersch gemaakt en waar ik voor mijzelven de harmonie, welke daarin te vinden is een begeerlijke zaak acht en de wijsheid, welke dat gansche leven kenmerkt, boven groote geleerdheid of wereldberoemde daden stel, omdat daaraan zoo vaak, die echte humaniteit ontbreekt, als vrucht der hoogste wijsheid zoo te waardeeren inBEETS, daar moge ook voor anderen eenige aantrekkelijkheid gevonden worden in het door mij te schetsen beeld van een niet alleen in vele opzichten rijk begaafd man, maar van zulk een, wiens voorbeeld tot navolging aanspoort in een tijd, waarin de waarschuwing: ‘Met begrijpen zal 't niet gaan, grijp het onbegrepen aan’ al even weinig overbodig is, als die andere: ‘'t Gaat bij de wereld onder kronen en kranzen van onrust tot onrust, bij den Christen onder 't kruis van rust tot rust.’

Het mag intusschen niet ontkend, dat dit bijna 90-jarig leven veel van zijn beschrijver vraagt; misschien meer dan ik op de proef zal blijken te kunnen geven.

De letterkundige periode bijvoorbeeld, waarin het openbaar leven van

BEETS-HILDEBRANDbegint, spoort aan tot bedachtzaamheid en eischt grondige studie.

(4)

Al kan ik nu verzekeren, dat ik naar de mij geschonken gaven, in dat opzicht gedaan heb, wat ik kon, mijn uitgever en ik hebben gemeend zoo omvangrijken arbeid niet op losse schroeven te mogen zetten en deze eerste aflevering is dus te beschouwen als proeve of de wijze van mijn arbeid de bedoelde belangstelling wekken en voldoende deelneming vinden zal voor de niet geringe kosten aan de uitgave verbonden. Dat daarbij een welwillende, niet alleen goed-, maar waar noodig afkeurende beoordeeling groot gewicht in de schaal kan leggen, wil ik niet ontkennen.

Meer dan de officieele kritiek zal echter de stoffelijke beantwoording der vraag zijn:

LeeftBEETSnog genoeg na in onzen tijd, om te verwachten dat velen dit verhaal van zijn leven, met sympathie begroeten en het koopen? Ik geloof ja! Krijgt de uitgever daarvan de proef op de som, dan volgen op de proefaflevering spoedig anderen.

Het is op mijn verzoek dat de heer Bredée het werk verder in afleveringen van gelijken omvang als deze eerste doet verschijnen.

Waar ik mij voorstel het leven vanNICOLAAS BEETSin drie perioden te deelen; n.l.

van zijn geboorte tot zijn huwelijk; als predikant te Heemstede en Utrecht; als professor en in ruste tot zijn dood; daar kan ik mededeelen, dat het eerste gedeelte geheel persklaar is en zoo God mij het leven en de krachten laat, in allen gevalle vóór het eeuwfeest zijner geboorte (1914) het geheele werk kompleet zijn zal.

Als proeve van illustratie zijn er enkele platen en portretten in deze aflevering opgenomen. Dat wil niet zeggen, dat het geheele werk op gelijke wijze geïllustreerd worden zal. Alleen dáár, waar het leven samenvalt met in prent gebrachte

gebeurtenissen, die tot beter begrip der toestanden leiden, zal een plaat worden opgenomen en waar het geschiedt, zal voor een goede reproduktie worden gezorgd.

En hiermede zij dit Leven vanNICOLAAS BEETSaan zijne, naar ik meen te mogen zeggen, talrijke vereerders aanbevolen.

ROTTERDAM, 1910.

G. VAN RIJN.

(5)

7

[Nicolaas Beets. Deel 1]

Onder de Noordhollandsche steden is er in Haarlem zeker wel het zwaarst ‘gekeesd’.

Jammer voor de patriottische partij duurde haar rijk slechts kort. Het was zoo schitterend begonnen. ‘P r o a r i s e t f o c i s ’, een korps van vrijwillige schutters, dat reeds zestien jaar bestond, was een der drie officieele bataillons geworden, waaraan de verdediging der stad werd toevertrouwd en die de oude schutterij vervingen. Dit geschiedde in April 1787 en den 5denSeptember van datzelfde jaar verrees er op de Groote Markt te Haarlem ‘een prachtig, eenige duizend guldens kostende Tempelgevaarte...rustende op twintig kolommen van de J o n i s c h e Bouworde: met vier Ingangen, alle met eenige trappen opgaande, boven elk van welke Ingangen het Devies van de drie Bataillons der Schutterije, en der Artillerij Compagnie geplaatst was. Boven op den Koepel praalde het Beeld der Vrijheid met hoed en speer, en aan de voeten van hetzelve vertoonde zich het nieuwe en oude Wapen der Stad Haarlem.’ Het plein was geheel afgezet door de schutterij; aan de zijde van het stadhuis stond het pas opgerichte artillerie bataillon met zijn ‘zes nieuw gegotene metalen veldstukken’, haar van stadswege vereerd.

Wat er gebeuren zou was wèl merkwaardig; er zou een nieuw

Regeeringsreglement worden beëedigd, waarbij, ‘als van ouder herkomst wijd’ het bestuur der stad zelfstandig door de burgerij zou worden gekozen. Nominatie door den erfstadhouder en alle andere inmenging verviel en hoogstens zou er den Staten der provincie kennis van worden gegeven. Maar 't was niet alleen merkwaardig; het was ook zeer gewichtig; zóó gewichtig dat daags vóór de invoering ‘de

Vaderlandslievende KerkleeraarW.MOBACHIUS QUAETin de J a n s k e r k ’ des avonds een leerrede hield ‘ter Voorbereidinge van het Volksfeest, waarin hij voor eene zeer talrijke vergadering, zijne met de regeering en burgerij instemmende gevoelens, zoo verstandig als hartlijk ten toon

(6)

spreidde. Zijne smeekingen om 's Allerhoogsten zegen over de eendragtige pogingen der regeering en burgerij klommen ten hemel, met uitgeboezemde wenschen, dat de allerlaatste nakomelingschap nog de heuglijke vrugten daarvan mogt plukken en genieten!’ Den afloop van dit Volksfeest vermeld ik niet. Het liep goed van stapel en wie er aan deelnam ging uiterst voldaan naar huis. Alleen zij hier nog

medegedeeld dat onder hen, die een werkzaam aandeel namen aan deze

plechtigheid o.a. uit de schutterij ook voorkomen de majoorA.DE WAAL MALEFYTen de luitenantJ.DE WAAL MALEFYT.

De tempel bleef eenige dagen staan, maar toen de Pruisen kwamen en het Oranjegezinde volk, daardoor gesteund, erover begon te praten de bouwers op te hangen in hun eigen ‘Keezenhok’, zooals zij dit sierlijk gebouw geliefden te noemen, toen liet men dien door stadswerklieden afbreken. Juist bij tijds, want den

drieëntwintigsten der zelfde maand, woei de Oranjevlag reeds weder van den toren der Groote Kerk; ‘de smalle gemeente’ richtte eerepoorten op en sloeg tot

baldadigheden over, zooals dat meer gezien wordt bij politieken strijd en het oude regeeringsreglement kwam weder in de plaats van het nieuwe, ter nauwernood geboren.

Toen in 1795 de Franschen, als ware verlossers, ons de zegeningen kwamen brengen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap was Haarlem nog niet veranderd en met open armen werden de lieve, maar op de proef wel wat dure, broeders ontvangen. De zaak was reeds lang voorbereid. ‘De middelen, waardoor het verderflijke Huis van Oranje en de Aristocraten...in het bestuur hersteld werden, waren zoo schreeuwend onrechtvaardig en de maatregelen, waardoor zij zich in hunne gewelddadige regeering staande hielden, doorgaans zoo drukkend, tergend en onstaatkundig, dat het beste deel der Natie...hoe langer hoe meer verbitterd werd.’ Daarom hadden zich hier, als in andere steden, revolutionaire klubs gevormd.

In één dezer, opgericht om indien het stedelijk bestuur bij een mogelijke komst der Franschen zijn post mocht verlaten, aanstonds met een provisioneel

regeerings-reglement gereed te zijn, was o.a. als lid opgenomen ‘ADRIAAN DE WAAL MALEFYT’ bekend uit de kortstondige regeeringsver-

(7)

t.o. 8

Beëediging van het nieuwe Regeeringsreglement op de Groote Markt te Haarlem. September 1787 (blz. 7).

(8)

andering in 1787. De ‘Leesgezelschappen’, waar men door 't voorlezen van allerlei geschriften de belangen van Vrijheid en Vaderland en een algemeene verlichting wilde bevorderen en door gevoelens van Gelijkheid nauwer vereeniging van de burgers onderling trachtte te bewerken, waren in Haarlem talrijk. Het is begrijpelijk dat de Oranjegezinde bestuurders der stad dit met leede oogen aanzagen en op allerlei manier beproefden deze met geweld te keeren. Dit gelukte niet en had bovendien het nadeel dat de aard dier gezelschappen geheel veranderde en zij in geheime klubs werden omgezet. De d i r i g e e r e n d e klub uit zes leden bestaande, versterkt door een lid uit elke der zes K o r r e s p o n d e e r e n d e klubs, richtte zestig V o l k s -klubs op, elk bestaande uit tien leden en een korrespondeerend lid. Zóó bereidde men zich voor te Haarlem tot de revolutie en toen op 18 Januari 1795 een eigenhandige missive vanDAENDELSuit Leerdam te Haarlem ontvangen, het uitzicht opende op spoedige hulp, ware men zeker dadelijk tot die revolutie overgegaan zoo de zware vorst, waardoor men de stad van alle zijden over het ijs binnen komen kon en de vrees dat het staatsche leger van Leiden naar Haarlem zou trekken, dit niet tegengehouden hadden. Toen den 19denechter het bericht kwam dat in Leiden en Amsterdam de revolutie begonnen en het leger verstrooid was, ving het werk in Haarlem aan. Te middernacht tusschen 19 en 20 Januari kwamen de leden der

‘Dirigeerende club’ bijeen ten huize van den B u r g e r LESTEVENON. Men ontwierp billetten en een publicatie; deze werden nog dienzelfden nacht gedrukt. Na vier uur in den ochtend werden de zes korrespondeerende leden gewaarschuwd en de leden der zestig volksklubs verzocht zich te verzamelen; No. 1-30 in het logement d e n O u d e n G o u d e n L e e u w , no. 31-60 in d e D o e l e n . Het afzetten van burgemeesteren, het overhalen van den Kommandant van het garnizoen om zich niet tegen de vrijmaking te verzetten, het benoemen vanW.VAN SYPESTEINtot Secretaris voor de burgerij was in één dag volbracht, de vrijheidsboom werd opgericht en daarmede alles gereedgemaakt tot een waardige ontvangst der bevrijders.

‘De brave burgers ondertusschen, die zich verbonden hadden of aangeboden om voor de goede zaak des volks de wapens op te vatten en 't lang getorscht geweld het hoofd te bieden;..

(9)

10

deze brave burgers hebben door hunnen moed, door hunne bedaardheid, waarmede zij dit groote werk der revolutie voltooid, en door de goede orde die zij dag en nacht, tot op het herstel der wettige schutterij, in de stad bewaard hebben, hunne

stadgenooten ten hoogste verplicht; zij hebben zich aan hun vaderland verdiend gemaakt. De Nakomelingschap zal hunner braafheid hulde doen. Hunne namen zijn onsterflijk.’

Om van hunne zijde voor de onsterfelijkheid dier namen te zorgen, hebben ‘de leden van de gewezene revolutionaire club’ achter het K o r t - v e r h a a l v a n d e r e v o l u t i e i n H a a r l e m , o p d e n 19 J a n u a r y 1795, dat op ‘verzoek van de provisioneele stads-regering’ het licht zag, een nauwkeurige lijst gevoegd dier zestig klubs en hare leden.

Onder die namen is er één, welke ook hier aan de vergetelheid ontrukt wordt. Het is die vanSIMON THEODORUS BEETS. Daaraan zij nog een tweede toegevoegd: d i e vanA.DE WAAL MALEFIJT JUNIOR.

De nadere kennismaking met de Franschen viel niet mede; hun de vriendschap opzeggen ging niet aan en met hen had Holland zich eenvoudig te schikken onder het juk, dat Napoleon ons land op de schouders legde, ternauwernood eenigszins verzacht door 's keizers broeder, of ook deze verademing werd ons ontnomen en ons zelfstandig bestaan met één pennetrek vernietigd. Men moet ze nog persoonlijk hebben gehoord de oudere van dagen, die dezen tijd beleefd hadden, om recht te begrijpen welk gevoel ieder doortintelde, bij den juichtoon: ‘De Franschen zijn weg!’

een vreugdekreet nù in deze, dàn in gene stad gehoord. In Haarlem vierde men den 23en November 1813 den zegen van die verlossing in alle orde op de Groote Markt en op 1 December d.a.v. ontving het Bestuur der stad bericht dat Z.D.H. de prins van Oranje, op zijn reis naar Amsterdam, Haarlem zou passeeren. De heuchelijke tijding werd aan 't volk medegedeeld en in den vroegen ochtend van den 2en December was alles op de been om den vorst te ontvangen. De bereden rustbewaarders waren de Oranjes tot Bennebroek tegemoet gereden en te elf uur verkondigde het gejuich der menigte en het luiden en spelen der klokken dat Z.M.

aan de Groote Houtpoort was

(10)

aangekomen.’ Zóó luidt in het kort het verslag, opgenomen in het S t a a t k u n d i g d a g b l a d v a n d e Z u i d e r z e e van Maandag 6 December 1813.

Te dier tijde woonde te Haarlem in de Koningstraat een jonge man, wien ‘onder de verdienstelijke apothekers in de eerste helft onzer eeuw een eervolle plaats toekomt.1)

MARTINUS NICOLAAS BEETS, geboren 19 April 1780, ontving zijn pharmaceutische opleiding, eerst bij den apothekerKRIEGERte Nijmegen en later bij de gebroeders

ALMAte Amsterdam. In 1803 werd hij tot apotheker bevorderd en vestigde zich in datzelfde jaar, op 23-jarigen leeftijd, in zijn geboorteplaats, alwaar hij 42 jaren lang met groote toewijding en onverflauwden ijver het apothekersvak heeft uitgeoefend.

Reeds in 1806 werd hij lid der in dat jaar te Haarlem gevestigde Plaatselijke Commissie voor geneeskundig toevoorzicht, welk ambt hij tot hare opheffing toe, op 1 November 1865, en dus gedurende ruim 50 jaren heeft bekleed. Na de invoering der Geneeskundige Wetten van 1818, werd hij benoemd tot lid en secretaris van de Provinciale Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in

Noord-Holland, in welke betrekking hij tot op 78-jarigen leeftijd, en dus gedurende 40 jaren werkzaam was. Als een bijzonderheid moet hierbij vermeld worden, dat hij gedurende die jaren slechts tweemaal - wegens het overlijden van twee zijner naaste betrekkingen - de maandelijksche vergaderingen dezer Commissie niet bijwoonde.

Op verzoek van de laatstgenoemde Commissie gaf hij van af 1808 openbare lessen aan de leerlingen in de artsenijmengkunde, en toen in 1824 tot oprichting der Klinische school in Haarlem was besloten, werd BEETShet lectoraat in de Scheikunde, Artsenijmengkunde en Kruidkunde opgedragen, welk ambt hij, met het secretariaat der school, tot 1855 met eere heeft vervuld.

In een tijdvak van 32 jaar, 1814-1846, werd hij tot vijfmaal toe tot Directeur der Maatschappij van Nijverheid - vroeger ‘Nederlandsche huishoudelijke Maatschappij’

genaamd - benoemd en ontving te dezer zake in 1835 de gouden eermedaille.

1) W. Stoeder, Geschiedenis der pharmacie in Nederland blz. 371 e.v.

(11)

12

Bovendien gaf hij in verschillende stedelijke en kerkelijke betrekkingen, gedurende zijn gansche leven, doorslaande bewijzen van groote toewijding, onvermoeiden ijver en uitnemende kennis. Het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke wijsbegeerte bood den verdienstelijken man in 1827 het lidmaatschap aan, terwijl The Medico-Botanical Society te Londen hem in 1828 tot correspondeerend lid benoemde.

Bij al deze verdiensten onderscheidde hij zich door nederigheid en bescheidenheid, en, in elk zijne betrekkingen, door rechtschapenheid en hulpvaardigheid. Onder het schier onafgebroken genot eener zeldzame gezondheid, bereikte hij den ouderdom van ruim 89 jaren. Hij overleed op 6 Augustus 1869. Bij de teraardebestelling van zijn stoffelijk overschot, sprak 's mans oudste zoon - onze zoo gewaardeerde letterkundige Prof.N.BEETS- met diep gevoel een woord tot hulde en dank aan den geliefden vader, ‘den vader, aan wien de zijnen zoo veel verplicht waren, die een toonbeeld was van vaderlandsche degelijkheid en deugd.’

Drie jaar na zijn vestiging als apotheker, 20 Juli 1806, huwdeMARTINUS NICOLAAS BEETSmetMARIA ELISABETH DE WAAL MALEFIJT, dochter vanADRIAAN DE WAAL MALEFIJT, den hierboven reeds tweemaal vermelden zeer ijverigen patriot en vanGEERTRUID VAN AARDENBURG. DaarSIMON THEODORUS BEETS, de oudere broeder vanMARTINUS NICOLAAS, zich in 1795 mede niet onbetuigd gelaten had in patriottischen geest, is 't waarschijnlijk dat ook de beide echtgenooten niet geheel ‘van vreemde smetten vrij’ zijn gebleven. Doch, patriots of niet vóór hun huwelijk, toen op 13 September 1814 de ‘Opregte Haarlemsche Courant’ de geboorte van hun eersten zoon vermeldde, heeft het ouderhart zonder angst voor de toekomst den jongen

wereldburger kunnen begroeten, die onder de regering van een Oranjevorst geboren, in de vereering van dat vorstenhuis heeft volhard tot zijnen dood en door de leden van dat geslacht als den ouden vriend van hun stam is geëerd. Zou het voor de ouders, als voor allen in den lande reden van zorg hebben gegeven, zoo hun eerste kind een zoon ware geweest, nu kon de vader met Spandaw zingen:

Welkom! welkom dierbaar knaapjen!

Welkom teeder huwlijkspand!

(12)

Geboortehuis van NICOLAASBEETSin de Koningstraat de Haarlem Teekening van Dr. JOH. DYSERINCK(blz. 11).

(13)

13

Welkom, vrij geboren burger Van 't verloste vaderland!

Onder de eerste vrijheidstoonen Heeft uw moeder u gebaard, En ik vraagde niet angstvallig

Of ge een jonge' of meisje waart.

Neen natuur herneemt haar rechten, En het minnend ouderhart

Mag een zoon weer welkom heeten:

Zijn geboorte wekt geen smart.

De vrees toch dat in de toekomst die zoons het lot der vele duizenden zouden moeten deelen, die jaarlijks opgeofferd werden aan de eerzucht van den tiran, deed menigeen in den Franschen tijd in stilte den wensch uiten, dat de verwachte spruit een dochter zijn mocht.

Zulk een v o o r r e c h t , was reeds vroeger, op 13 April 1812 den ouders te beurt gevallen en daar de kennisgeving in de couranten toen niet slechts in het hollandsch, maar ook in het fransch m o e s t geschieden, las men in de Haarlemmer Courant van 16 April van dat jaar niet alleen:

‘Heden verloste van eene DochterMARIA ELISABETH DE WAAL MALEFIJT, geliefde Huisvrouw vanM.N.BEETS.’

maar stond rechts daarvan:

‘Mon épouse chérieELISABETH(sic)DE WAAL MALEFIJTaccoucha aujourd'hui d'une fille.’

Nu, de fransche aankondiging harer geboorte heeft geen schade toegebracht aan de hollands-gezindheid vanDOROTHEA PETRONELLA BEETS, die op 23-jarigen leeftijd huwde metPIETER FRANçOIS BOHNen helaas reeds in 1864, op twee en vijftigjarigen leeftijd stierf. Heeft zij in het eenig, maar heerlijk boek, dat door haar geschreven werd*)in Mevrouw Rueel het ideaal der vrouw geteekend, zooals zij zich dit voorstelde, geen beter beeld is er van haar persoon te geven, dan gelijk het geteekend werd doorA.C.KRUSEMAN, die bij de herinnering aan den tijd, dat hij bij den heerBOHNin betrekking was, op de volgende wijze dankbaar haar en haren invloed in den huiselijken kring vermeldt:

*) Onze Buurt, door een ongenoemde, Haarlem 1861.

(14)

‘Hoe was die huiskamer een tijdlang zonnig en aantrekkelijk! Als wij daaraan gedenken, aan U wel allereerst onze eerbied, neen ons hart, liefelijke schim van eene afgestorvene, U voortreffelijke zuster van onzenBEETS, U, onvergetelijke gade en moeder in dat benijdenswaardige gezin! Wie het voorrecht heeft gehad U te kennen, heeft het geluk gehad U lief te hebben, U, toonbeeld van vrouwelijke bevalligheid en beschaving, U, met die volheid van leven en die fijnheid van vormen, U - gelijk uw broeder U toespreekt: “hart vol gevoel, ziel vol geest, oog vol opmerking, tot vertelster geboren!” Ja tot vertelster geboren waart ge. In U had de genius van uw geslacht zetel gekozen op uwe lippen. Uwe mondelinge verhalen waren teekeningen met het woord, door frischheid en natuurlijkheid boeiend tot betooverens toe. Had uw blik iets bespied - en in welk geslacht wordt er scherper een gevonden?

- dan was voor U niet de geschreven letter, niet de geteekende lijn de weg ter mededeeling - het was het persoonlijk v e r h a a l , dat ons portretten gaf sprekend van gelijkenis, groepen van vleesch en bloed, handeling aanschouwelijk alsof wij zagen met eigen oogen. Wie het gegund was U te ontmoeten, even zedige als gevierde schrijfster van O n z e B u u r t , zij zien U onuitwischbaar vóór zich; zij vergeten het nooit hoe zij hingen aan uw vertellen; zij vergeten ze nooit die stralende oogen, die bezielde trekken, die plooibare stem, die ongekunsteldheid van die kunstvolle schetsen, al die teederheid van gevoel bij al die flikkering van vernuft, die bij uw nobele vormen, U stempelden tot eene vrouw bij uitnemendheid, vrouw en kunstenaresse, maar altoos echtgenoot en moeder het meest.’

Na de geboorte van den oudsten zoon, wiens levensbeschrijving deze

familieberichten als inleiding mogen voorafgaan, werd het gezin in de Koningstraat met nog vijf kinderen, drie dochters en twee zoons vermeerderd. In het openbaar leven vanNICOLAAS BEETStreedt van deze vijf alleen nog een weinig naar voren zijn zusterMARIA ELISABETHen dat wel als de echtgenoote vanBEETS' boezemvriend

ABRAHAM SCHOLL VAN EGMOND, die niet beter te kennen en te eeren is, dan door de volgende woorden in de C a m e r a O b s c u r a doorHILDEBRANDaan zijn

nagedachtenis gewijd:

(15)

15

Hier had ik gaarne de innig gevoelde bladzijden laten volgen doorHILDEBRANDin den zevenden druk van genoemd werk aan zijn boezemvriend en schoonbroeder gewijd, indien de FirmaF.BOHN, te Haarlem, de Uitgeefster der Camera Obscura mij daartoe de gevraagde machtiging had kunnen verleenen.

De allezins gegronde redenen tot de weigering erkennende, welke echter ruimschoots opgewogen worden door de verplichtende wijze, waarop in een andere vraag werd toegestemd, welke ik ten behoeve van mijn arbeid aan de firma deed, maken het voor mij overkomelijk, deze aan vorm en inhoud rijke lijkrede te moeten weglaten. Mijne lezers missen daardoor evenwel een paar bladzijden heerlijk proza;

een gemis, dat trouwens spoedig verholpen is, daar de C a m e r a O b s c u r a algemeen genoeg verspreid is, om den lust van hen die haar lezen willen te allen tijde te voldoen. Wat ik daarvoor, zeker in minder sierlijken stijl, in de plaats geef, moge den man teekenen, aan wienBEETSmet heel zijn hart verbonden was en die, onder al de vrienden zijner jeugd, spoedig de eerste plaats innam.

ABRAHAM SCHOLL VAN EGMOND, werd den 4 October 1810 geboren te Gouda; hij werd 15 Juli 1828 ingeschreven als student in de medicijnen, aan de Hoogeschool te Leiden, was daar zeven jaar en promoveerde 12 Juni 1845 tot Dr. in de

geneeskunde. In het door hem verdedigd proefschrift vindt men een lofdicht van

BEETS, dat den lezer te zijner plaatse zal worden medegedeeld. Hij vestigde zich als geneesheer te Nijmegen en bleef daar tot zijn dood. Hij huwde den 1 September 1853 metMARIA ELISABETH BEETSen ontsliep na een kort doch hevig typhuslijden, den 31 Maart 1871.

Daar zijn onder de personen, die inBEETS' academietijd in de medicijnen studeerden, mannen geweest, die vrij wat meer naam maakten in de

wetenschappelijke wereld, danSCHOLL VAN EGMOND. EenVOORHELM SCHNEEVOOGT

b.v., behoorde totBEETSintimi te Leiden, werd reeds betrekkelijk kort na zijn promotie Eerste geneesheer aan het Buitengasthuis te Amsterdam, waar men hem, om zijn vele verdiensten, in 1851 benoemde tot buitengewoon Hoogleeraar in de

Geneeskunde aan het Athenaeum Illustre en 's lands regeering erkende zijn groote gaven, door hem het ambt van Staats-Inspecteur der Geneeskundige gestichten voor

(16)

Krankzinnigen op te dragen. Toch heeft noch deze, nochJ.P.HEIJE, geneesheer en volksdichter bij uitnemendheid,SCHOLL VAN EGMONDvan de eerste plaats inBEETS

harte kunnen verdringen. Daarvoor moet reden, grondige reden zijn geweest en we begrijpen het, als we aan de hand vanBEETSeen kijkje nemen in dat leven en op de uitvaart letten, welke hem ten deel viel.

Vijfendertig jaren in een stad als Nijmegen dokter te zijn wil zeggen, dat iedereen u k e n t . Wat zegt dit echter omtrent de waarde van den man, zoo daarbij niet gevoegd worden kan: e n b e m i n t ? Dàt had dezeABRAHAMzich ten doel gesteld.

Het was hem niet genoeg, indien mogelijk, de zieken te helpen; als dit niet of niet meer doenlijk was, kwam zijn zedelijke steun den lijder verlichting - den

nabestaanden troost brengen. Zijn woord bracht medicijn aan 't gewonde hart; en als zijn mond zweeg, sprak zijn handdruk van medegevoel of gaf zedelijken steun aan den terneergebogene. Daarom keken de eenvoudige luidjes, die langs den Voerweg woonden, zoo bedrukt, als hij, vroeg op den eersten Zondag in April, ten grave gebracht werd te Ubbergen. Want het was voor hen meer dan het stoffelijk overschot van een goed dokter, 't was dat van een vriend, dat ter ruste gelegd werd.

Als de lijkwagen buiten de poort gekomen was, werd de stoet steeds grooter door de rijtuigen der vrienden, die zich ongenood daarbij aansloten en medegingen naar het kerkhof, waar een breede rij van menschen uit alle standen, aan de groeve stond. En het bleef niet bij dit bewijs hoe lief men hem had; men sprak het uit in woorden van smart, van dankbaarheid en hoogachting. Zelfs de tranen van zijn koetsier waren een sprekend getuigenis van achting, als deze, door de menigte heengedrongen, de laatste plaats, waar hij zijn heer henenreed: de geopende groeve, zag. OokBEETSzweeg niet en al is ons niet bewaard w a t hij zeide, dat het uit de volheid van een beproefd vriendenhart kwam, zegt ons het ‘i n m e m o r i a m ’ aan hem gewijd, dat in de Camera zal blijven getuigen van een vriendschap, die beiden eert, waar één geloof en ééne hope beider hart vervulde, nu...voor beiden reeds in aanschouwen verwisseld.

ToenBEETS, in Mei, dat graf nog eens bezocht, zong niet de b a s t e r d nachtegaal, maar de n a c h t e g a a l zelve en het klonk als een lied den man ter eere ‘die in alles een vriend was van het e c h t e !’

(17)

17

Voorzichtigheidshalve zij hier ook nog genoemdGEERTRUY BEETS, die in leeftijd op

NICOLAASvolgde, slechts negen jaren gehuwd was metCARSTEN WILLEM THÖNE; sedert 1850 als diens weduwe te Haarlem bleef wonen en in 1893 aldaar stierf.

‘Voorzichtigheidshalve’ zeide ik, omdat het wezen kan, dat zij aandeel blijkt te hebben in 't verspreiden der dichterlijke reputatie van haren jeugdigen broeder.

Het kwam mij gewenscht voor U binnen te leiden in den huiselijken kring van

MARTINUS NICOLAAS BEETSen U aanvankelijk met de leden in kennis te brengen, die van zijn jeugd af, meer bizonder hebben samengeleefd met den man om wien het te doen is. Het geeft toch een gevoel van welbehagen en strekt dikwijls tot juister waardeering van personen en zaken, wanneer men niet zoo wild-vreemd ergens in huis komt vallen. De personen met wie ik reeds het genoegen had U in kennis te brengen, en wier leven en werken U uit den mond van alleszins bevoegden werden medegedeeld, zullen, des twijfel ik niet, de overtuiging gevestigd hebben, dat

NICOLAAS BEETSop 't gebied van verstand en hart van edelen huize stamde. Zijn, zooals dit meer geschiedt, door het steeds klimmend goed gerucht, dat van den zoon uitging, de ouders later eenigszins op den achtergrond gekomen, het ouderhuis heeft zeker een groot aandeel in zijne harmonische ontwikkeling gehad.

Wanneer men bijna negentig jaar worden mag in het volle genot van een gezond lichaam en een helderen geest, dan is dit zeker een zeer te waardeeren voorrecht.

Voor den levensbeschrijver heeft dat lange leven echter één groot bezwaar. Het is, dat hij de geschiedenis der kinderjaren moeilijk nauwkeurig schrijven kan, o m d a t de mond van het meerendeel der tijdgenooten en zeker die der oudere gesloten is, en alzoo persoonlijke mededeelingen ontbreken, meer dan iets anders geschikt om den heengegane in geschrifte te doen leven. Kan een dagboek of autobiografie somtijds eenige hulp verleenen, in de meeste gevallen zijn dit ook nog slechts gebrekkige hulpmiddelen, omdat er weinigen gevonden worden, die in hun jeugd reeds kritisch genoeg zijn aangelegd om een zuiver beeld van eigen aard en karakter te teekenen.

Daar nuNICOLAAS BEETSdien leeftijd der zeer sterken bereikte

(18)

en mij, zoo ze bestaan, den toegang tot die bronnen niet is gegund, is het ondernemen van dàt deel der taak, welke ik mij voorgesteld heb, zeer gewaagd.

Onder belofte niets te zullen vertellen, wat ik niet zeker weet, vraag ik bij voorbaat een zacht oordeel indien ik in dit deel van mijn werk tekort schiet.

Het zijn echter niet alleen de l e v e n s b i z o n d e r h e d e n uit de jeugd van den oude van dagen, die moeilijk op te sporen zijn, het is ook lang niet gemakkelijk zich den t i j d , w a a r i n d a t k i n d e r l e v e n g e l e e f d w e r d met al zijn

eigenaardigheden voor te stellen, en zeker is er zelden, wellicht nooit, een tijd geweest, waarin drie vierden eener eeuw, zóó groote omkeering hebben gebracht in huis en maatschappij als de laatste. Dit wèl in 't oog te houden heeft zoowel zijn bekoring als zijn bezwaar. Mag het mij gelukken in dezen recht te doen wedervaren aan den tijd vanBEETS' jeugd, het zal mede kunnen strekken tot de juiste waardeering van zijn leven.

Nog ééne zaak dient besproken eer ik verder ga. Het is zeker de gewichtigste van alle; het is een antwoord op de dubbele vraag: Wat drijft u tot het schrijven van dit leven en uit welk oogpunt wilt gij ons den heengegane doen zien. Mijn antwoord is:

De d r i j f v e e r zoeke men in de warme vereering en hooge waardeering, die mij bezielen voor den man, dien ik niet alleen veertig jaar lang mijn vriend heb mogen n o e m e n , maar die ook, door tal van bewijzen, dat hij mijn niet altijd rooskleurig leven medeleefde, b e w e z e n heeft het te zijn.

Het o o g p u n t , van waar uit ik den persoon vanNICOLAAS BEETSwil trachten te schetsen, is dat, waarbij zijn beeld zich aan anderen vertoont als één der weinigen, wier leven één harmonisch geheel vormt. ‘Rustig te midden der baren’ kan voor het zijne even goed tot motto dienen, als zijn eigen getuigenis: ‘Partijman wezen wil ik niet.’ Aan een breeden kring van menschen duidelijk te maken, dat ‘doen door laten’

zeker niet tot schade van hem, die 't zich ten zinspreuk kiest, kan samen gaan met een werkzaamheid, die metMARNIX VAN ST.ALDEGONDE, ‘Repos ailleurs’ tot devies nemen mag,is hoofddoel van mijn arbeid.

Heeft alles, wat door meer begaafden reeds over hem geschreven is bij zijn leven en na zijn dood, mij niet kunnen afbrengen van

(19)

19

mijn plan:BEETSte teekenen zooals ik hem ken, vooral Dr.JOH.DYSERINCKen prof.

CHANTEPIE DE LA SAUSSAYEmogen het mij vergeven indien ik menige

levensbizonderheid door hen reeds vermeld, maar ook aan mij bekend, nog eens herhaal, omdat het h i e r een eigenaardigen karaktertrek sprekender doet naar voren komen, d á á r een krachtiger toets geeft aan het reeds geteekende beeld.

Ben ik allen zeer dankbaar bij wie ik, hetzij zij nog leven of reeds heengegaan zijn, voor mijn doel iets vond of hoorde, het moge aan beide met namen genoemde levensbeschrijvers blijken uit mijn werk, dat er, met volle waardeering van hun arbeid, voor een derde nog stof te over is, omBEETSop zijn manier te teekenen. Niets zou mij aangenamer zijn dan de bevestiging mijner overtuiging, dat ondanks veler streven, nog meerderen op hunne beurt het leven vanNICOLAAS BEETSkunnen schrijven, zonder dat er in de verte vrees is voor uitputting. Mannen alsBEETSziet elke eeuw er slechts weinigen. Zij wat ik schrijven ga, hem eenigszins waardig.

Het gezin vanMARTINUS NICOLAAS BEETS, apotheker in de Koningstraat te Haarlem is ons nu niet onbekend meer en bij de geboorte van een stamhouder op 13 September 1814, komen we er niet als vreemdeling binnen. Zoo goed als haar vader en moeder kennen we de kleineDOROTHEA PETRONELLAal, die op een maand na twee en een half jaar is, als haar broertjeNICOLAASgeboren wordt. Het kan niet anders of de bescherming van het lieve broertje sprak toen al in het hart van dit zusje, dat als het slechts enkele jaren ouder is, den knaap 's avonds in de

kinderkamer met boeiende verdichtingen uit den slaap hield en zich zelve in slaap praatte.1)We vermoeden dat de moeder haar zoon zelf gezoogd heeft. Dat hij een uitnemende baker moet gehad hebben, heeft o.a. paterB.VAN MEURS S.J. helder in het licht gesteld, toen dit knaapje een zeventiger geworden was. Niet te vroeg zegt gij? neen zeker niet, maar niet te laat ook, want dit te weten (enBEETSheeft het niet tegengesproken, dus zal het wel zoo zijn), bewijst aan een geheele volgende generatie, hoe noodig een goede baker

1) Voorbericht vanNICOLAAS BEETSvoor O n z e B u u r t door een Ongenoemde. Tweede druk.

(20)

is, al gelooft paterVAN MEURS, dat hij voor zich zelf meer te danken heeft aan zijn goede moeder dan aan een goede baker. Nu, afgescheiden van het jubileum van

BEETS, voelt deze en gene daar waarschijnlijk wel iets voor.

We moeten het ons getroosten, dat we niet van schrede tot schrede en van jaar tot jaar het leven van den pas geborene kunnen volgen. Waar en op welke wijze het kraamkloppertje1)aan 's vaders huis is aangebracht bij de geboorte van dezen zoon, moge al even weinig uit te maken zijn als de kwestie of men toen nog een kandeelmaal gehouden heeft of niet, daar 't aan de waardeering van den persoon geen hinder doet, getroosten we ons gemakkelijk het hier ontbrekend licht.

Ofschoon ons bezoek er slechts kort zal zijn, moeten weNICOLAAStoch een oogenblik op de kinderkamer bespieden, en we doen dit als hij gereed staat voor 't eerst naar school te gaan. Van stokpaard en houten geweer en wat er meer aan speelgoed zij, wordt afscheid genomen; ook van de prentenboeken, al is daar nog niet bij het beroemde exemplaar van de M o e d e r d e G a n s ‘half-fransch, half-hollandsch, zonder omslag, zonder titel en al de bladzijden boven en beneden als een jachthond behangen,’ dat aanHILDEBRAND, toen hij het als knaap zelf lezen kon, bleeke wangen en kippenvel bezorgde en aan professorGEELheel wat ergernis als hij in een der eerste nommers van D e G i d s het vreeselijk opstel ‘Vooruitgang’

las. Wel neemt de knaap nog eens van Alphen's G e d i c h t j e s v o o r k i n d e r e n in de hand, dat ‘lieve boekje,’ dat hij niet alleen reeds lezen kan maar geheel van buiten kent en dat ‘half versleten, hier en daar gescheurd, op verschillende plaatsen de zucht van den kleinen bezitter verraadt, om het door hooge en afstekende kleuren, meer luister bij te zetten.’2)Hij houdt van zijn boekje, dat kunnen we zien en nog als de knaap student geworden is, zal het duidelijk blijken, dat dezeVAN ALPHEN, een onderwijzer zijner jeugd is geweest, dien hij blijft liefhebben; daar ‘de hartelijke vermaningen,

1) Dit kraamkloppertje bestond uit een plankje met rozenroode zijde bekleed en met een sierlijke, aan de vier hoeken als waaier geplooide, kant erover. Was er een meisje geboren, dan werd tusschen de kant en de roode zijde een wit papier geschoven. (O u d e T i j d 1870 blz. 200).

2) V r i e n d d e s V a d e r l a n d s . VIII blz. 931.

(21)

21

in het aannemelijk gewaad zijner kleine vertellingen verstoken en ter goeder ure aangebracht, een groot deel uitmaakten van den weinigen ernst, waarvoor zijn kindergemoed vatbaar was.’1)Ja als vijftig-jarige zal hij er nog van getuigen, welk een zegen hij het acht een kind te zijn dat geleerd heeft te gelooven dat het ‘van God bemind en tot geluk geschapen is’; dat Jezus ‘een kindervriend’ is, die zich zijner erbarmen wil, en dat ‘wie Jezus lief heeft rijk is.’2)

Eerst met den schooltijd wordt het weer mogelijk den knaap op zijn pad te volgen.

Het kan geen kwaad, ons ook daarbij reeds zuiver te verplaatsen in den tijd, waarin die ontwikkeling plaats had. Men denke daarom aan hetgeen Beets in verband met den toestand van het onderwijs zelf opmerkt:

‘Er waren’, zóó schrijft hij3)‘in dien tijd geen H.B. scholen, geen ambachts-, geen handel-, geen muziek-, geen zwemscholen; ook geen bewaarscholen “voor den fatsoenlijken stand”, nog wel “matressenschooltjes” voor de kinderen van den kleinen man. Het ging, indien men tot een vak van wetenschap opgeleid moest worden, van de “hollandsche” en de z.g. “fransche”, waar men ook wel eens wat engelsch leeren kon, naar de “latijnsche school” met haar hiërarchische opklimming van praeceptoren, conrector en rector, zonder verderen staf van leeraren in al wat weetbaar is, behalve Latijnsch en Grieksch’.

Bij zulk een toestand van het onderwijs is 't, en dit vergete men niet, zeer moeielijk vergelijkingen te maken met tegenwoordig. In te leven in dien tijd is slechts met veel inspanning mogelijk en waar deze levensbeschrijving vooral in dit deel betrekkelijk uitvoerig wordt, daar wijte men dit aan den wensch den lezer naar dezen maatstaf te doen oordeelen. Schoollokalen, leermiddelen, vakken van onderwijs, onderwijzers, 't was alles zoo geheel anders, bijna zouden we zeggen zoo onbeholpen, dat velen er nu met medelijdend schouderophalen over spreken als over iets voorwereldlijks, en toch hoevelen zijn er juist in dien tijd geweest, die in algemeene ontwikkeling ver boven het gewone waren. Dat dit in 't bizonder te Haarlem het geval was, pleit

1) V r i e n d d e s V a d e r l a n d s . VIII blz. 931.

2) G e s p r e k m e t C r i t o . Haarl. 1867, blz. 32.

3) N a v i j f t i g j a a r , blz. 41.

(22)

zoowel voor de onderwijzers als voor de ouders, die getoond hebben aan een flinke, degelijke opleiding veel te hechten en dat dit met anderen danNICOLAAS BEETSook het geval was, zal verder in deze studie wel blijken. -

Wij keeren tot den nu vijf jaar geworden knaap terug, op dien leeftijd ging hij naar de school van meesterPRINSENin de Jacobijnenstraat en tot zijn tiende bleef hij daar. Van z e e r b u i t e n g e w o n e gaven van geheugen en verstand, zooals dit weleer vanVAN OOSTERZEEwel verteld werd omtrent zijn geheugen, heb ik van

BEETSnooit iets gehoord. Waar van deze de legende gaat, dat hij eens als knaap in de kerk door zijn schijnbare onoplettendheid en beweeglijkheid de ergernis gewekt had van een oude dame uit de bekenden, maar op haar vermaning, dat hij zóó niets aan de preek had en anderen maar hinderde, zijn aanklaagster ongeveer de geheele preek mededeelde, daar is mij geen dergelijk verhaal uit den volksmond overBEETS

bekend. Ofschoon er echter geen officieel bewijs voor bestaat, kan uit de enkele trekken, die ons zijn schooltijd voor oogen brengen, voldoende blijken, dat de gelukkige harmonische ontwikkeling vanBEETSreeds toen begonnen is. HILDEBRAND

had trouwens nooit de hollandsche jongen kunnen teekenen gelijk hij 't deed, zoo hij niet zelf op end' op zulk een flinke knaap geweest ware.

De schooltijden waren in die dagen van 9-12 uur of van halftien tot half één en 's namiddags van 3-5 uur. Die middagschool maakte het noodzakelijk, datBEETSen zijn medescholieren afzonderlijk het middagmaal gebruikten. Dat zoogenoemd

‘vooraf-eten’, maarwaarbij gewoonlijk gerechten van den vorigen dag op tafel kwamen, was voor hem zoowel als voor anderen geen lichtzijde van het schoolgaan1). Het zal echter aan zijn lust tot leeren geen kwaad gedaan hebben evenmin als zijn knikkeren dit deed, waarbij hij den nagelaar2)verachtte gelijk elk recht geaard knikkeraar dit wel doen moest. Flink met den knokkel van den duim behoorde de knikker op 't doel afgeschoten te worden, niet met den genagelden duimtop uit den gebogen wijsvinger. Was er voor dit spel welkome gelegenheid in den grooten tuin achter het huis

1) Hildebrand, N a v i j f t i g j a a r . blz. 194.

2) N a v i j f t i g j a a r . blz. 181.

(23)

23

van zijn vriendHEIN KRUSEMAN,1)aan zijn leerlust en ijver schaadde zijn spel niet.

Of hij ooit ‘den bink gestoken’ heeft, dat is of hij ooit is gaan wandelen in plaats van naar school te gaan, mag betwijfeld worden, ja zoo wij een zijner oudste vrienden mogen gelooven, kan zelfs als zeker vastgesteld worden dat hij het n o o i t deed2). Toch is er zeker zelden een knaap geweest, die, vroeger dan hij, het duin en bosch in Haarlems heerlijke omstreken, het paradijs, dat dezen ‘mennisten hemel’ omgaf, kende in al zijn eigenaardigheden, in zijn flora en fauna, in het schilderachtige van verschillende partijen.

Van het tegenovergestelde van schoolverzuim is ons een aardig staaltje bewaard3). Men schreef achttien honderd drie en twintig en 't was een winter zooals er in geen jaren een was geweest. Zóó koud was het dat er van de veertig jongens bij Meester

PRINSENslechts zeven school kwamen; één dier zeven wasNICOLAAS BEETS, maar al prees de onderwijzer hem met de anderen als flinke jongens, de bevroren neus ontdooide er niet mede en daar zijn handen veel te koud en stijf waren om een ‘mooi middelmaat schrift te schrijven op en tusschen de lijn, met zuivere ophalen en zonder aandikken’, ontging den leerling bovendien het ‘kaartje van vlijt’, dat na zooveel verachting der elementen, hem eigenlijk wel had mogen gegeven zijn. IJverig was hij op school, dat blijkt uit de verzekering zijner ouders, aan de ooms en tantes, die 't hooren wilden, datNICOLAASniet blijder was dan wanneer de vakantiedagen om waren, tegen welk beweren echter alles, wat in den aldus geprezene was, opkwam, want hij was volgens eigen later getuigenis lang schuw jegens zijn onderwijzers.

Ondanks alle schoolangsten en schoolverdrieten bleef de voortreffelijke school in de Jacobijnenstraat, ‘de school van den prins der onderwijzers’ hem lief. Of die prins (PRINSEN) ook eenige gegronde oorzaak tot schuwheid gaf? 't Blijkt later misschien.

Woensdag-voormiddag was vooral gewichtig voor de hoogste klasse der Hollandsche school. De ‘heeren van negen tot tien jaar’ konden dan een wedstrijd houden in het maken van een

1) H.C. Kruseman.

2) Dr. Johs. Dyserinck H e r i n n e r i n g e n a a n N.B. pag. 11.

3) C a m e r a O b s c u r a : Het water.

(24)

opstel, soms over een gegeven onderwerp, soms over één, zelf gekozen of uitgedacht. Terwijl hij alle Jannen, Pieten, Willems en Heinen oproept om te getuigen of er ooit één van hen zijn lei volgeschreven heeft met een optelling der

genoegelijkheden van den kinderleeftijd, verzekertBEETSons zelf, dat hij het met dat opstel nooit verder heeft kunnen brengen, dan tot de philosophische beschouwing der tevredenheid.

Tien jaar geworden werd de Hollandsche met de Fransche school verwisseld.

Daarmede was het tijdperk van ‘D e b r a v e H e n d r i k ’ achter den rug; van dat boekje, waarover nog al veel gelachen is, ‘meest door hen’ zegt Dr.DYSERINCKzeer terecht, ‘die hem niet gelezen hebben.’ Hier het vóór en tegen, van dat schoolboekje te gaan behandelen, valt buiten dit bestek. Die 't echter kent of ten einde leest zal er menigen eenvoudigen maar opvoedkundigen wenk in vinden.

Omtrent dien franschen schooltijd is onder meer het een en ander aan 't licht gekomen na den dood van professorBEETS, dat dit onderwijs aardig teekent1)en ik maak daarvan gebruik, waar wij den knaap bij zijn verdere opleiding volgen.

Van PRINSENging hij dus naarLEENDERT KONING, die te dier tijd te Haarlem de eenige bizondere school hield, waar Fransch en Engelsch onderwezen werd. Zij stond in de Zoetestraat en uit het schoollokaal keken de leerlingen in den grooten tuin met den ruimen koepel aan de Kraaienhorstergracht, waarin met meesters jaardag feest gevierd werd en waar 't dan vroolijk toeging. Te half twaalf bracht 's meesters vrouw haar man, heel huiselijk, een kopje koffie in de school en Grietje en Jetje vergezelden moeder daarbij, terwijl het oudste zusje, dat haar rechterhand miste, aan den rechterhoek der school, afzonderlijk aan een klein tafeltje zat en alleen als meisje, het onderwijs van den vader mede genoot. Of de leerlingen er altijd in een stemming aankwamen, even huiselijk en kalm als die, welke in de school heerschte, is te betwijfelen, indien we mogen aannemen, dat tijdens het bezoeken van d e z e inrichting vriendNICOLAASer een bizonder genoegen in had telkens als hij er heenging de klapdeur open te trekken van het ‘Bonte Kalfjen’, zoodat de bel nog gehoord werd

1) Dr.JOH.DYSERINCK, H e r i n n e r i n g e n a a n N.B. blz. 158.

(25)

25

lang nadat het fransche gebed op school was voorgelezen.’

In dezen tijd zal ‘L e R o b i n s o n S u i s s e o u J o u r n a l d'u n p è r e d e f a m i l l e n a u f r a g é a v e c s e s e n f a n t s waarschijnlijk op de lijst der bij voorkeur door hem gelezen boeken zijn gekomen, immers heeft de jongeBEETSdit oorspronkelijk duitsche boek ‘ettelijke malen’ gelezen en daarmede bewezen, dat hij was als elke jongen van vroegeren en lateren tijd, voor wien de Robinson-lektuur steeds een eigenaardige bekoring heeft.

Na de fransche school wachtte hem het gymnasium, en daarmede de tijd, waarvan hij later den hollandschen jongens zou toezingen:

Haast zult ge wreed gekortwiekt zijn, Uw vreugd loopt snel naar 't end, Dan krijgt geBRÖDERtot uw pijn EnWEYTINGHtot torment.

Hij zat daar metVOORHELM SCHNEEVOOGTenHACKE VAN MIJNDENin één bank en hadH.C.KRUSEMANals medeleerling.

Omtrent het onderwijs aldaar is weinig te vermelden, maar een aardig kijkje dat Beets ons gunt, in de huiskamer van de apotheek in de Koningstraat, is hier op zijn plaats, óók daarom dat het de herinnering aan het huiselijk leven van dien tijd weder als doet opleven,

't Is avond. De gymnasiast is met boeken en schriften in de huiskamer gekomen om zijn thema's te maken. Op de tafel staan in hunne kandelaars, twee kaarsen te branden; omdat er zes van dit soort in een pond gingen ‘zessen’ genoemd, zooals er vieren, achten en tienen bestonden om gelijke reden. Moeder is bezig met mazen en heeft dus behoefte aan goed licht. Zij heeft daartoe de kaarsen dicht op de hand gezet en voorNICOLAASis er slechts zwak licht om zijn werk te maken. Maar de niet overleggende jeugd weet raad, de pit van één der kaarsen wordt met de punt van den snuiter uit elkaar gewerkt tot een bezempje, zooals men dat noemde en daardoor, de vlam grooter. Wordt de onbezonnenheid en roekeloosheid van zoonlief berispt, er is toch helderder licht gekomen en met een: ‘Nu moederKLAASmocht toch wel wat meer licht hebben,’ brengt de oudere zuster moeders boosheid naar wij vermoeden tot bedaren

(26)

Die kaarsen zijn sinds niet alleen uit de huiskamers, maar ook uit de kerken verdwenen, waar de jeugdige Hildebrand als kind naar de avondpreek

medegenomen, zoo gaarne halverwege de preek, tot verpoozing zijner aandacht ze ‘één voor één zag opsteken.’

Wij zouden niet den geheelen duur van den latijnsche-schooltijd onder de kinderjaren van Beets mogen begrijpen, zoo hij dien door alle klassen ware afgeloopen, daar het laatste gedeelte hem dan reeds in een andere verhouding zouden hebben geplaatst tegenover de maatschappij en het leven, dan den gewonen gymnasiast. Het schijnt echter dat hij, van de derde klasse uit, het gymnasium heeft verlaten, daar in de bescheiden van die inrichting zijn naam na dit jaar niet meer te vinden is. 't Kan echter zijn nut hebben hier mede te deelen dat er in dien tijd nog aan het eind van iederen kursus een prijsuitdeeling plaats had en een openbare dankbetuiging voor dien prijs door den primus in 't latijn werd uitgesproken. Werd het ‘Onze Vader’ inBEETS' tijd in de lagere klassen niet meer in 't latijn en in de hoogere niet meer in het grieksch gebeden, als toen zijn vader het gymnasium bezocht, aan de ‘gratiassen’ heeft hij nog medegedaan. Die ‘gratiarum actio’ ging met eenige plechtigheid gepaard. Curatoren en Rector waren daarbij in groot gala, d.w.z. zij verschenen in den gekleeden Rok met opstaande kraag, droegen de korte broek en hadden den driekanten hoed op, terwijl de leerling, op zijn deftigst gekleed en met handschoenen aan, zijn latijnsche speech afstak. De ons uit 1827 bewaarde1) is zeker door hem zelf uitgesproken. Zij volge hier en besluite voor ons den schooltijd vanNICOLAAS BEETS:

‘Magnifici proceres, quibus est tutela Lycaei Credita, praesignes nobilitate viri!

Arma canant alii, funestaque praelia Martis, Arridet nobis Pallas amica magis;

Scilicet, ut veteres bello petiere coronam, Sic nobis studio palma parata datur,

Hinc quoque tranquillae sectabimur otia Musae, Unde omnes semper gloria certa manet!

Hinc indefessis studiis certare juvabit,

1) Na v i j f t i g j a a r . blz. 157.

(27)

27

Ut vincam socios usque labore meos, - Interea vobis grates dum vita manebit, Pro tanto, Proceres, munere laetus agam.

Vivite felices, et laude et honoribus auctis Dum claudat series lumina vestra dies.

D.i. naar de vertaling van een bijzonderen vriend, ongeveer:

Grootachtbre Vaadren, die de school verzorgt en hoedt, Voortreflijk door verdienste en adel van gemoed!

Wien 't lust, bezinge 't zwaard, de heillooze oorelogen Van Mars: ons trekt veeleer Minerva's vriendelijk schoon.

Bevochten de Ouden in den krijg een lauwerkroon:

Ons steekt op 't studieveld de groene palm in de oogen.

Ons streelt het kalm genot, dat ons de Muse biedt, En de onontroofbare eer, waartoe ze ons op kan heffen;

Om deze strijden wij een strijd die niet verdriet, Tot we elken strijdgenoot bij d'uitslag overtreffen.

Inmiddels zij mijn dank u blijde toegebracht

Voor 't heerlijk eergeschenk uit uwe hand verkregen!

Leeft, rijker steeds in roem, in aanzien en in zegen, En zij dat leven lang, en 't late sterfbed zacht.

De “heerlijke eergeschenken” (tanta munera) bestonden destijds voornamelijk in oude en verouderde uitgaven van classici, bij voorraad op veilingen gekocht, in een nieuwen met het stadswapen gestempelden band.’

Zij het bij den een in meerdere-, bij den ander in mindere mate; als regel is wel aan te nemen, dat zij die boven hun tijdgenooten uitmunten, gewoonlijk aan de

leermeesters hunner jeugd dank schuldig zijn voor het deel, dat deze aan hun ontwikkeling hadden. 't Is daarom niet overbodig in enkele trekken ons het beeld voor oogen te brengen der leermeesters vanBEETSen met name vanP.J.PRINSEN,

H.POLMAN,DIRK VAN DAPPEREN,N.J.ANSLIJNenPETRUS EPKEMA.

De eerstgenoemde is zeker niet de minst merkwaardige. Beziet men dezen man in verband met de eischen tegenwoordig aan den onderwijzer gesteld ten opzichte van zijn verhouding tot zijne leerlingen, dan zou hij veroordeeld worden op alle punten. Toch is het nietBEETSalleen, die dankbaar terugdacht aan de voortreffelijke school vanPRINSEN.

(28)

In zijne H e r i n n e r i n g e n u i t h e t b e g i n d e z e r (19e) e e u w verteltD.

VEEGENShoe hij in 1807 bijPRINSENter school kwam. ‘Honderd kinderen (jongens en meisjes) genoten het onderwijs door dezen en enkele ondermeesters gegeven.

Het schoollokaal was door een hooge en breede schuifdeur in twee vertrekken gedeeld. In de klasse, waarPRINSENzelf les gaf, heerschte gewoonlijk orde en stilte.

In de andere, waar een ondermeester hem vervangen moest, verhief zich allengs een gedruisch, dat welhaast oorverdoovend werd, maar waaraan dan ook spoedig een einde werd gemaakt. De tusschendeur werd met donderend geweld

opengeschoven en te midden der opening vertoonde zichPRINSEN, met een gefronsd gelaat stilte gebiedende. Voor dat machtwoord zweeg alles met eerbiedig ontzag.

Was er nog een enkel leerling, die bleef doorbabbelen, hij snelde er heen en bracht den onverlaat tot zwijgen. Zoo gebeurde het eens, dat hij een teer, eenigszins mismaakt meisje, die haar mondje bleef roeren, willende terechtzetten, haar arm zoo stevig aanpakte, dat zij een luid gekrijt hooren deed. Dat schreien bleef aanhouden, in weerwil van strenge aanmaning en werd eindelijk zoo hevig, dat de overtuiging van iets buitengewoons zich opdrong. Het meisje werd uit de schoolbank opgenomen; naar een aangrenzende kamer gebracht en daar onderzocht. Met ontzetting bemerktePRINSEN, dat zijn al te forsche greep den arm van het zwakke kind gebroken had. Tragische tooneelen volgden; de hoofdonderwijzer, op wiens gelaat bittere smart te lezen was, werd zes weken lang in zijne dienst geschorst en de minder ijverige leerlingen juichten, omdat eene tijdelijke vacantie volgde. ‘Men zou’ (zóó laatVEEGENShierop dadelijk volgen, als ware hij bang dat het oordeel van den lezer te voorbarig ongunstig worden zou). ‘Men zouPRINSENintusschen groot onrecht doen, wanneer men hem naar dit ongelukkig voorval beoordeelde. Hij was een voortreffelijk onderwijzer; misschien niet rijk in aangeleerde kennis, maar helder van hoofd en met een hart begaafd, dat warm klopte voor al wat goed en edel is.

Wanneer hij somtijds zich voor de klasse plaatste om ons leerlingen op eene vertelling te onthalen, luisterden wij met gespannen aandacht. Nog wemelt in mijn geheugen zijn verhaal van een jongen, die met hem was opgevoed, doch door luiheid en slecht

(29)

29

gedrag zich zelven in het ongeluk had gestort en de daarop volgende aanmaning om braaf te zijn en God voor oogen te houden, waarbij dan alles door kleine bijzonderheden voor het kinderlijk verstand meer tastbaar werd gemaakt. Want ofschoon op de school geenerlei leerstellig godsdienstbegrip werd aangeraakt, heerschte daar niet de koude onzijdigheid van onzen tijd.’

Tot hiertoeVEEGENS. Het voorval met den gebroken arm kan dunkt mij duidelijk maken hoeBEETSeenigszins schuw tegen d e z e n onderwijzer bleef, maar (die al te harde kastijding had reeds vóór de geboorte van onzenNICOLAASplaats), aan

PRINSEN's goeden naam deed het geval blijkbaar geen schade, want in waardeering van dezen man, die in onzen tijd z e k e r ontslagen ware, zoo er nog niet een onevenredige eisch tot schadevergoeding bijkwame, bleefBEETSbijVEEGENSniet achter.

Ter voltooiing vanPRINSEN's beeld volge hier nog de beschrijving van zijn pcrsoon zooalsPIET VLUCHTIG(E.G.F.SMIT KLEINE) dien teekent in het boekje D e M a d o n n a v a n D u i n l u s t e n a n d e r e v e r h a l e n , waar hij hem als Meester ‘VORSTEN op de volgende wijze aan U voorstelt:

‘MeesterVORSTENwas een kleine dertig jaar geleden nog een van de weinige vertegenwoordigers van het thans wel geheel uitgestorven 18-eeuwsch

schoolmeestersgilde. Reeds zijn enkele persoonlijkheid joeg iederen schooljongen schrik aan. Zwaar gebouwd, grof van trekken, norsch van uiterlijk dacht men terstond zoodra men den sloffenden tred van den zestigjarigen “meester Vorsten” hoorde, aan een boozen Sint-Nicolaas met een vinnige gard in de hand en zware ketens die uit de achter- en zijzakken van zijn kleed gluurden. Daar trad hij de school binnen en maar eenige van de moedigste jongens waagden het hem in zijne oogen te zien;

al de overigen sloegen de blikken neer. De onafscheidelijke tot boven aan den hals dichtgeknoopte, duffelsche jas met korte mouwen, waardoor de reuzenhanden zoo angstwekkend zichtbaar werden; de groote, blauwlaken pet van den vorm eener koekepan met den looden knop in het midden en de breede, doflederen klep die wel diep over het voorhoofd lag maar niet diep genoeg om het flikkeren der kleine, grijze oogen onzichtbaar te maken; de groote stroefgeplooide mond met de dikke lippen om welke nooit een glimlach speelde; ja,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verlossing deel verwerft; en dat dit geloof bestaat in een eenvoudig zich toepassen van het getrouwe woord aller aanneming waardig, dat CHRISTUS JEZUS in de wareld gekomen is

Het is de boom des levens, de boom waarachtig goed tot spijze, een lust voor de oogen, die geopend worden ten dage dat men daarvan eet; ja een boom, die, ofschoon hij den wijzen

De Graaf trad toe en greep haar koude hand, Voor 't eerst ten vuist genepen, - zag haar aan, Met oogen, niet bevochtigd door een traan, Maar met een blik, die blijk van wanhoop

Meer weet ik niet: mijn laatste droom Was, dunkt mij, van een lieve ster, Die mij in de oogen scheen van verr', En of en aan heur zwervend licht Deed weemlen voor mijn dof gezicht ;

Hij moet niet alleen een afgeschoten hoekje hebben waar hij slaapt, maar ook een afgeschoten hoekje, waar hij alleen kan zitten; een plaatsje van ontwijk, al is dat dan ook nog

Maar dra, door d'aanblik als verschrikt, Die onweerstaanbaar roert en treft, Weer somberder ter aarde blikt, Of toornig om zich ziet, als een, Die de aard haat en zichzelf, En, 't

Zij heeft haar hart en ziel en leven Op nieuw, in 't kinderlijk gebed, In 's Heeren trouwe hand gegeven, Die op de stem der kleinsten let... Al wat Hij wil, al wat Hij doet, Is voor

Ja, 't Juiste Midden! Maar waar tusschen? Tusschen dwaling En dwaling. 't Mag zoo zijn; maar geldt dit voor bepaling Van 't juiste middelpunt der Waarheid? Die dit zeit, Geeft haar