Nicolaas Beets, Gedichten. Deel 2 · dbnl
Hele tekst
GERELATEERDE DOCUMENTEN
verlossing deel verwerft; en dat dit geloof bestaat in een eenvoudig zich toepassen van het getrouwe woord aller aanneming waardig, dat CHRISTUS JEZUS in de wareld gekomen is
Het is de boom des levens, de boom waarachtig goed tot spijze, een lust voor de oogen, die geopend worden ten dage dat men daarvan eet; ja een boom, die, ofschoon hij den wijzen
De Graaf trad toe en greep haar koude hand, Voor 't eerst ten vuist genepen, - zag haar aan, Met oogen, niet bevochtigd door een traan, Maar met een blik, die blijk van wanhoop
Meer weet ik niet: mijn laatste droom Was, dunkt mij, van een lieve ster, Die mij in de oogen scheen van verr', En of en aan heur zwervend licht Deed weemlen voor mijn dof gezicht ;
Hij moet niet alleen een afgeschoten hoekje hebben waar hij slaapt, maar ook een afgeschoten hoekje, waar hij alleen kan zitten; een plaatsje van ontwijk, al is dat dan ook nog
Maar dra, door d'aanblik als verschrikt, Die onweerstaanbaar roert en treft, Weer somberder ter aarde blikt, Of toornig om zich ziet, als een, Die de aard haat en zichzelf, En, 't
Ja, 't Juiste Midden! Maar waar tusschen? Tusschen dwaling En dwaling. 't Mag zoo zijn; maar geldt dit voor bepaling Van 't juiste middelpunt der Waarheid? Die dit zeit, Geeft haar
Hoe heugt hem nog die Februaridag, Die hem voor 't eerst met u te zamen zag, Die dag, dat uur, waarin het schoon verbond Door ons niet werd gesloten, maar ontstond, Dat, nooit