• No results found

fC 3 2 1Ü N W I U J EM B R A J M DT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "fC 3 2 1Ü N W I U J EM B R A J M DT"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

fC 3 2 1 Ü

N

W I U J E M B R A J M D T

(3)

\o

0131 2402

ANTIQUARIAAT BATAVIA Dorpsstraat 171

NL-2992 AA Barcndrecht The Netherlands

(4)
(5)

I } a i V/

WILLEM BRANDT

!

!

i i

i I

I i

P A C I F I C

I

1941

UNIE-BIBLIOTHEEK BATAVIA-C.

(6)

P A C I F I C

n

i\ 4!

'M

n

(7)

PACIFIC Bevende paarlemoeren zeekoralen

en palmen huiverend aan een eenzaam strand verwachten eeuwig de beschuimde hand

groen en geweldig van haar toomeloos pralen in machtsspel met het moe geschroeide land.

Omsluipt zij laatster haag van rhizophoren, eilanden, riffen schept zij tot verraad

der zeelui, die met een verbaasd gelaat den feilen staartslag van de haaien hooren tot hun skelet tusschen de wieren waadt.

En toornig zweept zij hen met haar typhonen.

God sta ze bij in den perversen lust

die zich aan hun gezwollen lijven bluscht:

slijmzwammen kwalpoliepen anemonen,

de mondschijf wulpsch en week hen toegekust.

Bezuiden hel, verkilde dood benoorden.

Vulkanen dampen als de laatste brand in wat nog restte van een vasteland,

een noodsein voor de dolers en bekoorden door de hetaeren van het tropisch strand.

Maar sinds de eerste die haar heeft beschreven zijn wij zoo eenzaam zonder haar v e r r a a d . . . . O zoete hartstocht die tot scherven slaat, waar zijn de grenzen tusschen dood en leven?

Rood stroomt de liefde tusschen angst en haat.

(8)

TROPISCHE NACHTEN Wit splijt een late vuurstraal den rooden hemel uit;

O, zoet geweld der dagen, O, nooit verdorde bruid, uw kleed uiteengeslagen in moegespeelden plooi, besprenkeld met juweelen van losgerukte tooi.

Mijn lendenen zijn loomer en donkerder het oog;

ik kan het hart niet keeren dat tot den dag bewoog.

Ik wil zijn blikken vluchten, den bliksem van zijn vuur, maar roep in donker duchten zijn teugellooze uur,

en om het koel ontwaken:

verliefde wedervondst,

den ochtend van zijn kozen, den middag van zijn bronst.

Te minnen en te haten is eeuwig ons gericht:

ik hijg naar zijn verlaten en hunker naar zijn licht.

De dag is snel ontkomen, mijn minnaar en mijn leed;

O, maan in heete handen, O, flonkring op mijn kleed.

Wit schip met witte zeilen, waar lichter luister is, stoot sterren tot fonteinen op aarde's duisternis.

De dag is weggevallen uit laaiendlichte waan,

de vleermuis klauwt mijn haren, ik adem uw vergaan:

de lauwe donkre geuren van bloem en loof en dier, de rotting van uw lusten, de teerkost van uw vier.

Ik hoor uw krekels zingen, het huivrend flageolet omtrilt de rilde varens in maanbleek silhouet.

Doodsangst gilt door de palmen;

is het een aap, een kind?

Ben ik het zelf? O, nachten, die mij niet wedervindt,

niets dan een brandend staren in den verdoofden droom;

de naroes van de dagen, het zinksel van den stroom.

(9)

Want wie hun heimwee dragen naar verre eeuwigheid,

weten den nacht verraden in dag van eenzaamheid, de koortsmin van de dagen verraden in den nacht;

maar klaarder zijn de stemmen want stiller is de wacht.

Wit schip met witte zeilen, waar lichter luister is, stoot sterren tot fonteinen, verscheur de duisternis en brandt de wanden open;

de wereld kreunt en rot, de dag is nacht geworden.

Dag is de nacht bij God.

TROPISCHE WILDERNIS Hoezeer ik u ook bemin,

ik zal aan uw baatzucht sterven en blindelings minnende in

uw arm bederven.

Ik moet aan uw wraak vergaan, een vreemdeling binnen uw erven met immer een heeter waan u te verwerven.

O wanhoop van twijfel en pijn en liefde bij voorbaat verloren.

Geen hart kan u wilder zijn, rooder behooren.

Hoe meer gij mij nederslaat hoe meer gij mij zult bekoren, in roekeloos heimwee naar h a a t eeuwig herboren.

10 II

(10)

BOEDDAH (MENDOET) Aan uw voeten bloeit de lotosbloem, nauwelijks tot uw knieën kan ik rijzen.

Is de schemer van uw aanschijn doem of het naderen der paradijzen ?

Sluit mijn oogen, neem mijn lichaam aan, werp het dorre vleesch van de kanteelen en mijn geest zal door uw adem gaan;

zijn lepreuze wonden zult gij heelen.

Weenend koosde het kinnara-paar

wijl zij een nacht van elkander scheidden in een liefde van één duizend jaar.

Eerder scheur ik rukkend uit elkaar

*t hart dat bonzend slechts uw heil kan beiden dan dat één slag u niet nader waar.

12

TAMPAKSIRING (BALI) Hier rust in graven uit de rots gehouwen bij het Boeddhistisch klooster in het dal, een vorst met zijn ministers en zijn vrouwen;

geen naam, geen klank dan van een waterval.

De schaduw van waringin en het spelen van ruizelend water; dat is dan ook al wat de toeristengids kan mededeelen.

Luister, het lichte zingen bij het smal voortglijden der rivier onder priëelen....

Men weet geen naam van hem en zijn getrouwen en op welk tijdstip hij heeft geregeerd,

noch *t aantal zijner bijgezette vrouwen, de woorden zijn verloren en verweerd.

Men zegt: hier waart de dood, betracht het zwijgen.

Maar bloeit hier juist zijn ware léven niet ? naamloos, geen uniformen aan te rijgen en tijdeloos; en eeuwig dit licht lied

onder de huiver van bedauwde twijgen....

13

(11)

! i • !

BALISCHE DANSERES Wat breekt in mij open ?

De hartstocht van de syncopen donker als gonzend bloed.

Gama, Rahwana, Rama en duizend goden van ^iwa,

is zij een bloem die op haar stengel beeft ? is zij een vogel licht aan uw hand ontzweefd ? is zij een zephyr, zee, een plooi van uw kleed?

Neem deze kris,

stoot in mijn hart, het moet sterven, niets is van waarde, alleen

u naderbij te zijn

in den zevenden hof van uw poera door den droom van uw lichaam heen, padoeraska.

ONS HEIMWEE

Ik ben dien nacht alleen naar huis gegaan, djongérrets zongen en de boomen zuchtten, de maan bleef bleek in de tjemara's staan, vleermuizen flapten in een donker vluchten over den zwarten flaphoed van de manggalaan.

Ik dacht: nu bloeien ginds de witte toeven van madelieven in het voorjaarsgras,

een rilde wolk pluimt langs de roode hoeven en meisjesbeenen baden in den plas.

De gamelan zei zijn droevig vloeiend lied:

maar binnen*in mij brak een lichtplek open, kort en verblindend of een ster verschiet en weer verdwijnt en zinneloos doet hopen.

Wat, weet ik niet.

- (I

I ü

• i l

L I

i

I '

14

(12)

VERLANGEN MIJN PORCELEINEN BOEDDAH Soms zijn de dagen lichter

en koel als een vrouwenhand op het voorhoofd van den dichter in h e t schooner gedroomde land.

Dan wuiven de waaierpalmen met gratie den avond aan achter de hreede, kalme vaart van de maan.

Maar onder de manggahoomen siddert het krekellied

van ons heimwee; nooit te ontkomen is het verdriet.

Het heimwee is eeuwig schromen en vluchten voor het motief van geluk in verloren droomen:

van een Lied? van een Lief?

V ji

Dit is het beste, porceleinen Boeddah, uw witte glimlach en de oogen neer;

naakt uit het kleed, los om de tors geslagen, de buik een koepel van uw welbehagen;

maar uit uw navel leest gij lot en leer.

Verscheurde streng en uit het Al gescheiden.

Wij vluchten schcemrig den planeetfiank om, een roofklauw volgt de schaduw van de aarde met steeds in anderen vorm dezelfde waarde:

heil van den buik, ontheiligd christendom.

Zie naar uw navel en herinner u:

het is een kleine reis en onbegeerd.

Wij zijn uit nood en domme drift geboren.

De dood zal lichter voor ons aanschijn gloren.

Wij wijken weg; het vale vleesch verteert.

Dit is het beste, porceleinen Boeddah:

uw blanke glimlach op een duistre grap.

Uit *s levens dood zal straks doods leven dagen.

Bezie het navelteeken dat wij dragen als merk van tijdgebonden ballingschap.

12 17

(13)

J

fïi

Ï

KRONTJONG

Tusschen de zilveren palmen in den avond klaagt Uw lied zoo melancholiek,

dat ik, mij in mezelf begravend, ween om verloren romantiek.

Heb ik dit ooit geweten?

Ben ik ooit kind geweest?

Ik wil deze wereld vergeten voor een sprookjesfeest.

Ach, het wordt aanstonds morgen.

Wij zijn aan de wereld verkocht en wij dragen duizend zorgen, nooit gewild, nooit gezocht.

Laat mij nog eenmaal beminnen licht als een bloem en een lenteblad.

Straks moeten wij weer beginnen aan het leven. Het leven? Dat?

BINNENLANDSCH BESTUUR

Hij kwam. Er woei een vlag. Driehonderdduizend zielen staan met één pennestreek in zijn gezag.

Geen blanken dan dagreizen over zee

en de nog jonge vrouw, die koortsig naast hem lag.

Hij heeft een prauw gehuurd en is drie dagen, de zieke in zijn arm, zonder een woord te spreken naar een dokterpost gereisd.

Maar na twee dagen stierf zij reeds aan boord.

Hij keerde weer. Er woei een vlag. En hij bestuurde, maar niemand weet precies hoe lang dit duurde, want toen de resident ter hoofdplaats vond dat hij te weinig dienstrapporten zond

en op inspectie ging

(een witte pet met goud, een groote dag voor de bevolking, en de vlag

woei extra hoog vanwege het Gezag, de gamelan bootste het Wilhelmus na) bleek hij al weken dood:

malaria tropica.

I 18 19

(14)

; 3

•f

1

PIONIERSGRAVEN Hier liggen onder een gebroken steen tusscben de pisangboomen, achter-af, twee doode kinderen in een heel oud graf alleen.

Zij heetten Johannes en Magdalena en waren nauwelijks zes en zeven jaar;

zij stierven slechts een etmaal na elkaar aan cholera.

Sedert dien dag is hier veel goud verdiend:

nooit was er beter grond voor de tabak;

dank aan de pioniers! Men zal ze niet vergeten.

Alleen Johannes en Magdalena, oud zes en zeven jaar,

hebben het nooit geweten.

BELAWAN, OUDE HAVEN

De staalhelm van de lucht snijdt blauw de zon: fonteinen vuur en schroot

en splijt het oogvlies tot een grauw gebroken beeld van roest en rood.

Hier liggen d'oude prauwen aan, de vruchten rottend in haar schoot, en niemand weet meer waar vandaan;

de zee is moe, de zee is lood.

Zij hangen scheef: zoo zwaar>verwond.

Een meeuw splitst wit haar schaduw bloot.

O, heimwee naar den horizont, o, ragge wiekslag van den dood.

Gieren de kranen, schreit mijn hart ? Ik proef mijn tranen, grooter nood de wieren om mijn borst verward.

Verga, verga, verzink — mijn boot . . . .

20 21

(15)

DONKEREND CHINEESCHE JONK Aan het schemergrijs van den hemelwand

Hangt heel de wereld aan een draad.

Dan vallen wij plotseling desolaat In de donkere holte van Uw hand.

Nu begint weer het zachte, ruischende lied Van de Indische krekels in het gras.

Ach, wij verdienen den hemel niet

In den laatrenden avond bij het poetih-glas.

Maar het is goed, dat het donkert nu.

De nacht brengt verkoelende lafenis

Voor dit brandend verdriet om een groot gemis.

Om wie ? Om een vrouw ? Om een land ? Om U ?

Achter 't gelapte zeil ijlen wij verder over het groene water langs de kust, waar rizophoren in perversen lust

hun wortels naakt uit de moerassen trekken.

Laat deze heete zon het zicht verblinden, de zee is wijd, en overal een doel.

Zal ik in Singapore de liefste vinden ?

Of in Shanghai ? Wij kunnen ons niet binden;

de zee is wijd en wijd is ons gevoel.

Je moet niet huilen als we weer gaan v a r e n : het Verre Oosten kent geen sentiment,

wij zijn hier allen vreemd en onbekend, dit is een eeuwig afscheid van onszelf en wij bewaren

nooit een herinnering aan wie ons kent.

Achter 't gelapte zeil ijlen wij verder, rusteloos verder, tot een Sumatraan mijn oude jonk grijpt en wij stil vergaan, tienduizend vadems diep in d^Oceaan.

22 23

B

j

(16)

8

!ï I

Cl

' -i

•ii :

•i

il

i ij

l ! 'il

IH ^

D E OPIUMSCHUIVER

Dit vleesch mag stil verbloeden en verrotten, ik voel geen killen steen, geen heete pijn

wanneer mijn zwarte lustgodinnen spotten, in blauwen rook, met allen aardschen schijn.

De wereld kantelt naar de paradijzen van zoeter min; o roode roode maan,

mijn bloedrood zeil op blauwe, grijze, grijze wolk, die wij roekeloos bevaren gaan.

Waarheen, mijn drift, zullen wij heden varen ? Als wilde ranken om mijn bonzend hart

zijn in den donkeren bloei van rozelaren hetaeren naakt verstrengeld en verward.

Trillende lotosbloemen op het water wiegen de ziel, die zalig droomen weeft.

Het leven is veel eerder en veel later;

daartusschen ben ik toomeloos verzweefd.

O, bang verlangen, nimmer te ontkomen.

Bitter ontwaken in dit grauw bestaan ..

Wij vieren onze onbeschroomde droomen om schromeloos ontgoocheld te vergaan.

TAXI GIRL, SAIGON

Een druppel bloed aan uw mond donkerrood

en uw oogen een blauwzwart mes door mijn borst getrokken,

haren, roetvlekken langs de slanke flesch

van uw hals. Bloem ? Wond ? C'est Ia vie de Saigon, monsieur.

Het leven danst in den dood.

Kantelt de stoepa zwavelgeel in de lucht

of zijt gij het, uw borsten trillend beneden mij

en uw lijf in vallende vlucht met een laatsten stoot,

moord,

uit het mes van uw oogen ? Slangen in de ruinen.

C'est Ia vie de Saigon, monsieur.

Het leven danst in den dood.

2 5

(17)

i !

}' L

ii !

CHINEESCHE VAAS CHINEESCHE BEGRAFENIS

19.

i

: )

Op het buffet van imitatie-pander

Htaat de Chineesche vaas van keizer Ming moe en verwonderd, met een oleander diep in haar buik : een roodgeveste kling.

De donkre geur van Oostersche bouquetten valt zwaar om het gesponnen craquelé.

De wijn is ruchtiger dan bloementhee en bloesem luchtiger om in te zetten.

Drieduizend jaar zijn een instantané.

Een keizer tastte met zijn kuische handen van crème ivoor de zeer volmaakte wanden waar tante Mies haar roode bloem in dee.

Niets is veranderd in de vaas van keizer Ming dan dat ik Freud ken en d'herinnering.

Daar gaat Tjong H o ; hij heeft veel rijst gegeten en zijn geheele leven geld verdiend.

Hij was een goed en een betrouwbaar vriend, die liegen kon zonder het zelf te weten.

Zijn kist stond al tien jaren lang gereed.

Hij sliep er vele droomelooze nachten.

Maar daar zijn omvang toenam bij het wachten op t'rugkeer, moest dit schip worden verbreed.

Nu keert hij weer. Bekkens en klarinetten geleiden hem naar *8 werelds Moederschoot tot nieuw ontkiemen, na een korten dood,

aan 's hemels luisterrijke feestbanketten.

Daar zal Tjong Ho zijn broeders niet vergeten.

Wij branden wierook voor zijn huis-altaar, opdat hij, bij den hoogen Disch gezeten, voor ons een korrel en een dronk bewaar\

Hoog wuiven duizend vanen in de lucht.

Nu mogen fluit en klarinetten zingen:

Tjong Ho is dood. Hij is ons slim ontvlucht stil naar de Droomen toe uit 't Yleesch der dingen.

12 2 6

(18)

TOT KWAN lEM Kwai) lern, Kwan lern, witte godin,

witte godin van het schuldeloos kind, witte godin van porcelein,

blanker glanzend en hemelsch rein:

zie naar mij; ik ben oud en blind, maar ergens in dit verstorven vleesch en achter mijn stem, al schor en heesch, en achter het uitgesleten hart,

en achter de luidgeweten smart, en achter de roode, roodc pijn moet nog iets van de kinderen zijn.

Kwan lem, Kwan lem, witte godin,

redt uit dit murw geslagen vleesch het vergeten kind, de verlaten wees:

laat het weer komen in mijn hart, laat het weer droomen zonder smart, laat het weer lachen op mijn gezicht, stil, stil, lichter en blij,

spelende, spelende God dichterbij . .

P

i

EEN VROUW IN PEIPING 1

Zijn uw handen koel ivoor ? 1 : 1

Bloesem geurt uw borsten aan, de violen van den maan zingen alle kust t e loor,

laat ons op den hoogen boog boven ons verloren staan, wikkel maanlicht in uw haar, sterren doe mij sporen aan.

Wende, wende zwarte zwaan, zilver is de hemelbaan.

Als de zonnewonde gloort zijn uw flanken diep gespoord en uw bloed leekt langs mijn voet rood op sneeuw de morgengloed.

Zijn uw handen koel ivoor ? Reeën rillen op het mos, zing uw elpen borsten los, lotos in de rhizophoor,

witte bloem van Boeddah^s lof aan het kust-verloren bosch.

Weeke schijn van lampions wek* uw blankheid lust en blos, ruk uw jaden haarspang los, zwaarder hangt de bloesemtros.

Langs het Gouden Paviljoen schuift verrukt de maanpioen.

Bidden wij of minnen wij ?

Sterren schieten rood voorbij . .

28 2 9

(19)

- I

1 r

I i t

É f

CHINEESCHE BRUID

Ginds in den hof, waar roode bloemen staan, hoor ik het weeke kirren van een fluit.

Het is zonder begin en nimmer uit, dit lichte zingen voor de witte bruid.

Zoo zal de zwoele nacht nooit overgaan.

In zachten schijn van duizend lampions bedrinkt Koen>foe zijn zaalge ziel met ons aan zoete geuren uit het wierookvat.

En dwalend met mijn liefde langs het pad waar roode rozen staan in avondbrons, hoor ik het weeke kirren van een fluit;

het is zonder begin en nimmer uit, dit lichte zingen voor de witte bruid.

Hoe bonst dit hart daarbij zoo zwaar, zoo luid?

30

SYDNEY

De hoefslag van een droompaard heeft vuurspattend op dit continent

den rand geraakt en liet de baai omvonkt van zijn enorme prent en spleet den grond diep in het hart tot waar het groene water kolkt en sloeg het zand daar achter-heen tot blauwe bergen, stof-omwolkt.

Een vrouw viel van het teugelloos dier lenig en naakt op *t driftig spoor en bood in de nog heete voor haar lichaam aan den pionier

die naamloos, eenzaam, aangespoeld in lot dat hem tot balling koos het brandend heimwee heeft gekoeld aan schoonheid sterk en argeloos.

De maan hangt boven Manly Beach;

o, fluisteringen van de zee, O, nachten dat de echo ruischt van haar verrukt vervulde wee...

31

•vp 1l

A ..j

' n

I 'ï

!f

t ?

ö

t l

tl

t ' i

Ü

' -f

i '

• 1.

(20)

: I

I!:

i l l

' I : 1 "

> lif

Hi' ! I - ;

T A I P O E S A M

(21)

BOEDDAH I

Gij zijt niet Een maar Duizendmaal;

tienduizend malen geurt Uw ziel de geuren van de lotosbloem.

Mijn lippen staamlen een verhaal dat toonloos voor Uw voeten viel:

geen woorden reiken tot Uw roem.

Neem deze blanke, zoete rijst, en drink het water uit mijn hand.

Ik ben het niet, die looft en prijst, het is het vuur dat in mij brandt.

Ik ben het niet. Uw laagste zoon, die aarzlend intreedt in Uw woon;

ik ben het offer dat ik breng en dat ik in Uw naam verzeng.

Ik ben in mijn verachtelijk zelf

een stroospriet van den hoogen schelf der halmen, eeuwig opgetorst

en tot Uw Zalig Maal gedorscht.

I

3 5

k

(22)

tl! i

i

! ï

i ^

r I

CIWA II

Ik zit alleen en uit het Niets stijgt het verborgen wonder Iets, het lichtblauw van de Eeuwigheid en verder buiten ruimte en tijd dat uit de broze handen glijdt en dat ik niet begrijpen kan.

Maar voor Gane^a trilt de ziel die in den zwarten afgrond viel en dan weer steeg met het gebed boven de aarde en de wet.

Gane^a draagt het doodshoofd hoog, maar hooger is de ziel die vloog boven den tempel naar den god

die kent de armoe van mijn lot.

O, Qiwa, zie mijn lichaam aan;

ik rijt het open tot vergaan,

ik scheur mijn vleesch en dieper wond bloedt in mijn hart; zoo kruip ik rond:

aanvaard dit vleesch, verpletterd, voos;

het is mijn lichaam, waardeloos;

Het is de rotting, het vergaan.

Ik ben niet ik, zie mij niet aan;

ik wil in U tot eeuwig Niets vervluchtigen naar hooger Iets.

Drink van mijn bloed de zoete most tot ik in U ben opgelost.

SOEBRAM'ANIAM I I I

Glimlacht Uw karmozijnen mond ? Het gele kleed van den Brahmaan bedekt Uw voeten bij het gaan in Uw karos de straten rond, en als een versch bloedende wond kleurt Uw gelaat onaangedaan.

Hier is mijn hart : een klappernoot;

ik splijt mijn hart voor Uwen voet, wit is het vleesch, wit is het bloed, wit is de adem van den Dood.

De adem van den Dood is zoet.

Hier is mijn rood en rillend vleesch.

Vermorzel het onder Uw wiel, opdat ik stijge in Uw ziel op deze zegekar en wees

mij niet genadig om mijn vrees, Soebramaniam!

Glimlacht Uw karmozijnen mond ? Ik werp mijn lichaam op den grond waar gij Uw sterke wielen zondt, die mij vermalen tot het stof,

geofferd aan Uw vreugd en lof! m

3 6

(23)

^ I

p

I

Iii

3 i

i

1

S O L D A T E N

(24)

IE

ilt

SOLDATENLIEDJE

il

\ï t i

B I

iü-

1 1 1 '

s

Ik ben een soldaat van het V.O.C.

en achter de trommels marcheer ik mee en ik kruip in de paja met mijn geweer en ik schiet de parachutisten neer.

De kaptein is hoog en de luit is hoog maar in de paja zitten ze ook niet droog, en ons hart zit aan denzelfden kant en even hoog voor het Vaderland.

Ik ben een soldaat van het V.O.C.

We marcheeren mee in het défilé;

de kragen schitteren op het bordes op den verjaardag van de Prinses.

De kolonel is hoog, de majoor is hoog, maar op het bordes staan ze ook niet droog en ons hart zit aan denzelfden kant en even hoog voor het Vaderland.

Mannen, jongens van het V.O.C.

met je bamboehoed en je bottel met thee, ik weet niet hoe je allemaal heet

en wat kan het me schelen of ik het weet.

We zijn jij en jou en we zijn soldaat met dezelfde lust en dezelfde haat;

kranie, koning, keizer, meneer,

de bezoldigingsschalen bestaan niet meer:

aan den schouder *t geweer!

41

(25)

OP WACHT Op de punt van zijn bajonet

heeft hij de bol van de maan gezet;

de meisjes liggen al lang in bed, door de oogharen en het gordijn

kunnen zij zien hoe de maan balanceert;

zij denken dat het de schijnsels zijn

maar het is de soldaat die haar slapen belet.

42

K I N D E R E N VOOR D E T R O E P De kinderen gaan juichende vooraan

als wij, soldaten, door de stad marcheeren.

Ik zie mijn zoon; maar twintig jaar geleden ben ik zoo juichend door de stad gegaan vóór in de optocht van den wereldvrede.

Hij is niet anders, de muziek herhaalt en de soldaat heeft nog zijn kinderhart.

Gods paden zijn eenvoudig en verward, wij zijn er in bekend en toch verdwaald.

i i ^-ii

r.f-'.i

I vt'j

' M

> ,

H t-

43

(26)

MARCHEEREN 1941 Deze dreun van bespijkerde zolen is geen weg naar den grauwen dood, maar een ijzeren muur. God bevolen, om de vrucht in der vrouwen schoot.

CHINEESCHE SOLDATEN De zon ging bloederiger onder

dan het negentiende routeheir;

wij lagen bij Tsjiang-Tsao, en meer

was er óók al niet dan ons eigen wonder van het leven, bij kanongedonder

met een hart van hout en een tong van leer.

Waarom dat alles zoo is gekomen

weet niemand meer; maar het heeft geen zin er aan te denken en van te droomen,

want wie slaapt slaapt zeker maar eeuwig in.

Wij liggen met de oogen altijd open onder den hemel, die niets begrijpt;

en als we niet liggen moeten we loepen tot ons rekke-tektek de machinegun grijpt.

Ergens achter de heuvelklingen

ligt Sjanghai; ach, hoe klopte haar keel wulpsch en lustig als zij zingen gingen:

de Russische vrouwen in het luxe-bordeel.

Maar een soldaat mag alleen maar Inopen en een keel is een zacht en edel deel

voor het zwaard want een keel stulpt fulpener open dan de mond van een vrouw in een rood prieel.

•Sä

!

44 4 5

•«^«•Kttm-'f ' • —•-liflTT •

(27)

4 6

SJANGHAI Hoeveel te liever is het licht van prillen ochtend en hoezeer min ik de bloemen half-ontwaakt in zilveren dauwval ephemeer.

De morgen is zoo blank en teer:

een bloesemblad, een meisjesmond die naar een sterken minnaar haakt;

de haren los, een stroom van blond.

Maar dezen ochtend van het jaar voel ik in het ontluisterd hart feller een kleine, scherpe pijn, een stil verraad, verwarde smart:

Hoe, God, hebt Gij dit toegestaan?

In Sjanghai was de ochtend zoet, maar aan de kersebloesems kleeft soldatenbloed. Soldatenbloed!

DE ATJEHSCHE HONGERPATROUILLE Boven het oerbosch suizen duizend zonnen maar in de schaduw broeit Gods ademgloed op bloed dat in het hart is zwartgeronnen en zelfs den dorst niet lescht van azend broed.

Geen water bet de diepgereten wonden.

De visschen rotten in het heete slijk.

Ik heb vandaag geen andere vriend gevonden dan in de paja een vervreten lijk.

De orchideeën, grijnzend langs lianen, hebben mij giftig tot den dood gekust.

Het leven is achter een waas van tranen in hel en dood maar een seconde rust.

Ik vlucht de vrees maar vrees het dolend vluchten en vlied mijn vleesch; o, wachter blijf op wacht:

de lucht is vol van wiekende geruchten.

Aasgieren? Engelen? Flakkerend komt de nacht.

47

(28)

D I T LAND

Dit land, dit Indië, genaak het niet.

Het is van ons, die het natuur ontzwoegden:

wij, Indonesiërs, die de sawahs ploegden, wij, Nederlanders, die de steden bouwden en wegen door de taai-verwonnen wouden, en wij, Chineezen, die hier handel dreven uit grijs verleden, later saarageweven in liefde sterker dan het vreemd verdriet om eigen aarde, die men achterliet.

Dit land, dit Indië, genaak het niet Dit land, dit Indië, genaak het niet.

Het is van ons, ons hart en onze banden, al werd het ruw ontrukt aan blanke stranden waar eens een Koningin haar glimlach wijdde aan ons, haar kinderen, en haar wenk ons leidde als van een moeder die, in stil aanschouwen van toegenomen groei, met diep vertrouwen de toekomst in ontvonkte oogen ziet.

Dit land, dit Indië, genaak het niet Dit land, dit Indië, genaak het niet.

Eens dragen onze sterke fiere handen over de kling van barensrijpe landen, achter de schemervlucht der laatste raven, de jonge rijke vruchten naar de haven en Westwaarts; en de stalen tropenhemel zal door ons hart als luwer lentewemel ginds over Holland gaan, naar mild verschiet

I N H O U D

PACIFIC Blz.

Pacific 7 Tropische nachten 8

Tropische wildernis 11 Boeddah (Mendoet) 12 Tampaksiring (Bali) 13 Balische danseres 14 Ons heimwee 15 Verlangen 16 Mijn porceleinen Boeddah 17

Krontjong 18 Binnenlandsch Bestuur 19

Pioniersgraven -O Belawan, oude haven 21

Donkerend 22 Chineesche jonk 23 De opiumschuiver 24 Taxi-giri, Saigon 25 Chineesche vaas 26 Chineesche begrafenis 27 Tot Kwan lem 28

Een vrouw in Peiping 29 Chineesche Bruid 30

Sydney 31 TAIPOESAM

Boeddah 35 Ciwa 36 Soebramäniam 37

SOLDATEN

Soldatenliedje 41 Op wacht 42 Kinderen voor de troep 43

Marcheeren 1941 44 Chineesche soldaten 45

Sjanghai 4<i De Atjehsche hongerpatrouille 47

Dit land 48 t 'i

I

4 8

T

r

ï'

(29)

Fi

it -

I i !

-r '

Van denzelfden dichter versehenen eerder bij de Uitgeverij

„De Gemeenschap'* te Bilthoven, Utrecht, de volgende bundels:

OOSTWAARTS (1937).

TROPEN (1938).

In desen bundel zijn enkele verzen uit „Oostwaarts** en „Tropen"

herdrukt.

'bi

i'-Jl

(30)

H É

i l

< ! .

I i .

r4i B

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Zorg ervoor dat de batterijlader die wordt gebruikt in combinatie met de rolstoel een functie heeft waardoor het rijden wordt verhinderd, en dat deze goed is aangesloten

In het najaar 2019 waren mijn partner en ik op zoek naar een cadeau voor zijn oudste dochter en haar vriend.. Ze waren toen nog in verwachting van hun eerste kindje, welke

Naar verwachting gaan dit jaar ook 50 procent minder Nederlanders op vakantie in eigen land, dat zijn er 12,5 miljoen.. In totaal komen naar verwachting dus 24,5 miljoen minder

26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. reparatie 2. 31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE

Wij hopen op een jaar waarin we alles weer kunnen hervatten en hopen samen een mooie tijd te maken met ontspanning en begrip voor elkaar.. Onze sociale contac- ten zijn

Mijn ontwikkelroute biedt structuur om regelmatig met je leidinggevende in gesprek te zijn over de doelstellingen in je werk én jouw ontwikkeling.. Want vooruitgang boek

“Bijnieruitputting begint wanneer stress van welke bron dan ook (lichamelijk, emotioneel, mentaal of stress uit de omgeving), opbouwend in intensiteit, het vermogen van het lichaam

• Zorg ervoor dat de V-drive zo ver mogelijk achterop de rolstoel gemonteerd wordt als comfortabel is voor de